SNEEUW
1888
Ze zaten gedrieën aan een tafeltje in Delmonico. Frank Master was hier tegen zijn zin en voelde zich opgelaten. Het had het hem ten zeerste verbaasd dat Sean O’Donnell hem had verzocht een keer met Gabriel Love te gaan praten.
‘Wat moet ik in vredesnaam met die man?’ had hij gevraagd. Gabriel Love was een bekende figuur, maar Master en hij bewogen zich in wel zeer verschillende kringen en Frank voelde er niets voor om zich met zo’n personage in te laten.
‘Maak nu eerst maar eens kennis met hem,’ had Sean gezegd. Alleen maar omdat Sean nog het een en ander van hem te goed had, was hij op zijn verzoek ingegaan.
In ieder geval was restaurant Delmonico een goede keuze, Frank kwam er graag.
Voordat ze de eetzaal binnen gingen, zei hij tegen Sean: ‘Niet vergeten, O’Donnell, zodra het met iets strafbaars te maken heeft, ben ik vertrokken.’
‘Maak je geen zorgen,’ stelde Sean hem gerust. ‘Vertrouw mij nu maar.’
Met zijn gladgeschoren gezicht, volle kop zilvergrijs haar en elegante manier van kleden was Sean tegenwoordig een gedistingeerde verschijning. Zijn parelgrijze kostuum zat hem als gegoten, zijn vlinderdas was onberispelijk gestrikt en aan zijn overhemd prijkten diamanten knoopjes. Zijn schoenen waren zo glanzend gepoetst dat het onvoorstelbaar was dat de eigenaar ooit ook maar in de buurt van een goot was geweest. Weliswaar bezat hij nog steeds de saloon, maar hij woonde daar nu al bijna twintig jaar niet meer boven. Hij had een riant huis gekocht aan Lower Fifth Avenue dat net zo groot was als Masters huis aan Gramercy Park. Sean O’Donnell was een rijk man.
Hoe had hij dat bereikt? Master had daar wel zijn ideeën over. Zowel Fernando Wood als zijn opvolger Boss Tweed van Tammany Hall had op slinkse wijze geprofiteerd van hun zakelijke belangen in New York City. O’Donnell was erin geslaagd om met beiden nauwe betrekkingen te onderhouden en was daar wel bij gevaren. In de zich gestaag uitbreidende stad had hij zich beziggehouden met de ontwikkeling van onroerend goed, en hij had tegen enorme winsten percelen verhuurd en verkocht. ‘Ik heb nooit gebruikgemaakt van die opgeschroefde contracten,’ had Sean tegen Frank gezegd. Tweed had de stad hiermee voor miljoenen opgelicht. ‘Maar hij heeft me wel de kans gegeven tienduizend dollar te investeren in zijn drukkerij.’ Tweed had alle drukwerk in de stad via zijn eigen drukkerij laten lopen, tegen opgevoerde prijzen. ‘Die investering van 10.000 dollar leverde me jaarlijks vijfenzeventigduizend dollar aan dividend op,’ had Sean hem ooit toevertrouwd.
Tweeds praktijken waren aan het licht waren gekomen en de kliek waarmee hij zich omringde was in ongenade gevallen. Maar O’Donnell was een van de velen die al die jaren slechts aan de zijlijn van Tweeds werkwijze hadden geprofiteerd, zich daardoor buiten schot hadden weten te houden en in staat waren geruisloos hun werk voort te zetten.
En dan waren er ook nog de relaties met Wall Street.
Dat was het terrein van mensen als Gabriel Love.
Gabriel Love was een imposante man. Hij zat tegenover Frank Master en hield zijn waterige blauwe ogen vriendelijk op diens gezicht gevestigd. Zijn lange witte baard viel als een waterval over zijn forse buik.
Iedereen kende Gabriel Love. Hij leek op de Kerstman en zijn giften aan de plaatselijke liefdadigheidsinstellingen waren legendarisch. Hij ging graag naar de kerk en zijn zakken zaten altijd vol snoep voor de kinderen. ‘Daddy Love’ werd hij vaak genoemd – behalve door de slachtoffers van zijn verwoestende financiële activiteiten. Die noemden hem ‘De Beer’.
Gabriel Love begroette Master beleefd. Nadat de ober het eten had gebracht, zei hij met gedragen stem een dankgebed en at vervolgens een hele kip op. Toen hij daarmee klaar was, richtte hij zich tot Frank. ‘Houdt u van weddenschappen, meneer Master?’
‘Zo nu en dan,’ zei Master op zijn hoede.
‘Naar mijn mening houdt iedereen in Wall Street van weddenschappen. Ik heb mensen om de merkwaardigste dingen zien wedden,’ zei hij peinzend. ‘De mensen van Wall Street zijn ook hebzuchtig. Daar schuilt geen kwaad in. Ik zeg maar zo, zonder hebzucht hadden we nooit een beschaving gehad. Maar de mensen van Wall Street hebben niet het geduld om grond te bewerken of dingen te produceren. Ze zijn slim, maar oppervlakkig. Ze investeren in bedrijven, maar het kan hun weinig schelen wat die doen of produceren. Ze willen alleen maar gokken. Wall Street zal altijd bevolkt worden door gokkende jongemannen.’
‘Jongemannen?’ zei Sean. ‘En hoe zit het dan met oudere mannen, Gabriel?’
‘Zodra ze wat ouder worden, stichten die jongemannen een gezin en dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee. En een man met verantwoordelijkheden gaat anders te werk.’
‘Hoe anders?’
Gabriel Love keek hen beiden aan en plotseling kregen zijn fletse blauwe ogen een harde glans.
‘Hij zorgt ervoor dat anderen niet kunnen winnen,’ zei hij.
Frank voelde het al aankomen, en alles in hem zei dat hij nu moest opstappen.
Sean O’Donnell kende hij. Sean was in staat iemand te vermoorden, maar niet als je aan zijn kant stond. Het lot had ervoor gezorgd dat ze nu al geruime tijd met elkaar verbonden waren, via Mary en ook op andere gebieden. Sean kon hij vertrouwen. Gabriel Love was een heel ander geval. Wilde hij echt op zijn leeftijd nog bij deze man betrokken raken?
Frank Master was bijna drieënzeventig, maar meestal werd hij tien jaar jonger geschat. Ondanks zijn dunner wordende haar en grijze snor was hij nog steeds een sterke, knappe man, en daar was hij trots op. Hij ging nog elke dag naar kantoor en als hij af en toe een pijntje had of zich een beetje benauwd op de borst voelde, negeerde hij dat. Natuurlijk was hij oud, maar daar stond hij liever niet te lang bij stil.
Maar hij was wel gesteld op het respect dat zijn leeftijd en lange carrière met zich meebrachten. Hij had een aanzienlijk fortuin vergaard en dat kon nog steeds meer worden, zonder onnodige risico’s te nemen. En nu had Gabriel Love net laten doorschemeren dat hem iets te wachten stond wat niet in de haak was. Hij stond op.
‘Heren,’ zei hij, ‘ik ben te oud om naar de gevangenis te gaan.’
Sean O’Donnell hield hem tegen.
‘Wacht nu even, Frank. Luister alleen even naar wat meneer Love wil voorstellen.’
Een week later vertrok Lily de Chantal vanuit het Dakota Building in haar rijtuig naar Gramercy Park.
Dakota Territory, een uitgestrekte wildernis in het verre noordwesten, was nog geen staat. Maar toen een aantal jaren geleden Edwark Clark, een projectontwikkelaar, aan de westzijde van Central Park een enorm vrijstaand gebouw had laten neerzetten, had hij het desondanks de naam Dakota gegeven. Inmiddels had hij een tweede gebouw laten verrijzen dat hij het Wyoming Building had gedoopt. Clark had blijkbaar een fascinatie voor indiaanse namen. Het Dakota Building stond daar in volledige afzondering, slechts omringd door een aantal bedrijfjes en barakken. In de ogen van de mondaine New Yorkers was dit zo ongeveer het einde van de wereld.
‘Daar woont helemaal niemand,’ werd er gezegd. ‘En wie wil er nu in een appartement wonen?’
Op die vraag was een eenvoudig antwoord te geven. Tot een paar jaar terug woonden alleen arme mensen in appartementen – huizen die in etages waren opgesplitst – of in huurkazernes waar zelfs de verdiepingen waren opgesplitst.
Riante appartementen waren karakteristiek voor grote steden als Wenen en Parijs, maar niet voor New York. Respectabele mensen woonden in huizen.
Maar er was een verandering gaande. Inmiddels waren er andere appartementengebouwen in de stad verrezen, hoewel niet zo groots als het Dakota Building.
Clark had het gebouw van monumentale indiaanse motieven laten voorzien en de appartementen waren zeer ruim, met voldoende kamers voor de bedienden. De ontvangstkamers van de grootste appartementen hadden hoge plafonds en konden wat ruimte betrof wedijveren met menig herenhuis. Bovendien hadden de bewoners geen huishoudster nodig om op het huis te passen wanneer ze voor langere tijd afwezig waren. Het duurde niet lang voordat je kon horen: ‘O, ik ken iemand die daar woont.’
Lily de Chantal was nu in de vijftig en had onlangs besloten haar intrek in het Dakota Building te nemen. Ze had haar huis verhuurd, haar spaargeld belegd en was in staat om met een bescheiden staf huishoudelijk personeel gerieflijk in het Dakota te wonen. Haar comfortabele leventje werd nog verder veraangenaamd doordat Frank Master – discreet – de helft van de huur betaalde.
Op deze middag gaf ze gevolg aan een uitnodiging die ze de vorige dag had ontvangen. Ze ging theedrinken, niet met Frank, maar met Hetty Master. En heel begrijpelijk was ze daar een beetje nerveus over.
Ze vroeg zich af wat Hetty van haar wilde.
Hoewel het pas begin maart was, was het tamelijk warm voor de tijd van het jaar en toen ze langs Central Park reed, zag ze dat de narcissen al in bloei stonden. Aan het eind van Sixth Avenue fronste ze even haar wenkbrauwen.
Ze was nog steeds niet gewend aan de lange, lelijke verhoogde spoorlijn die tegenwoordig over Sixth liep, waar puffende, met roet bedekte stoomlocomotieven hun lawaaiige wagons over de rails voorttrokken, zo’n zes meter boven de hoofden van de gewone stervelingen. Boven Second, Third en Ninth Avenue liepen ook spoorlijnen, maar gelukkig had ze in het Dakota Building geen last van de Ninth. Hoewel de spoorlijnen duidelijk noodzakelijk waren, gezien de meer dan dertig miljoen passagiers die ze jaarlijks vervoerden, vormden ze in Lily’s ogen een smet op de stedelijke ontwikkeling.
Ze liet de spoorlijn achter zich en even later kwam ze in de aangename omgeving van Fifth Avenue.
Het moest gezegd worden: Fifth Avenue werd steeds beter. De verhoogde spoorlijn mocht dan wel de motor zijn die New Yorks bloeiende welvaart aandreef, maar Fifth Avenue was inmiddels het statige hoogtepunt: een boulevard van paleizen, de vallei der koningen. Ze reed verder langs het herenhuis van de verdorven madame de Restell. Dat stond daar nu niet langer eenzaam. De beruchte dame leefde niet meer en aan de overkant hadden de Vanderbilts hun imposante villa’s gebouwd.
Ze passeerde de inmiddels voltooide kathedraal van St Patrick, het zinnebeeld van Ierse katholieke triomf die zelfs de riante villa’s van de Vanderbilts naar de kroon stak.
Maar afgezien van de snelheid waarmee alles zich ontwikkelde, was ze blij dat alleen St Patrick’s en de Trinity, de gebouwen van Wall Street en een handjevol andere kerkspitsen boven de stad uittorenden. De grote woonhuizen waren niet meer dan vijf verdiepingen hoog en de grootste zakenpanden hadden er zelden meer dan tien.
Bovendien waren zelfs de meest overdadig gedecoreerde nieuwe paleizen, die in de ogen van de Federalistische generatie wellicht als vulgair werden beschouwd, nog steeds gebouwd volgens de ontwerpen van de klassieke wereld. Het vakmanschap, de traditie en de menselijke maat waren nog duidelijk zichtbaar. In ieder geval had de zich voortdurend uitbreidende stad zijn gratie behouden.
Nadat ze het reservoir aan 42nd Street was gepasseerd en in de buurt van 30th Street langs de huizen van de Astors was gereden, kwam ze aan bij Gramercy Park.
