MAART - APRIL 1969
Sector 350, Cambodja
Drie jaar van strijd in de Cambodjaanse oerwouden konden gevoelsmatig gelijkstaan aan drie eeuwen. In het bijzonder omdat de situatie in het algemeen ongewijzigd bleef.Toegegeven, de Rode Khmer was nu een organisatie waarmee in de strijd voor de vrijheid danig rekening gehouden diende te worden. Hun aantal was toegenomen en hun wapenvoorraad was verdubbeld.Maar de Cambodjaanse regering was nog aan de macht. De gehate Sihanouk regeerde nog steeds, ondanks het feit dat de Rode Khmer alweer een hele poos geleden had gezworen hem ten val te zullen brengen. Zijn eerste minister, Lon Nol, was tijdens een auto-ongeluk op het platteland, waar hij heen was gegaan om met eigen ogen een van de strijdtonelen te bezoeken, gewond geraakt. Zijn schouder werd ernstig ontwricht en in 1968 legde hij zijn functie neer en vloog naar Frankrijk om zich daar te laten behandelen. Maar nu, eenjaar later, was hij terug op zijn oude post, en op een of andere vreemde wijze leek het alsof ze een stapje terug in de tijd hadden gedaan.Er was echter tóch iets veranderd: Musashi Murano was gestor-ven. Vooral die gebeurtenis markeerde voor Sok de afsluiting van een tijdperk. De herinnering aan zijn dode familie was nog slechts een granietsplinter, die voor eeuwig diep in zijn hart lag opgeborgen. Hij kon zich niet eens het jaar, laat staan de maand herinneren waarin ze tijdens de brand om het leven waren gekomen. Het oerwoud en de aanhoudende gevechten hadden die herinnering uit hem losgescheurd en met het bloed van zijn slachtoffers was ze in de Cambodjaanse bodem verdwenen.
Maar de dood van Murano stond hem nog levendig voor de geest. Hij had geholpen om het graf te graven. Hij was het geweest die het lijk had laten zakken, hij had met de kolf van zijn M-l aarde in het gat geschoven. Hij had in het holst van de nacht, toen niemand, zelfs Sam niet, hem kon zien, zijn verdriet in bittere tranen omgezet.
Sam had noch de sensei begrepen, noch veel met hem op gehad. Een dergelijke discipline was voor hem niet geschikt. Hij was een man zoals René Evan, een architect van de filosofische structuur van de revolutie. Hij vocht zij aan zij met de andere leden van zijn groep, maar op een of andere wijze ontbrak het hem aan enthousiasme. Geleidelijk aan was hij een officier geworden die zich bezig hield met het coördineren van de acties, waarbij soms met andere groepen van de Rode Khmer werd samengewerkt. En dit alles om uiteindelijk de eindstreep te passeren op de lange weg die naar een zekere overwinning zou leiden. In het kamp deden zelfs geruchten de ronde dat hij contact had met leden van de Angka Leu. Niemand kon echter de moed opbrengen om hem er rechtstreeks naar te vragen openheid van zaken te geven.
Toch werd zelfs de dood van Murano naar de achtergrond gedrongen toen bekend werd wat de volgende actie van het kader zou zijn. De Chinezen hadden een ontzettend ingewikkelde pijpleiding opgezet om heroïne binnen bereik van de Amerikaanse soldaten te brengen en zodoende hun gelederen te verzwakken. De Angka Leu, werd gezegd, was het volledig met deze ondermijnende tactiek eens, want de groep van Sok fungeerde immers als schakel in deze pijpleiding. Twee weken geleden waren de eerste pakken met de drug aangekomen en in afwachting van het contact met de volgende schakel begraven. Sam was degene geweest die na een van zijn uitstapjes met onbekende bestemming terugkwam met de mededeling wat er te gebeuren stond. Een vast contact met de Chinezen was van belang, want in ruil daarvoor boden de Chinezen militaire en materiële hulp, en die zouden de zaak die de Angka voorstond alleen maar ten goede komen. Iedereen was echter volslagen verrast toen Sam op zekere avond in opdracht van het opperbevel onder arrest werd geplaatst. Zodra dit een feit was, werd ook Sok in voorlopige hechtenis genomen. Zijn pistool werd hem afgenomen en hij werd alleen in een tent gevangen gezet. Voor de tentopening stond een wachtpost. Tergend langzaam verstreek de nacht, tot er een gedaante in de tentopening verscheen. Toen Sok zijn hoofd ophief, zag hij dat het Ros was.
'Mit Chey verschijnt voor de krijgsraad,' zei hij zonder enige inleiding. 'Men is tot de conclusie gekomen dat hij heimelijk de Angka heeft tegengewerkt.'
'Mijn vriend!' riep Sok ongelovig. 'Maar dat is onmogelijk. Hij is onze zaak absoluut trouw. Daar durf ik mijn leven op in te zetten. Iemand moet een vergissing hebben gemaakt.'
'Hij wordt nu berecht,' zei Ros, zonder acht te slaan op de woorden van Sok. 'Zodra er meer bekend is, zal ik je laten weten hoe het vonnis van de krijgsraad luidt.'
'Ik begrijp er helemaal niets van. Ik -'
Ros begon van hem vandaan te lopen. 'Mit
Ros!' De aangesprokene draaide zich om.
'Ik wil hem spreken.' Maar Ros liep alweer vercjer. Sok wist niet hoe hij het had. Wat was er gebeurd? Hij kwam tot de conclusie dat hij moest dromen. Maar hij wist dat het tegendeel waar was; de pijn die hij van binnen voelde was maar al te echt. Het flakkerende toortslicht was echt. De oerwoudluchtjes waren echt. Het tijdstip voor de avondmaaltijd brak aan en verstreek. Niemand bracht hem iets te eten. Niemand sprak hem aan. Af en toe zag hij enkele mannen in groepjes van twee of drie over het terrein lopen. Meer dan eens keken ze vluchtig in de richting van de tent waarin de krijgsraad zitting hield.
Tenslotte hoorde hij tumult en hij stormde naar de tentopening, sloeg de flap opzij en keek naar buiten om na te gaan waaraan de consternatie te danken was. De wachtpost versperde hem de weg, maar niet voor hij had gezien dat de leden van de krijgsraad naar buiten kwamen.
Buiten, in het midden van het terrein, werd een kring gevormd; dezelfde kring die werd gevormd als iemand een aap of een wild zwijn had gevangen. Maar deze keer stond er geen dier in het midden van de kring. Maar... Sam.
Op dat ogenblik overwoog Sok om de wachtpost te doden. Maar wat zou hij daarmee bereiken? Hij zou worden neergeschoten, vóór hij tien meter had afgelegd. Wat kon hij met kans van slagen wél ondernemen? Denk na, hield hij zich voor. Je moet Sam zien te redden.
Het volgende ogenblik zag hij de kruin van het hoofd van zijn broer, die naar het midden van de kring werd geleid. Het zou meteen gebeuren, nu ... Het vonnis was uitgesproken; de krijgsraad had Sam schuldig bevonden en, zoals Ros had gezegd, werd Sok op de hoogte gesteld. Een soldaat bracht hem het nieuws. De kring van soldaten liet niets aan de verbeelding over. Was er maar een manier om Sam het leven te redden. Maar hij wist dat hij niets kon ondernemen. De Angka had gesproken, en haar stem was in de jungle wet. Als hij zou proberen tussenbeide te komen, zou hij meteen worden geëxecuteerd. Welk doel zou daarmee gediend zijn?
Toen drong de herinnering aan Murano zich aan hem op; hij herinnerde zich de discipline van de training. De essentie van kokoro. Een discipline voor de geduldigen. Als hij kon accepteren wat er te gebeuren stond, kon hij zijn gedachten op het vervolg ervan richten. Hij wist welke mannen verantwoordelijk waren; diegenen die zitting in de krijgsraad hadden gehad.Via de principes van kokoro zou hij ze één voor één uit zijn leven laten verdwijnen. Deze belofte deed Sok zichzelf toen hij de eerste klap hoorde. De oorzaak van het geluid was niet te miskennen: een geweerkolf maakte contact met een menselijke schedel. De klappen leken elkaar eindeloos lang op te volgen en hoewel Sok een besluit had genomen, drukte hij zijn handen tegen zijn oren in een vergeefse poging de geluiden buiten te sluiten. Hij beet zo hard op zijn onderlip dat die begon te bloeden. Het smaakte warm en zout, als koper.
Hij maakte een lijst van de verschrikkingen die hij voor hen in gedachten had, voor alle verantwoordelijken, maar bij elke klap schokte zijn lijf alsof zijn spieren door een onbekende oorzaak samentrokken en hij werd telkens met geweld teruggeslingerd naar het heden, de nachtmerrie binnen.
Eindelijk kwam er een eind aan de slagenregen. De tussenpozen werden steeds langer en tenslotte werd het stil. Sok slaakte een langgerekte zucht. Het was voorbij. De zielepijn die hem als een bankschroef had omkneld, begon langzaam te verdwijnen. Zijn spieren trilden een poosje na, maar daar bleef het bij.
'Dag Sok.'
Hij draaide zich om en zag Ros voor hem staan, in de tentopening. Zijn gezicht was beschaduwd. Zijn zwarte uniform zat vol bloedvlekken en stukjes huidweefsel.
'De Angka heeft je iets mee te delen,' zei Ros, zonder daarbij enige emotie te tonen. In zijn hand hield hij een met bloed bevlekte knuppel vast. 'Nu meteen.'
Voor Macomber was de terugkeer naar Azië een
ervaring die overeenkwam met die van een man die zijn vuist boven
een kolen vuur houdt. Hij had niet verwacht dat het hem zó moeilijk
zou vallen, maar de herinnering aan zijn eerste en enige liefde
brandde als een levend juweel in zijn hart. Tisah! De hitte ervan
nam toe naarmate hij de plaats van zijn bestemming naderde.
Tisah!
Beelden uit zijn verleden doken als spookverschijningen voor zijn geestesoog op, en het leek alsof er nauwelijks enige tijd was verstreken sinds hij voor het laatst voet op Aziatische bodem had gezet.
In het bijzonder werd hij gekweld door het raadsel van haar verdwijning. Hij dacht dat hij dat aspect inmiddels had verwerkt, maar nu zag hij in dat hij zich slechts voor de gek had gehouden. De kernvraag bleef echter. Leefde ze nog of was ze dood?
Hij staarde via het treinraam naar buiten. De trein reed via de kuststrook van het zuidoostelijke vasteland in de richting van Kanton. Hongkong en omgeving bevonden zich vele kilometers achter hem, in het zuidwesten.
