Yowsah Yowsah Yowsah: disco, soul & seks

0 ja, heel veel seks...

Het grootste deel van mijn tienerjaren deed ik alsof ik iemand anders was. Je opdoffen is een typisch Britse aandoening en toen ik op de lieve leeftijd van zestien punk ontdekte, begon ik er ook aan te lijden. Net zoals voor de Edwardianen die in de jaren 40 rond de Noord-Londense raadsgebouwen zwierven, de teddyboys in de jaren 50 met hun bordeelsluipers en hun prachtige pakken of de mods uit de jaren 60 met hun mohair jassen en loafers, waren de jaren 70 voor mij een periode van speciale outfit.

Ik kwam in 1977 in Londen tijdens de hoogtijdagen van de punk. Vers van school af, erg nieuwsgierig en zonder een stuiver te makken (met bolle broeken en shirts met gaten) om een basisopleiding te volgen aan de Chelsea School of Art. Ik vond in de stad niet zozeer muzikale anarchie, maar meer een modeopstand, kortom: stijloorlogen.

Het verraste me niet dat Londen was overspoeld met punkers, maar dat iedereen op mijn kunstacademie leek te denken dat het leven een groot openbarïngsfeest was, verbaasde me erg. Je had natuurlijk een klein groepje punkers en hippies, maar er liepen ook stedelijke paratroepers rond en meisjes met gevlamde kapsels die rondparadeerden als Rita Hayworth of Clara Bow, en een stelletje jonge woestelingen die probeerden eruit te zien als Bryan Ferry. Narcisme viel loodrecht naar beneden als de kapsels nieuwe hoogten bereikten; iedereen had een bijnaam, een ambitie en een bijbehorend kapsel.

Net als veel mensen van mijn generatie die aan het eind van de jaren 70 naar Londen kwamen, was ik op zoek naar mezelf. Ik was ook op zoek naar lol, scholing en een carrière, maar boven alles wilde ik ontsnappen aan mijn verleden.'Iedereen zal je haten als je opgroeit, omdat je tot de middenklasse behoort,' zei mijn moeder tegen mij toen ik ongeveer veertien was. 'De bovenklasse zal je haten omdat je probeert je op te werken naar hun klasse en de middenklasse zal je haten omdat ze zichzelf in jou zien en niet herinnerd willen worden aan waar zij vandaan komen.' Bedankt, mam. De ondertiteling was altijd: 'Leer er maar mee om te gaan.'

Na een jaar op de Chelsea School of Art schreef ik me in de zomer van 1978 in bij St. Martins, de smeltkroes van seks, kunst, mode en muziek, om fotografie en grafische vormgeving te studeren. Kun jij iets leukers bedenken? Een kunstacademie in het hartje van Soho! Het centrum van de beschaafde wereld! St. Martins was al de eerste plek waar The Sex Pistols optraden, in 1975 als voorprogramma van Bazooka Joe, maar nu maakte de school een nieuwe aardverschuiving mee. In 1978 arriveerden de jaren 80 voor het eerst en wel op St. Martins.

Aan het einde van de jaren 70 op een kunstacademie zitten betekende leven in een speeltuin, een populaire culturele draaikolk van nachtclubs, optredens en feesten, een wereld waar punkers waren gemengd met kostschooljongens, waar souljongens dansten met travestieten, waar mietjes zich kleedden als luchtmachtofficieren. Ik was er slechts vijf minuten toen ik me realiseerde dat ik iedereen kon zijn! Ik hoefde me niet als een punker te kleden, ik kon er ook uitzien als een piraat, een barman uit een cocktailbar, een smartlappenzanger uit de jaren 40, een stuwadoor, ik had het zelf voor het kiezen.

Op veel gebieden was het einde van de jaren 70 de periode waarin de stijlcultuur in heel Engeland tot bloei kwam, toen een generatie van sociaal mobiele jongens en meisjes voor het eerst begon te beseffen dat hun dromen konden uitkomen door zich er eenvoudigweg op te kleden. Het was tevens het beginpunt van wat later bekend werd als de new romantic-beweging, waarin het dragen van elegante kleding de eenvoudigste manier was om succes te hebben in de wereld. En het was een tijd waarin ik, net zoals veel van mijn vrienden, met de regelmaat van de klok mijn uiterlijk veranderde: het ene moment waren we punkers van de Lower East Side in plastic leren jassen en basketbalschoenen, het volgende moment waren we geheim agenten uit Soho, chagrijnig rondkuierend door de westerse wonderwereld in goedkope regenjassen en met steile pony's, elke dag van de week een nieuw kapsel.

Eindjaren 70 en beginjaren 80 waren er momenten waarop ik, denk ik, eigenlijk moest toegeven dat ik een modeslaaf was, maar 's morgens haatte ik mezelf altijd. En er waren veel, erg veel van die morgens. En ook avonden: avonden waarop ik mijn zwartfluwelen vliegeniersjack met een kraag van nepbont droeg met op de rug zilveren tijgers. Dan had je ook nog het tweedelige Prince of Wales-pak van driekwart lengte dat voor mij was gemaakt door een mannetje in Harrow.

En hoe kan ik mijn jeans vergeten, die een zware tijd had meegemaakt. Tegen de tijd dat ik hem niet meer kon dragen, zaten er meer gaten in dan in een Emmentaler kaas en hij rook ook nog eens hetzelfde. Mijn eigen favoriet was mijn punkmatrozenlook: motorjack, gestreept shirt, oorring, wit marinewerktenue en puntschoenen. Nu ik erop terugkijk, moet ik eruit hebben gezien als een Zuid-Amerikaanse jongenshoer.

De stijlcultuur was in die dagen meer een clandestien streven: groepen vrienden die hetzelfde dachten en er hetzelfde uitzagen, opgewonden door de wetenschap dat zij (wij) op de een of andere manier van de massa verschilden. Tegenwoordig is de stijlcultuur alomtegenwoordig: het omringt ons als de lucht die we inademen, maar toentertijd was het elitair tot in het extreme.

Op Charing Cross Road was een pub die de Cambridge heette, slechts op een Sid Vicious-fluim afstand van St. Martins. Het was de meest trendy bar van Londen en de bar op de bovenste verdieping zat altijd vol met kunststudenten, scheppers van de punk, popsterren en modeontwerpers. Malcolm McLaren had zijn eigen kruk, The Sex Pistols leken er elke vrijdagavond te zijn en Siouxsie and The Banshees namen hun plekje bij de jukebox in. Jamie Reed was er de coolste man. Hij ontwierp alles voor The Sex Pistols (de singlehoezen, de posters, de advertenties) en voor een zeventienjarige student grafische vormgeving was hij een echte, 24-karaats, bonafide held. Hij droeg altijd een strak, zwartleren colbert, een vetkuif als een vrachtwagenchauffeur en een fles pilsener die aan zijn hand vastgeplakt leek te zitten. Hij dronk alleen maar pilsener, waardoor wij dachten dat dat het enige was wat er werd verkocht.

Alles gebeurde in de Cambridge: een meisje werd geschept door een vrachtwagen nadat zij met een vriendin had gewed dat ze eronderdoor kon kruipen voordat hij wegreed; een student beeldende kunst van St. Martine, die Alan heette, werd helemaal in elkaar geslagen omdat hij volhield zich te kleden als Hitier (steil slap haar met een pony, legerkistjes, leren trenchcoat en een smal snorretje). De eerste keer dat we hem zagen, sloten we direct weddenschappen af over hoe lang het zou duren voordat iemand hem het licht uit de ogen zou schoppen. En nog geen twee weken later strompelde hij de Cambridge binnen met de meest vreselijke bulten en kneuzingen over zijn lichaam. Alan was in aanraking gekomen met de realiteit en niet lang daarna ging hij van school af.

De meeste mensen kwamen samen in de Cambridge voordat ze de nacht in gingen, op zoek naar de nieuwste nachtclubs die over de hele stad waren uitgespreid. Op het hoogtepunt van de parade van elegante kleding namen de jonge ondernemers de nachtclubs voor één avond in de week over. Ze installeerden er hun eigen dj's en creëerden vanuit het niets een fenomeen. Ik leefde negen jaar achter elkaar in nachtclubs, van 1979 tot 1988. Ik begon in The Blitz, St. Moritz en Heil, ging vervolgens naar Le Beat Route, Club For Heroes, The Wag Club en The Camden Palace, toen naar White Trash, Do-Dos, Café de Paris en Taboo. Deze clubs waren de broedplaatsen van de jaren 80, hier ontstond een nieuwe generatie popsterren (Boy George, Spandau Ballet, Wham!), modeontwerpers (John Galliano, Katherine Hamnett, Bodymap), filmsterren (Tim Roth, Daniël Day Lewis, Sadie Frost), journalisten, fotografen, ontwerpers en zelfs clubondernemers, want velen van hen gingen verder met restaurants, hotels en dergelijke. Dit waren niet de disco's uit mijn jeugd, niet de zweterige rugbyclubs waar we onze duimen in de zakken van onze hoog opgetrokken broeken staken en headbangden op 'Hi-ho silver lining' en 'Brown sugar', niet de jeugdclubs waar je aan het eind van de avond met je armen om een of ander meisje stond te schuifelen op 'Have you seen her?' van The Chi-Lites of op 'I'm not in love' van 10CC. Nee, dit was heel iets anders, dit waren holen van de zonde waar de belangrijkste bezigheden bestonden uit mode, seks, drugs... en dansen.