Hetty Master verwelkomde haar met een glimlach en nam haar mee naar de salon.
‘Ik ben blij dat je bent gekomen, Lily.’ Ze nodigde Lily uit naast haar op de sofa te komen zitten.
Hetty Master zag er heel goed uit, vond Lily. Haar haar was inmiddels grijs. Maar dat zou het mijne ook zijn als ik er niets aan deed, dacht ze bij zichzelf. Ondanks haar matrone-achtige boezem had Hetty haar figuur zeker niet verwaarloosd en haar gezicht was nog steeds knap te noemen. Elke verstandige man van zeventig zou er trots op zijn om zo’n vrouw te hebben.
Maar ja, welke man, ongeacht zijn leeftijd, was verstandig?
Gedurende de afgelopen twintig jaar hadden Hetty en zij elkaar jaarlijks wel enkele keren ontmoet, in de opera of bij mensen thuis. Hetty was dan altijd even voorkomend en vriendelijk tegen haar geweest. Toen ze vijftien jaar geleden een recital had gegeven – wat Frank natuurlijk had gefinancierd – had Hetty haar zowaar zelfs een paar schrandere vragen over de muziek gesteld. Ze hadden een tamelijk lang gesprek gevoerd, en het was Lily opgevallen dat Hetty oprecht respect voor haar professionaliteit toonde.
Vermoedde Hetty dat Frank haar minnaar was? Daar was nooit iets van te merken geweest. Lily had geen idee wat er dan was gebeurd en bovendien hoopte ze dat Hetty van niets wist, omdat ze haar niet wilde kwetsen. Frank en zij waren voortdurend heel discreet geweest en hij had altijd volgehouden dat Hetty geen enkel vermoeden had.
Hetty schonk de thee in en wachtte tot het dienstmeisje de kamer uit was voor ze van wal stak.
‘Ik heb gevraagd of je hier wilde komen omdat ik je hulp nodig heb.’
‘Als dat mogelijk is, natuurlijk,’ zei Lily een tikje onzeker.
‘Ik maak me zorgen om Frank,’ ging Hetty verder. Ze keek Lily even aan. ‘Jij dan niet?’
‘Ik?’
‘Jawel,’ zei Hetty gedecideerd. ‘Ik maak me zorgen over dat meisje. Heb jij haar weleens ontmoet?’
‘Volgens mij weet je meer dan ik,’ antwoordde Lily voorzichtig.
‘Is dat zo?’ Hetty glimlachte. ‘Ik weet inderdaad al heel lang dat je de maîtresse van Frank bent.’
‘O.’ Lily aarzelde. ‘Hoelang al?’
‘Twintig jaar.’
Lily staarde naar haar handen. ‘Ik weet niet wat ik hierop moet zeggen.’
‘Je bent altijd heel discreet geweest,’ zei Hetty. ‘Dat waardeer ik.’
Lily reageerde niet.
‘Voor een deel was dat mijn eigen schuld. Dat zie ik nu wel in. Ik heb hem van me verwijderd en toen heeft hij ergens anders troost gezocht.’ Hetty zuchtte. ‘Als ik mijn leven over zou kunnen doen, zou ik het anders aanpakken. Het valt niet mee voor een man die denkt dat zijn vrouw geen respect voor hem heeft.’
‘Dat klinkt heel wijs.’
‘Dat moet je wel zijn op mijn leeftijd. Dat geldt ook voor jou, als ik zo vrij mag zijn. In ieder geval zou ik altijd liever echtgenote dan maîtresse zijn.’
Lily knikte. ‘Jij hebt nog steeds je huwelijk.’
‘Ja. Het huwelijk is misschien niet het ideaalste instituut, maar het biedt bescherming, zeker wanneer je ouder wordt. En dat worden we, lieve.’ Ze glimlachte. ‘Ik heb mijn huis, mijn kinderen en kleinkinderen. En ook nog een echtgenoot. Frank mag me dan wel ontrouw zijn, maar hij is nog steeds mijn man.’ Ze keek Lily recht in de ogen. ‘In alle opzichten.’
Lily boog haar hoofd. Hoe moest ze hierop reageren?
‘Ik was zeer gekwetst toen Frank een maîtresse nam, dat zal ik niet ontkennen. Maar toch zou ik niet met je willen ruilen. Zeker nu niet.’
‘Nu?’
‘Ik heb het over de jonge vrouw die jouw plaats heeft ingenomen.’
‘O.’
‘Weet je iets over haar?’
‘Weinig.’
‘Ik weet namelijk een heleboel over haar.’ Ze keek Lily oplettend aan. ‘Juffrouw Donna Clipp is een kleine heks. Ze is op Franks geld uit. Bovendien is ze vervolgd voor diefstal. In Philadelphia. Ik heb het bewijs.’
‘Juist, ja.’
‘Ik heb een advocaat haar gangen laten nagaan. Frank heeft die advocaat betaald, al weet hij dat niet. Hij dacht dat het geld voor nieuwe gordijnen was. Ze geeft helemaal niets om hem, alleen om zijn bezit.’
‘Zo denk je vast ook over mij,’ zei Lily bedrukt.
‘Helemaal niet. Ik weet dat hij genereus is, dat kan hij zich ook veroorloven. Ik denk trouwens niet dat juffrouw Clipp veel van hem zal aftroggelen. Frank is geen idioot wanneer het op geld aankomt. Maar ze zou zijn dood kunnen betekenen.’ Ze zuchtte weer. ‘We weten allebei dat mijn echtgenoot oud is. En ijdel, zoals de meeste mannen. Zij is een jonge vrouw van pas dertig, en ik weet zeker dat hij zichzelf wil bewijzen.’
‘Denk je dat zijn hart dat niet zal aankunnen?’
‘Jij dan niet?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Lily.
Hetty keek haar indringend aan. ‘Hou je van mijn echtgenoot?’
‘Ik ben zeer op hem gesteld geraakt.’
‘Dan moet je me helpen.’
‘Wat moet ik dan doen?’
‘Zorgen dat deze vrouw verdwijnt, Lily. We moeten van die Donna Clipp af.’
Toen Mary O’Donnell hoorde dat Lily de Chantal op theevisite kwam bij mevrouw Master, was ze verbaasd. Ze wist dat de beide vrouwen elkaar slechts vaag kenden en ze ging ervan uit dat mevrouw Master de zangeres wilde vragen een optreden te verzorgen tijdens een van haar liefdadigheidsbijeenkomsten. Toen ze te horen kreeg dat mevrouw Master ook haar wilde spreken, had ze dan ook geen idee wat de reden was.
Ze kwam binnen en zag de twee dames ontspannen naast elkaar op de sofa zitten.
‘Mary, kind,’ zei mevrouw Master met een glimlach, ‘we hebben je hulp nodig.’
‘Ja, mevrouw Master,’ zei Mary. Wat zou ze willen?
‘We kennen elkaar nu al vele, vele jaren, Mary,’ ging mevrouw Master verder, ‘en nu moet ik je vragen om heel eerlijk tegen me te zijn en ook om een geheim te bewaren. Kun je dat beloven?’
Na vijfendertig jaar zo goed te zijn behandeld? dacht Mary bij zichzelf.
‘Ja, mevrouw Master, dat beloof ik.’
‘Nu dan. Ik maak me zorgen over mijn echtgenoot. Mejuffrouw De Chantal is een goede vriendin van mijn man en zij maakt zich ook zorgen.’ Ze glimlachte naar Lily. ‘We denken dat jij ons misschien wel zult kunnen helpen.’
Mary keek haar aan. Waar had ze het over? Wat wist ze allemaal?
‘Je zult weten dat jouw broer Sean al vele jaren zakelijke betrekkingen met mijn man onderhoudt. Juffrouw De Chantal heeft me verteld dat ze geen onbekende voor je broer is. Wat wij willen weten is of je broer ooit met je over juffrouw De Chantal heeft gesproken.’
‘Over juffrouw De Chantal?’
‘Ja, Als goede vriendin van mijn man.’
‘Waarom…’ Ondanks haar belofte stond Mary op het punt een leugen te vertellen. Maar ze bloosde en dat zag mevrouw Master.
‘Het is al goed, Mary,’ zei Hetty. ‘Ik weet het al twintig jaar. Hoelang weet jij het?’
‘Tien jaar,’ antwoordde Mary ongemakkelijk.
‘Heeft Sean het je verteld?’
Mary knikte. Hij had het lang voor zich weten te houden, dat moest gezegd worden, maar uiteindelijk had hij het haar toch verteld.
‘Mooi zo,’ zei mevrouw Master. ‘Dat kan nuttig zijn. En heeft hij je ook verteld over mejuffrouw Donna Clipp?’
‘Mejuffrouw Clipp?’ Mary aarzelde. ‘Nee, nooit van gehoord.’ Dat was waar. Twee weken geleden had Sean gemopperd dat Master zichzelf belachelijk maakte en dat hij voorzichtig moest zijn op zijn leeftijd. Maar dat was alles.
‘Zo heet ze dus. Mary, je moet ons helpen. Meneer Master is geen jonge man meer en we moeten hem beschermen. Wanneer zie je je broer weer?’
‘Ik ga meestal op zaterdag naar hem toe.’
‘Dat is dus morgen,’ constateerde Hetty Master met voldoening.
‘Denk je dat je hem onder vier ogen kunt spreken?’
‘Als u dat wilt, ja hoor.’
‘Het volgende moet namelijk gebeuren.’
Sean vond Gabriel Loves plan echt een kunsttukje, zonder meer. Het mooiste was nog dat je zoiets nooit van Daddy Love zou verwachten.
Daddy Love hield van shorten. Als hij het gevoel had dat de beurs naar beneden ging, of nog beter, over informatie beschikte dat een fonds in moeilijkheden dreigde te raken, stelde hij iemand voor een pakket aandelen te kopen op een vastgestelde datum, en ver onder de huidige koers. Degene die daarin trapte, dacht natuurlijk een koopje te behalen. Maar alsof de duvel ermee speelde kelderde op de vastgestelde datum de koers tot een ongekend laag niveau. Dan kocht hij de aandelen zelf tegen die lagere koers en dan was zijn klant verplicht die van hem over te nemen tegen het eerder overeengekomen bedrag. Love sprong eruit met een aangename winst en zijn slachtoffer leed een aanzienlijk verlies. Het enige wat Love hoefde te doen was de weddenschap aangaan – of liever gezegd ervoor te zorgen dat zijn klant niet kon winnen, omdat Love voorkennis bezat.
Maar deze keer zou Gabriel Love het tegenovergestelde gaan doen.
Elk spel kende winnaars en verliezers. En in dit spel zou de verliezer ene Cyrus MacDuff zijn.
‘Cyrus MacDuff heeft al twintig jaar een grondige hekel aan mij,’ zei Love tegen Sean.
‘Hoezo?’
‘Omdat ik hem ooit een enorme som geld afhandig heb weten te maken. Maar dat vind ik geen excuus. Als MacDuff zich wat meer met naastenliefde bezighield, wist hij hoe hij moest vergeven en dan had hij het gruwelijk lot dat hem nu te wachten staat kunnen ontlopen. Het zal wel aan zijn verdorven inborst liggen. Daardoor is hij verblind en mijn overtuiging is dat de Here hem hiervoor zal straffen.’
‘En hoe denk je dan dat Gods wil zal geschieden?’ vroeg Sean.
‘Door middel van de Hudson Railroad,’ antwoordde Love.
Eén ding viel met zekerheid vast te stellen: in het jaar 1888 was de spoorweghandel een smerige aangelegenheid.
Door het openstellen van het Amerikaanse Westen was de gelegenheid om goederen via een spoorweg te transporteren enorm uitgebreid. Er werd grof geld aan verdiend. En waar geld is, is competitie. Terwijl de Britten hun imperium uitbreidden en de machthebbers in Europa druk bezig waren Afrika te koloniseren, vochten de ondernemers van de East Coast om de aanleg van spoorlijnen die de enorme afstanden van het Amerikaanse Westen konden overbruggen.
Soms waren twee groepen tegelijkertijd bezig aan dezelfde route en ging het erom wie het eerst zijn doel bereikte. Wat niet zelden met wapengeweld gepaard ging – het Westen werd niet voor niets het Wilde Westen genoemd. Maar soms verliep de onderlinge strijd subtieler.