Macomber zou liever per vliegtuig naar Kanton zijn gereisd, maar de Chinese regering had hem in niet mis te verstane bewoordingen laten weten dat ze dat niet wilde. De regering wilde maar wat graag dat de commissie zich met eigen ogen van de veranderingen en de voorspoed zou overtuigen, en daarom moest er met de trein worden gereisd. Enfin, ze zouden in ieder geval van Kanton naar Shanghai met het vliegtuig gaan.
Nu zag hij recht voor zich wachthuisjes, en het prikkeldraad dat de grens met communistisch China markeerde.
De delegatie werd begroet door een groep in sombere olijfgroene uniformen geklede Chinezen. Op hun petjes droegen ze rode sterren. Hun uniformkragen werden door rode strookjes van dezelfde tint opgesierd. Macomber zag overal geweren. 'Ter voorkoming van eventuele incidenten,' maakte een tolk hun duidelijk. Een dergelijke toelichting had Macomber niet nodig, maar hij achtte het niet verstandig mee te delen dat hij de landstaal machtig was. Te voet begaven ze zich naar de andere kant van de grens en daar stapten ze op de trein waarmee ze hun weg zouden vervolgen. Ze werden een wagon binnengeloodst waarvan de stoelen met zachte pluche waren bekleed. Het behoefde geen uitleg dat de modale toerist die op eigen gelegenheid een bezoek aan China bracht niet op een dergelijke voorkeursbehandeling hoefde te rekenen. Een slanke, jonge Chinese vrouw werd hun als gids toegewezen. Tijdens de treinreis gaf ze als een reisleidster commentaar op de omgeving en roemde de voordelen van het communisme. Toch was ze beperkt in haar commentaar. Plekken die ze oversloeg bleven, ook als de leden van de commissie om informatie vroegen, onvermeld; de vrouw was bijzonder bedreven in het omzeilen van vragen.
Zodra ze met haar verslag begon, zette Macomber in zijn hoofd een denkbeeldige schakelaar om, die haar monotone stemgeluid buitensloot; ze zou, wist hij, niets zeggen waarmee hij zijn voordeel zou kunnen doen. Het bezoek van de commissie was immers voor negentig procent van formele en voor tien procent van zakelijke aard. Hoe dan ook, Macomber had hier andere zaken te doen; de reden waarom hij de uitnodiging van de commissie had aangenomen. Dit bezoek bood hem de mogelijkheid om op volstrekt legitieme wijze het land binnen te komen.
Toen hij naar buiten staarde, naar het golvende groen van het vasteland, vroeg hij zich af-misschien wel voor de duizendste keer
- wat het leven hier zo anders maakte. Hij beschikte over een stel hersens dat in het dagelijkse leven naar logische antwoorden zocht, zelfs in dit land, het rijk van de mystiek. De basis waarop het leven steunde was echter een ontzettend ingewikkelde legpuzzel. Om de stukjes daarvan op de juiste wijze ineen te kunnen passen, hoefde iemand die stukjes echter slechts door de filter van de logica te loodsen, om ze vervolgens op de juiste plaatsen tot een geheel aaneen te smeden.
Er waren echter stukjes die voor andere gingen, maar ook het werkelijke leven kende prioriteiten.
En, eerlijk gezegd, als hij zich ergens aan ergerde, dan was het wel aan Khieus verkeerde opvattingen betreffende logica. Hij hield soms rekening met mystieke aspecten die voor Macomber, zacht uitgedrukt, raadselachtig waren. Het was een van de redenen waarom Macomber hem naar de universiteit in Parijs had gestuurd. Degelijk hersenwerk, zowel in politiek als in economisch opzicht, zou Khieu op andere gedachten brengen, had hij indertijd gedacht. En dat was ook gebeurd, tot op zekere hoogte. Maar Macomber had geen rekening gehouden met het feit dat zijn Cambodjaanse zoon geen wortels in Amerikaanse bodem had, geen geschiedenis die hem met dit land verbond. Dat kon ook niet anders. De geschiedenis die hij de zijne kon noemen, vond een oorsprong in de in nevelen gehulde tempels van Angkor Vat. Niettemin was de kennis waarmee de oude Khmer-heersers deze imposante gebouwen optrokken nooit boven water gebracht. Macomber prees zichzelf gelukkig dat hij het voorrecht had genoten om tussen die gebouwen te mogen struinen, vóór de Rode Khmer de jungle opnieuw van de heilige plaats bezit had laten nemen.
Maar wat wist Khieu, of ongeacht welke Khmer, eigenlijk van Angkor Vat af? De heiligdommen waren voor hem evengoed een raadsel als voor Macomber. De Khmer hadden geen geschiedenis en derhalve konden ze zichzelf in de tijdlijn van de wereldgeschiedenis niet plaatsen. Wat kon je met dergelijke mensen anders doen dan ze ondergeschikt maken aan je eigen wil? Per slot van rekening waren de Fransen er ook in geslaagd het hele land naar hun hand te zetten, maar met zo weinig succes dat de Khmer uiteindelijk tegen elkaar ten strijde waren getrokken. Maar ach, dat was stof voor de radicale filosofen van het type mens dat zichzelf er niet toe kon zetten om zelf de vinger rond de trekker te krommen. Ze hadden het te druk met het oproepen voor de strijd om er zelf aan deel te nemen.
Macomber bewonderde en had tegelijkertijd een gruwelijke hekel aan deze filosofen. In zijn ogen waren het lafaards, maar aan de andere kant waren het ook meesters in het manipuleren van mensen. Over het algemeen had het weinig uitgehaald. De vernietiging van het gehele land was doorgegaan tot de totale bevolking uiteindelijk instemde met een 'verlicht regime'.
Door Khieu uit deze omgeving weg te halen, had Macomber de jongen voor de totale geestelijke ondergang behoed. Cambodja was zijn geboorteland geweest, maar nu was de wereld zijn thuis. Lichaam en geest waren, als gevolg van de opleiding die Macomber voor hem had uitgestippeld, nu afgestemd op profijtelijke activiteiten en dat laatste in de ruimste zin des woords. Khieu zou in elk land kunnen functioneren.Het gehele proces was in velerlei opzichten veel aangenamer geweest dan de opvoeding van zijn eigen zoon. Hij had zijn best gedaan met Eliott. Hij had de beste gouvernantes, kinderpsychologen, onderwijzers en leraren in dienst genomen. Hij had zich naar hun analyses gericht, maar hij kon maar niet begrijpen wat er mis was gegaan. Het feit dat hij van Eliott hield, maakte de teleurstelling voor hem des te groter. Het incident met die vrouw, Christian, was de druppel geweest die de emmer deed overlopen. Macomber had besloten Eliott onmiddellijk te straffen. Maar voor het zover kwam, had Khieu hem een uitgetypte versie bezorgd van het gesprek dat Eliott met Kathleen had gehad, en daarin had hij eindelijk de zwakke plek van zijn zoon gevonden. Nu wist hij hoe hij de jongen kon beïnvloeden en naar zijn hand kon zetten. Dacht hij. Hoeveel keer had die vrouw hem niet een man genoemd? Een echte man? En hoe had Eliott erop gereageerd? Macomber had meteen begrepen dat de vrouw buitengewoon intelligent was en wist hoe ze mensen moest aanpakken. Daarna besefte hij dat het maar goed was dat ze nu dood was. Ze had Eliotts zwakke plek gevonden en was er zonder aarzeling ingedoken. Macomber had besloten verder te gaan waar zij noodgedwongen de lijn had laten schieten...Vervolgens richtte hij zijn gedachten op andere zaken, op zijn terugkeer, nu, naar Azië. Dit was China, vol onrust, onverklaarbaarheden, abrupte verrassingen en verbazingwekkende zaken. Hij had voortdurend het gevoel op vreemd grondgebied te verkeren. Hier zou hij geen minuut rust kennen. Hij moest in beweging blijven, kunnen anticiperen, om voor elkaar te krijgen waarvoor hij naar dit land was gekomen.
Van een afstand bezien, zag Shanghai er uit zoals het er altijd uit had gezien, gedomineerd door de grote zakenwijk met de hoge gebouwen die de sfeer aan de Bund, de havenkant, nadrukkelijk bepaalden. Maar die indruk was niet helemaal juist. Shanghai, eens de grootste vrijplaats ter wereld voor vrijbuiters, misdadigers en piraten, een stad waar alles voor een zekere prijs te koop was, deze stad was nu het handelscentrum van communistisch China. De stad vormde niet zo'n toeristische attractie als Hongkong, maar stond toch meer in de belangstelling dan de grote industriesteden in het noorden.
Shanghai was altijd al een stad vol vreemdelingen geweest. Vanuit Oost-Europa stroomde na afloop van de Tweede Wereldoorlog een eindeloze rij vluchtelingen de stad binnen. Ze vestigden er zich en werden opgenomen door de inheemse bevolking; ze doken er als het ware in onder. Van hun invloed was nu weinig meer te bespeuren. Al te individualistisch opererende zakelijke ondernemingen werden door communistisch China niet in de stad geduld. De stad had een uniform karakter gekregen. De kleding was overal eender. Er was één manier om zaken te doen en er werd één dialect gesproken. Wellicht omdat Shanghai altijd bekend had gestaan als China's meest toegankelijke stad, had het communistische regime besloten om een beperkt aantal buitenlanders in de stad toe te laten. In Shanghai, werd beweerd, werden ondernemers aangemoedigd om naar wegen te zoeken om dollars het land binnen te krijgen.
Tenminste, dat was het verhaal dat de Monnik Macomber voorschotelde.
De ontmoeting tussen Macomber en de Monnik vond, na een afspraak te hebben gemaakt, plaats in de Jin Jiang Club. Het gebouw, een lomp Romaans aandoend bouwsel, had tot voor de invasie van 1949 de Koloniale Franse Club van Shanghai gehuisvest. In januari 1980 was de gelegenheid bij wijze van speeltuin voor buitenlandse zakenlieden geopend, wat met zich meebracht dat ook regeringsvertegenwoordigers een graantje van de aanwezige gemakken meepikten. De club bevatte een zwembad van Olympische afmetingen, een vertrek met flipperkasten, een bowlingbaan, een van rook doortrokken biljartzaal en zelfs een vertrek waar Mah Jong kon worden gespeeld - een spel dat van regeringswege als immoreel werd beschouwd - een overblijfsel uit China's decadente, feodale verleden.
Macomber, gekleed in smoking, ontmoette de Monnik in het Franse restaurant dat zich eveneens binnen het vele vertrekken tellende gebouw bevond. Aan de deur werd hij begroet door een jonge Chinees in een westers zakenpak, die uiterst beleefd een buiging maakte toen Macomber hem zijn kaartje liet zien. Het interieur telde veel Art Deco-stukken. Schemerlampen met zachtgloeiende kappen. Wanden van Perzisch mozaïek - imitatie - en veel blauw en fazantgroen.