Als er iets was wat mij hielp te veranderen van een neurotisch buitenbeentje in een volwassen kuddedier, was het wel dat ik leerde dansen. Echt dansen. Mijn zelfverworven emancipatie vond ik op de dansvloer van nachtclubs in heel Centraal-Londen, dansend op de muziek die, op zijn minst een paar jaar lang, mijn alternatieve dna werd.

Na alle rauwe emotie en zuivere rock uit de jaren 70 hadden de jaren 80 te maken met koude gelijkvormigheid, ongegeneerde ambitie en oppervlakkige meningen, en dat alles werd begeleid door een metronomische achtergrondbeat. In feite is dansmuziek altijd voortgedreven door mode en technologie. Het is daarom geen verrassing dat veel ervan te maken heeft met het gevoel van perfectie en variaties daarop. Toen halverwege de jaren 70 de drummachines de dance overnamen, werd de kunst van het onmogelijke de enige reden om platen te maken: wat was precies de perfecte beat? In het begin hadden we klapmachines, ritmeboxen (samba, mambo, bossanova enzovoort) en robotachtige synthesizers, totdat Roland in 1978 de CR78 lanceerde (driejaar later beroemd geworden door 'In the air tonight' van Phil Collins). Een jaar later kwam Roger Linn met de eerste massaal geproduceerde drummachine. De introductie van de Linn Drum had enorme gevolgen voor de manier waarop platen werden gemaakt. Maandenlang stonden nummers in de hitparade die werden begeleid door de metaalachtige slag van de Linn Mark I. Drummers zeiden vaak dat het geluid veel weg had van vochtig karton waar met een grote vis tegenaan werd geslagen, maar dit roept natuurlijk wel de vraag op: hoe wisten ze dat? Roland kwam vervolgens met de TR808 (te horen op 'Sexual healing' van Marvin Gaye), gevolgd door de 909, die de drumbox was van de Chicago house, en ten slotte de TB303, de sound van acid house. Sindsdien is de digitale opnameapparatuur zo geavanceerd geworden, dat je alleen maar een laptop en een stel slechte ideeën nodig hebt om een plaat te maken.

De drie platen die categorisch de start van een nieuw decennium aangaven, waren 'The adventures of Grandmaster Flash on the wheels of steel' van Grandmaster Flash (Sugarhill, 1981), 'The message' van Grandmaster Flash and the Furious Five (Sugarhill, 1982) en 'Last night a DJ saved my life' van Indeep (Sound of New York, 1982). De eerste plaat was een personificatie van scratchen, samplen en stop-starttechnieken, die de daaropvolgende 25 jaar elke plaat op de een of andere manier zou beïnvloeden; de tweede was een voorganger van gangstarap en de hele cultuur die ermee gepaard ging, en de derde plaat is een hulde aan de dj als de held van de jaren 80.

Toen ik mijn intrede maakte in clubland, begon ik de beste collectie van discoplaten samen te stellen die de wereld ooit heeft gezien. Ik kocht ze, danste erop en stopte ze vervolgens in dozen onder de trap. En twintig jaar later kocht ik een iPod en kwamen ze weer helemaal tot leven. En ze zijn er allemaal, met liefde verzameld. Er staan 301 dancenummers op mijn 'Ibiza'-playlist, de oudste dateert van 1971 en de meest recente heb ik een uur geleden gedownload. De afgelopen vijftien jaar of zo is dance zo verworden tot een soort wijdverspreide en middelmatige verzamelmanie dat vrijwel elke week een nieuwe Disco fever-collectie uitkomt, waarop meestal Kool & The Gang en Gloria Gaynor staan, samen met een aantal slecht geremixte nummers van The Bee Gees. Maar dat heeft niet voorkomen dat het genre zijn eigen 'erfenis' heeft ontwikkeld van een erkende litanie van wereldberoemde karaokevriendelijke vloervullers. En ik heb er behoorlijk veel van.

In mijn uiterst nauwkeurig gecreëerde vacuüm schijnbeeld van de beste disco van de stad zul je de volgende platen in het eerste uur horen, de twintig beste 'discoplaten' ter wereld: l.'Don't stop 'till you get enough' van Michael Jackson (Off the wall, Epic, 1979); 2.'0ne more time' van Daft Punk (Discovery, Virgin, 2001); 3. 'tsop (The Sound of Philadelphia)' van mfsb (The Sound of Philadelphia, Philadelphia International, 1973); 4. 'Slave to the rhythm' van Grace Jones (zzt, 1985);

'Music sounds better with you' van Stardust (Roule, 1998);

'Lola's theme' van de Shapeshifters (Positiva, 2004); 7.'Spacer' van Sheila & B. Devotion (Carrere, 1979); 8.'Crazy in love' van Beyonce [Dangerously in love, Columbia, 2003); 9.'Shake your body (Down to the ground)' van The Jacksons (Epic, 1978); 10. 'Going back to my roots' van Odyssey (rca, 1981); 11.'I want your love'van Chic (Atlantic, 1981); 12.'Lady'van Modjo (Polydor, 2000); 13.'Let the music play' van Shannon (Warehouse, 1983); 14.'Hey Ya!' van OutKast (The love below, Arista, 2003); 15. 'Rock your baby' van George McCrae (Rock your baby, Jay Boy, 1974); 16.'Staying alive' van The Bee Gees (Saturday night fever, rso, 1977); 17.'Hey fellas' van Trouble Funk (Sugarhill, 1982); 18.'Rock your body' van Justin Timberlake (Justified, bmg, 2002); 19.'I feel love' van Donna Summer (gto, 1977); 20.'Trick me' van Kelis (Tasty, Arista, 2003).

De beste clubmuziek in het begin van de jaren 80 was wel de homodisco,'Casanova' van Coffee,'You love' van Lime,'I can't take my eyes of you' van The Boystown Gang en elke energieke plaat die je zelf wilt toevoegen. Hoe kon het ook anders? Dansmuziek ging in die tijd alleen maar om zonde en euforie. Homodisco's werden ook de plekken waar de meest interessante mensen 's nachts naartoe gingen. Taboo was zo'n tent, een nachtclub op Leicester Square die eruitzag als de bar in Star Wars, vol met gekke, buitenaardse beats, intergalactische kapsels en plastic tunieken. Het houtwerk piepte en de freaks kwamen tevoorschijn. Dit was hoe ik me de laatste dagen van het Romeinse Rijk voorstelde, als de Romeinen tenminste disco's hadden gehad. Iedereen was opgedoft, iedereen danste en iedereen had seks. Heel veel seks. Neuken op de toiletten, pijpen aan de bar, meisjes met meisjes, jongens met jongens, iedereen deed het met elkaar.

Er was een beruchte journaliste (die later een quasi-popster werd) die pijpbeurten ruilde tegen cocaïne en die regelmatig werd betrapt als ze met een of andere jongen met een stijve lui en net dichtgeritste gulp van het toilet kwam. Op een avond waren twee beroemde modeontwerpers, een gevierde tijdelijke artiest en de leadzanger van een enorm populaire rockband samen op de 'heren', cocaïne opsnuivend alsof het binnenkort uit de mode zou raken (ja, duh). Toen ze naar buiten stroomden, hoorde ik een van de ontwerpers tegen niemand in het bijzonder zeggen: 'Ik snuif tegenwoordig zo veel, dat bij de bank de biljetten er al opgerold uit komen.'

In die dagen was overal seks. Op een avond in Skin II (een fetisjclub waar je alleen binnenkwam als je van hoofd tot lui in leer was gekleed) zag ik een kale, in leer geklede jongen die langzaam een grote, zwarte rubberdildo in de anus schoof van een meisje dat net zo kaal en in leer gekleed was. Terwijl zij geil over de bar hing, smeekte ze hem zachtjes om harder te drukken. Dit uitzicht hield mij zeker bezig terwijl ik op mijn bier wachtte. Op een andere avond opende ik de wc-deur in Club For Heroes en zag de leadzangeres van een van de succesvolste meidenbands die Engeland ooit heeft gekend, van achteren genomen worden terwijl ze in de pot aan het kotsen was. Ze leek het niet erg te vinden (wat ook gold voor de bassiste, die een lijntje coke opsnoof van de vensterbank).