De aanleg van de Niagara Railroad was bijvoorbeeld ordelijk verlopen. Deze kleine spoorlijn zou welvaart brengen in de westelijke landbouwgronden zodra die werd gekoppeld aan een van de grote spoorlijnen die goederen over de Hudson transporteerden. Love had drie jaar geleden het monopolie verworven over de Niagara Railroad en was in de veronderstelling dat hij een overeenkomst had om de lijn met de Hudson Ohio Railroad te verbinden.
‘En toen heeft die ontaarde Cyrus MacDuff me de pas afgesneden door het monopolie te bemachtigen over de Hudson Ohio. Uitsluitend om mij te dwarsbomen. Ik heb zwaar geïnvesteerd in de Niagara, maar als ik die niet kan koppelen aan de Hudson Ohio Railroad, zijn mijn aandelen in Niagara waardeloos. Vind je dat een christelijke manier van doen?’ vroeg Love.
‘Zeker niet,’ antwoordde Sean. ‘En wat stelt u nu voor?’
‘Ik zal licht brengen in de duisternis,’ zei Love op gedragen toon. ‘Ik koop het monopolie over de Hudson Ohio onder zijn neus weg, en verbind die met de Niagara.’
‘Dat is nogal gedurfd,’ zei Sean. ‘De Hudson Ohio is een belangrijke verbinding. Gaat u dat lukken?’
‘Misschien niet. Maar ik ga ervoor zorgen dat MacDuff gelooft dat het me inderdaad zal lukken. En geloof is een machtig iets,’ zei Love met een engelachtige glimlach.
Toen Love aan Sean uitlegde hoe zijn plan in elkaar stak, raakte Sean onder de indruk van zijn sublieme brein.
Om te beginnen had Love geduld. Twee jaar geleden was hij begonnen met aandelen Hudson Ohio Railroad te kopen. Onopvallend en altijd via intermediairs. Zelfs de scherpe blik van MacDuff was het ontgaan.
‘Inmiddels heb ik zesendertig procent van de aandelen en MacDuff veertig,’ zei Love. ‘Tien procent is eigendom van andere spoorwegmaatschappijen en investeerders die niet willen verkopen. Een handjevol overige investeerders bezit vier procent en de resterende tien procent is in handen van je vriend Frank Master.’
‘Ik wist niet dat hij zo veel had.’
‘Het is zijn grootste bezit. Hij heeft dit in de loop der jaren opgebouwd en het is een goede investering.’ Love glimlachte. ‘Als hij zijn aandelen aan mij verkoopt, ben ik de grootste aandeelhouder. Omdat hij met jou bevriend is, zou ik graag willen dat je ons aan elkaar voorstelt.’
‘Wil je dat hij zijn tien procent aan jou verkoopt?’
Gabriel Love glimlachte weer. ‘Nee, ik wil dat MacDuff gelooft dat hij dat zal doen.’
Daarom had Sean het dinertje bij Delmonico georganiseerd. Na afloop kende Seans bewondering voor Gabriel Love geen grenzen meer. Het plan was gewoon een kunstukje. En wat moest Frank Master doen? Helemaal niets. Alleen een paar dagen de stad uit gaan.
Ze zouden elkaar de volgende vrijdag nog een keer ontmoeten in Delmonico om zich ervan te verzekeren dat alles volgens plan verliep.
Op zaterdag kreeg Sean bezoek van zijn zus Mary.
Ze babbelden een uurtje genoeglijk over koetjes en kalfjes en op een gegeven moment kwam het gesprek op de familie Master.
‘Je zei laatst dat Frank Master zichzelf belachelijk maakt en dat hij moest oppassen,’ zei Mary. ‘Heb ik gelijk als ik denk dat er een jongedame in het spel is?’
‘Waarom denk je dat?’
‘Zomaar. Hij is ongewoon vrolijk, maar hij ziet er ook een beetje vermoeid uit. Ik vroeg het me alleen maar af.’
‘Je hebt gelijk.’ Sean glimlachte. ‘Ze heet Donna Clipp. Zijn koosnaampje voor haar is Clipper. Hij zou ermee moeten ophouden.’ Hij keek Mary vragend aan. ‘Heeft zijn vrouw soms iets in de gaten?’
‘In al die jaren heb ik er nooit iets van gemerkt dat ze van het bestaan van Lily de Chantal op de hoogte is,’ antwoordde Mary. ‘Waarom zou ze het dan wel van deze vrouw weten?’
‘Blij dat te horen,’ zei Sean. ‘Op haar manier is ze een goede vrouw. Ik zou niet graag zien dat ze wordt gekwetst.’ Hij zweeg even. ‘Weet je dat Master aanstaande zondag met de boot op zakenreis gaat? Hij blijf een paar dagen weg en hij neemt dat meisje mee.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik hoop dat daar snel een eind aan komt.’
‘Wat kunnen oude mannen toch dwaas zijn,’ zei Mary.
‘Maar mondje dicht, zou ik zeggen.’
‘Heb je ooit gemerkt dat ik iets doorvertelde?’
‘Zeker niet,’ zei Sean goedkeurend.
Een uur later zei Mary tegen Hetty Master: ‘Hij neemt haar zondag mee op een boottocht. En hij noemt haar Clipper.’
‘Mooi zo,’ zei Hetty. ‘Dat is voldoende.’
Frank Master had even geaarzeld, maar de volgende woensdag nam hij een besluit. Hij ging laat in de ochtend van huis weg, liep over 14th Street tot hij bij het station van de bovengrondse spoorlijn kwam. Toen hij de trap was op gelopen en op het perron stond, haalde hij even diep adem, prees zichzelf gelukkig dat hij nog zo’n verdomd goede conditie had en stak een sigaar op.
Er waren niet veel mensen op het perron. Hij keek naar de beroete daken van de huizen onder de spoorbaan. Meestal vond hij dat een nogal treurig gezicht, maar het was zo’n mooie ochtend dat zelfs deze vuile daken iets vrolijks hadden.
Frank hoefde niet lang te wachten voordat de trein zich puffend en ratelend aankondigde. Terwijl hij in de trein zat dacht Frank dat hij dit ritje liever niet ondernam. Ten eerste omdat hij naar zijn zoon ging en ten tweede omdat hij daarvoor naar Wall Street moest.
Hij had Tom al een paar weken niet gezien. Natuurlijk hield hij van zijn zoon, maar er was toch altijd een soort spanning tussen hen. Tom sprak zich er nooit over uit, maar sinds de dag van de lotingrellen had Frank het gevoel dat zijn zoon hem minachtte. Hij keek hem soms aan met een blik die zei: je hebt mijn moeder in de steek gelaten en dat weet je net zo goed als ik. Dat kon wel waar zijn, maar dat was al lang gleden, lang genoeg om te vergeten en te vergeven. Natuurlijk had hij nog steeds een relatie met Lily de Chantal, maar hij wist bijna zeker dat Tom daar geen vermoeden van had.
Tom kon hem van nut zijn en hij had hem nu nodig.
Hij stapte uit in Fulton en liep naar Wall Street.
Waarom voelde hij zich in Wall Street niet langer op zijn gemak? Dat was vroeger wel anders, toen kwam hij er graag. De Trinity Church stond er nog steeds als een baken en de ziel van Wall Street. Zijn familie was al sinds generaties lid van de gemeente. Hij zou zich hier thuis moeten voelen, maar dat was niet zo.
Zoals gebruikelijk was het er een drukte van belang: mannen die in donkere jassen en met orders in de band van hun hoeden de Effectenbeurs in en uit liepen, klerken die zich naar hun bureaus haastten, boodschappenjongens en straatverkopers, huurrijtuigen die af en aan reden om handelaars zoals hij op hun bestemming te brengen. Dit was toch het oude New York?
Nee, niet meer, dacht Frank bij zichzelf.
Hij liep langs het strenge gebouw op nummer 23. De firma van Drexel, Morgan. Hij moest moeite doen om in het voorbijgaan niet zijn hoofd te buigen. Jawel, hij Frank Master, bevriend met de Stuyvesants en Roosevelts, Astors en Vanderbilts, werd overvallen door een rilling van ontzag toen hij langs het kantoor van Morgan liep. Dat was er aan de hand, daarom hoorde hij hier niet meer thuis.
Maar zijn zoon Tom wel. Even later stond hij voor zijn deur.
‘Vader, wat een onverwacht genoegen.’ Tom schoof zijn stoel achteruit. Zijn grijze vest en witte overhemd waren onberispelijk en hij droeg een zijden das, met daarop een dasspeld met een parel. Alles aan hem gaf er blijk van dat hij niet zoals zijn voorouders in goederen handelde, maar in geld. Hij was een echte bankier.
‘Heb je even tijd voor mij?’ vroeg zijn vader.
‘Voor u altijd, natuurlijk.’
‘Ik heb advies nodig,’ zei Frank
‘Daar wil ik u graag bij helpen,’ zei Tom. Maar de blik in zijn ogen verried dat hij op zijn hoede was.
Dat was het probleem met bankiers, dacht Master. Ze waren net zo op geld uit als handelaars, maar ze maten zich een houding van superioriteit aan, vanwege de hun opgelegde moraal.
Maar goed, hij had zijn raad nodig en in ieder geval zou hem die niet in rekening worden gebracht.
‘Ik bezit tien procent van de aandelen van een spoorwegmaatschappij,’ zei Frank.
Tot zijn verbazing zag hij dat Tom plotseling een heel andere houding aannam.
‘Tien procent van een spoorwegmaatschappij?’ Tom was een en al aandacht. ‘En hoe groot is die?’
‘Middelgroot.’
‘Juist, ja. Mag ik vragen welke spoorwegmaatschappij het is?’ Master had zijn zoon nog nooit op zo’n beleefde toon iets horen vragen.
‘Dat is nog vertrouwelijk.’
‘Zoals u wilt.’
Er was geen twijfel mogelijk, hij kon aan Toms blik zien dat hij respect voor hem had. Alsof hij geen ordinaire handelaar was, maar iemand die werkelijk iets te bieden had. Frank besloot hiervan gebruik te maken.
‘Die tien procent zorgt ervoor dat ik in staat ben macht uit te oefenen.’
Tom leunde achterover in zijn stoel en keek zijn vader vol genegenheid aan. Frank had het gevoel alsof zijn zonden plotseling waren vergeven en hij zo de hemelpoort kon binnen stappen.
‘Nou, vader,’ zei zijn zoon. ‘Dat is precies waar we hier mee bezig zijn.’ Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht. ‘Welkom in Wall Street.’
Zowel de Burgeroorlog als het Westen had Wall Street veranderd. Immense geldstromen waren benodigd om de oorlog te bekostigen en het Westen te ontwikkelen. En waar moest dat kapitaal vandaan komen? Slechts vanaf één plek, het monetaire centrum van de wereld: Londen.
Londen had Amerika financieel gesteund. Net als in de voorgaande eeuw was de Amerikaanse economie gegroeid op basis van de driehoek Londen, New York en de West-Indische suikerhandel, en later de Zuidelijke katoenhandel. En nu werd alles door een minder zichtbare maar net zo’n krachtige motor aangedreven: het geld- en aandelenverkeer tussen Londen en New York.
Dat was het begin geweest van de firma Morgan. Junius Morgan, een vooraanstaand man uit Connecticut, wiens voorvaderen twee eeuwen geleden vanuit Bristol scheep waren gegaan naar Amerika, was teruggekeerd naar Engeland en had zich als bankier in Londen gevestigd. Hij was een man die vertrouwen inboezemde, de juiste man op de juiste plaats. Hij regelde de leningen van Londen aan Amerika, die tot een enorme omvang waren uitgegroeid. Zijn zaken waren voorspoedig verlopen en hij was steenrijk geworden.
Maar inmiddels stond zijn zoon John Pierpont Morgan aan het roer. Hij was een boomlange man, fors gebouwd, met een vorsende blik en een grote neus die knalrood werd als hij zich opwond. J.P. Morgan was nu al een legende. Hij en een aantal soortgelijke mannen waren nu de koningen van Wall Street en er de oorzaak van dat zelfs vermogende handelaars als Frank Master zich daar niet langer thuis voelden. De sommen geld, de bancaire transacties en de industriële belangen waren zo omvangrijk dat er geen plaats meer was voor mensen als Master. Deze bankiers kochten en verkochten geen goederen. Ze kochten en verkochten zaken, ze financierden oorlogen, industrieën en zelfs kleine landen.
Jawel, Morgan was lid van dezelfde kerkgemeente als Frank. Ze kwamen elkaar tegen op feestjes in New Yorkse huizen. Maar Morgan was een te grote speler voor Frank. Frank vond dat vernederend en niemand voelt zich graag vernederd.