Macomber werd langs de in groen gedecoreerde
kaartkamer geleid, waar zes Chinese zakenlieden zich over hun
stapels fiches bogen en alcohol uitzweetten. Ze spraken een dialect
dat niets weghad van de dialecten waarvan Macomber de specifieke
klanken kende. De Monnik zat aan een tafeltje met een kleed van
hagelwit linnen, gedekt voor twee met veel zilverwerk en
sprankelend kristal. Het raam achter hem bood uitzicht op een
weelderig groene tuin met in het midden ervan twee
tennisbanen.
De Monnik - zo heette hij natuurlijk niet, maar het was de enige benaming die Macomber kende - was een zwaargebouwde man wiens leeftijd tussen de vijftig en zeventig schommelde; het doen van een meer exacte schatting was onmogelijk. Hij bewoog zich met verrassende soepelheid en glimlachte veel, en met kennelijk plezier. Zijn uiterst zwarte ogen waren groot en glommen. Zijn haar was nog steeds zwart, maar bovenop zijn schedel had de tijd een kale plek geslagen, een glimmend rondje waaraan hij zijn bijnaam te danken had. Hij was een zakenman die met geen enkel land een vaste band onderhield.
Toen Macomber binnenkwam, keek hij op en toonde de Amerikaan zijn ivoorwitte tanden. Vervolgens gebaarde hij de ander plaats te nemen. Hij zei niets, maar zoog voortdurend aan een sigarettepijpje dat een sigaret bevatte die een smerige stank verspreidde. Vlak bij zijn elleboog lag een platte, ouderwetse sigarettendoos met een Victoriaans ontwerp. De doos lag open en toonde nog drie van zulke stinkstokjes.
'Naar ik aanneem, had u een prettige reis.' De Monnik droeg een pak met brede revers, die in de jaren zeventig uit de mode waren geraakt.
'Aangenaam, ja, maar veel te lang.'
'Ach, ja, we zijn er nog niet in geslaagd om ons te verplaatsen met de snelheid die jullie westerlingen zo beroemd heeft gemaakt.'
Opnieuw liet hij zijn tanden zien en ditmaal werd duidelijk dat zijn glimlach niets meer was dan het ontbloten van zijn tanden, als was hij een primitief dier. In de ogen van Macomber zag hij er uit als een gorilla, die was aangekleed en uit zijn kooi was genaaid.
'Ik mag je wel, Mac-omber.' De Monnik drukte zijn peuk uit en wenkte de kelner. 'Jij hebt tenminste ruggegraat, en die wil bij Amerikanen van jouw slag nogal eens ontbreken.'
'Beschouw je dat als ons voornaamste gebrek?' Hij bestelde Scotch, de Monnik een Stolichnaya wodka.
De Monnik dacht over de vraag na alsof die in alle
ernst was gesteld. 'Ach, Mac-omber, slapheid is een
karaktereigenschap die een echte man niet past. En dat is een
feit.'
'Ja,' zei Macomber, 'dat ben ik met je eens.'
'Heel goed,' zei de Monnik, als in gedachten verzonken. Vervolgens stak hij een van zijn afschuwelijke sigaretten op. 'Enfin, de wereld zit vol verrassingen. Zoals' - hij haalde zijn schouders op
- 'het vaststaand gegeven dat jij op dit ogenblik tegenover me zit. Daar is een zekere mate van moed voor nodig.' Toen de drankjes werden geserveerd, glimlachte hij opnieuw. Ze hieven de glazen en brachten een toost uit op de toekomstige, zakelijke overeenkomst, vooruitlopend op de uitkomst dat dit gesprek vrucht zou afwerpen. Macomber constateerde aangenaam verrast dat de drank bijzonder zacht smaakte.
'Ach, we geven alles evenveel aandacht,' zei de Monnik. 'Wie het kleine niet eert, is het grote...' Hij liet de zin onafgemaakt.
'Ik kan maar niet begrijpen,' zei Macomber, 'waarom je me hier wilde ontmoeten.'
'Je bedoelt de Jin Jiang Club?' De Monnik bestelde opnieuw een wodka. 'Dit is in Shanghai de enige openbare gelegenheid, de enige plek, waar beschaafde mensen met elkaar een gesprek kunnen voeren.' Hij gebaarde met zijn hand. 'Natuurlijk hadden we in het Rode Huis kunnen afspreken - of Chez Louis, zoals de buitenlanders die hier nog steeds wonen de tent noemen - maar in alle bescheidenheid, het eten is daar lang zo goed niet als hier.'
'Dat bedoelde ik niet.' Macomber nipte van zijn whisky en zag tot zijn verrassing dat de Chinees de inhoud van zijn glas in één snelle beweging achterover sloeg. De Monnik bestelde meteen opnieuw. 'Waarom in Shanghai? De keus had evengoed op een andere stad kunnen vallen: Hongkong, Singapore, Bangkok. Er zijn op deze wereld voldoende steden waar twee mannen zich gemakkelijk in de menigte kunnen verliezen.'
'Je bedoelt om onopvallend een gesprek te kunnen voeren?'
Macomber knikte.
'Neutraal gebied, niet?' De Monnik begon aan zijn vierde wodka; hij had er al twee gedronken, vóór Macomber binnenkwam. 'Tja, beste Mac-omber, het feit wil dat ik me nogal zorgen over jou maakte.' Hij wreef met een hand over zijn vlezige kin. 'In de steden die je daarnet noemde, val ik teveel op. Want zie je, ik heb een gezicht dat men niet licht vergeet. En jij, jij bent Amerikaan, wat zeg ik! Jij bent een bekende Amerikaan! Wat zou jij mogelijkerwijs in een van die steden te zoeken hebben? Zakendoen? In het oosten doe je voornamelijk zaken met de Japanners, dus Hongkong kon als mogelijke kandidaat al van de lijst worden geschrapt. In dat licht bezien, zag ik voldoende reden om dit vriendschappelijke bezoek, het aangename, met dit gesprek, het nuttige, te verenigen. In jouw land werd in de media aan dit bezoek een heleboel aandacht besteed. Je aanwezigheid op Chinese bodem is dus bekend en op bevredigende wijze verklaard. Men hoeft zich niets af te vragen.'
Macomber kon geen speld tussen de korte analyse krijgen. Maar, in plaats van zich er gerust door te voelen, constateerde hij dat zijn bezorgdheid en ongemak toenamen. Hij voelde China zich in de vorm van een koude vuist om zijn hart sluiten. Hij bedacht zich dat deze natie Tisah had opgeslokt als was ze de wikkel van een Marsreep geweest, en niet meer, alsof ze geen denkend en voelend menselijk wezen was geweest, maar een ding. Kwaadaardige tentakels leken hem in een wurggreep te nemen. Hij begreep de Chinezen niet en hij mocht ze evenmin. Ze bezorgden hem een ongemakkelijk gevoel, omdat hij niet in staat was hen te doorgronden en nooit kon voorspellen wat ze vervolgens zouden zeggen. Tracy Richter had, vroeger, beter met hen om kunnen gaan. Hij leek in staat, toentertijd, om in hun raadselachtige breinen de onderliggende gedachte te bespeuren; hij was in staat net als zij te denken. Waar was Richter in vredesnaam gebleven toen hij opeens van het toneel verdween? Na ongeveer tien jaar dook hij opeens weer op als de media-adviseur van John Holmgren. Wat had hij in de tussenliggende jaren gedaan? Enfin, dat deed er nu niet toe. Hij zou nu zelf zijn eigen zaakjes moeten regelen.
Hij had Khieu opdracht gegeven het afluister-apparaatje terug te halen, zonder ook maar op enigerlei wijze de aandacht op zich te vestigen. Nadat hij de band had afgeluisterd, had hij lang en diep nagedacht. Een rechtstreekse aanval was uitgesloten. Subtiel, dat was de manier waarop Richter aangepakt moest worden. Khieu moest het karweitje klaren, maar pas nadat Richter het apparaatje uit handen had gegeven. Macomber had Richter nooit gemogen; hij was altijd al jaloers geweest op de vaardigheden van de ander. Macomber had in Cambodja alleen maar gemoord. Richter had veel meer gedaan.
De Monnik bestelde een Hawaii-cocktail, filet mignon Monte Carlo, een salade en als dessert een omelette Vesuvius. Macombers maag kromp een beetje toen de ander de tamelijk ongebruikelijke bestelling doorgaf. Zelf koos hij voor de potage aux langoustes en faisan en casserole.
'Eet je niets zoets?' De Monnik keek hem stomverbaasd aan.
'Maar dat kan ik je aanraden. De chef-kok is een vluchteling, een Fransman die jarenlang dienstdeed op een cruiseschip. Soufflé vanilla is zijn specialiteit.'
'Nee, dank je,' zei Macomber, die niet wilde toegeven. 'Ik gebruik een minimum aan suiker.'
Er verscheen een eigenaardige uitdrukking op het gezicht van de Monnik; een uitdrukking als van een passerende schaduw, net zo vluchtig. 'Zal ik een nieuw rondje bestellen.' Het was een kennisgeving, geen vraag, waarbij hij met gespreide wijs-en middelvinger de twee lege glazen aanwees.
Toen ze aan de koffie toe waren, zei Macomber: 'Wat betreft een mogelijke overeenkomst -'
'De eettafel is niet de geschikte plek om een zakengesprek te voeren,' viel de Monnik hem abrupt in de rede. Hij glimlachte zuinigjes. 'En daar hou ik strikt de hand aan, zonder uitzonderingen om zogenaamd de regel te bevestigen. En je hebt toch geen haast?' Hij giechelde zacht. De wodka, constateerde Macomber, sorteerde effect. 'In China heeft niemand haast.'
Macomber leunde ontspannen achterover. Persoonlijk mocht hij de man niet. Zijn tafelgenoot was vervelend. Maar het viel hem niet moeilijk om zijn persoonlijke gevoelens opzij te zetten. Zaken waren zaken en de Monnik was een man die een reputatie genoot die, wat Macomber betrof, smetteloos genoeg was om met hem in zee te gaan. Macomber zat niet om wapens verlegen. Evenmin wilde hij vanuit het Midden-Oosten olie van de vrije markt betrekken. Evenmin was het hem te doen om uit Zuid-Afrika gesmokkelde diamanten. Dergelijke zaken kon de Monnik hem binnen het tijdsbestek van een week leveren. Macomber besloot geduld te oefenen.
Toen ze klaar waren met eten, leunde de Monnik achterover op zijn stoel. Hij rekte zich uit en liet een harde boer de vrije loop. Het ontging hem niet dat Macomber deze Chinese uiting van een tevreden gevoel niet erg waardeerde.