Iedereen neukte zich suf. Na Taboo trok het ware heldendom zich terug in een onguur hotel achter Marble Arch, waar op een avond de beroemdste covergirl van Londen zich door negen mannen tegelijk liet neuken. Om ongeveer vier uur 's ochtends kon je hier normaal gesproken de zes meiden van Daisy Chain vinden, nadat ze eerst in Taboo of The Wag Club waren geweest. Ze hadden iedere beschikbare dj/onbekende popster/journalist/clubeigenaar/dealer bij zich die een zak gebruiksvriendelijke coke voorhanden had. Hun feesttruc was om naakt in een cirkel te liggen en elkaar te beffen, kronkelend op de beat van de Beastie Boys, Schooly D en Soul Sonic Force.

Toen de clubcultuur beschaafder werd, of in elk geval homogener, werden de platen uniformer. Dj's pasten de bpm's (beats per minute) aan om achteloos van het ene naar het andere nummer over te kunnen gaan. Hierdoor kreeg je in feite één lang nummer te horen met alleen variaties in hoogten en laagten. En omdat kunst de neiging heeft het leven te imiteren, duurden de platen langer en langer, in het begin 5 minuten, vervolgens 6, 7, 8, vervolgens 10, vervolgens - ongelofelijk, maar waar - 16 of 17 minuten. Op dj-podia en in dj-hokjes over de hele wereld was de vraag: hoe lang kunnen ze het volhouden? Tijdens de jaren 80 met zijn laserbeamers, spiegelbollen en rookspiegels was de 12" niet zozeer een koning als een zingende, dansende, aan slapeloosheid lijdende heerser met een voorkeur voor snelle drugs en een lekkere snuif zo breed als de dansvloer van Studio 54. Remixen begonnen als een soort eenvoudige nieuwe nummering van bladzijden, de afzonderlijke delen in een roman opnieuw samenvoegen op een samenhangende manier. Snel daarna verdubbelden de remixen in lengte, vervolgens verdriedubbelden ze, kregen ze vier keer de normale lengte en ga zo maar verder. De remix van Patrick Cowley uit 1982 van 'I feel love' van Donna Summer, wellicht dé danceplaat ooit, waarvan de sound een architectuurachtige opbouw heeft, duurt meer dan vijftien minuten. Dit werd voor lange tijd de standaard voor danceremixen. Het veranderde ook de manier waarop we thuis muziek draaiden: ik draaide ooit twee uur lang 'Just be good to me' van de sos Band. De drie 12"s die ik had, duurden elk ongeveer acht minuten en ik bleef ze maar draaien op mijn eigen draaitafels, terwijl de drums op mijn hoofd dreunden als stoeptegels, de zwaar aangezette robotachtige synthesizers doelloos vooruitlopend. Het is een fantastische plaat, net zo groot en sexy als je zelf wilt, en zelfs nu het tegenwoordig veel gemakkelijker is om nummers van die omvang te maken, is het nog steeds een uiterst boeiend stuk muziek van de intro tot het eind. En door het lang achter elkaar te draaien, wordt de geilheid alleen maar verlengd.

Met de digitale technologie kun je platen remixen tot ze een uur duren, een dag, zelfs bijna vier weken. Met alleen een iPod van 40 GB kan Donna zich opmaken voor een optreden van wel langer dan twee weken. En met de Smart Playlists kun je je eigen playlist veranderen in één lange, schijnbaar ontelbare bpm's bevattende soundtrack, eentje die je de hele nacht kan vergezellen, van de vroege avondspits ('Past deze broek bij mijn das?') tot het zwalken als een paparazzi als je om twee uur 's nachts uit een taxi rolt. Met mijn iPod kan een feest wel weken doorgaan, een eindeloze one-night stand.

Als een soort omgekeerde mode zorgde disco ervoor dat ik soul met meer respect ging behandelen. Hoewel ik zelf een doos soulsingles uit mijn vroege tieneijaren had, vond ik dat ik op mijn 21e verder moest. Soul was voor pubermeisjes, niet voor jongens die wanhopig probeerden trendy te zijn. Maar dat veranderde snel. Ik ontdekte dat soul de muziek van de liefde is. Als 12"-remixen one-night stands waren, dan was soul, en met name soulelpees, een volwassen liefdesaffaire. Soulmuziek ging alleen maar over liefde, l-i-e-f-d-e, over het vinden ervan, over het houden ervan, het verliezen en het missen. Dat is wat soul het beste deed, en dat was de reden waarom je het kocht, met name als je een man was. Als je het net had uitgemaakt met je vriendin, dan was het prima om te zwelgen in de monologen die je kon vinden op Motown of Atlantic. Shit, als Otis Redding en Marvin Gaye man genoeg waren om die dingen te zingen, waarom zou het dan fout zijn om ernaar te luisteren?

Er bestaan lui die in een poging om soulmuziek exclusief te houden, en om het verre te houden van de eindeloze cyclus van Motown/Atlantic/Stax/Kent/Northern Soul-compilaties, alleen maar het obscure esoterische verzamelen. Maar hoewel ik ook ziek word van die irritante Motown-jingles die bij reclamespotjes worden gebruikt, denk ik dat er een gulden middenweg bestaat. En na ampel beraad wil ik dan ook vrijwillig de volgende nummers aanmelden als zijnde de twintig beste soulnummers aller tijden: l.'Ship ahoy' van The O'Jays [Ship ahoy, Philadelphia International, 1973); 2.'All day music' van War (Greatest Hits, Island, 1976); 3. 'Sweet soul music' van Arthur Conley (Atlantic, 1967); 4. 'Joy and pain' van Maze (mca, 1981); 5. Til be around' van The Detroit Spinners (Atlantic, 1973); 6. 'Fa-fa-fa-fa-fa (Sad song)' van Otis Redding (Atlantic, 1966); 7.'At last I am free' van Chic (C'est Chic, Atlantic, 1978); 8. 'Tired of being alone' van Al Green (Al Green gets next to you, Hi Records, 1971); 9. 'Me and Mrs.

Jones' van Billy Paul (Philadelphia International, 1972 en de eerste dans op mijn bruiloft in 1997); 10.'Ain't no sunshine' van Bill Withers (cbs, 1971); 11.'Be thankful for what you got' van William DeVaughn (Chelsea, 1974); 12. 'Why can't we live together' van Timmy Thomas (emi, 1972); 13. 'Harlem shuffle' van Bob & Earl (ose, 1963); 14.'I can't stand the rain' van Ann Peebles (Info, 1973); 15. 'Dancing in the street' van Martha Reeves and The Vandellas (Motown, 1964)*; 16.'Don't make me wait too long' van Roberta Flack en Donny Hathaway (Roberta Flack featuring Donny Hataway, Atlantic, 1979); 17. 'You might need somebody' van Randy Crawford [Now we may begin, Warner Brothers, 1981); 18. 'Nights over Egypt' van The Jones Girls (The best of Philadelphia, Philadelphia International, 1983); 19.'Too high' van Stevie Wonder (Innervisions, Motown, 1973); 20. Tm doing fine now' van New York City (Epic, 1973).

Soul hielp trouwens ook het verliezen van mijn maagdelijkheid te versnellen, in elk geval plastic soul. Young Americans maakte David Bowie nadat hij eindelijk zijn alter ego Ziggy Stardust had gedumpt. Alle variaties die daarna kwamen (Alladin Sane, Diamond Dogs enzovoort) waren een poging om de Amerikaanse soulmarkt te kraken, opgenomen met fantastische sessiemuzikanten, zoals gitarist Carlos Alomar en saxofonist David Sanborn. Het is mijn favoriete elpee van Bowie en het is nog steeds zijn meest onderschatte, vol met hartverscheurende strijkers, gillende saxofoon en genoeg mineurakkoorden om de koudste harten te doen smelten (en hoewel hij de plaat heeft gemaakt onder invloed van cocaïne, de koudste van alle drugs, straalt de plaat een voortdurende warmte uit). Bowie noemde het 'plastic soul', 'blue-eyed soul' en 'de samengeplette restanten van etnische muziek die overleven in het tijdperk van de muzak, geschreven en gezongen door een blanke Brit'.