Maar bankiers waren wel geïnteresseerd in spoorwegen, die waren belangrijk genoeg. Ook Morgan was actief in de spoorwegen en had bij Londense investeerders enorme pakketten van de beste spoorwegaandelen geplaatst.
En nu had Morgan besloten een einde te maken aan de chaos. Als een monarch die geconfronteerd werd met een land van barbaarse krijgsheren, had hij de spoorlijnmannen bij hem thuis uitgenodigd, in een poging de onderlinge strijd tussen de rivaliserende lijnen een halt toe te roepen. En dat begon vruchten af te werpen. Maar toch hadden de ongezeglijke spoorwegbaronnen nog voldoende tijd om een spectaculaire slag te slaan.
‘Ik heb informatie dat er een strijd op komst is over het monopolie over de spoorlijnen,’ verduidelijkte Master. ‘Als dat gebeurt, zal een van de partijen proberen meer aandelen te kopen. Maar dat kan alleen als ik mijn aandelen verkoop, want er zijn niet voldoende in omloop. Daardoor zal de koers van mijn aandelen stijgen.’
‘Dat klinkt goed,’ zei Tom.
‘Maar ik ben van plan om niets te ondernemen. Laat de koers maar omhoog gaan. Als die hoog genoeg is, kan ik ze alsnog verkopen.’
‘Maakt het u dan niet uit wie het beheer over de spoorlijnen krijgt?’
‘Geen sikkepit. Mijn vraag is alleen of ik daarmee de wet overtreed.’
Tom Master dacht even na. ‘Zoals u het me vertelt, lijkt me alles in orde. Maar moet ik soms nog iets anders weten?’
‘Een van de partijen wil dat ik niet verkoop, om de koers op te drijven. Hij wil zich voor een hoge prijs laten uitkopen.’
‘Hm. Betaalt hij u daarvoor?’
‘Nee.’
‘Dan hangt het er alleen van af wat hij verder nog doet. Er bestaan tegenwoordig regels voor.’ Tom glimlachte. ‘Wij bankiers proberen orde te scheppen op de beurs.’
Wij bankiers. Tom was er trots op dat hij bankier was. Hij adoreerde Morgan en dat kon niemand hem kwalijk nemen. Als de bankiers er een hoge moraal op na hielden en anderen voorschreven hoe ze zich moesten gedragen, hadden ze absoluut het gelijk aan hun kant.
Zolang Frank het zich kon herinneren werd er op de New Yorkse effectenbeurs gesjoemeld met aandelen. De mogelijkheden om de regels te ontduiken waren legio. Maar nu werden door betrouwbare mensen als Morgan nieuwe regels vastgesteld en werd de markt langzaam op orde gebracht.
‘Wat me nog het meeste zorgen baart,’ zei Tom, ‘is dat bedrijven hun eigen aandelen manipuleren en voor een kunstmatige paniek zorgen. Zodra de paniek is verdwenen, maakt het bedrijf extra winst. Sommige bedrijven hebben dat verscheidene keren gedaan. Als beurshandelaars gaan gokken op de beursbewegingen, kunnen ze behoorlijk hun handen branden. Gabriel Love is een van de grootste overtreders. Kent u hem?’
‘Van naam,’ zei Frank Master voorzichtig.
‘Hij hoort in de gevangenis thuis,’ zei Tom gedecideerd. ‘Maar met uw handelwijze is niets mis. U zou er zelfs van kunnen profiteren.’
‘Je vindt dus dat ik dat wel kan doen?’
‘Ik wil met alle plezier uw zaken behartigen.’
‘Dat is vriendelijk aangeboden, Tom, maar ik denk dat ik het zelf wel aankan.’
‘Zoals u wilt. Zodra u het idee krijgt dat er iets niet in de haak is, hebt u slechts één optie: hou uw aandelen vast. Verkoop ze niet en wacht af tot de commotie is overgewaaid. Uw aandelen blijven misschien wel hoog staan en daar kunt u winst mee boeken. Daar is niets verkeerds aan.’
‘Bedankt, Tom.’
‘Graag gedaan. Wilt u me nog steeds niet vertellen om welke spoorwegmaatschappij het gaat?’
‘Nog niet.’
‘Goed, succes dan maar. Maar onthoud één ding. Blijf uit de buurt van Gabriel Love.’
‘Dank je,’ zei Frank.’ Daar zal ik aan denken.’
Het tweede etentje in Delmonico vond plaats op de eerstvolgende vrijdag. Ze waren weer met zijn drieën. Frank Master, Sean O’Donnell en Gabriel Love.
Master had zich zorgvuldig voorbereid op deze ontmoeting en zodra ze iets te drinken hadden besteld, kwam hij meteen ter zake.
‘Meneer Love,’ zei hij. ‘Zou u me nog een keer de precieze details van deze transactie willen uitleggen?’ Hij glimlachte. ‘Dan weet ik waar ik aan toe ben.’
De waterige blauwe ogen waren op hem gericht. Zag Frank iets van ongeduld in zijn blik?
‘Deze zaak is de eenvoud zelve,’ zei Love op gemoedelijke toon. ‘Het enige wat u hoeft te doen, is een paar dagen de stad uit gaan. Even ertussenuit, op een rustige plek waar u niet gestoord kunt worden door telegrammen. Dat is alles.’ Hij glimlachte beminnelijk. ‘Kortom, een korte, zorgeloze vakantie.’ Hij richtte zich tot Sean. ‘Zo is het toch?’
‘Jawel,’ zei Sean. ‘Een bootreisje.’
‘Morgen is het zaterdag,’ ging Gabriel Love verder. ‘De beurs is alleen ’s ochtends open en de rest van het weekend gesloten. Morgenochtend, vlak voordat de beurs sluit, zal ik via derden een pakket aandelen aanschaffen, in totaal een half procent van de Hudson Ohio Railroad. Deze aandelen zijn al in handen van mijn agenten, dus de verkoop staat vast. Deze kleine transactie zal geen stof doen opwaaien, maar zal wel worden geregistreerd op de beurs.
‘Cyrus MacDuff is in Boston, waar hij morgen de huwelijksvoltrekking van zijn kleindochter zal bijwonen. Mocht zijn agent hem op deze transactie attenderen, dan zal hij u waarschijnlijk een telegram willen sturen. U kunt daar dan niet op reageren. Het is trouwens nogal onwaarschijnlijk dat hij hoogte van deze transactie zal krijgen.
‘Op zondagavond gaat een met mij bevriende rechter dineren met MacDuff. Hij zal MacDuff op de hoogte brengen van het feit dat ik in het geheim in het bezit ben gekomen van meer dan zesendertig procent van zijn spoorlijn en dat het gerucht gaat dat mijn agenten op zaterdagochtend nog meer hebben aangeschaft.’ Hij knikte bedachtzaam. ‘En op dat moment, vrienden, zal het slechtste in Cyrus MacDuff bovenkomen. Dan zal de duivel deze man in zijn greep krijgen.
‘Hij zal proberen u over te halen uw tien procent niet aan mij te verkopen, maar aan hem. Daartoe zal hij allereerst een telegram naar u versturen. Hij zou zelfs kunnen proberen om de trein naar New York te nemen, als er nog een gaat op dat late tijdstip. Maar hij zal u niet kunnen bereiken, want u bent de stad uit. Omdat hij niet weet of u uw aandelen zult vasthouden of verkopen, zal hij in alle staten zijn. En waarom? Omdat hij mij haat en niet wil dat ik een deel van zijn spoorweg bezit. Heren, er zal geween zijn en geknars van tanden.
‘Op maandagochtend zal Cyrus MacDuff, of een van zijn agenten, proberen aandelen Hudson Ohio te kopen. Ze hebben haast en zullen de prijs opdrijven. Maar er zullen vrijwel geen aandelen te koop zijn.
‘Om een beetje leven in de brouwerij te brengen, zullen mijn agenten hun een klein aantal van mijn aandelen verkopen. Maar niet zoveel als ze nodig hebben. Dat zal opvallen en de markt zal in opwinding geraken. Vervolgens zullen mijn agenten erop wijzen dat zodra ik het merendeel van de aandelen Hudson Ohio in handen heb, ik deze spoorlijn met de Niagara zal verbinden. Dat zal de waarde van de Niagara-aandelen verveelvoudigen. Terwijl MacDuffs mannen de beurs afstropen voor aandelen Hudson Ohio, schiet de koers van Niagara als een vuurpijl omhoog. En op dat moment verkoop ik mijn aandelen Niagara. Tegen het einde van de dag ben ik ze denk wel allemaal kwijt.’
‘En ik hoef al die tijd niets te doen?’ vroeg Master.
‘U bent er niet en u weet van niets. Maar zoals we tijdens onze vorige bijeenkomst hebben afgesproken, hebt u uw beurshandelaar al in het geheim instructies gegeven.’
‘Als de aandelen Hudson Ohio boven de één dollar twintig komen, moet hij de helft van mijn pakket verkopen voor de beste prijs die hij kan krijgen,’ bevestigde Frank.
‘Dat is een verstandige opdracht, die elke investeerder zou kunnen geven. En ik denk dat ze nog veel hoger zullen gaan. Tegen die tijd zit de halve beurs achter die aandelen aan. Niemand zal weten wat er aan de hand is. Ik verkoop ook mijn eigen aandelen. We zullen beiden een aanzienlijke winst boeken, meneer Master. Zeer aanzienlijk.’
‘Een schitterend plan,’ zei Sean.
‘Het is zo schitterend,’ zei Love, ‘omdat iedereen krijgt wat hij wil. Ik spring eruit met een grote winst. Meneer Master ook, en zonder risico. Zelfs de mensen die aandelen Niagara hebben gekocht, komen er goed van af. Wanneer MacDuff ontdekt dat ik al mijn aandelen heb verkocht, zal hij het meest voor de hand liggende doen, namelijk de Niagara met de Hudson Ohio verbinden om de waarde van de aandelen te vergroten. Zelfs MacDuff krijgt wat hij wil, want aan het eind van de dag heeft hij het monopolie over de Hudson Ohio.’ Loves waterige blauwe ogen kregen niet alleen een harde glans, maar vernauwden zich op wonderbaarlijke wijze tot spleetjes waardoor hij niet meer op de Kerstman leek maar op een grote witte rat. ‘Maar daarvoor heeft hij mij wel een hoofdprijs moeten betalen.’
Er viel een stilte. Er verschenen drie obers met drie borden met kreeft Newburg, de specialiteit van Delmonico.
‘Ik zal voorgaan in het gebed,’ zei Gabriel Love en hij vouwde zijn handen samen. ‘O Heer, wij danken U voor Uw gave van de kreef Newburg. En zo het U behaagt schenkt U ons dan ook het monopolie over de Hudson Ohio Railroad.’
‘Maar we willen helemaal niet het monopolie over de Hudson Ohio,’ zei Sean zachtjes.
‘Dat is waar,’ beaamde Gabriel Love. ‘Maar dat hoeft de Almachtige nog niet te weten.’
Was dit allemaal wel in de haak? Frank keek Sean vragend aan, maar die knikte hem geruststellend toe.
‘Wat mij zo bevalt, is dat het allemaal volstrekt wettig is,’ zei Sean. ‘U koopt aandelen, MacDuff raakt in paniek, de beurs raakt in rep en roer en u en Master maken winst. Daar is niets verkeerds aan. En het zal lukken. Als MacDuff er tenminste geen lucht van krijgt.’
‘Daarom heb ik gewacht tot hij de stad uit was,’ zei Love. ‘Als hij Masters kantoor zou binnen lopen om hem hiermee te confronteren, of als hij hem per telegraaf zou kunnen bereiken, valt mijn hele plan in duigen. Maar omdat dit niet kan, zal hij in onzekerheid verkeren en onzekerheid is een goede voedingsbodem voor angst.’ Love zuchtte. ‘Het is de menselijke aard, heren. Het is de erfzonde die de mens in het ongeluk stort.’ Hij keek zijn tafelgenoten sereen aan. ‘Ik ben een beursspeculant, heren, en dat maakt deel uit van Gods voorzienigheid. De mens leert door te lijden. Ik bestraf de menselijke zwakheid en God zal me daarvoor belonen.’
‘Amen,’ zei Sean O’Donnell met een grijns.