De Monnik vroeg om de rekening en betaalde met zijn MasterCard. Bij zijn terugkeer met het wisselgeld, had de kelner een gewone bruinpapieren boodschappentas bij zich. De Monnik zette een zwierige handtekening op de cheque en nam de tas in ontvangst. Met één hand steunend op het tafelblad, werkte hij zich overeind.
'Nu,' zei hij, 'wordt het tijd om je iets meer van de stad te laten zien.'
Hoewel het al na tienen was toen ze het restaurant verlieten, waren er een heleboel mensen op straat.
Te voet begaven ze zich naar de Nanjing, een van Shanghai's hoofdwegen, tevens boulevard en winkelstraat. Macomber zag reclames voor Sony Walkman cassetterecorders en Pentax 35 mmcamera's. Een gedeukte trolleybus ratelde voorbij; er zaten slechts enkele mensen in. De riksja's waren over het algemeen bezet.
'Privé-onderneminkjes,' zei de Monnik, 'de naweeën van het kapitalisme. Nu wordt alles door de staat geregeld. Onderwijs, gezondheidszorg, sociale uitkeringen en pensioen.'
Macomber was inmiddels behoorlijk ongeduldig geworden.
'Wat is de bedoeling van deze rondleiding?' vroeg hij licht gepikeerd.
De Monnik spreidde verrast zijn armen. 'Rondom ons verandert een complete wereld, met een snelheid waarmee nog geen enkele cultuur ooit veranderde. Het zit in de lucht, in het eten dat we naar binnen werken, in de drank die we tot ons nemen, alles smaakt en ruikt naar verandering.' Hij wendde zich in de richting van een straatlantaarn, zodat zijn gezicht er een ogenblik platter en vlakker uitzag dan het in werkelijkheid was. 'Denk eraan, Mac-omber, dit land is een potentiële klant voor jouw oorlogstuig. We worden volwassen. We hebben de verfijnde apparatuur die door jouw bedrijven wordt bedacht en geproduceerd nodig.'
Macomber stond perplex. 'Als dat een grapje is, is het geen leuk grapje. Ik verkoop alleen aan de regering van de Verenigde Staten en hooguit aan enkele vertrouwde bondgenoten.' Hij boog zich naar voren en perste zijn kaken woedend opeen.
'Natuurlijk,' zei de Monnik haastig, 'dat is ook in onze, eh, gemeenschap bekend. Inderdaad, ik maakte maar een grapje. Maar dat neemt niet weg dat China momenteel aan enorme en verreikende veranderingen onderhevig is. Wat vandaag nog staat als een huis, blijkt morgen wellicht een kaartenhuis. Ook de politiek kent eb en vloed. Dit land is als een blinde, die na een leven van blindheid opeens kan zien en met knipperende ogen in het daglicht treedt. Geleidelijk aan begint het tot hem door te dringen wat er rondom hem plaatsvindt. Maar hoe kan hij alles meteen op de juiste waarde beoordelen? De ene dag dit, de andere dat. Aanvankelijk schuifelt hij voetje voor voetje voort en maakt geen fouten. Maar hij komt niettemin vooruit. Want nu hij eenmaal het licht heeft gezien, moet hij wel.'
'China interesseert me niet in het minst,' snauwde Macomber.
'En mijn beschikbare tijd is beperkt. Ik heb nog meer te doen. Zullen we nu eindelijk ter zake komen?'
De Monnik boog licht het hoofd en stapte van het trottoir af en het wegdek op, in de richting van het voorbijrazende verkeer. Vóór Macomber tot drie kon tellen, kwam een taxi met piepende remmen vlak voor de Chinees tot stilstand. De Monnik opende het achterportier en gebaarde dat Macomber kon instappen. Macomber boog op zijn beurt licht het hoofd en voldeed aan het verzoek. De Monnik volgde zijn voorbeeld en trok het portier met een ruk dicht. Hij schreeuwde de chauffeur in onbegrijpelijk mandarijn iets toe. De chauffeur bewoog knikkend zijn hoofd. De auto schokte toen de versnellingspook naar voren werd gedrukt, en hortend en stotend trok het voertuig op.
'Nu,' zei de Monnik die naast hem zat, 'kunnen we zakendoen.'
Atherton Gottschalk werd een van de zes vergaderzalen in de buitengebouwen van het Pentagon binnengeleid. Te midden van donkere wandpanelen, onder een akoestisch plafond, zat de legertop van de Verenigde Staten op hem te wachten. Achter hen bevond zich een videoscherm op wandformaat, aan een kant geflankeerd door de Amerikaanse vlag en aan de andere kant door de drie vlaggen van marine, land-en luchtmacht.
Hij nam plaats op de stoel die aan de achthoekige tafel voor hem was vrijgehouden. Er lagen een ballpoint en een aantekenblok voor hem gereed. Ernaast stonden een waterkaraf en een gewoon rond glas. Dezelfde attributen, zag hij, hadden de andere aanwezigen ook tot hun beschikking. De legerhoofden zaten op zwartleren draaistoelen. Elke stoelleuning had een ingebouwde chroomstalen asbak; boven het tafelblad hing nu al een blauw waas van sigaretteen sigarerook. Gottschalk wendde zich tot zijn assistent en knikte. De man reikte de aanwezigen allemaal een blauwe map aan.
'Heren,' begon Gottschalk, 'hetgeen u nu in handen heeft is een blauwdruk voor de toekomst. Een blauwdruk voor de veiligheid en ... van de militaire superioriteit van de Verenigde Staten van Amerika in de tweede helft van de jaren tachtig en de eerste helft van de jaren negentig.'
Hij zweeg een ogenblik, opende zijn map en
gebaarde de anderen hetzelfde te doen. 'Zoals u allemaal zult
weten, is het vrijwel zeker dat ik tijdens de komende conventie als
presidentskandidaat zal worden aangewezen. Daarbij heb ik veel
steun nodig. Ik ben de laatste die dat zal ontkennen. Aan de andere
kant, ik heb niet om deze bijeenkomst gevraagd om u stroop om de
mond te smeren' - Gottschalk glimlachte, bijna verlegen - 'maar om
u enkele pijnlijke feiten onder de aandacht te brengen.'
Na deze uitspraak werd van alle kanten zacht gegrinnikt. Hij keek het vertrek rond, van het ene markante gezicht naar het andere markante gezicht. Hij keek alle aanwezigen recht in de ogen; het oogcontact zorgde voor een vaaglijk vertrouwelijke sfeer, en de suggestie dat hij wérkelijk iets van belang had mee te delen.
'Welnu, de meesten van u kennen me goed. U weet dat ik me in het verleden tot het uiterste heb ingespannen om het militaire apparaat te versterken, in het bijzonder tijdens de afgelopen, weinig voorspoed opleverende ambtstermijn van de huidige president. Tijdens deze democratische regering heeft Amerika aanzienlijk gezichtsverlies geleden. Tot dusver is mijn strijd tegen de onbenullen van de Nationale Veiligheidsraad echter vergeefs geweest.'
Hij pauzeerde opnieuw, schonk een scheut water in het glas en nipte ervan. 'Zoals de huidige regering over militaire aangelegen-heden denkt, is ronduit alarmerend. De relatie met Israël, een bondgenoot die zelfs in goede tijden - en daartoe kunnen we deze jaren niet rekenen - onmisbaar is voor het veiligstellen van onze belangen in het Midden-Oosten, is bijzonder gespannen omdat zekere elementen menen dat wij de Arabieren niet al te hard moeten aanpakken.
Maar er is nog iets dat ik u onder de aandacht zou willen brengen. Mijn democratische tegenstander is voorstander van een politiek van ontspanning zoals die ongeveer tien jaar geleden in de mode was. De aanpak van de zachte hand. Hij zal met de Sovjets rond de onderhandeltafel gaan zitten terwijl wij tussentijds in Polen, Afghanistan en een aantal Derde Wereld-landen buiten spel zullen worden gezet. Dat wij in Polen niet rechtstreeks invloed kunnen uitoefenen is bekend, maar het valt niet te ontkennen dat de Amerikaanse politiek daar tot de huidige ontwikkelingen heeft bijgedragen. Nu al is het zo dat onze vertegenwoordigers, zoals luitenant-kolonel DeWitt, zonder dat er tegenmaatregelen worden genomen vermoord worden.'
Applaus klaterde door het vertrek. Gottschalk was
tevreden. Hij had een bruggehoofd veroverd; hij was niet langer een
buitenstaander, een stroper op militair terrein. Hij had de
hindernis genomen die elke burger, ongeacht zijn politieke
voorkeur, in dit gezelschap te wachten stond.
'Ik heb de maandelijkse veiligheidsrapporten onder ogen gehad en ook ik maak me bijzonder zorgen over de voorsprong die de Sovjetunie de afgelopen vijfjaar in de bewapeningswedloop heeft genomen. De vorige republikeinse regering deed weliswaar haar best om de achterstand in te halen, maar verder dan een poging kwam ze niet.'
Hij keek vluchtig naar de map. 'Op pagina twee vindt u een technisch verslag van een volslagen nieuw, computergestuurd aanvalsvliegtuig. De computer werkt via laser-chips en het vliegtuig kan maar liefst acht kruisraketten tegelijk vervoeren. Kortom heren, de Vampire is een doorbraak op het gebied van de technologische oorlogvoering, een dodelijk wapen dat alle andere overtreft.'
De senator nam opnieuw een slok water. 'In de folder vindt u ontwerpen voor nog eens zes nieuwe, dodelijke vindingen waarmee ons militaire apparaat meteen dat van de Sovjets voorbij zal streven. Allemaal, met inbegrip van de Vampire, zijn ze de werktafel-fase reeds gepasseerd. Sterker nog: ze zijn volledig operationeel. Ja, u hebt me goed verstaan: volledig operationeel.'
Gottschalk boog opnieuw iets naar voren. 'Al wat nodig is, is uw toestemming.'
Een zacht geroezemoes stak aan de tafel de kop op.
'Welnu, heren, het feit dat deze wapens werkelijkheid werden, is te danken aan de inspanningen van één bedrijf: Metronics Inc., waarvan, zoals u ongetwijfeld weet, de stichter en eigenaar Delmar Davis Macomber is, en zoals u misschien ook weet, kunnen hij en ik het niet al te best met elkaar vinden.' Er verscheen een wrange glimlach om de lippen van de senator en opnieuw werd er gegrinnikt. Hij hief zijn handen op, de palmen naar voren gekeerd.