In tegenstelling tot de meeste mensen van mijn leeftijd, was het opdoffen voor mij geen middel om een doel te bereiken, het was een roeping. Ik dofte me niet op om seks te krijgen; ik deed het voor het opdoffen. Maar ze zeggen dat het geluk is met de mensen die goed zijn voorbereid. Aan het uiterste staartje van 1977, toen punk op zijn hoogtepunt was, de nachtclubs nog anderhalf jaar van mij aflagen en de jaren 80 nog steeds zoekende waren naar een geschikte outfit, had ik toch seks. Voor de eerste keer. We hadden wat gedronken in de bar op de eerste verdieping van The Cambridge en raakten aan de praat. We logen beiden over het feit dat we The Stranglers goed vonden (die toevallig op dat moment op de jukebox werden gedraaid; is er echt iets wat mensen niet zeggen om iemand te overtuigen dat ze leuk genoeg zijn om seks mee te hebben?), liepen samen naar huis over King's Road en kwamen uiteindelijk bij Ralph West aan (mijn kamer, niet de hare). Ik ben er nog steeds van overtuigd dat het aan mijn kleding lag: een leren jack (dit keer een echte) vol met punkbuttons (blockhead, 'gabba gabba hey!, if It aint stiff It aint worth a fuck), zwart T-shirt, zwarte werkbroek, basketbalschoenen, geschoren kop. En terwijl ik me erg bewust was van degene die die avond bij me was, weet ik niet zeker of zij zich er op dat moment van bewust was dat zij een man van mij ging maken (terugkijkend, bedoel ik dan). Als je de buitengewoon uitgebreide versiertechnieken in ogenschouw neemt die ik die avond toepaste, kan ik me voorstellen dat zij dacht dat ik al... eh... nul keer seks had gehad. Maar in de hitte van het moment, en dit is een behoorlijk stom iets, kan ik me niet herinneren naar welke muziek we luisterden toen we 'het deden' (maar we luisterden zeker ergens naar, want dat was wat je deed als je zeventien was). Ik vermoed dat het Young Americans was, en ik zeg dit omdat ik waarschijnlijk direct kant 1 heb opgezet toen we op mijn kamer kwamen. En terwijl we naar het titelnummer luisterden, heb ik denk ik twee glazen goedkope witte wijn ingeschonken en veel te lang gedaan over het met veel vertoon draaien van een joint op een elpeehoes (en de keuze was altijd van cruciaal belang, ik denk dat het op dat kritieke ogenblik Heroes is geweest of de 12" van 'Psycho Killer'). En ik denk dat ik op het moment dat de remmingen weg begonnen te vallen door de werking van de verdovende middelen, de plaat heb omgedraaid, waardoor we beiden konden wegzakken in de wellustige geneugten van 'Somebody up there likes me' en 'Can you hear me' terwijl de sneeuw een deken vormde over Battersea Park.

Maar ik ben er niet zeker van. Het kan net zo gemakkelijk '77 zijn geweest, of Horses of The idiot of het maakt niet uit welke elpee van Roxy Music die op mijn kamer rondslingerde. 'Muziek om vrouwen mee te versieren' is een onderwerp als een (zogenaamde) ronddraaiende tuinslang: tenzij het met de grootste voorzichtigheid wordt behandeld, kan het je hard terugslaan, een verwoesting aanrichten en verwarring stichten tijdens elke centimeter die je op de bank dichter bij haar wilt komen. Toen ik zeventien was, waren de platen die je draaide om een meisje te versieren, gewoon een manier van opscheppen, om te laten zien dat jij daadwerkelijk de nieuwe elpee van Blondie had gekocht of dat jij in het bezit was van een bootleg van Elvis Costello. Toen ik ouder werd, werd ik cynischer. Ik schafte een collectie aan van cd's die niet konden mislukken en die zeker een middel waren om een doel te bereiken: I want you van Marvin Gaye (zonder twijfel de beste plaat, maar voor versierdoeleinden moet je altijd het eerste nummer overslaan, omdat je dan een beetje, eh, onbeschaamd kunt overkomen). Once upon a time in America van Ennio Morricone. One from the heart van Tom Waits en Ciystal Gale, en elke fatsoenlijke compilatie van Nick Drake. Mijn ervaring is dat je niet meer dan drie of vier platen nodig hebt, als zij het dan nog niet doorheeft, kun je (volgens Woody Allen) net zo goed een taxi voor haar bellen.

En dan had je natuurlijk ook de recht-op-het-doel-af-benadering: Simon & Garfunkel draaien, omdat je weet dat zij die goed vindt, of Depeche Mode voorstellen om dezelfde reden (maar om eerlijk te zijn ben ik er niet zeker van dat een gezamenlijke passie voor Depeche Mode een langdurige relatie zal opleveren).

Net toen ik een einde aan de laatste paragraaf schreef, kreeg ik een telefoontje van Alix uit Parijs. Hij speelde Kool and the Gang op zijn iMac terwijl hij een stuk voor Dazed & Confused afmaakte. Toen ik hem vertelde waar ik mee bezig was, noemde hij mij een amateur (wat ik kon verwachten, ben ik bang). Hij zei dat de beste versierplaat de elpee Clear Spot van Captain Beefheart uit 1972 was. Het is een plaat die ik alleen maar kende van een van de nummers, het opzettelijk stompzinnige 'Big eyed beans from Venus', dat begin jaren 70 werd gedraaid op The Old Grey Whistle Test en dat me ervan hielp overtuigen dat ik nooit meer Popswap moest kopen, maar onmiddellijk moest overstappen op nme. Alix vond het de meest romantische plaat die ooit is gemaakt en liet me door de telefoon een stukje horen. De beste drie nummers zijn 'Too much time', 'My head is my only house unless it rains' en 'Her eyes are a million miles', waarop The Captain klinkt als Otis Redding op lsd, wat eigenlijk was hoe Beefheart in zijn beste dagen klonk, denk ik. Hij was berucht vanwege het verkrachten van de blues, maar zijn onsamenhangende 'antimuzikale soundsculpturen' hebben nooit enige commerciële waarde gehad. Vandaar dat Ted Templeton, producer van de Doobie Brothers, erbij werd gehaald om wat radio-uitstraling aan Clear spot toe te voegen. De plaat deed natuurlijk niets in de hitlijsten, maar hij was briljant. En terwijl de aandacht was gevestigd op de keuzes van Alix, denk ik dat het onderwerp van jouw verlangen haar twijfels kan hebben over je bedoelingen als ze naar nummer 2 heeft geluisterd: 'Nowadays a woman's gotta hit a man' (dat als versierplaat even hoog genoteerd staat als 'I wanna F*** a dog in the a$$' van Blink 182).

In het pantheon van grote Don Juans slaat Captain Beefheart geen goed figuur, alhoewel verleiding een subjectief terrein is. Wat voor de ene 'Hot in herre' is kan voor een ander 'My ding-a-ling' zijn. Als ik de keuze had tussen het aannemen van tips van Nelly of Chuck Berry (die met veel ophef was gearresteerd voor het stiekem filmen van vrouwelijke gasten op het toilet van zijn ranch), zou ik waarschijnlijk toch opteren voor

Marvin Gaye, Prince of Mick Jagger. Of, nadat ik hem in actie heb gezien, misschien wel voor Jack Nicholson.

Ik ontmoette Jack in het begin van de jaren 90 op een feest van Vogue in San Lorenzo, het altijd eurocentrische Italiaanse restaurant in Londen. Hij kwam bij het feest aan in een Porsche met chauffeur (hoe kun je het bedenken?), gekleed in zijn kenmerkende Reservoir Poodles-outfït: gekreukt pak, zwarte suède schoenen, wit shirt en gitzwarte Wayfarers. Hij slingerde de trap af, druk puffend aan een schijnbaar zwaar op de proef gestelde Marlboro Light, waarna hij per ongeluk recht achter mij in de rij voor het buffet terechtkwam. Ik nam aan dat het niet al te brutaal was om een gesprekje met hem aan te knopen en gedurende bijna zes minuten discussieerden we over de kwaliteit van de champagne, de lange avond die voor ons lag en de voor- en nadelen van de verschillende clubs in Londen die alleen voor leden toegankelijk zijn (The Groucho won met overmacht omdat je er, volgens Jack, 'op handen en voeten rond kunt kruipen zonder dat iemand met zijn ogen knippert'). Je kunt het over veel zaken hebben in zes minuten.

Toen hij vervolgens een blik had geworpen op het rijkelijke, maar strikt vegetarische buffet dat voor hem stond, draaide hij langzaam zijn hoofd naar mij toe, deed zijn zonnebril een fractie omlaag en fluisterde in zijn onmiskenbare lijzige stijl: 'Zijn de vrouwen hier net zo slecht als het eten?'

Hij besloot om het zelf te ontdekken en gedurende de volgende twee uur probeerde Jack iedere vrouw te versieren, ik bedoel i-e-d-e-r-e v-r-o-u-w, of tenminste iedere vrouw die niet door haar man aan de stoel was vastgespijkerd of met handboeien was vastgeklonken. Zijn techniek was onbetaalbaar: hij slenterde eenvoudig naar een vrouw toe, puffend aan zijn sigaret, en boog vervolgens naar voren zodat zijn hoofd direct voor de vrouw was. Dit werd snel gevolgd door een 'Hallooooo, schatje' of een 'Hoi, ik ben Jack...', waardoor de meeste meiden, en dat moet ik toegeven, smolten in hun bananencocktails.