Ze waren klaar met de kreeft en als dessert werden charlotte-russe en peren in brandy besteld. De conversatie ging over het theater en vervolgens over de paardenraces. Er werd een Franse dessertwijn geserveerd. Frank voelde zich een beetje onwel en zijn voorhoofd was klam. Hij vermoedde dat het kwam doordat hij te veel had gegeten en hij liet een tweede portie charlotte-russe staan.
‘En wat gaat u doen als alles achter de rug is?’ vroeg Sean aan Gabriel Love.
‘Daarna?’ Love keek hem onbewogen aan. ‘Helemaal niets, O’Donnell.’
‘Dat is niets voor u,’ zei Sean.
‘Ik ga met pensioen en wijd met me aan goede werken.’
‘Hebt u geen plezier meer in de beurs?’
‘Te veel regels, meneer O’Donnell, en te veel bankiers zoals Morgan. Ze zijn te machtig voor mij en bovendien laten ze alle plezier en leven uit de handel verdwijnen.’ Gabriel Love schudde meewarig zijn hoofd.
‘Nee, dan de jaren zestig,’ zei Sean O’Donnell. ‘Dat waren nog eens tijden.’
‘Wat je zegt.’
‘Toen hadden Boss Tweed en u het goed voor elkaar,’ zei Sean.
‘Ons systeem was vrijwel perfect.’
Frank was één en al oor. Natuurlijk wist iedereen hoe het er in de jaren na de Burgeroorlog was toegegaan. Vergeleken met nu waren dat een soort middeleeuwen waarin de New Yorkse beurs werd beheerst door corruptie. En nu hoorde hij het uit de eerste hand van iemand die daar een leidende rol in had gespeeld.
‘Ik heb altijd gezegd dat onze vriend Fernando Wood het nog beter had kunnen doen als hij goed naar Tammany Hall had geluisterd.’
‘Dat is zo,’ beaamde O’Donnell.
‘Tammany Hall is het antwoord op alles wat er in deze stad gaande is. Boss Tweed begreep dat. Zonder politieke invloed kun je wel geld verdienen, maar voor het grote geld moet je de wetgevende macht omkopen. Anders lukt het niet.’
‘De stadscontracten,’ zei O’Donnell instemmend.
‘Precies,’ beaamde Love. ‘Stadscontracten leverden fortuinen op. Maar voor iemand met visie was dat nog maar een begin. En Boss Tweed had visie. Wanneer je wilt dat een spoorlijn een bepaalde kant op gaat, heb je daar een vergunning voor nodig. Dan moet je de wetgevende macht omkopen. Maak iemand lid van je bestuur. Word je bedrijf aangeklaagd? Dan moet je een rechter omkopen. Tammany zorgde daar allemaal voor.’ Love sloot even zijn ogen, als in gedachten verzonken. ‘Ze hebben iedereen omgekocht. Wall Street was voor ons een goudmijn, alles was mogelijk. Als een rechter tegen je was, kocht je gewoon een andere rechter om en kon je weer rustig je gang gaan.
‘Jay Gould was in mijn ogen de grootste speculant van allemaal. Hij heeft zelfs president Ulysses Grant zover gekregen dat hij de goudreserves achterhield, zodat Gould het monopolie op de goudmarkt kon verwerven. Grant geloofde onvoorwaardelijk in Gould en begreep niets van dit soort hoog spel. Ja, heren, hij heeft de president zelve voor zijn karretje gespannen. Als een of andere onverlaat Grant niet had ingefluisterd wat Gould van plan was, was zijn plan geslaagd.’ Love zuchtte. ‘Maar de Effectenbeurs, die verdomde orde van Advocaten en mensen zoals Morgan hebben aan dit soort zaken een einde gemaakt.’ Hij schudde zijn hoofd over de dwaasheid van dit alles. ‘Het plezier is uit de handel verdwenen, heren. En Gabriel Love verdwijnt nu ook van het toneel.’
‘Maar Wall Street biedt nog genoeg mogelijkheden. Neem bijvoorbeeld waar u nu mee bezig bent.’
Love wierp O’Donnell een waarschuwende blik toe.
‘Zelfs Morgan zou kunnen doen wat wij nu doen,’ zei hij berispend. Hij zuchtte weer. ‘Ik trek me terug, O’Donnell, voor mij is het spel uit.’
Frank had ademloos en ontzet naar het gesprek geluisterd. Een beetje corruptie had hem nooit zorgen gebaard, dat hoorde bij het leven in de stad. Maar nu hij deze twee mannen met wie hij zakendeed zo openlijk en vol affectie over het hele apparaat van corruptie en fraude hoorde praten, werd hij nerveus. De transactie was volkomen legaal, maar was er soms iets wat hij niet wist? Als Jay Gould de president van de Verenigde Staten had weten te manipuleren, wat kon Gabriel Love dan niet met hem doen? Hij dacht weer aan wat zijn zoon had gezegd: ‘Blijf uit de buurt van Gabriel Love.’
Hij voelde zijn voorhoofd weer klam worden.
‘Weet u wel heel zeker dat dit allemaal niet strafbaar is?’ vroeg hij plotseling.
‘Natuurlijk,’ zei Sean O’Donnell. ‘Vertrouw mij nu maar.’
Maar Gabriel Love glimlachte niet en schonk Frank een merkwaardige blik die hem helemaal niet aanstond.
‘U laat me toch niet in de steek, hoop ik?’ vroeg Love.
‘Eh, nee,’ zei Frank aarzelend.
‘Hij laat u echt niet in de steek,’ zei Sean snel.
Gabriel keek Sean aan en toen brak er een glimlach op zijn gezicht door.
De peren met brandy kwamen op tafel.
De volgende morgen ontbeet Frank Master snel en maakte toen een wandelingetje door zijn tuin. Het was warm voor de tijd van het jaar en overal stonden lila, witte en gele krokussen. Het weerbericht had voorspeld dat het ook de rest van de dag zonnig zou blijven.
Even later besloot hij naar Wall Street te gaan.
Deze keer nam hij een huurrijtuig, maar dat bleek niet zo’n verstandige beslissing te zijn, want toen ze bij de Lower East Side kwamen, stroomde een karavaan wagens de stad binnen. Het circus Barnum, Bailey en Hutchinson deed New York aan. Er ontstond een grote verkeersopstopping en het duurde even tot Franks huurrijtuig weer kon doorrijden.
Op zaterdagochtend was het meestal heel stil op Wall Street. Maar de beurs sloot pas rond het middaguur en er waren nog overal mensen aanwezig. Master liep de Effectenbeurs binnen. Hij liet zijn blik over de beursvloer gaan en merkte dat de handel tamelijk rustig verliep. Hij sprak een makelaar aan.
‘Nog iets bijzonders gebeurd?’ vroeg hij.
‘Niet echt. Er zijn net wat aandelen Hudson Ohio verhandeld, maar niets dramatisch.’
Gabriel Love was dus in actie gekomen. De val was gezet. Hij wachtte nog even, maar alles verliep verder zonder enige opwinding.
Wat moest hij nu doen? Die gedachte speelde al door zijn hoofd vanaf het moment waarop hij wakker was geworden. Het advies van zijn zoon was heel ondubbelzinnig geweest: ‘Wanneer u twijfelt, moet u niets doen.’ Hij hoefde zijn makelaar alleen maar een andere opdracht te geven: niet verkopen, tegen welke prijs dan ook. Zo eenvoudig was het.
Aan de andere kant, als Gabriel Loves handelwijze legaal was, zou de winst op zijn aandelen aanzienlijk zijn. Zodra de koers op één dollar twintig stond, zou zijn kapitaal zich hebben verdubbeld. En misschien steeg de koers nog wel meer. Het was zonder meer verleidelijk.
Moest hij zich echt zorgen maken? Was zijn fantasie de vorige avond tijdens het diner met hem op de loop gegaan? Nadat hij nog een kwartiertje besluiteloos had rondgehangen, werd hij opeens kwaad op zichzelf. Wat was hij een lafaard en een dwaas. Wat kon het hem ook schelen. Wees toch een man, sprak hij zichzelf toe.
Hij ging de volgende dag een bootreisje maken met Donna Clipp. Niemand wist waar hij was en hij zou het zeer naar zijn zin hebben. En als Gabriel Love de beurs in beroering bracht terwijl hij afwezig was, des te beter. Zijn makelaar zou verkopen en als hij terugkwam in de stad zou hij een stuk rijker zijn.
Dit was Wall Street, New York. En hij was verdorie Frank Master. Hij had invloed genoeg om het spel mee te kunnen spelen. Met een gevoel van triomf verliet hij de New Yorkse Effectenbeurs.
Hij had een paar meter gelopen toen hij J.P. Morgan zag.
De bankier stond op de hoek van de straat en wachtte blijkbaar op een huurrijtuig. Met zijn hoge hoed en zijn jacket, strenge gezicht en imposante borstkas leek hij op een kruising tussen een Romeinse keizer en een beroepsbokser. Hij was net in de vijftig, maar nu al leek hij tot de onsterfelijken te behoren.
Frank liep naar hem toe en Morgan draaide zich om.
‘Meneer Morgan.’ Frank maakte een beleefde buiging.
De bankier knikte naar hem en onder zijn snor was een vage glimlach zichtbaar.
Even kreeg Frank de roekeloze aanvechting om het plan aan J.P. Morgan te onthullen en zijn raad te vragen. Maar dat was natuurlijk ondenkbaar. Hij liep langs hem heen.
J.P. Morgan stapte in een huurrijtuig en was verdwenen.
Zodra hij uit het zich was, werd Master overvallen door een overweldigend gevoel van schrik over zijn plotselinge impuls. Morgan zou natuurlijk hebben gevraagd wie deze transactie had voorgesteld en dan had hij moeten antwoorden dat hij zakendeed met Gabriel Love. Daddy Love.
Ondanks al zijn rijkdom, ondanks zijn eerbiedwaardige witte baard, ondanks al zijn gaven aan goede doelen, zou Gabriel Love nooit over de drempel van Morgans huis komen. Morgan praatte niet met mannen als Love, hij zou hem niet eens zien staan. Sommigen zouden dat wijten aan Morgans trots. Sommigen zouden zeggen dat hij een snob was. Maar de waarheid was dat Morgan gelijk had.
Frank deed zaken met een afschuwelijke, oude boef en hij kon alleen maar hopen dat alles goed zou aflopen. Snel liep Frank Master Wall Street uit, op weg naar huis.
Het schemerde al toen Mary het huis aan Gramercy Park verliet. Het was een rustige middag geweest. Frank Master leek een beetje bedrukt toen hij van Wall Street terugkeerde, maar nadat hij een dutje had gedaan, was hij weer enigszins opgemonterd en bereidde hij zich voor op het reisje naar Albany de volgende dag.
Mary hield een huurrijtuig aan dat haar naar het huis van haar broer op Fifth Avenue bracht. Hij verwelkomde haar hartelijk en nadat ze even een praatje met zijn vrouw had gemaakt, vroeg ze of ze hem onder vier ogen kon spreken.
‘Ik zou graag willen dat je iets voor me deed,’ zei ze.
‘Zeg het maar.’
Ze haalde een briefje in een verzegelde envelop tevoorschijn. Op de voorkant stond de naam van Donna Clipp en haar adres. Ze gaf de envelop aan haar broer en hij bekeek het even aandachtig.
‘Dit is het handschrift van Frank Master,’ zei hij.
Mary glimlachte. Het briefje en de naam op de envelop waren een paar dagen geleden geschreven door Hetty Master, die zorgvuldig het handschrift van haar echtgenoot had nagebootst. Maar dat hoefde Sean niet te weten.
‘Dit moet morgenochtend persoonlijk bij deze dame worden afgeleverd. Ik moet er zeker van kunnen zijn dat ze dit heeft ontvangen. Kan ik daarop rekenen?’
‘Ik heb wel een jongen die dat kan bezorgen.’
‘Als hem wordt gevraagd van wie hij dit briefje heeft gekregen, moet hij zeggen dat het van jou komt.’
‘Dat is goed.’
‘Het belangrijkste is dat ik het jou niet heb gegeven. Je hebt dit pas morgenochtend ontvangen van een heer die volgens jou Frank Master was en die het in alle haast aan de deur bij een van jouw bedienden heeft afgegeven, met het dringende verzoek het zo snel mogelijk te bezorgen.’
‘Is dat alles?’
‘Ja. Onthou alleen dat je dit niet van mij hebt gekregen.’
Sean knikte. ‘Waarom?’
‘Dat hoef je niet te weten.’
‘Als jij het zegt.’