'En wij zullen onze verschillen handhaven, zowel op het politieke als op het persoonlijke vlak. Maar' - nu hief hij een waarschuwende wijsvinger op - 'over één ding zijn we het eens. De Verenigde Staten moeten onbedreigd grondgebied blijven. We zijn het er allebei over eens dat de Vampire derhalve niet alleen tegen het communisme moet worden ingezet, maar ook tegen het internationale terrorisme.'
Nu keek Gottschalk weer grimmig. 'Heren, de
afgelopen jaren is het van kwaad tot erger geworden, van incidenten
tot bomaanslagen en gewapende agressie, gericht tegen de Verenigde
Staten van Amerika, in Iran, West-Duitsland, Egypte en Peru. En
naarmate we de jaren negentig naderen, zullen deze incidenten
blijven toenemen. Nu is het de hoogste tijd om er een eind aan te
maken. Om eens en voorgoed de hand op te heffen en te zeggen: tot
hier en niet verder, en nu terug!'
Het applaus was oorverdovend.
De avonden in Shanghai waren warm, ondanks de bries die via het openstaande raam van de taxi naar binnen waaide. Macomber zat onderuitgezakt op de achterbank, maar niet lang. Hij ging overeind zitten en trok zijn jasje uit. Zijn witkatoenen overhemd kleefde tegen zijn rug.
'Jammer dat de taxi geen blower heeft, niet waar, Mac-omber?' vroeg de Monnik. Tijdens het uitspreken van de woorden draaide hij zijn hoofd niet om. Alleen zijn pupillen schoven over het oogwit naar opzij. 'Zelfs de wind is warm.'
De Monnik knikte, 's Zomers kan het hier ontzettend warm zijn. Maar een mens raakt snel aan ongastvrije klimaatomstandigheden gewend.'
De taxi reed in noordelijke richting, weg van de Franse wijk, waar ze zo overvloedig hadden gedineerd. Nu bevonden ze zich in het noordelijke gedeelte van de oude Chinese wijk. Ergens in Anren Street kwam de taxi met piepende remmen tot stilstand. De Monnik reikte de chauffeur een handvol fen aan. Van een fooi was volgens Macomber geen sprake.
Ze stapten op het trottoir. Voor hen, achter een laag wit muurtje, torenden donkere bomen omhoog.
'De tuin van Yu,' zei de Monnik. 'Kom.' Hij ging Macomber voor de tuin in. Macomber kreeg de indruk dat ze de enige bezoekers waren.
'Ik voel me hier niet bepaald op mijn gemak,' zei hij.
'Onzin.' De Monnik liep voor hem uit. 'Dit is een van de koelste plekken in deze stad.' Hij trok een gezicht. 'Overdag is het hier vol mensen. Dan is het onmogelijk om van de serene rust en de schoonheid te genieten, Mac-omber.' De Monnik volgde het pad, dat afboog naar links. Even verderop eindigde het muurtje rechts van het pad in de knap gebeeldhouwde kop van een draak.
'In deze tuin staan dertig paviljoenen,' zei de Monnik met een zweem van trots, 'en ze werden tijdens de Ming-dynastie, in 1537, voor het eerst voor het publiek opengesteld.' Langzaam draaide hij zich om. 'Welnu, waar kunnen we het best verdwijnen? Deze tuin biedt vele, vele mogelijkheden.' Opeens verscheen er een schittering in zijn ogen. 'Ah, daar.' Hij wees. 'De Brug van de Negen Keerpunten.' Ze begonnen te lopen. 'Er staat daar een heel beroemd theehuis, maar tot mijn spijt is het op dit late uur gesloten.'
Hij slaagde er niet in de giechel die in hem opwelde te onderdrukken. 'Ach, dat is misschien maar goed ook, niet waar?'
Ze namen plaats op het stenen trapje naar het terras. De stenen onder hun zitvlak voelden koel en verfrissend aan. De wind fluisterde door de bomen rondom hen. De geluiden van de stad leken ver weg.
De Monnik stak zijn hand in de papieren zak en haalde een fles Stolichnaya te voorschijn, en verbrak het zegel. 'Welnu,' zei hij.
'Laten we dit gesprek tot een gedenkwaardige gebeurtenis maken.'
Hij schonk een scheut in twee kartonnen bekertjes en reikte Macomber er een aan. Macomber zag vanuit zijn ooghoek dat de Chinees vervolgens zijn eigen bekertje bijna tot aan de rand vulde.
'Loop je niet wat hard van stapel?' vroeg Macomber cynisch. De Monnik keek hem met half dichtgeknepen ogen aan. 'Mijn beste Mac-omber,' begon hij. 'Je hebt de halve wereld afgereisd om me te spreken. Je wilt iets dat alleen ik je kan bezorgen. Denk je werkelijk dat we on verrichter zake de tuin van Yu zullen verlaten?
Ik denk het niet.' Hij hief zijn bekertje. 'Zullen we een toost uitbrengen?'
Macomber was zich er terdege van bewust dat hij geen keus had. Hij nipte van de drank. De Monnik goot een-derde van de inhoud van het bekertje in één keer door zijn keelgat.
'Ter zake,' zei de Monnik vervolgens. Hij wreef zijn handen verwachtingsvol tegen elkaar. 'Voor zeven mannen - Islamitische fanatici - moet ik een hoge prijs in rekening brengen. Ik hoop dat je dat beseft.'
'Jazeker.'
'Eerst zal ik ze moeten vinden, vervolgens moeten ze opgeleid worden en op de juiste wijze op hun opdracht worden voorbereid.'
'En in hun eigen taal,' zei Macomber. 'Dat is essentieel. Op geen enkele manier mag blijken dat een buitenlandse mogendheid er de hand in had.'
De Monnik knikte heftig. 'Dat begrijp ik. Enfin, het is mogelijk ... tegen een zekere prijs.' Hij verplaatste zijn omvangrijke zitvlak zodat zijn billen iets comfortabeler tegen de koele stenen drukten. 'Zeven miljoen, per persoon één miljoen.'
'Uitgesloten.' Macomber liet het kartonnen bekertje tussen zijn vingers ronddraaien. 'Ik ben bereid tot twee miljoen dollar te gaan.'
De Monnik keek alsof Macomber hem voor het leven had beledigd. Een vreemd dierlijk geluid ontsproot aan zijn lippen. 'Zes miljoen, lager ga ik absoluut niet.'
'Drie.'
'Vijfeneenhalf.'
'Dat is het dubbele van wat ze waard zijn,' zei Macomber. De Monnik haalde zijn schouders op en schonk opnieuw zijn bekertje vol wodka. 'Probeer het dan ergens anders.'
'Ik kan je niet meer dan vier miljoen betalen.'
'Geef me er vijf en ik regel het,' zei de Monnik. Hij begon te drinken.
Macomber dacht erover na. Vijf miljoen was meer dan hij van plan was geweest uit te geven. Aan de andere kant, hij geloofde niet dat de Monnik met een lager bod akkoord zou gaan. Wat had hij voor keuze? Hij had de mannen nodig... hij zat bovendien vast aan een tijdschema dat hem weinig ruimte bood.
Hij knikte. 'Akkoord. Ik wil ze in twee keer aangeleverd krijgen. Eerst een en daarna de andere zes. U kent de data. Dertien augustus en drieëntwintig december.'
'Afgesproken,' riep de Monnik verrukt en leegde het bekertje. Meteen schonk hij opnieuw in. Van opzij keek hij naar Macomber.
'weet je, ik ben blij dat we er uit zijn gekomen. Van sjacheren moet ik eerlijk gezegd niets hebben. Ik ben een doener. Ik vind het leuker om zaakjes te regelen. Daarin schuilt pas een uitdaging, elke keer weer.'
'Oorlog is de enige echte uitdaging,' zei Macomber. Meteen daarop vreesde hij de Chinees te hebben beledigd, maar de alcohol die hij de hele avond had genuttigd maakte het hem mogelijk zijn ware gedachten onder woorden te brengen. 'Ik krijg hier de kriebels. Het is net alsof het land zich opmaakt om opnieuw ten strijde te trekken. De spook van het verleden waart hier bijna zichtbaar rond.'
'Een vrije handelaar laat zich niet met politiek in,' zei de Monnik. 'Dat kan hij zich niet permitteren.'
'Maar je bent trouw aan de volksrepubliek. Tot op zekere hoogte steun je dus de regeringsleiders.'
De Monnik staarde naar een onbestemde plek in de
verte, over het hoofd van Macomber heen. 'Die boom, daar...' Hij
wees en Macomber keek. 'Van die boom wordt gezegd dat hij
vierhonderd jaar oud is.' Hij zuchtte diep. 'Zo oud voel ik me,
Macomber. Eerlijk. Ik heb ze zien komen en gaan, de machtigen en
slimmen. Uiteindelijk worden ze allemaal aan het spit geregen, en
hetzelfde geldt voor mij.'
'Je loopt nog steeds mee,' zei Macomber. 'En hoe!'
De Monnik nam hem aandachtig op. Opeens verscheen er een schittering in zijn blik. 'Maar ik heb niemand. Eens had ik een vrouw, en een knappe dochter. Ze zijn niet meer... China heeft ze met huid en haar opgeslokt.'
'Ik kan je even niet volgen,' zei Macomber. Hij boog zich naar voren en schonk nog wat wodka in het kartonnen bekertje van de ander.
'Eens, lang geleden - tenminste, op dit ogenblik lijkt het lang geleden - had ik een broer. Een man met een enorme wilskracht, een gewelddadige man ook. Hij haatte de Amerikanen.' De Monnik pakte met zijn grote hand het kartonnen bekertje vast.
'Mijn regering gaf hem iets te doen. Ze trainden hem en stuurden hem "het veld" in, zoals jullie Amerikanen zeggen. Hij was een succes. Zo succesvol was hij, dat ze hem vroegen om meteen te beginnen met het recruteren van andere agenten.'
'Wanneer was dat?' vroeg Macomber. De Monnik dronk en sloot daarbij zijn ogen.
'In 1967,' zei hij.
'Wat gebeurde er?' vroeg Macomber vriendelijk.
Er verscheen een wazige blik in de ogen van de Chinees, maar toen Macomber zijn vraag stelde, leek hij opeens weer klaar wakker en alert. 'Tussen de mensen die hij recruteerde, bevond zich een vrouw. Een halfbloed, half Khmer, half Chinees.' Macomber ging recht overeind zitten. 'Hij leidde haar persoonlijk op en zij werd zijn succesvolste agente. Ze was bekwaam, vindingrijk en volstrekt immoreel. Nu moet je goed begrijpen dat mijn broer een ambitieus man was. Met de successen van vandaag was hij nooit tevreden; hij had altijd de blik op morgen gericht. En deze vrouw deed hem een idee voor een gedurfde onderneming aan de hand. Ze wilde infiltreren in de hoogste regionen van de Speciale Strijdkrachten in Ban Me Thuot.'