Zijn techniek vormt ook het onderwerp van een ongeloofwaardig verhaal dat ik een paar jaar geleden heb gehoord van een scenarioschrijver uit Los Angeles: het is rond de middag in Los Angeles en de nieuwe agent van Jack pikt hem op bij zijn huis op Mulholland Drive met een enorme limousine met getinte ruiten. Ze zijn op weg naar een afspraak met een regisseur met wie Jack misschien gaat samenwerken en de agent wil zeker weten of de grote man er helemaal voor in is. Onderweg pikken ze in West-Hollywood de nieuwe assistente van de agent op, een blondine met e-x-t-r-e-e-m lange benen die Michelle heet. Als ze instapt, begint Jack, die haar nog nooit had ontmoet, met zijn routine van hallo's en leuk-je- te-ontmoeten en de rest van zijn enorme charmeursrepertoire, inclusief veel geglimlach en optrekkende wenkbrauwen. Hij begint vervolgens 'Michelle' van The Beatles te neuriën, terwijl hij complimentjes maakt over haar kleding en juwelen (Jack wekt op dit moment de schijn dat hij een vroeg ochtendbiertje heeft genuttigd). Het neuriën gaat over in zingen en de complimentjes worden specifieker als Jack met zijn hand over de lange benen van Michelle naar boven glijdt. Als hij de bovenkant van haar dij begint te strelen, slaat zij hem in het gezicht, zegt hem zijn handen thuis te houden en eist vervolgens dat de auto stopt zodat ze kan uitstappen.

'Waar denk je dat je mee bezig bent, klootzak?' schreeuwt ze als ze uitstapt.

Terwijl de limousine zonder Michelle verder rijdt, buigt de agent naar voren en vraagt: 'Waarom deed je dat nou, Jack? Ze is nieuw, ze is goed en nu moet ik een ander gaan zoeken.'

'Nouuuu,' zegt Jack, het woord uitrekkend tot drie lettergrepen. 'Weet je wat? Ik speel het spel van de nummers. Ik denk dat er twee typen vrouwen bestaan: vrouwen die met mij willen neuken en vrouwen die hun vrienden willen vertellen dat ze mij hebben geslagen.

En ik schat dat het nu ongeveer fifty-fifty staat...'

Digitale dromen: het is een cd!

Waarom Prince de koning van swingend Londen was

De cd is een prima metafoor voor de jaren 80. Net als Madonna, de Filofax, mtv, privatisering, schoudervullingen of postmoderne architectuur is de cd een kenmerkend symbool van die tijd, een tijd waarin presentatie overheerste. De compact disc categoriseerde zijn inhoud; hij maakte die schoon, waste die achter de oren en kleedde die vervolgens aan voor de markt; hij verbeterde hem digitaal, kromp hem en borg hem op in een zakformaat jewel case. Net zoals het decennium van het design waar hij snel synoniem aan werd, was de cd een embleem van gepolijst succes, een slimmere, exclusievere versie van alles wat eraan vooraf was gegaan. De cd was new school, cool. Niet hip, tenminste nog niet helemaal, maar zeker modern.

En de jaren 80 gingen helemaal over moderniteit... designmoderniteit.

Net als Duran Duran was 'design' groot in de jaren 80. Eerst werd het een bijvoeglijk naamwoord en later een voorvoegsel dat werd toegepast op alles van stofzuigers (de Dyson) tot popgroepen (The Black Crowes bijvoorbeeld als een designuitvoering van The Rolling Stones). Van het ideale huis uit advertentieland (Mont Blanc-pen, Braun-calculator, Tizio-lamp) tot de verscounter bij Tesco. (Moet je nu rucola of toch ijsbergsla kopen? Het zegt namelijk veel meer over je dan een ordinaire sla kan!) Tijdens het decennium van design was design alles en alles was design: de dood van een designer op je tv, designwater naast designbier in je koelkast, designmerken in je kast (heel, heel veel), designcondooms tussen je lakens, designstoppels op je gezicht (gedragen door designacteurs zoals Mickey Rourke en Bruce Willis). En, hoe kunnen we het vergeten, designsounds op de stereo-installatie. De cd was als designproduct enig in zijn soort en hij luidde een tijdperk in waarin muziek werd geordend. Vrijwel van de ene op de andere dag werd muziek een lifestyleaccessoire, een achtergronddeuntje dat gespeeld kon worden op designdineetjes in designhuizen in designwijken. 'Cd-muziek' werd slecht, hoofdzakelijk door mensen als Sade, Anita Baker, Dire Straits en Simply Red. Critici zeiden dat dit muziek was waar de kantjes vanaf waren geslepen en waar het gevoel uitgetrokken was ('Kristalhelder geluid voor de generatie van couch potatoesl' sneerden zij). Als je van oorsprong ambitieus was, en je had niet het geld om je te omringen met de gebruikelijke risico's van het yuppiedom (het appartement aan het water, de stoelen van Breuer, het cappuccinoapparaat, de Golf gti met persoonlijke nummerplaat), dan zou het laten rondslingeren van een paar cd's op een nepdesign-koffïetafeltje voldoende moeten zijn. En waar we in de jaren 70 de elpeehoezen gebruikten om joints op te draaien, gebruikten we in de jaren 80 de cd-doosjes om cocaïne vanaf te snuiven. Net zo makkelijk. Muziek had zich in de jaren 60 en 70 ontwikkeld als een revolutie, in de jaren 80 werd die genoten als een soundtrack van een levensstijl.

De jaren 80 hadden wel een sound, geopenbaard in de Fairlight-synthesizer, een in Australië gefabriceerd apparaat dat onder anderen werd gebruikt door Peter Gabriel, Thomas Dolby, Alan Parsons, Herbie Hancock en Jan Hammer, de producer van Miami Vtce. Als je futuristisch en modern wilde klinken, dan was de Fairlight je kindje. En laten we maar eerlijk zijn, in die tijd wilden we allemaal modern klinken, of we nu wel of niet popsterren waren. Tijdens de jaren 80 begon iedere gevestigde popster, van Bob Dylan tot The Rolling Stones, drumcomputers op zijn cd's te gebruiken, in de hoop dat hij in de armen werd gesloten door de nieuwe mtv-generatie. Luister tegenwoordig maar naar het maakt niet uit wat uit de jaren 80 - Madonna, Michael Jackson, Bon Jovi, The Euiyth- mics, Steve Winwood, The Pet Shop Boys, Sting - en je hoort overal de tijdcapsuleachtige 'plonk' van overgeproduceerde synthesizerdrums.

Een tijdje klonk muziek op cd als cd-muziek, elk nummer baadde in atmosferische synthesizergolven, elke overgang werd benadrukt door gesamplede blazers en elk crescendo was gebouwd op muren van keyboards. En dan had je ook nog de drums, die afgrijselijke computerdrums. Muziek op cd klonk zuiverder, ijler, minder smerig. Het leek in eerste instantie geschikt voor soul, zwaar geproduceerde rock en teder singer-songwritermateriaal, maar het was niet zo goed in het weergeven van de herrie en de schermutselingen van punk, of de energie en naïviteit van rockabilly of vroege rock-'n-roll. De digitale opnametechnieken maakten het mogelijk om helderheid aan oude opnamen toe te voegen (waardoor doffe opnamen werden opgekalefaterd van The Shangri-Las tot Sonny Boy Williamson, zonder krassen, klik jes of geruis), wat niet altijd gepast was. Zelfs het kopieerproces voelde indrukwekkend modern aan, schoon en computervriendelijk. De studiocomputer vertaalde de muziek in afzonderlijke binaire codes (44.000 codes per seconde geluid!), waardoor je de muziek in visuele vorm kon zien op een scherm dat horizontaal in banen was verdeeld (een weergave van het gehele frequentiespectrum) met stijgende en dalende niveaus die de bas volgden, de drums, de gitaren, de zanger enzovoort. Als je er te lang naar keek, kreeg je het gevoel dat je in een soort eeuwigdurende remix van Kraftwerk zat.

Er zijn veel cd's die kenmerkend zijn voor het tijdperk, alhoewel me er nu niet direct een te binnen schiet (Tracy Chap- man, iemand? Erasure? Foreigner?). Het was het decennium waarin David Bowie (in een poging zijn fans te plezieren) zijn slechtste cd's maakte, waarin The Rolling Stones (in een poging henzelf te plezieren) hun slechtste cd's maakten; toen het debuutalbum van Terence Trent D'Arby (Introducing the hardline according to...) acht weken op 1 stond en de opvolger (Neither fish nor flesh) een designdood stierf. Het opus van Prince uit 1987, Sign of the times, was het beste album van de jaren 80 (de veel bejubelde London Calling van The Clash werd in 1979 uitgebracht), een sexy samenraapsel, het buffet van het porno feest uitje dromen. Het is er allemaal: liefde, seks, religie, drugs, politiek (seksuele en anderszins) en een zelfgemaakt gevoel voor plezier. Het is een album dat niet in een ander decennium gemaakt kon zijn, gelaagd als het is met drummachines, samples en moderne studiotoverij (het is het album dat de studiogrootheid Todd Rundgren gemaakt zou hebben als hij tien jaar later was geboren en wist hoe hij moest dansen). En het heeft de kenmerkende studioglans over zich van elk album dat in de jaren 80 is gemaakt, het is compositorisch zo eclectisch als het maar zijn kan, terwijl het nog steeds een grote schare fans bedient. Maar bovenal deed Prince alles zelf: hij schreef de nummers, bespeelde het grootste deel van de instrumenten en leverde het eindproduct aan de platenmaatschappij, die het vervolgens distribueerde en op de markt bracht.