‘Ik wil alleen naar zeggen dat het voor Masters eigen bestwil is.’
Sean stopte de envelop in zijn borstzakje. ‘Komt in orde.’
Toen Mary ’s avonds laat naar huis ging, zei de koetsier van het huurrijtuig tegen haar: ‘Vanavond was er een grote circusoptocht in de stad. Je zou bijna denken dat het al zomer is.’
De boot zou die zondagmiddag om vier uur vertrekken. Om vijf uur lag hij nog steeds aan de pier. Problemen met de motor. De kapitein verontschuldigde zich bij de passagiers voor de vertraging, en verzekerde hun dat het ongemak snel zou worden verholpen.
Voor Frank Master was dat een schrale troost.
Waar bleef Donna Clipp? Ze hadden om drie uur afgesproken. Om kwart over drie was hij met een rijtuig naar haar huis gereden, maar ze was niet thuis. De huisbazin vertelde hem dat ze al meer dan een uur geleden was vertrokken, met de boodschap dat ze een paar dagen zou wegblijven. Hij ging weer terug naar de pier, waar de man van de kaartjes en de steward hem verzekerden dat er tijdens zijn afwezigheid niemand was verschenen die voldeed aan de beschrijving die hij van haar had gegeven. Het liep al tegen vieren en hij was aan boord gegaan.
Had ze een ongeluk gekregen? Maar het zou kunnen dat er een andere, meer voor de hand liggende reden denkbaar was. Ze was ergens anders naartoe gegaan en liet hem aan zijn lot over. Misschien was ze er met een andere man vandoor. Een jonger iemand, zonder twijfel. Hij kreeg een wee gevoel in zijn maag, een gevoel dat hij alleen maar kende van vroeger, als jongeman, toen hij Hetty nog niet had ontmoet.
Hij was de bar op de boot binnen gegaan en had een brandy besteld. Om de paar minuten was hij naar de deur gelopen om naar de pier te kijken, in de hoop dat ze er aankwam. Maar ze was nergens te bekennen. Alleen de lege steiger en een paar mannen in oliepakken.
En de regen.
De regen maakte alles nog erger. Het was al vroeg in de morgen gaan plenzen en ondanks de goede weersvoorspelling was het nog steeds niet opgeklaard.
‘Het zal nog wel een uur of twee duren,’ had de kapitein hem om zes uur gezegd.
Frank had al diverse keren gevraagd wat er aan de hand was. De eerste keer werd hem verteld dat er een olielek was, vervolgens lag het aan een cilinder. Het was volkomen onbegrijpelijk. Normaal gesproken was hij naar beneden gegaan om te kijken wat er mis was, maar hij voelde zich oud en terneergeslagen, dus bleef hij maar zitten en nam nog een slok van zijn brandy. De meeste andere passagiers hadden zich al in hun hutten teruggetrokken. Er zaten nog een stuk of vier mensen aan de toog te praten, maar hij had geen zin zich bij hen te voegen.
Om zeven uur stond hij op het punt het maar op te geven en naar huis terug te keren. Als hij alleen maar op Donna Clipp had zitten wachten, had hij dat gedaan. Maar er was nog die kwestie van Gabriel Love en de spoorlijn. Hij moest de stad uit zijn. Dus probeerde hij maar te denken aan de winst die hij met de Hudson Ohio Railroad zou maken. Hij nam een tweede glas brandy en staarde nog een uur mistroostig uit het raam. Het kwam bij hem op dat op hetzelfde moment Cyrus MacDuff in Boston te horen kreeg dat Gabriel Love een overval op zijn spoorweg had gedaan. In ieder geval had iemand anders het nog zwaarder dan hij. Binnen enkele ogenblikken zou MacDuff proberen hem een telegram te sturen, zonder hem te kunnen vinden. Deze verdomde boot was nu zijn schuilplaats. Hij was dan wel eenzaam, maar ook onzichtbaar. Die gedachte monterde hem een beetje op.
Om acht uur meldde de kapitein dat ze over niet al te lange tijd zouden vertrekken. Frank Master wierp nog een laatste blik op de pier, ging aan een tafeltje zitten en bestelde een vleespastei en een groenteschotel.
Om negen uur fluisterde de kapitein hem toe dat het probleem was verholpen en dat ze alleen nog de motor moesten testen. Frank reageerde bruusk met: ‘Het zal tijd worden.’ Hij hoorde de motor aanslaan en weer stoppen. Even voor tienen startte de motor opnieuw en deze keer bleef hij lopen. Een paar minuten later voer het vaartuig de rivier op en verdween in de duisternis terwijl de regen gestaag neerkletterde.
Donna Clipp had er genoeg van. Als het niet had geregend, zou ze al eerder zijn vertrokken. Wat haar betrof kon die schoft van een Frank Master op zijn blote voeten naar de hel lopen. Het was al over tienen.
Zijn briefje had aan duidelijkheid niets te wensen overgelaten.
Lieve Clipper,
De plannen zij veranderd. Wacht op me in
het Henry’s Hotel in
Brooklyn.
Ik ben daar zo snel mogelijk na tien uur.
We gaan naar Long
Island.
Ik kan niet wachten om je weer te zien.
F.M.
Het zal wel, dacht ze. Hij kan niet wachten om me weer te zien, maar hij laat me mooi zitten. Alle mannen waren hetzelfde, en zij kon het weten. Ze kende heel veel mannen.
Sommigen hadden geld. In ieder geval oudere mannen. Het had helemaal geen zin om met een oudere man om te gaan als hij geen geld had. De vraag was alleen of ze het wilden uitgeven. Dat vond ze namelijk zo verachtelijk van de meesten. Ze hadden geld zat en zo lang hadden ze niet meer te leven. Dat zouden ze nooit meer allemaal kunnen uitgeven, maar toch zaten ze er bovenop. Uit gewoonte, dacht ze. De vrekken.
O, ze kochten weleens een fles champagne voor haar, of een bontjas. Cadeautjes om je gunstig te stemmen, dat dachten ze tenminste. Als je geluk had betaalden ze ook je huur. Maar geven wat je nodig had, ho maar. Ze dachten zeker dat als je arm was je ook wel stom moest zijn.
Ze had over vrouwen gehoord die hun hele leven door een oudere man werden onderhouden, maar zo’n man had zij nog nooit ontmoet. En waarom niet? Mannen kon het niets schelen. Ze hadden geen respect voor je. Ze kregen wat ze wilden, maar als je iets terugvroeg, zeiden ze dat je op hun geld uit was, en nog ergere dingen.
In Donna Clipps ogen waren rijke mensen allemaal tuig, als je er goed over nadacht. Ze mochten er dan wel keurig uitzien, maar eigenlijk was het uitschot. Erger dan zij.
Het was tien uur in de avond. Buiten was het pikdonker, het goot van de regen en hier zat ze dan, in dat ellendige hotel aan de verkeerde kant van de Brooklyn Bridge, en geen spoor te bekennen van haar zogenaamde minnaar, de oude zot.
Donna Clipp was een mooi meisje. Ze had dik blond haar, niet geverfd, en blauwe ogen die konden lachen of je smachtend aankijken, net zoals ze verkoos. Ze had zich nooit op straat te koop aangeboden en altijd fatsoenlijk werk gehad. Ooit had ze geprobeerd bij het toneel te komen, maar ze was afgewezen vanwege haar geringe lengte. Haar kleine, nogal volle figuurtje had echter zeker geen beletsel gevormd voor contacten van de intiemere soort en ze was door meerdere mannen onderhouden. Toen ze in New York kwam, vond ze algauw een keurig onderkomen in Greenwich Village. Binnen een maand had ze Frank Master ontmoet. Hoewel ze hem nu al een poosje kende, had het haar nog niets opgeleverd en de afgelopen drie weken had ze zich afgevraagd wat ze met hem aan moest.
Maar er was nog een andere kwestie die haar de afgelopen tijd had beziggehouden. Een paar weken geleden had ze een brief ontvangen van een vriendin met wie ze in Philadelphia een kamertje had gedeeld. Iemand had navraag naar haar gedaan. Haar vriendin wist niet of het een politieagent was of iemand die een persoonlijk wrok tegen haar koesterde, maar in ieder geval ging het om waardevolle voorwerpen die werden vermist. Zoals de gouden armband die ze nu droeg.
Ze zou kunnen zeggen dat het een geschenk was. Maar was het niet een beetje onwaarschijnlijk dat een rijke man de juwelen van zijn echtgenote zou stelen om die aan zijn maîtresse te geven? Zou een jury dat geloven? Vast niet.
Als hij haar niet onder een voorwendsel naar zijn huis had meegenomen, dan had ze al die mooie dingen die zijn vrouw had niet gezien en was dit nooit gebeurd. Eigenlijk was het zijn schuld, vond ze. Maar dat zou haar niet veel helpen. In Philadelphia waren ze naar haar op zoek; zouden ze haar in New York kunnen opsporen? Niet onmiddellijk, maar waarschijnlijk ooit wel en ze wist niet wat ze dan moest doen.
Het eenvoudigste zou zijn om zich van al die dingen te ontdoen, dan kon niemand iets bewijzen. Maar ze waren kostbaar. Voordat ze dit deed, wilde ze dat Frank Master met iets over de brug kwam.
Toen hij haar voorstelde een reisje over de Hudson te gaan maken, op zo’n chique stoomboot, dacht ze dat alles uiteindelijk toch nog wel in orde zou komen. Daarom was ze dan ook diep teleurgesteld toen ze uitgerekend op de dag van vertrek het briefje kreeg waarin hij schreef dat de plannen waren veranderd. Ze had zich erbij neergelegd, haar koffer gepakt en met was een huurrijtuig vanuit Greenwich Village naar Brooklyn vertrokken.
Jammer dat het had geregend. De machtige Brooklyn Bridge was vijf jaar geleden geopend, en gold als een van de wonderen van de Nieuwe Wereld. Hij liep over een afstand van iets minder dan twee kilometer, op een hoogte van veertig meter over de ingang van de East River. De twee kolossale torens met hun spitse bogen en de sierlijke kromming van de staalkabels vormden tezamen een voorbeeld van de nieuwe, industriële, gotische bouwstijl.
Wanneer je in een huurrijtuig over de buitenste rijbaan reed, had je een geweldig uitzicht over de rivier. Maar deze dag was dat niet het geval. Het regende zo hard dat Donna Clipp het water niet kon zien en zelfs niet de toren voor haar. Het was alsof ze in een regenwolk reed, mistroostig en deprimerend.
Toen ze even later in het hotel was en de tijd verstreek, nam ze aan dat Master door iets was opgehouden. Even had ze zich afgevraagd of hem misschien iets was overkomen. Maar tegen acht uur ging ze ervan uit dat hij vanwege het slechte weer had besloten hun reisje niet door te laten gaan. Maar hij had toch wel een telegram kunnen sturen of een rijtuig om haar naar huis te brengen? Ze bestelde een pot thee en bleef wachten. Rond tien uur had ze er genoeg van. Het maakte haar niet uit wat er met hem aan de hand was, ze ging naar huis. Ze vroeg de portier van het hotel een rijtuig te zoeken.
Een uur verstreek, maar er was geen rijtuig te vinden.
Het was al na middernacht toen Lily de Chantal besloot maar naar bed te gaan. Ze had haar rol voor de volgende dag ingestudeerd en wilde die zo perfect mogelijk spelen. En eerlijk gezegd genoot ze ervan.
Wraak was zoet, zelfs voor iemand met een zachtmoedige inborst.
Negen uur ’s ochtends leek haar een geschikte tijd. Juffrouw Clipp zou dan inmiddels weer zijn teruggekeerd van haar vruchteloze uitstapje. Ze moest haar overvallen, voordat ze de kans kreeg te beseffen waar het om ging.
‘Ik kan dit helaas zelf niet doen,’ had Hetty gezegd. ‘Als Frank erachter komt, zal hij me dat ten zeerste kwalijk nemen. Maar jij wel. Een man vergeeft zijn maîtresse eerder dan zijn echtgenote. Trouwens,’ zei ze met een glimlach, ‘je bent me nog iets verschuldigd.’
De taken waren verdeeld. Hetty had een briefje geschreven, Mary had ervoor gezorgd dat het werd bezorgd en nu zou Lily maken dat dit krengetje haar biezen pakte.