Macomber had de grootste moeite om de uitroep van verbazing die in hem opborrelde te onderdrukken. Hij hield echter zijn mond, zo bang was hij dat hij de gedachtenstroom van de Chinees zou onderbreken. Zijn hart klopte onstuimig en toen hij probeerde iets te zeggen, kleefde zijn tong tegen zijn droge verhemelte.
'Hoe,' slaagde hij er tenslotte in om uit te brengen. 'Hoe heette ze?'
De Monnik sloot zijn ogen en leek een ogenblik in concentratie verloren. 'Afschuwelijk. Het was afschuwelijk. Ik heb geprobeerd het van me af te zetten.' Hij sprak nu wartaal en Macomber besefte dat maar al te goed. Hij hield zijn adem in. 'Tisah, zo heette ze. Mijn broer gaf haar opdracht om een relatie met een van de hoogste officieren aan te knopen om zodoende belangrijke gegevens aan de weet te komen.'
Officieren. Hij, Macomber, was het slachtoffer geworden! Dit besef klapte als mortiervuur in Macombers hersens uiteen. Hij was gebruikt! Tisah, dacht hij. Je was de mijne. Helemaal!
'Enfin, ze deed wat haar werd opgedragen en de gegevens die ze doorspeelde waren voor ons van het grootste belang.' Het volgende ogenblik was het alsof het gezicht van de Monnik door een vluchtige schaduw werd beroerd. 'Op zekere dag veranderde alles.'
'Wat bedoel je?' vroeg Macomber met een stem die schor en raspend klonk. 'Wat veranderde er?'
'Ik druk me verkeerd uit,' zei de Monnik. 'Niet iets veranderde, maar zij veranderde. Opeens hield ze op met het doorspelen van inlichtingen. Mijn broer, die voor haar veiligheid vreesde, ging haar opzoeken in het kamp van de Amerikanen. Hij kon haar niet vinden.'
Ik weet wat er gebeurde, dacht Macomber gespannen. Wat was er van Tisah geworden? Nu, na al die jaren in onwetendheid te hebben verkeerd, stond hij op het punt om de waarheid te achterhalen. Nota bene in een eeuwenoude tuin in het nieuwe China.
'Hij kende de namen van haar minnaars - haar contacten - en hij zocht die lui op.' Een kil gevoel kroop langs de ruggegraat van Macomber omhoog. Dat had hij nooit geweten. Hij had indertijd gedacht dat er een mogelijkheid was dat ze voor de communisten werkte; toen zou hij het haar niet hebben vergeven. Nu constateerde hij dat zijn haat door de jaren heen was gesleten. En zij was de enige die hij ooit iets zou kunnen vergeven. Ze had hem leven geschonken toen hij bijna in geestelijk opzicht was overleden. En nu kende hij de waarheid. Als ze inderdaad een communistisch agente was geweest, jammer. Het deed er niet toe. Toen hij dat ontdekte, begon hij inwendig te beven. Zijn plannen, de presidentsverkiezingen, alles verbleekte in het licht van zijn verlangen naar Tisah, zijn enige grote liefde.
Liefde!
Als Tisah nog leefde, dan was het enige dat hem na deze avond nog interesseerde haar terug te zien. Zijn brein leek vlam te vatten toen zijn hersens overuren maakten. Als hij de Monnik zou kunnen manipuleren, zonder dat deze het merkte, zou de Chinees misschien de waarheid kunnen achterhalen. Ze leefde. De woorden stonden als neonletters in zijn hersens gegrift.De vragen die in hem opwelden deden hem bijna braken. Rustig aan, hield hij zich voor, anders breekt het lijntje.
'Ik hoorde daarnet een woord waarvan de uitleg achterwege bleef,' zei hij. 'Eh, afschuwelijk. Het was afschuwelijk, zei je. Wat was afschuwelijk?'
'De gevolgen, de afloop van het spionagespel.' Hij beantwoordde de vraag op een toon die verried dat hij zich niet kon voorstellen dat Macomber niet meteen begreep wat er was gebeurd. Hij zag er nu heel dronken uit. Macomber lachte in zijn vuistje.
'Nou, toen mijn broer naar zijn basiskamp terugkeerde, lag er een boodschap op hem te wachten. Hij werd teruggeroepen. Zijn superieuren waren woedend. De laatste gegevens die Tisah hem had verstrekt, bleken vals te zijn. Mannen en materiaal waren in een zinloos offensief door de gehaktmolen van de Amerikanen gedraaid. Ze liepen in een hinderlaag. Mijn broer viel in ongenade.'
De Monnik stopte abrupt met spreken. Zijn eigen woorden, mogelijk in emotioneel opzicht aangewakkerd door de wodka, hadden hem heftig geroerd. Zijn gezicht was met zweet overdekt. Zijn bovenste oogleden hingen.Precies op het ogenblik waarop Macomber hem wilde aansporen om verder te vertellen, deed de Monnik ongevraagd wat Macomber van hem wilde, ditmaal op een heel zachte spreektoon.
'In zijn cel besefte mijn broer pas wat er was gebeurd. In een van haar laatste rapporten had Tisah het in het bijzonder over een Amerikaanse officier gehad. Hij was heel goed voor zijn werk, schreef ze over hem. Heel doortrapt ook. Ze beschouwde hem als een van de mannen in Ban Me Thuot die het moeilijkst te benaderen waren. Maar de uitdaging om hem op zijn knieën te krijgen, zette haar ertoe aan door te zetten.'
Het glimmende, vollemaansgezicht wiegde een beetje heen en weer zoals de bloemen in de tuin bewogen. 'Weet je, in de gevangenis heeft een mens ruimschoots de tijd om zijn fouten te overdenken, voldoende tijd om de details van die fouten door een fijne zeef te laten gaan. Veel meer heeft hij niet omhanden. Mijn broer kwam tot de conclusie dat ze door die bijzonder gevaarlijke man van gedachten veranderde. Enfin,' de Monnik spreidde zijn vingers en keek naar de nagels, 'aan die kennis had hij natuurlijk niet veel. Bovendien waren het woelige tijden voor onze regering, voor dit land. Mijn broer werd van alles en nog wat beschuldigd, met inbegrip van verraad. Waar het eigenlijk op neerkwam, was dat ze hem tot voorbeeld wilden stellen. En dat deden ze. Ze vermoordden hem, en niet alleen hem, maar ook zijn gezin. Toen was ik, als naaste familielid, aan de beurt. Eerst verdween mijn oudste zoon. Toen mijn vrouw en mijn dochtertje. Bij wijze van voorproefje, bij wijze van les. "Je zult ze terugzien" werd me bij herhaling voorgehouden, "zodra we van jouw onschuld overtuigd zijn". Ze gebruikten mijn gezin als dwangbuis.'
De Monnik liet zijn vlezige kin op een handpalm steunen.
'Tenslotte werden de mannen die toentertijd aan de macht waren aan de kant gezet. Anderen namen de vrijgekomen plaatsen in. Mijn naam werd gezuiverd ... maar noch mijn vrouw, noch mijn kind zag ik ooit weer terug. Niemand kon me vertellen waar ze waren gebleven. Niemand.'
De Monnik kwam op onvaste benen overeind en steunde met de overdreven voorzichtige bewegingen van een dronkeman op het hekwerk van het terras. Macomber vond dat de ander er opeens oud uitzag. Zijn huid leek wel van doorzichtig perkament. 'Dit, Mac-omber, is mijn definitie van het woord "afschuwelijk" zoals het in deze context tot uitdrukking komt. En nu wil ik er verder niet meer over praten.' Hij spuwde over het hekwerk op het terras. Macomber stond ogenschijnlijk uiterst beheerst langzaam op. Hij sloeg de Monnik omzichtig gade. Het grote ogenblik was aangebroken. 'En het meisje?' vroeg hij langzaam, als terloops.
'Tisah?' Hij kon de naam nauwelijks over zijn lippen krijgen. Enkele ogenblikken was het stil. Macomber luisterde naar het zachte gezoem van de insekten. Een plons weerklonk toen een kikker een eindje verderop in een vijver sprong.
De Monnik staarde voor zich uit alsof hij ergens in oneindige diepten staarde. 'Natuurlijk zal niemand ooit te horen krijgen wat er toentertijd, tijdens die bewuste nacht gebeurde. Maar mijn broer wist de gebeurtenissen aardig te reconstrueren. De avond waarop mijn broer gevangen werd gezet, vluchtte Tisah het oerwoud van Cambodja in.'
Macombers hart klopte zo heftig dat hij onbewust naar zijn borstkas greep. Ze leeft! krijste het door zijn gedachten. Zijn ogen hadden er moeite mee om zijn omgeving in focus te krijgen. Ze leeft!
'Ik wil dat je voor mij naar haar op zoek gaat,' zei hij met een vlakke stem die zijn ware emoties niet verried.
De Monnik verroerde zich niet; hij bleef voor zich uit staren alsof Macomber niets had gezegd. Toen schudde hij langzaam zijn hoofd, alsof hij alles wat hem dwarszat op die manier van zich af kon zetten.
'Mac-omber, ik weet dat jij in Ban Me Thuot gelegerd was. En ik weet ook wat je daar deed. Vóór ik in dit gesprek toestemde, heb ik je achtergrond grondig laten doorlichten.' Hij strengelde zijn vingers ineen alsof hij op het punt stond in gebed te gaan. 'Ik weet wie je bent.'
'Wie ik was,' corrigeerde Macomber.
De Monnik haalde zijn schouders op. 'Het spijt me, maar ik kan niet vatten waarom je haar wilt opsporen.'
'Dat gaat je niets aan!'
De ogen van de Monnik gleden half dicht. Zijn bovenste oogleden knipperden. 'Vergeef me, Mac-omber. We mogen dan in één zaak overeenstemming hebben bereikt. Wij wonen niet aan dezelfde kant van de muur, als je begrijpt wat ik bedoel.'
'Je hebt anders het afgelopen half uur benut om me te vertellen hoezeer je je landgenoten haat, althans, de regerende klasse.'
De Monnik sloeg zijn ogen neer. 'Waarschijnlijk hadden we allebei dit afgelopen half uur iets beters kunnen doen. Het was verspilde tijd. Verwar loyaliteit niet met politieke voorkeur. Hoe ik over mijn regering denk, is één ding. Over mijn liefde voor China bestaat geen twijfel. Daarom stel ik mezelf de vraag, nu jij me vraagt een meisje op te sporen dat enkele maanden tegen ons, in plaats van voor ons spioneerde, waarom?'