Hoewel hij een Amerikaan is, was de ondernemingsgeest van Prince kenmerkend voor wat er in Engeland in die tijd gebeurde. Terwijl het veiligheidsnet van de samenleving werd ingehaald en netjes opgevouwen, waren de pioniersgeest aan de orde van de dag en of we nu gingen werken in banken of nachtclubs, we gingen aan het werk. De jaren 80 waren het decennium van jezelf opdoffen en eruitzien alsof je het druk had. In het hele land dofte de postpunkgeneratie zich op om een voorsprong te nemen. De Britse obsessie met jeugdcultuur leek intenser te worden gedurende de laatste paar maanden van de jaren 70 en het was alleen maar vanzelfsprekend dat het ook tot uitdrukking kwam in de media. Tot die tijd was wat we lazen in feite Amerikaans, ons stijlgevoel werd ingegeven door bladen als Interview, New York of het ter ziele gegane Punk. We konden wel iets halen uit New Musical Express of misschien uit Tatler of Vogue, maar wij hadden geen blad voor onszelf.

Tot 1980, toen Nick Logan en Terry Jones een kleine uitgeversrevolutie startten met het lanceren van respectievelijk The Face en i-D. Logan, voormalig redacteur van het fenomenaal succesvolle nme en de schepper van Smash Hits, en Jones, voormalig art-director van de Engelse Vogue, beseften allebei los van elkaar dat stijlcultuur, of wat toen bekendstond als 'street style', door veel van de heersende pers werd genegeerd. Daarom introduceerden ze hun eigen bladen, niet alleen om deze nieuwe explosie van stijl te categoriseren, maar ook om erop in te spelen. iD en The Face, die zich op zowel vrouwen als mannen richtten, gaven niet alleen een reflectie van onze toenemende honger naar street style en mode, maar ook van aanverwante onderwerpen als films, muziek, televisie, kunst en hedendaagse dingen in het algemeen, alles wat op de een of andere manier invloed kon hebben op de opkomende cultuur. Ze werden al snel stijlbijbels. Vlijmscherpe handleidingen van alles wat als cool werd beschouwd. Mode, nachtclubs, kunst en popmuziek, als het klikte kwam het erin.

Popmuziek speelde een belangrijke rol bij het verspreiden van deze nieuwe cultuurstroming en nieuwe popgroepen dienden zich aan, zoals Duran Duran, Frankie Goes To Hollywood, The Eurythmics, Spandau Ballet en Culture Club, die om zich te onderscheiden van het punkethos (meer als een ommezwaai van 180 graden) hun enorme royalty's uitgaven in de designboetiekjes in de buurt van Bond Street en King's Road. Hierdoor ontstond een enorme interesse van de tabloids voor alles wat met popmuziek te maken had.

Opeens kregen die drankneuzen in de gaten dat popmuziek weer in de mode was. Het leven en de liefdes van Boy George, Simon Le Bon, Annie Lennox, Holly Johnson en de broertjes Kemp werden voorpaginanieuws. De popsterren geloofden ook in hun publiciteit en velen van hen, met name Duran Duran, gingen het leven van oppervlakkige kunstkenners en aristocraten van het nieuwe geld leiden, protserig doen over boten en het daten van modellen. Zij hadden een nieuwe conclusie verbonden aan het vinden van jezelf. Vijfjaar voor hun enorme succes zagen ze eruit alsof ze van geld waren gemaakt, hoewel ze geen stuiver in hun zakken hadden; nu lag het goede leven voor het grijpen. En ze grepen het met beide handen aan. Hebzucht was goed en de kredieten lagen voor het grijpen. Dromen en wensen leken zo gemakkelijk te kunnen worden verwezenlijkt. In zekere zin werd succes gedemocratiseerd. Werelden die ooit alleen bereikbaar waren voor een klein groepje mensen, werden weliswaar nog steeds niet voor iedereen toegankelijk, maar zeker wel voor iedereen die geluk en volharding had.

De popwereld was niet alleen modieus, hij was ook sexy. De opkomst van androgyne beroemdheden als Boy George en Annie Lennox zorgden voor een heel nieuwe dimensie in swinging Londen (britpop had in die tijd zo'n exportpotentie dat in 1983 meer dan een derde van de Amerikaanse hitlijsten werd bezet door Britse bands). Popsterren begonnen om te gaan met modeontwerpers en bezochten de vele nachtclubs die in de hoofdstad als paddestoelen uit de grond schoten; pr-bureaus gingen deze nieuw verworven samensmelting van kunst en commercie exploiteren en de City begon al dat nieuwe geld op te merken.

Welvaart speelde een grote rol in de designlifestyleboom van het begin tot het midden van de jaren 80. Hierdoor werd een ongelijke cultuur gecreëerd waarin de yuppiedroom kon gedijen. Als je aan de goede kant van het hek stond, ging het feest de hele nacht door.

In het midden van de jaren 80 kwam de stijljournalistiek op zijn hoogtepunt en was hedonisme de standaard. Ik kwam bij i-D in het begin van de jaren 80 en ik kwam er al snel achter dat mijn sociale leven voor mijn werkgever even belangrijk was als mijn prestaties op kantoor. Ik besefte dat het in feite belangrijker was. Het was niet goed om alleen de hoogtepunten van swinging Londen op de pagina's van het blad te reproduceren, je moest dat leven in werkelijkheid leven.

En dat was precies wat wij deden, in elke nachtclub en elke bar, op elk feest en elke privé-voorstelling, 365 dagen per jaar. En meestal was het gratis (niemand betaalde iets in die tijd). De heersende pers was zo geobsedeerd door de sociale gebruiken van de ongeveer vijfhonderd 'designvlinders' die tot de Londense scene behoorden, dat wij voor alles werden uitgenodigd. Je kwam overal en je ontmoette iedereen. Dit waren de dagen dat je George Michael in de Wag Club tegen het lijf liep als hij op zijn eigen platen stond te dansen, of achter David Bowie in de rij stond voor het toilet in de Mud Club.

Ik herinner me een feest in Harrods in 1985, waar ik samen met een groep sterren stond, inclusief voormalig Labour-leider Neil Kinnock (op stap in de achterbuurten om de aandacht van de tabloids te trekken), Simon Le Bon van Duran Duran, pr-goeroe Lynne Franks, Boy George, modeontwerpers Jean Paul Gaultier en Katharine Hamnett, de Amerikaanse artiest Julian Schnabel en een van Londens beroemdste transseksuele prostituees. Het was alsof sociale grenzen nog moesten worden uitgevonden, alsof sociale mobiliteit behoorde tot het geboorterecht van iedereen die een schreeuwend jack en een paar lakleren schoenen droeg.

Popsterren waren overal, op elkaar gepropt aan de bar en samengeperst in de toilethokjes. Als je bij Club For Heroes, Heaven of de Wag Club binnenliep, zag je altijd wel iemand van Spandau Ballet of Duran Duran, Madonna, Shane McGowan, Depeche Mode, August Darnell, The Pet Shop Boys, Boy George, Kirk Brandon, Pete Townshend, George Michael of Andrew Ridgeley. Als je naar Rio ging of Monte Carlo, New York, Los Angeles, Tokio en Toronto, kwam je ze ook tegen, op elkaar gepropt bij de bar en je groetend alsof ze nog steeds aan hun cocktails nipten in Soho. Wham! was een personificatie van het nieuwe decennium, een designduo dat een illustratie van gecontroleerde uitbundigheid was. Jongens uit de voorsteden met de aspiraties van West End, zij waren op en top highstreet, zowel aantrekkelijk voor twaalfjarige meisjes en makelaars als kunststudenten. Zij waren ook een welkome afwisseling op de horden van schoenenstaarders die normaal gesproken de pagina's van de muziekpers vulden.

Wie wilde er luisteren naar een soort zwaarmoedige bolsjewiekachtige ballad over onderdrukking als je uit je bol kon gaan op 'Club Tropicana'?