Hetty had haar alle informatie gegeven en Lily had uit haar hoofd geleerd wat ze moest zeggen: ‘Juffrouw Clipp, ik heb het bewijs dat u in Philadelphia juwelen hebt gestolen van mevrouw Linford. Ik beschik over getuigen die gezien hebben dat u de juwelen droeg. U gaat naar de gevangenis, juffrouw Clipp, tenzij u vandaag nog New York verlaat zonder de heer Master hiervan op de hoogte te brengen. Mocht u in de toekomst contact met hem willen opnemen, dan gaan we alsnog met alle bewijsmateriaal naar de politie.’
Donna Clipp zou niet weten hoe snel ze moest vertrekken.
Hetty had een aantal dagen geleden haar plan aan Lily voorgelegd.
‘Ik wil dat Frank denkt dat ze hem de bons heeft gegeven. Ze is niet verschenen toen hij het riviertochtje wilde maken en wanneer hij terugkomt, zal ze verdwenen zijn. Hij zal zich enorm in zijn trots gekrenkt voelen, maar het zorgt ervoor dat hij weer met beide benen op de grond komt. Hij zal getroost willen worden en zijn troost bij ons zoeken.’
‘Ons?’
‘Bij jou, bij mij. Zoals het was. We zijn te oud om nog over dit soort dingetjes te kibbelen, vind je niet?’
‘Je bent een heel bijzondere vrouw,’ zei Lily. ‘Frank mag zich gelukkig prijzen dat hij zo’n echtgenote heeft.’
‘Dank je, Lily,’ zei Hetty. ‘Ik ben het roerend met je eens.’
En nu wilde Lily niets liever dan ervoor zorgen dat juffrouw Clipp verdween, voor Hetty en ook voor zichzelf.
Daarom was ze stomverbaasd toen er een kwartier later bij haar werd aangeklopt en de conciërge vroeg of ze bezoek wenste ontvangen. En ze was nog verbaasder dat er achter hem een totaal doorweekte Frank Master stond.
Om één uur ’s nachts vond in Henry’s Hotel in Brooklyn een woordenwisseling plaats. Tot groot ongenoegen van de beheerder had Donna Clipp een kamer geëist die ze niet wenste te betalen, omdat het hotel geen rijtuig voor haar had weten te verzorgen.
‘Ik kan u zo op straat zetten,’ zei hij.
‘Dat moet je eens proberen, ik schreeuw de hele boel bij elkaar.’
Hij deed de deur open, met de bedoeling haar naar buiten te smijten, maar toen hij een stap op de stoep had gezet, zag hij tot zijn verbazing dat de regen in sneeuw was veranderd. Net toen hij zich wilde omdraaien om weer terug te gaan raasde er opeens een ijzige, felle windvlaag door de straten die de luiken deed rammelen, en boompjes deed buigen. De man werd bijna van zijn sokken geblazen. Hij pakte de deurknop vast, ging naar binnen en sloeg de deur achter zich dicht.
‘Alstublieft.’ Hij gaf haar een sleutel. ‘In dit weer kan ik niemand de deur uit sturen.’ Hij wees naar de trap. ‘Ga maar naar boven, tweede kamer links.’
Maar hij zou dit secreet niet helpen met haar koffer naar de kamer te brengen.
Terwijl Frank in een warm bad zat, keek Lily uit het raam en zag dat een gierende storm de sneeuw over Central Park voortjoeg.
In Gramercy Park had Hetty een tijdje verwonderd naar een eigenaardig telegram zitten staren. Het was gericht aan Frank, met de vraag of hij een spoorweg wilde verkopen, en was eerder die avond vanuit Boston verstuurd. Plotseling hoorde ze het gehuil en gegier van de wind en deed de gordijnen opzij. Tot haar verbazing zag ze alleen maar een kolkende sneeuwmassa en ze hoopte maar dat arme Frank in veiligheid was op zo’n vreselijke avond op de koude Hudson.
Ze vroeg zich af waar zo’n sneeuwstorm in hemelsnaam vandaan kwam.
Die kwam uit het westen. Het was een gigantische sneeuwstorm met een ijzige wind, die vanaf de Grote Oceaan met een snelheid van bijna duizend kilometer per dag over het continent trok. Maar er was nog iets anders nodig om zo’n storm te veroorzaken. Vanuit Georgia was een groot, regenrijk warmtefront genaderd. Bij de monding van de Delaware River, tweehonderd kilometer ten zuiden van New York, waren die twee fronten op elkaar gebotst.
Zowel de temperatuur als de luchtdruk was abrupt gedaald en de zee en de rivier vormden een kolkende watermassa. Vanaf de kust was de gigantische sneeuwstorm verder getrokken. Vlak na middernacht was de regen in New York in sneeuw veranderd, de temperatuur tot onder het vriespunt gedaald en de wind was aangewakkerd tot een snelheid van honderddertig kilometer per uur.
Het ging de hele nacht door. Toen het ochtend werd, was de hele noordoostkust bedekt met een dikke witte laag.
Het personeel in het Dakota Building was altijd uiterst behulpzaam. Maar wat er nu gebeurde sloeg werkelijk alles en Lily de Chantal vond het bijna gênant. De portiersjongen vond het niet erg en de portier had haar verzekerd: ‘Deze jongen hier is zelfs in staat van hier naar de Noordpool te komen en weer terug. Maakt u zich geen zorgen, mejuffrouw De Chantal.’
Ze gaf het briefje aan de jongen die Skip heette en drukte hem op het hart voorzichtig te zijn.
Om tien uur op maandagochtend verliet Skip het gebouw. Hij was veertien jaar, klein voor zijn leeftijd, maar pezig. Hij had zware laarzen aan en zijn overbroek zat rond zijn enkels vastgebonden met een koordje. Om warm te blijven had hij drie truien over elkaar aangetrokken, en daarover nog een jas. Op zijn hoofd had hij een dikke wollen muts en oorwarmers met een sjaal eromheen. Skip was blij.
Toen hij de straat op ging had hij al besloten om niet door het park te gaan, want dat was veranderd in een soort poolgebied. Hij liep een paar straten door en sloeg Ninth Avenue in. Nog een stukje verder en hij zou op Broadway komen, maar het lopen viel niet mee. De ijzige wind blies hem bijna omver en de opgewaaide sneeuw had inmiddels hopen gevormd die hoger waren dan hij.
De straten waren volkomen verlaten. Mensen hadden geprobeerd naar hun werk te gaan, dit was tenslotte New York, maar hadden het moeten opgeven. De verhoogde spoorlijn was bevroren en er reden geen treinen.
Even later zag Skip een rijtuig, getrokken door twee paarden, dat zich langzaam een weg door de sneeuw ploegde. Skip aarzelde geen seconde. Toen het rijtuig langsreed sprong hij op de bok naast de koetsier. De man stond op het punt deze onbeschaamde vlegel een zet te geven toen er een stem vanuit het rijtuig klonk: ‘Laat hem maar.’
De koetsier gromde even. ‘Je hebt geluk, mijn baas moet hier voor zaken zijn. We komen helemaal uit Westchester. Rij maar een stukje mee.’
‘Dank u,’ zei Skip.
Bij 65th Street kwamen ze bij Broadway, het rijtuig ging naar het zuiden en Skip sprong eraf. Hier en daar was al geveegd om een pad over de trottoirs te maken. In 55th Street gleed hij uit, maar dankzij zijn dikke pak kleren had hij zich niet bezeerd. Hij keek om zich heen, maar er was geen rijtuig of ander vervoermiddel te bekennen, alles was verlaten. Hij glibberde en gleed nog een paar straten verder en toen had hij alweer geluk. Daar reed een brouwerijkar. Hij grijnsde. De brouwers waren door niets tegen te houden. Als de toevoer van bier in New York werd gestopt, zou dat het einde van de wereld betekenen.
Het was een grote kar volgeladen met biervaten en voortgetrokken door niet minder dan tien enorme Normandische paarden. Het gevaarte schommelde als een schip door een ijsstroom. Hij sprong achterop zonder dat de koetsier het in de gaten had. Tot zijn grote vreugde kon hij helemaal meerijden tot 28th Street. Vanaf daar zwoegde hij voort in de richting van Gramercy Park.
Hetty Master was volkomen verbaasd toen er een jongen verscheen met een briefje van Lily de Chantal. Ze las het snel door. Er stond alleen maar in dat Franks boot gedwongen was die avond terug te keren. Hij was doorweekt bij haar aangekomen en had een koutje gevat. ‘Ik heb hem in bed gestopt en geef hem elk uur een beetje warme whisky te drinken. Niemand mag weten dat hij in de stad is, maar hij wil niet zeggen waarom.’ Hetty moest glimlachen, Frank was in ieder geval veilig en Lily zou voor hem zorgen. Er stond nog een PS.
Onze vriendin is nooit bij de boot verschenen. Zou ze soms in Brooklyn vastzitten?? Ik zal ervoor zorgen dat ik haar te spreken krijg voordat ik Frank de straat op laat gaan.
Hetty schoot bijna in de lach. Ze hoopte dat juffrouw Clipps tenen eraf zouden vriezen. Op een of ander vreemde manier verliep alles nog steeds volgens plan.
Op dat moment stond Donna Clipp aan het begin van de Brooklyn Bridge. Ze was kwaad.
Ze had in het hotel kunnen blijven, maar ze wilden met alle geweld dat ze dan zou betalen. Bovendien verveelde ze zich. Donna Clipp hield er niet van om niets te doen.
Dus besloot ze naar huis te gaan. De paar waardevolle voorwerpen die ze bezat had ze in haar handtas gestopt en toen had ze een stuk touw gevraagd waarmee ze haar koffer kon dichtbinden. Ze had van de beheerder een reçubewijs geëist en gezegd dat ze de koffer over een paar dagen zou komen ophalen. Als de koffer verdwenen was, zou ze de politie erbij halen. Toen was ze vertrokken. Er was geen enkel vervoermiddel en heel Brooklyn was uitgestorven. Maar de beheerder hield haar niet tegen. Wat hem betrof mocht ze onderweg doodvriezen.
De Brooklyn Bridge was niet ver van het hotel. En hoewel ze er als een wandelende sneeuwpop uitzag toen ze daar aankwam, voelde ze zich heel energiek. Eenmaal over de brug zou ze wel een manier vinden om naar huis te komen. Vlak voor de brug kreeg ze echter met een tegenslag te maken.
‘De brug is gesloten,’ zei een politieagent.
Het machtige gevaarte was inderdaad totaal verlaten en vrijwel geheel verdwenen in de sneeuwstorm. Voor de rijbanen waren wegversperringen neergezet en de treinwagons stonden vastgevroren bij de perrons. De agent was zo verstandig geweest om in het tolhuisje te gaan zitten waar de voetgangers een stuiver betaalden om naar de overkant te komen. Er stond een olielamp waaraan hij zich kon warmen en hij had het raampje dichtgedaan vanwege de kou, maar ook omdat hij eigenlijk geen zin had haar te woord te staan.
‘Hoe bedoel je dat hij dicht is?’ schreeuwde ze. ‘Het is verdomme een brug!’
‘Hij is gesloten. Te gevaarlijk dame,’ schreeuwde hij terug.
‘Ik moet naar Manhattan.’
‘Dat gaat niet. Er vaart ook geen pont, u kunt daar niet komen.’
‘Dan loop ik eroverheen.’
‘Bent u gek geworden,’ riep de man uit. ‘Ik zeg toch dat de brug dicht is. Zeker voor voetgangers. U komt er nooit overheen.’
‘Hoeveel is het tolgeld? Een stuiver? Ik betaal niet meer dan een stuiver.’
‘U betaalt helemaal geen stuiver,’ schreeuwde de agent. ‘Ik heb nu al drie keer gezegd dat de brug dicht is. En ga nu weg, dame.’
‘Ik blijf hier net zo lang staan als ik wil. Dat is niet verboden.’
‘Godsamme!’ riep de agent uit. ‘Vries dan maar dood. Maar u gaat niet de brug over.’
Vijf minuten later stond ze er nog steeds. Geërgerd draaide de agent zijn rug naar haar toe. Toen hij zich een poosje later weer omdraaide, was ze verdwenen. Godzijdank. Hij zuchtte en keek naar de brug. En toen slaakte hij een woedende kreet.
Daar liep ze. Ze was al een paar honderd meter verder en verdween bijna in de sneeuwstorm. Hoe was ze langs het tolhuisje gekomen? Hij deed het deurtje open en een ijzige windvlaag sloeg hem in zijn gezicht. Vloekend ging hij achter haar aan.