Zijn hoofd kwam omhoog en zijn zwarte ogen schitterden in het duister, met een kracht die bovennatuurlijk leek. 'Wil je afmaken wat je vijftien jaar geleden bent begonnen, Mac-omber?'
'Wat?'
'Moet ik half Cambodja afzoeken naar een meisje, naar haar, naar Tisah, om als een soort Judas te moeten toekijken hoe jij haar vermoordt?'
'Wat, wat zeg je daar?' schreeuwde Macomber. 'Weet
jij dat zij en... ik.'
'Ik weet alleen dat je een heel gevaarlijk man bent, Macomber.'
'Vijfhonderdduizend extra als je haar weet te vinden.'
'Meneer Macomber -'
'Oké, een miljoen!'
'Wie verzekert mij dat -'
'Ik ben niet van plan haar kwaad te doen, verdomme!'
'Mijn broer noemde de naam van de laatste Amerikaan die contact met Tisah had.'
'Wie?' vroeg Macomber eisend. 'Ik wil zijn naam weten.'
'Dat merk ik,' zei de Monnik droog.
'Hoe heet die kerel?'
'Tracy Richter.'
Tracy's vlucht vertrok om zes uur. Vóór hij zich naar het vliegveld begaf, bracht hij een kort bezoek aan zijn vader, die een toilettas voor hem had ingepakt. Hij belde aan en staarde naar de punten van zijn schoenen.
Want Tracy Richter had een heleboel om over na te denken. Tijdens een vrijpartij op het strand, of liever gezegd, na afloop, had hij Lauren hetzelfde verhaal verteld dat hij Thwaite had verteld: hoe haar broer om het leven was gekomen. Ze was woedend geworden, erger nog, ze nam het hem zo kwalijk dat ze hem meteen in de steek liet. Voor de tweede keer.
En er was nog iets dat Tracy niet lekker zat. De dood van senator Roland Burke. Op welke wijze paste de vreemde dood van de senator mogelijk in het totaalbeeld? Hij dacht ook na over de stichting. Welke rol speelde deze organisatie precies in deze zaak?
Was er in het buitenland misschien iets gaande waarvan hij geen weet had ? Zou dat kunnen ? Had John zich met iets bezig gehouden waarvan Tracy niets had afgeweten? Tracy achtte dat hoogst onwaarschijnlijk. Maar, moest hij toegeven, niet onmogelijk. Zijn brein werd zodanig door deze en andere gedachten in beslag genomen dat hij stomverbaasd opkeek toen Lauren in de deuropening van de huisdeur van zijn vaders woning verscheen. Een langgerekt geladen ogenblik staarden ze elkaar aan. Later, toen hij over dit ogenblik nadacht, kwam hij tot de conclusie dat hij misschien een klein kansje had gehad, als hij meteen het woord had genomen. Maar dat deed hij niet. Tijdens dat kortstondige ogenblik zag hij haar, vreemd genoeg, zoals anderen haar moesten zien als ze op het toneel stond, met haar ware persoonlijkheid verborgen achter een ijzig gezichtsmasker.
Lauren maakte meteen rechtsomkeert en verdween in de keuken.
'Wat zoekt ze hier?' vroeg Tracy aan zijn vader. 'Ik heb de hele stad afgebeld om haar te pakken te krijgen.' Het was duidelijk dat Lauren hem nooit zou vergeven wat hij haar jongere broer had aangedaan.
Louis Richter sloeg een arm om de schouders van zijn zoon. 'Ik denk dat dit de enige plek is waar zij zich op dit ogenblik op haar gemak voelt, jongen.' De blik die in de ogen van zijn zoon verscheen, ontging hem niet. 'Kop op,' zei hij, 'de tijd heelt alle wonden ... ook die van haar.'
In zijn werkkamer begon hij er onverwacht opnieuw over: 'Ik denk dat er meer aan de hand is. Ze heeft ook andere problemen.'
'Zoals?'
'Precies weten doe ik het niet. Maar ik denk... Het heeft iets te maken met de relatie tussen een broer en een zus. Het... het is echter maar een vermoeden. Zekerheid heb ik niet.'
'Jezus,' zei Tracy. 'Er zijn zoveel dingen die ik met haar uit zou willen praten.'
'Dat besef ik ook,' zei Louis Richter. 'En die tijd zul je krijgen. Geloof me.' Hij pakte een toilettas van de werkbank en reikte die Tracy aan.
'Niet openmaken, niet nu,' zei hij. 'Laat de douanebeambten het maar doen als ze zich ertoe geroepen voelen.'
Tracy klemde het tasje onder zijn arm.
'Tracy...'
'Ik zal voorzichtig zijn, pa.'
'Dat weet ik,' zei Louis Richter.
Tracy boog zich naar voren en kuste zijn vader op zijn wang. Op een of andere vreemde wijze voelde de huid aan als die van een baby, glad en warm. Vervolgens draaide hij zich om en verliet het appartement. Achter de keukendeur hoorde hij Lauren met kookgerei in de weer. Het kostte hem veel moeite om de buitendeur te openen. Het kostte hem nog meer moeite om de galerij af te lopen en de straat op te gaan, weg van het appartement, weg van haar. Macomber zag in dat hij een vergissing had gemaakt. De Monnik had de taxichauffeur blijkbaar toch een fooi gegeven, want het rammelende voertuig stond bij de ingang van het park op hen te wachten. Macomber voelde zich uiterst tevreden. Hij had gedaan waarvoor hij was gekomen, en bovendien was hem geheel gratis waardevolle informatie ter ore gekomen. De zes miljoen dollar die hij al doende had uitgegeven leken een kleine prijs voor hetgeen hij er in ruil voor had terugontvangen. Die schoft van een Richter, dacht hij. Wat haat ik hem.
De Monnik opende het portier van de taxi en Macomber klauterde naar binnen. Het portier werd achter hem gesloten.
'Ik neem terug een andere route,' zei de Monnik. Hij gaapte uitgebreid. Zijn ogen vernauwden zich vervolgens tot spleetjes. 'Je zult het er mee eens zijn dat dat verstandiger is.'
'O, ja, zeker.' Nu het zakelijke gedeelte achter de rug was, wilde Macomber zo snel mogelijk van deze wansmakelijke man af, en weg uit dit afschuwelijke land. Hij wilde allereerst terug naar zijn hotel, om eindelijk te kunnen telefoneren.
De Monnik sloeg zijn dikke armen over elkaar en leunde op het neergedraaide zijraam. Met afschuw constateerde Macomber dat er nog steeds plukjes etensresten van de maaltijd aan de kin van de man kleefden. Ook al onsmakelijk.
'We hebben het nog niet gehad,' zei de Monnik, 'over de betaalwijze.'
Macomber probeerde zijn adem in te houden. 'Morgenochtend zal een-derde van het afgesproken bedrag op je bankrekening in Hongkong worden gestort, een-derde zal worden gestort zodra je het eerste gedeelte van je afspraak nakomt, het laatste bedrag zal worden overgemaakt in december, zodra je het laatste deel van de afspraak bent nagekomen.'
De Monnik knikte. 'Deze chauffeur zal je naar je hotel terugbrengen. Betalen is niet nodig, Mac-omber.' Hij glimlachte. 'Deze rit krijg je van mij cadeau.'
Hij zei iets in het mandarijn en liet zijn grote handen op zijn schoot rusten. Even later stapte hij uit. Na zijn laatste afscheidswoord leunde Macomber ontspannen achterover. De Monnik keek de taxi na tot die uit het zicht verdween. Vervolgens keek hij hemelwaarts, naar de donkere, blauwe lucht, met een blik alsof hij tot in het hart van de sterren kon kijken. Hij begon een deuntje te fluiten waaruit geen enkele westerling ooit uit wijs zou kunnen. Het volgende ogenblik weerklonk het lage gegrom van een startende automotor en enkele seconden later kwam een grote, glanzende Mercedes naast de trottoirband tot stilstand. De koplampen glommen als de ogen van een tijger en doorpriemden met hun lichtbundels de duisternis.
De auto was vlak voor hem gestopt. De chauffeur die uitstapte om het achterportier voor hem te openen, droeg het uniform van het leger van de Chinese volksrepubliek. Zodra de Monnik op de zachte, ruime achterbank plaatsnam, haalde hij een zakdoek te voorschijn en veegde zorgvuldig zijn kin schoon. Wodka, dacht hij, was een interessante drank. Behalve het feit dat iemands adem verschoond bleef van een enorme kegel, in tegenstelling tot de kegel die consumptie van Amerikaanse, Canadese of Schotse whisky opleverde, had de drank de kleur van gewoon leidingwater. En niemand kon het verschil bepalen zonder ervan te hebben genipt.
De bedrijfsleiding van de Jin Jiang Club had zich met plezier van hun patriottische plicht gekweten en in plaats van de Stolichnaya die hij bestelde telkens een glas water voor hem neergezet. Natuurlijk had de fles die hij in de tuin van Yu had geopend en waaruit ook Macomber had gedronken, echte wodka bevat. De Monnik staarde uit het zijraam van de Mercedes. Helaas was het jammer dat het uitgerekend de Russen waren die zulke heerlijke wodka produceerden. Hij haatte en wantrouwde de Russen. Het waren leugenaars - onbeschaamde leugenaars - die de troepenmacht aan de grenzen met China geleidelijk aan vergrootten. Ze baarden hem werkelijk zorgen, want in technologisch opzicht waren ze veel verder gevorderd dan de Chinezen.
China beschikte nog steeds niet over een zware industrie en, wat kwalijker was, het land had nog steeds geen handelsprogramma ontwikkeld dat voldoende geld opleverde om een dergelijke industrie mee te financieren. De Monnik zuchtte. Dat was, helaas, de koers die Mao voor hen had uitgestippeld. Die koers leek nu rechtstreeks naar een ware ramp te leiden.
Hij boog zich naar voren en gaf de chauffeur opdracht om langzamer te gaan rijden; hij had tijd nodig om na te kunnen denken en dat ging hem het best af wanneer hij in beweging was. Het leek ironisch, maar aan de andere kant was het ook weer niet zo vreemd, dat dit land nu de koers leek in te slaan die Japan in de zeventiende eeuw had ingeslagen. De heersende Japanse klasse besloot toentertijd om Japan van de buitenwereld te isoleren om zodoende 's lands culturele integriteit veilig te stellen. Toen na tweehonderd jaar aan die periode een eind kwam, bevond Japan zich in dezelfde positie waarin China zich nu bevond: hopeloos achtergeraakt bij de westerse landen en belast met de noodzaak de technologische achterstand van enkele tientallen jaren in een uiterst kort tijdsbestek in te halen.