Ik zag hen voor het eerst in juli 1983 bij het lanceren van hun debuutalbum Fantastic (wat een zelfvertrouwen!), in een smal kantorencomplex net achter het metrostation Fulham Broadway. Terwijl tientallen grijnzende popjournalisten en bobo's van de platenmaatschappijen druk bezig waren er briljant uit te zien, dansten deze twee negentienjarige soulboys, gekleed in hawaïshirts, afgeknipte jeans en bootschoenen, samen de jive op de dansvloer, gevolgd door de jitterbug op hun eigen versie van 'Love Machine' van The Miracles. Zelden had ik twee mannen gezien die zich zo amuseerden. Dansend op een van hun eigen platen! Op hun eigen feest! Voor andere mensen!

Ook toen ze beroemd waren, gingen ze nog steeds uit, en het was niet ongebruikelijk om Andy te zien in de Limelight of George beneden in Taboo. Ongeveer anderhalfjaar was 'Everything she wants' (nummer 2 in december 1984) de hipste plaat waarop je dansend kon worden gezien en je kon George vaak juist dat zien doen, recht voor het dj-hok. Het gebeurde regelmatig, maar het bracht je elke keer weer in verlegenheid. Terwijl je de ene dag een plek aan de bar had gedeeld en samen op de aangrenzende dansvloer had gestaan, was het vreemd om George de volgende avond omgeven door roem bij Top of the pops te zien. Zelfs om drie uur 's nachts in het diepe binnenste van een zweterige nachtclub in West End (meestal de Wag), terwijl hij alleen danste op 'Move closer' van Phyllis Nelson, zag hij eruit alsof hij net uit het vliegtuig uit Ibiza was gestapt: gebruind door de zon, zomerse, witte kleding, een designbaardje (heeft hij uitgevonden) en het perfecte prinses Diana-kapsel: 'Sommige dagen zorgde ik voor de voorpagina's van de tabloids, andere dagen werd dat door prinses Di gedaan,' zei hij. 'Ik denk dat ze ons op sommige dagen hebben verwisseld.'

We hebben zelfs een tijdje dezelfde kleermaker gehad, Wham! en ik. Een voormalig bokser, Chris Ruocco, werkte vanuit zijn winkel in Kentish Town aan het in elkaar flansen van pakken en podiumkostuums voor de jongens. Je kon hen

af en toe tegenkomen bij het passen van een nieuwe broek, terwijl hun supercoole auto's voor de deur stonden geparkeerd. Ik ging ooit bij Chris passen, toen hij werd omgeven door zo'n dertig handgemaakte geruite pakken. Die hingen daar in afwachting van de komende Chinese tour van de jongens. Overbodig om te vermelden, maar die zomer was het voor mij helemaal donkerblauwe en donkergroene tartan.

Alleen al het feit dat de happy few naar winkelopeningen gingen en niet naar kunstevenementen en niet altijd naar concerten, illustreert de hebzucht die in dat decennium heerste. We brachten collectief een hommage aan het consumentisme. Tijdens de jaren 80 ging ik naar misschien wel duizenden feesten in vele delen van de wereld, maar gek genoeg werden de enige die ik mij kan herinneren gehouden in winkels: de opening van Tower Records op Picadilly, de Next in Kensington, de winkel van Katharine Hamnett in Brompton Cross, de hmv-winkel in Oxford Street, de heropening van Harvey Nichols, de heropening van Way-In in Harrods, de opening van alles en overal. En die feesten hadden allemaal één ding gemeen: overal zag je beroemde mensen stelen. Ze gingen weg met anderhalve- literflessen champagne, cd's, jassen, flessen parfum, zilveren dienbladen vol met hapjes, de vriendinnen van anderen. Alles was gratis in de jaren 80, zelfs de dingen waarvan dat niet de bedoeling was (met name die dingen).

In die tijd werden de media modegek, toen Londen de smeltkroes van zelfexpressie werd, het centrum van alles wat je maar kunt bedenken. Iedereen wilden meedoen aan de droom, zelfs popsterren. In 1986 schreef ik voor i-D een behoorlijk opruiend artikel over een rare Italiaanse jeugdcultuur, die de Paninari werd genoemd. In een stijl die nu opwindend lijkt (om eerlijk te zijn was het veel erger), gaf ik een overzicht van de Paninari-obsessie met casual sportkleding, hun voorliefde voor het rijden op scooters door de straten van Milaan en het rondhangen in sandwichbars (door komt ook hun naam vandaan, want een panino is een broodje) en natuurlijk hun prepuberale machogedrag. Gevoed door non-informatie schreef ik ook dat The Pet Shop Boys, die schijnbaar grote fans waren van de Paninari-mode, hun eigen ode aan de cultus hadden geschreven, die eenvoudig 'Paninaro' heette. Toen het nummer een paar maanden later verscheen, vond ik er niets van. Tot ik driejaar later een interview met de band las in Rolling Stone. Zij hadden mijn artikel gelezen: 'We lazen dat we dit nummer hadden opgenomen,' vertelde Pet Shop Boy Chris Lowe. 'Natuurlijk was dat niet waar, maar we vonden het zo'n goed idee, dat we het alsnog hebben opgenomen.'

Stijlcultuur werd de bindende factor van alles wat cool werd beschouwd. Modellen waren niet langer modepaarden, ze werden omgedoopt tot supermodellen. Modeontwerpers werden niet langer beschouwd als homo-iconen of magere prima donna's. Zij werden 24-karaats beroemdheden voor wie werd gekropen. Ontwerpers die voorheen werden gedemoniseerd vanwege hun buitensporige misbruik van modellen en werknemers, werden nu elke dag opgehemeld. Popsterren werden niet langer beschouwd als burgerlijke oermensen, ze werden gebombardeerd tot voorpaginasekssymbolen, van wie elk woord moest worden neergepend, versterkt en eindeloos herhaald in de roddelrubrieken van de nationale pers. Het was een samensmelting van elegantie, een visueel mengsel van gekreukte fluwelen minirokjes, hoge hakken en lippenstift. En dan heb ik het alleen nog maar over de mannen.

Tijdens voorgaande perioden van intense modieusheid in Londen, namelijk de jaren 60, toen het klasseverschil in de samenleving begon af te breken, was het consumentenperspectief vooral gericht op de vrouwelijke markt: trendy damesbladen, trendy vrouwenwinkels, trendy vrouweniconen. Maar in de jaren 80 was dat anders, en als het decennium ergens om herdacht moet worden, dan is dat omdat in die periode de postindustriële man eindelijk werd geëmancipeerd. Waar de vrouwen hun seksuele vrijheid ontdekten in de jaren 60, ontdekten de mannen in de jaren 80 hun sociale mobiliteit als consumenten.

De lifestyle-explosie heeft zijn verzadigingspunt bereikt. En streetstyle bestaat niet echt meer. Doe Mariens zijn niet meer de schoenen van de outcast, maar worden nu door iedereen gedragen, van 17-jarige metselaars tot 45-jarige architecten, van schoolmeisjes tot popsterren op leeftijd. Versleten leren jacks worden nu net zoveel gedragen door snelle reclamejongens als door motorduivels. Mensen hebben al vrijwel alles met hun haar gedaan, met hun kleren en met hun lichaam, met piercings in alle lichaamsdelen die gepiercet kunnen worden.

Zoals de Amerikaanse performster en comédienne Sandra Bernhard ooit zei, er is niets meer wat mensen zichzelf kunnen aandoen, 'tenzij ze houten kleding gaan dragen'. Gerecyclede nostalgie is nu in, en in dit postmoderne tijdperk van willekeurige bewegingen en de kitsch-subcultuur kun je tien stedelijke groeperingen voor een duppie krijgen.

Iedereen is nu trendy, iedereen is geordend en hip volgens de moderne wereld, terwijl het elitaire steeds meer een fetisj wordt. Gek. Vreemd. Niet gewenst. Waarom zou je opzettelijk anders zijn, als je ongestraft kunt consumeren? Voor diegenen onder ons die de jaren 80 ongeschonden zijn doorgekomen en die succesvol de levensgevaarlijke contouren van het nieuwe gezicht van het consumentisme en de vrije markt hebben getrotseerd, is het leven goed. Echt heel erg goed. En nu zijn velen van ons juist diegenen die we al die jaren geleden probeerden te zijn.

Ik kwam de jaren 80 niet helemaal ongeschonden door. Ik kan nog steeds de muziek in mijn hoofd horen toen ik werd neergestoken. Toen het mes zich door mijn colbertje in mijn rug drong en het bloed uit mij stroomde op mijn smetteloos witte shirt, ketste 'Tears are not enough' van abc af op de binnenkant van mijn schedel. Het moest eigenlijk 'Poison arrow' zijn, maar dat zou te ironisch zijn. Ik heb nog steeds de littekens als bewijs, een snee van zo'n zeven centimeter achter mijn oor, net boven de slaap, en een jaap van vijftien centimeter die over mijn ruggengraat loopt, een litteken dat elk jaar groter en roder lijkt te worden.

Als jochie wilde ik altijd een Action Man-litteken, een rechte snee van zo'n twee centimeter die diagonaal over de wang liep. Niets engs of erg misvormends, gewoon een klein strijderslitteken, iets wat aangaf dat ik wat had meegemaakt.