Toen bleef hij staan. De wind kon haar nu elk moment over de brugleuning blazen en ze zou neerstorten op de straat, of nog beter, in het ijskoude water van de East River. Hij liep terug naar het tolhuisje. ‘Ik heb haar nooit gezien,’ mompelde hij. ‘Laat dat kreng verrekken, als ze dat wil.’
Donna Clipp liep gestaag door. Het tolhuisje was al niet meer te zien en weldra zou ze op het hoogste punt van het voetgangerspad komen. De wind huilde en bij vlagen veranderde dat in een angstaanjagend gegier alsof er een grote slang zijn weg zocht door de haven en de East River, op zoek naar een prooi. De sneeuw prikte in haar gezicht, dat nu bijna gevoelloos was. Ze had er niet aan gedacht dat het hier boven, zonder enige beschutting, nog kouder zou zijn. Ze moest zorgen dat ze snel ergens kon schuilen, anders zou ze doodvriezen.
En Donna Clipp wilde niet dood. Nog lang niet.
Er zat dus niets anders op dan maar doorgaan door deze gruwelijke witte tunnel tot ze aan de overkant was.
Ze vorderde heel langzaam. Als ze ook maar heel even de leuning zou loslaten, werd ze in de duistere afgrond geworpen. Stapje voor stapje ging ze verder. Ze kon niet blijven staan, ze moest naar de overkant, ze moest doorgaan.
Eindelijk was ze halverwege. Vanaf daar ging het langzaam naar beneden. Ze liep nog een paar honderd meter. Plotseling zag ze iets voor zich en ze schrok.
Ze bleef staan.
De sneeuwstorm hield de hele dag aan. Sommige mensen noemden het de Witte Tornado. Maar niet lang daarna kreeg hij een andere naam: de Great Blizzard. De stad was die dag onbegaanbaar. Toch deed warenhuis Macy’s even zijn deuren open, maar er kwamen geen klanten en de arme verkoopsters kregen in het warenhuis onderdak tot de Great Blizzard was uitgeraasd. De New Yorkse Effectenbeurs ging ook open en er werden die maandag zelfs wat aandelen verhandeld, maar na het middaguur gaf iedereen het op.
Onder de weinige aandelen die werden verhandeld, bevonden zich geen aandelen Hudson Ohio Railroad. Cyrus MacDuff kon geen opdracht geven omdat de telegraafverbinding tussen Boston en New York was uitgevallen. Hij kon niet eens naar zijn eigen spoorlijn gaan kijken, want alle wegen waren ondergesneeuwd, de spoorwegverbinding was geblokkeerd en de zee was zo wild dat de schepen langs de kust bij bosjes vergingen.
Terwijl de sneeuwstorm buiten woedde verzorgde Lily de Chantal in haar appartement nog steeds Frank Master, die tegen de avond een beetje koorts kreeg.
Op dinsdagochtend voelde hij zich weer iets beter, maar buiten raasde de sneeuwstorm onverminderd voort. New York was geheel afgesloten van de buitenwereld.
Maar tegen de middag deed iemand een ingenieuze ontdekking. Een pientere vent in Boston had een manier gevonden om telegrafisch contact met New York te krijgen. Ze maakten gebruik van de internationale kabel en verzonden de berichten via een driehoeksverbinding met Londen.
Op woensdagochtend begon de ijzige storm iets af te nemen, en daardoor steeg de temperatuur een paar graden en was het buiten iets minder koud.
Niettemin was Hetty verbaasd dat om elf uur ’s ochtends haar zoon Tom met een heer op de stoep stond, met de vraag of ze Frank konden spreken.
‘Hij is niet thuis,’ zei ze.
‘Ik moet hem echt bereiken, moeder,’ zei Tom. ‘Het is dringend. Kunt me alstublieft zeggen waar hij is?’
‘Nee, dat gaat niet,’ zei ze een tikkeltje opgelaten. ‘Kan het niet een paar dagen wachten?’
‘Nee,’ zei haar zoon. ‘Dat kan beslist niet.’
‘Kan ik je even onder vier ogen spreken?’ vroeg ze.
Het was een hele schok voor Lily de Chantal toen Tom Master die middag samen met een heer in het Dakota Building verscheen. Ze had geen idee hoe ze wisten dat Frank bij haar was en ook niet wat voor verklaring hun was gegeven voor zijn aanwezigheid hier. Ze maakten absoluut niet de indruk dat ze het daarover wilden hebben, maar gaven wel duidelijk te kennen dat ze Frank wilden spreken.
‘Hij voelt zich niet goed,’ zei ze. ‘Hij heeft koorts gehad.’
‘Wat vervelend voor hem,’ zei Tom.
‘Ik zal vragen of hij jullie wil zien.’
Frank Master zat rechtop in bed en staarde naar zijn bezoek. Hij kon met geen mogelijkheid bedenken hoe ze hem hier hadden gevonden, maar daar viel nu niets meer aan te doen. Tom was in gezelschap van een rustige, goedgeklede heer van midden in de dertig. Hij zag eruit als een bankier.
‘Dit is Gorham Grey,’ zei Tom. ‘Hij werkt bij Drexel, Morgan.’
‘O,’ zei Frank.
‘Dank u dat u me wilt ontvangen, meneer Master,’ zei Gorham Grey beleefd. ‘Ik ben de persoonlijke vertegenwoordiger van de heer J.P. Morgan en hij heeft me gevraagd u op te zoeken.’
‘O,’ zei Frank weer.
‘Ik ken uw zoon en ik ben naar hem toe gegaan om te vragen of hij ons aan elkaar wilde voorstellen,’ zei Gorham Grey.
‘Dat klopt,’ beaamde Tom.
‘Waar gaat het over?’ vroeg Frank terwijl hij nerveus met het laken frummelde.
‘De heer Morgan zou volgaarne een pakket aandelen van u willen kopen,’ zei Gorham Grey. ‘Hudson Ohio Railroad. Volgens mijn gegevens bezit u tien procent van de uitstaande aandelen.’
‘O,’ zei Frank.
‘Ik zal open tegen u zijn,’ ging Gorham Grey verder. ‘De heer Morgan heeft gisteren een dringend telegram ontvangen van de heer Cyrus MacDuff, die op het moment in Boston verblijf en zoals u weet de grootste aandeelhouder is van de Hudson Ohio. De heer MacDuff was niet in staat u te bereiken, omdat hij vastzit in Boston. Daarom achtte hij het verstandig deze zaak in handen van de heer Morgan te geven om daarmee naar eigen goeddunken te handelen.’
‘Dat klopt,’ bevestigde Tom.
‘Om het simpel te stellen,’ zei Gorham Grey. ‘De heer MacDuff denkt dat de heer Gabriel Love bezig is zijn maatschappij van hem te kapen. Kent u de heer Love?’
‘Vaag,’ zei Frank zwakjes.
‘Na een kortstondig onderzoek is ons gebleken dat de achterliggende kwestie is dat de heer Love aandelen Niagara bezit en dat de heer MacDuff de verbinding van de Niagara met de Hudson Ohio heeft tegengehouden.’
‘Echt waar?’ zei Frank.
‘Daarom heeft de heer Morgan een eenvoudige oplossing bedacht. Hij heeft de heer MacDuff laten weten dat hij alleen in deze kwestie wil optreden als hij zelf in staat is de Niagara-aandelen van de heer Love tegen een schappelijke prijs te verwerven, en de heer MacDuff hem, de heer Morgan, de verzekering geeft dat de Niagara aan de Hudson Ohio zal worden gekoppeld. De heer MacDuff is hiermee akkoord gegaan, op voorwaarde dat hij, de heer MacDuff, een absolute meerderheid krijgt in de aandelen Hudson Ohio. Dit betekent, dat we gaarne de helft van uw tien procent Ohio Hudson zouden aanschaffen.’
‘O,’ zei Frank. ‘En hoe zit het dan met Gabriel Love?’
‘Ik heb drie uur geleden zijn aandelen Niagara aangekocht. Volgens mij had hij op een grotere financiële slag gehoopt. Maar toen ik hem duidelijk maakte dat de heer Morgan niets zal kopen tenzij hij tevreden is met de regeling en dat de heer MacDuff niets zal ondernemen zonder de aanbeveling van de heer Morgan, zijn we tot overeenstemming gekomen. De heer Love heeft tegen een goede winst verkocht.’
‘Wat wilt u voor mijn aandelen betalen?’ vroeg Frank.
‘De huidige koers voor Hudson Ohio is zestig. Zullen we zeventig doen?’
‘Ik had gehoopt op één dollar twintig,’ zei Frank.
‘Loves plan is in duigen gevallen,’ zei Gorham Grey zachtjes.
‘Ah,’ zei Frank.
Er viel een stilte.
‘De heer Morgan denkt dat de toekomstige fusie Hudson-Ohio-Niagara voor alle partijen winstgevend zal zijn,’ ging Gorham Grey verder. ‘Uw resterende aandelen Hudson Ohio zullen ongetwijfeld in waarde stijgen. En hoewel de heer Morgan ver boven de huidige koers heeft betaald, verwacht hij in de loop der tijd een redelijke winst van de Niagara-aandelen die hij geeft gekocht. Om kort te gaan, iedereen krijgt iets. Zolang,’ hij keek Master ernstig aan, ‘niemand te inhalig is.’
‘Ik verkoop ze,’ zei Frank niet zonder opluchting.
‘Prima, zei Tom.
Gedurende de dag klaarde het weer steeds meer op. Op donderdagochtend keerde Frank terug naar Gramercy Park. Hetty verwelkomde hem alsof er niets was gebeurd.
Drie dagen later kwam Lily de Chantal bij Hetty op bezoek. Toen ze onder elkaar waren, keek Lily haar een beetje zorgelijk aan.
‘Ik heb nieuws over juffrouw Clipp.’
‘O?’
‘Ik ben naar haar huis gegaan, maar ze was er niet.’
‘Is ze nog in Brooklyn?’
‘Ik ben ook langs het hotel gegaan. Ze is op maandagochtend vertrokken. Haar koffer staat daar nog steeds.’
‘Wil je zeggen…’
‘Er zijn door de hele stad nogal wat mensen uitgegraven die door de sneeuwstorm zijn overvallen en doodgevroren.’
‘Ik heb gehoord dat het er bijna vijftig zijn.’
‘Ze hebben iemand gevonden op het voetgangerspad van de Brooklyn Bridge. Naast haar stond een handtas met daarin een notitieboekje met haar naam erop. Er heeft nog niemand naar haar geinformeerd en de autoriteiten hebben het al druk genoeg. Morgen zullen de meeste lijken worden verbrand.’
‘Moeten we niet iets doen? Ik bedoel, wij hebben haar naar Brooklyn gestuurd. Ik voel me heel schuldig.’
‘Echt waar?’ Lily de Chantal glimlachte. ‘Hetty, je bent echt te goed voor deze wereld.’
Dat was dus het einde van de Great Blizzard. De week daarop reden de treinen weer en was in New York alles weer bij het oude.
Toen die woensdag de trein naar Chicago klaarstond voor vertrek, schonk niemand aandacht aan een keurig geklede, donkerharige dame, die instapte met een splinternieuwe koffer waarin allemaal nieuwe kleren zaten. Eenmaal in het rijtuig zocht ze een rustig plekje en sloeg een boek open. Haar naam was Prudence Grace.
Op het moment dat de trein zich in beweging zette, tuurde ze uit het raam naar de verdwijnende stad. Voor een toevallige passant had het geleken alsof ze iets fluisterde wat op een gebed leek.
Donna Clipp zuchtte tevreden.
Toen ze de vrouw zo dood als een pier en helemaal stijf bevroren op de Brooklyn Bridge aantrof, kreeg ze opeens een ingeving. De vrouw leek niet echt op haar, ze had bruin haar en was iets groter dan zij, maar ze was ongeveer van haar leeftijd. Dit was haar kans. Even later had ze haar tas bij haar neergezet, zodat ze haar naam als identificatie achterliet.
Toen was ze verder gelopen over dat lange, vreselijke pad, bijna halfdood maar met dubbel zoveel motivatie om in leven te blijven.
Als de politie nu op zoek naar haar was, zouden ze ontdekken dat ze dood was. Ze had een nieuwe naam en een nieuwe identiteit. Het was tijd om naar een andere stad te gaan, ergens ver weg, en een nieuw leven te beginnen.
Ze was vrij. Terwijl New York uit het zicht verdween, dacht ze nog één keer aan Frank Master en ze fluisterde: ‘Vaarwel, ouwe sok.’