Later overwoog ik een tatoeage, maar ik realiseerde me dat zelf aangebrachte littekens niet dezelfde status hebben. Toen ik twintig was, wilde ik geen van beide meer.

En toen had ik plotseling geen keuze meer.

Het gebeurde aan het eind van 1981, een koude zaterdagavond in november (alles scheen toen op zaterdagavond te gebeuren) in een dooie buurt in Londen. Ik was samen met Pascal, Corinne, Jill, Stella en nog wat meiden van wie ik de namen niet meer weet.

Het was ongeveer halftwaalf, sluitingstijd. We kwamen net uit een pub in een vervallen deel van Islington en we waren op weg naar een feest iets verderop in de straat. De hele avond had de jukebox abc gespeeld. Nou, in feite hadden wij de hele avond abc op de jukebox gedraaid. We wisselden af tussen 'Tears...', Elvis Costello en Pigbag, maar we waren allemaal redelijk luidruchtig gek op abc. Zij waren modern, ze hadden soul en ze begrepen de ironische mode. Hoe kon een zootje wijsneuzige kunststudenten daar nou niet van houden? Ze waren ook nog niet beroemd, dus waren ze p-e-r-f-e-c-t.

1981 was een goed jaar voor de popmuziek, een jaar waarin de samenvloeiing van radicale disco, postpunk en blanke funk onder andere tot uitdrukking kwam in Was Not Was, The Human League, Kid Creole en The Tom Tom Club en waarin elke goede plaat op dezelfde denkbeeldige dansvloer leek te zijn gemaakt. Maar terwijl dat jaar het best gecursiveerd werd door Nightclubbing van Grace Jones, toonde abc de perfecte mix van feesten en ironie. Een paar maanden later raakten we gecharmeerd door de geneugten van 'The look of love' en 'All of my heart', maar toen waren we al blij door 'Tears are not enough' zingend over King's Cross te slenteren.

Ik heb geen flauw idee van wie het feest was waar wij naartoe gingen. Niemand wist dat in die tijd. Je hoorde erover en ging met een sixpack of andere versnaperingen in een plastic tas ernaartoe.

Toen wij de straat afstruinden op zoek naar huisnummers, vijf meisjes en twee jongens, kwamen we zeven of acht jongens tegen die nog net tiener waren. Ze droegen trainingspakken en slaphangende gleufhoeden; zachte vormen als dekmantel voor harde vuisten, harten en geesten.

Toen ze ons passeerden, sloeg een van hen Pascal hard en vol in het gezicht. Ik draaide me om en begon naar hem toe te rennen, terwijl de meisjes versteend van angst bleven staan. Maar voordat ik twee passen had kunnen nemen, werd ik van achteren geschopt en ik viel op straat. Iemand sprong op mijn rug.

Ik was te dronken om bang te zijn, en de adrenaline pompte zo hard door mijn lichaam dat het me niet veel uitmaakte wat er aan de hand was. Ik wist dat de situatie gevaarlijk was, maar het enige logische wat in mij opkwam, was zo vaak en zo hard mogelijk slaan en trappen.

Maar plotseling voelde ik iets scherps en nats aan de achterkant van mijn nek, snel gevolgd door een vergelijkbaar gevoel in het midden van mijn rug. Ik werd gestoken, gesneden, afgeslacht, noem het maar zoals je wilt, met iets wat leek op een ouderwets scheermes (omdat ik nog nooit was neergestoken, wist ik het niet zeker, maar ik kwam er al snel achter). Ik voelde geen noemenswaardige pijn, maar ik was wel in een shock. En mijn geest raasde voort terwijl de daadwerkelijke aanval zich in slowmotion leek te voltrekken.

'Tears... are souvenirs... tears are not enough...'

Ik reageerde onmiddellijk, sprong op, gooide de trol in trainingspak van mijn rug en sprintte zo'n vijftig meter verder de straat in, de meisjes achterna. Ik draaide me alleen om om er zeker van te zijn dat hij me niet achterna kwam. Ik zag het scheermes in zijn hand bungelen. Hij stond daar maar en staarde naar mij, benen gespreid en met bonzend hart. Seconden later rende ik met Pascal en de anderen richting King's Road, het pompende bloed in mijn hoofd blokkeerde de spetterende plastic soul van abc.

Het leek wel alsof we jaren doorrenden voordat we stopten. Er was uiteraard veel commotie, omdat niemand wist dat ik ernstig geraakt was. Ik voelde nog steeds niet veel en ik dacht niet dat ik in ernstig gevaar verkeerde. Omdat ik de wonden niet kon zien, begon ik me toch zorgen te maken.

Ach, Hunter S. Thompson zei het duidelijk genoeg: 'Het is één ding om op je neus geslagen te worden, maar het is totaal iets anders als je oogbal eruit wordt getrokken of als je tanden er met een moersleutel uit worden geramd.'

Geweld neemt een grote vlucht als er dolken, messen, barkrukken en moersleutels bij komen kijken.

Mijn oogbal was er niet uitgetrokken. (Thompson refereerde aan de geweldsuitbarstingen van de Californische Heli's Angels, zo rond 1966: 'Je hoeft niet werkelijk de oogbal eruit te rukken,' legde er een uit,'je hoeft er alleen maar een beetje op te drukken en dan springt hij vanzelf uit het kastje. Het doet zo'n pijn dat de meeste jongens direct flauwvallen.') Mijn tanden waren er ook niet met een moersleutel uit geramd (maar zoals de meesten van ons heb ik wel een stel sadistische tandartsen ontmoet). Voor mij was neergestoken worden genoeg.

Ik werd onderzocht: ik was gestoken in de achterkant van mijn hoofd en in mijn ruggengraat. Beide steekwonden waren niet diep, maar de wond in mijn rug was bloederig en groot genoeg (zo'n vijftien centimeter) om verontrustend te zijn. Uiteindelijk kwamen we bij het feest aan en daar werd ik uitgebreider onderzocht (het leek nog niet zo slecht dat een stel meisjes in een kleine keuken naar mijn naakte bovenlichaam keken), waarna uiteindelijk werd besloten dat ik naar het ziekenhuis moest worden gebracht.

Alhoewel de steekpartij me een beetje ontnuchterd had, was ik nog steeds dronken genoeg om achteloos te doen over het hele gebeuren. Ik droeg een spiksplinternieuw zilvergrijs pak en ik maakte een enorme ophef over het feit dat het verpest was en dat het me meer dan honderd pond had gekost en ga zo maar door. Een dramaqueen over een pak? Ik?

En zo gingen we naar het ziekenhuis. Pascal met zijn kneuzing, de meiden met een plastic tas vol Holsten Pils en ik met mijn vernielde pak, gewonde ego en bloedende rug.

Toen ik op de Eerstehulp ontnuchterde, kwam al snel het besef hoe ernstig de situatie was geweest. Ik had bang moeten zijn. Als ik nuchter was geweest, zou ik verlamd zijn geweest door angst en ik zou me zorgen hebben gemaakt als ik dat niet was geweest.

Ik kan me niet meer herinneren of ik een verklaring bij de politie heb afgelegd. Waarschijnlijk wel, maar niemand van ons had het idee dat er iemand zou worden opgepakt, laat staan worden vervolgd. Ik herinner me wel dat ik een tetanusspuit in mijn kont kreeg (wat overduidelijk pijnlijker was dan de rest van de avond) en meer dan vijftien hechtingen. In afwachting van mijn ontslag uit het ziekenhuis, probeerde ik weer dronken te raken, maar nu stond mijn hoofd er helemaal niet meer naar.

Als ik aan de aanvallers dacht, bleef het abstract; ik kende ze niet, ik kon me zelfs niet meer herinneren hoe ze eruitzagen.

Zij waren op zoek geweest naar bloed en ons bloed was toevallig in de buurt. De aanval was gebiedsgebonden en was op veel manieren voorspelbaar: we liepen door het verkeerde deel van de stad op de verkeerde tijd en met de verkeerde kleren aan. Ze zeggen wel shit happens.

De volgende avond wilde ik weer op stap. Het zou raar zijn als ik weer zou worden neergestoken, of, als we het er nu toch over hebben, dat mijn oogbal eruit zou worden getrokken of mijn tanden uit mijn mond zouden worden geramd met een moersleutel. Gelukkig kreeg ik gelijk, maar het moet gezegd worden dat Islington nog steeds een van mijn minst favoriete delen van Londen is.

En voor wat betreft abc, elke keer als ik de synthesizerstrijkers hoor, de overgeproduceerde drums en de klaaglijke, hartverscheurende teksten van 'Tears are not enough', 'Poison Arrow' of 'The look of love', denk ik aan het rennen door een achterafsteegje in King's Cross in een zilverkleurig pak en het bloed dat uit mijn rug gutst.

Nou dat noem ik pas een metafoor.