De zogenaamde culturele revolutie, besefte de Monnik maar al te goed, was een zoethoudertje geweest. Nu die achter de rug was, volgden politici elkaar in een razend snel tempo op. Van een strak aangehouden politieke koers was geen sprake. Toch wist de regering wat er voor nodig was om van China een moderne wereldmacht te maken.Dat was een van de belangrijkste redenen waarom ze hem lieten werken zoals hij wilde. Zijn clandestiene operaties leverden de regering stapels buitenlandse deviezen op waarmee gedeeltelijk de tekorten op de betalingsbalans konden worden opgeheven. Hoe dan ook, zijn positie in China was vrijwel uniek. Enkele maanden van het jaar woonde hij in het buitenland. Hij kwam en ging zoals het hem uitkwam, met slechts enkele beperkingen. Maar bij de zaken die hij deed, keek de staat niet over zijn schouder met hem mee. Toegegeven, hij had een vrijbrief van de staat - dit was per slot van rekening China - maar de Monnik was een zelfstandig opererende eenheid.Afgezien daarvan, het was voor de Monnik van essentieel belang dat verborgen bleef naar wie zijn loyaliteit werkelijk uitging. Per slot van rekening had hij zijn reputatie op basis van een neutrale houding opgebouwd. Informatie die het tegendeel bewees, zou hem met één klap uit de markt werken.
Maar zo ver, wist de Monnik, zou het nooit komen. Hij was iemand die in velerlei opzichten net zo was als Delmar Davis Macomber. Hij was voorzichtig, conservatief en geduldig. Hij was niet op geld uit, zonder zichzelf tekort te doen, en hij hield de blik op morgen gericht.Hij had de indruk gekregen dat Macombers positie in het leven hem tot een obsessie was geworden. En het was fascinerend geweest om de man te ontmoeten, nadat hij zoveel en zo vaak van hem had gehoord. Hij had hem precies gegeven wat Macomber van hem verlangde. Zonder verplichtingen.
Hoewel...
Tijdens de vlucht oostwaarts naar Washington, dacht Tracy tien vruchteloze minuten na over hetgeen hij tegen de directeur zou zeggen.
Regen spatte tegen de raampjes van perspex; dichte regenwolken onttrokken zowel het land beneden hem als de lucht boven hem aan het zicht. Tracy sloot zijn ogen en dacht aan andere dingen. Tussentijds liet hij zijn onderbewustzijn met de problemen worstelen.Die ochtend had hij Irene, zijn secretaresse, allereerst gevraagd om zijn vlucht naar Hongkong via een tussenlanding in Washington te laten verlopen, en om het tijdstip van vertrek vierentwintig uur uit te stellen. Vervolgens had hij het privé-nummer van de directeur gedraaid.Hij constateerde dat het moeilijker was geworden om toegang tot de directeur te krijgen. Bovendien kende hij het nieuwe wachtwoord niet. Hij bediende zich van een oud. 'Regering,' was al wat hij zei. Terwijl hij wachtte zou de computer zijn stempatroon controleren. Waarschijnlijk, dacht Tracy, via een door zijn vader bedacht systeem.
'Wat wilt u?' klonk het plotseling.
'Ik wil de directeur spreken,' zei hij.
'De directeur is momenteel in vergadering,' zei de afgemeten stem, zonder een zweem van emotie.
'Mag ik vragen wie u bent?'
'Je spreekt met moeder,' zei Tracy.
'Pardon,' zei de telefoniste, 'heb ik dat goed verstaan?'
Dat was de eerste leugen. Ze had hem heel goed verstaan, anders zou ze geen telefoniste van de stichting zijn. Het was haar taak om zich niets te laten ontgaan. Tracy herhaalde de schuilnaam die de stichting hem eertijds had gegeven.
'Een ogenblikje,' klonk het nu. 'Ik krijg een ander gesprek binnen.'
Seconden bleef het stil.
'Hallo, moeder.' Een hartelijke, joviale stem. Van een man. 'Met Martinson.'
'Ik ken geen Martinson,' zei Tracy met een vlakke stem.
'Natuurlijk wel, beste kerel. We studeerden allebei af aan Princeton. Weet je dat niet meer?'
'Ik studeerde niet af aan Princeton,' zei Tracy met een zucht. 'Ik studeerde aan Mines af, in achtenzestig.'
'O.' Opnieuw een pauze. De jovialiteit was uit de stem verdwenen toen de spreker opnieuw het woord nam: 'Een ogenblik, alstublieft.'
Drie klikken. Hij werd op een ander toestel overgezet. Hij had niet anders verwacht.
'Moeder?' Deze stem klonk lager. Opnieuw een man. Maar de jongens-onder-elkaar toon was nu vervangen door een uiterst zakelijke toon. 'Ben jij het?'
'De enige echte,' zei Tracy. 'Of je moet mijn schuilnaam aan een ander cadeau hebben gedaan.'
'Ik geloof niet dat de directeur dat goed zou hebben gevonden, denk je ook niet?'
'Ik denk niet dat het hem ontgaan zou zijn.' Dit was prietpraat. Tracy wachtte het belangrijke ogenblik rustig af.
'Je spreekt met Price,' zei de ander nu. 'We studeerden allebei aan Mines.'
'De Price die ik kende, stapte na een maand alweer op. Hij ging op de administratie werken. Hij was ongeschikt voor het veldwerk.'
'We werden allebei door Hama getraind,' zei de stem dringend.
'Dat jaar werden we door Jinsoku getraind,' zei Tracy. 'Bij hem kwamen we elk jaar op herhaling. Hij overleed drie jaar geleden.'
'Is dat zo?'
Tracy begon er genoeg van te krijgen. 'Price, klootzak, je raakte bijna je hand kwijt toen je voor het eerst een handgranaat moest werpen.'
'Christus, je bent het écht.'
'Price, ik wil de directeur spreken.'
'Ja, natuurlijk, ik zal tegen hem zeggen dat jij aan de lijn bent.'
Er volgde een pauze, maar de verbinding bleef gehandhaafd.
'Tracy, moeder... het doet me verdomd goed je stem weer eens te horen.' Price was hoorbaar geëmotioneerd.
Een ogenblik later kwam de directeur aan de lijn. 'Ik hoop dat je er begrip voor kunt opbrengen dat deze controle nog steeds noodzakelijk is.' Zijn stem klonk als vloeibaar ijs; het was dezelfde stem die ook typerend was voor de grote jongens met wie hij omgang had. 'We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn.' Van een persoonlijk woord was geen sprake.
'Krijgen jullie nog steeds obscene telefoontjes binnen?'
De directeur snoof afkeurend. 'Daaraan valt niet te ontkomen,'
zei hij vlak.
'Ik zal je zeggen waarom ik bel... ik ben vanavond in de stad. Wat dacht je van een etentje. Verandering van spijs zal ons geen van beiden kwaad doen.'
'Na tien jaar niets van je te hebben laten horen ... Afijn.' Hij snoof voor de tweede keer. 'Om acht uur in de Lion d'Or?'
'Nee,' zei Tracy meteen, 'ik geef de voorkeur aan Chez Fran9oise.'
'Natuurlijk,' zei de directeur vriendelijk.
'Hoe kon ik dat vergeten? Ach, in mijn positie bezoekje alleen de
sjiekere gelegenheden. Waar vind ik dat etablissement?'
'Vlak bij Great Falls,' zei Tracy, die wist dat de directeur heel goed wist waar hij moest zijn. 'Aan de rivier.'
'Ik vind het wel,' zei de directeur, en hing op.
De Pasten your Seat Belts - No Smoking P/ease-kennisgeving floepte aan toen het vliegtuig aan de daling begon, in de richting van de luchthaven van Washington.
Tracy probeerde zich voor te bereiden op het gesprek met de directeur, maar beelden van Lauren bleven in zijn gedachten opduiken en maakten hem een beetje in de war. Hij zag haar in een vertraagde beweging een pirouette maken, met één been gestrekt en schuin omhoog. Hij zag het zonlicht op haar haar schitteren en zijn eigen, ietwat vervormde weerspiegeling in haar groene ogen. In de ooghoeken van die groene ogen prikten tranen. Hij probeerde niet aan zijn appartement te denken, dat zonder haar aanwezigheid zo doods zou zijn, gespeend van warmte. Duisternis. Zonder haar. Schuldgevoelens staken de kop op toen hij opnieuw in gedachten haar gezicht voor zich zag. Bobby.
De 707 landde na twee keer contact met de startbaan te hebben gemaakt. Het hoge geluid van de motoren nam af. Het gangpad stond vol mensen die weekendtassen en aktentassen van de bagagerekken trokken.
Vóór hij het vliegveld verliet, gaf Tracy zijn grote koffer in bewaring bij het depot van de maatschappij waarmee hij naar Hongkong zou vliegen. Alleen de reistas, met de toilettas die zijn vader hem had gegeven, hield hij bij zich.
Iedereen - met inbegrip van de douanebeambten - die de tas zou openen, zou niets anders aantreffen dan een elektrisch scheerapparaat, een reiswekker, een kam, een haarborstel, en drie stuks Ivory-zeep, en een zilveren nagelschaartje. Elk van deze voorwerpen had echter een andere functie. Tracy verliet de aankomst-en vertrekhal en nam de rood-witte bus van Avis. Binnen tien minuten zat hij achter het stuur van zijn huurauto, een metaalkleurige Cordoba, te midden van het drukke verkeer op de ringweg die langs het vliegveld liep. Tenslotte bereikte hij Washington Memorial Parkway, waar de auto's bumper aan bumper reden en de voortgang stapvoets verliep. Rechts van hem dook het Pentagon op. Vlak daarop dunde het verkeer aanzienlijk uit omdat de meeste auto's afsloegen naar het gedenkteken voor Washington.
Chez Fran5oise was een onopvallend restaurant even buiten de stad. Het interieur leek op dat van een Noordfrans restaurant, met hier en daar een zweem van Zwitserse invloed.
Toen Tracy er binnenstapte, was de directeur er al. In de ogen van Tracy had de directeur er altijd al uitgezien als een genetische mislukking. Zijn kaak was buitenmaats, zijn nek dik en zijn lijf ronduit omvangrijk. Zijn gelaatstrekken hadden veel weg van die van de eerste aapmensen die de wereld in prehistorische tijden bevolkten. Aan zijn hersens mankeerde echter niets. Tracy had meer dan eens meegemaakt dat de directeur moeiteloos een kamer vol academisch geschoolden te kijk zette.
'Ga zitten,' zei de directeur. Hij zag er iets ouder uit dan toen Tracy hem voor het laatst had gesproken. 'Ik heb een Glenlivet met ijs voor je besteld, hoewel ik het met die combinatie nog steeds niet eens ben. Een dergelijk drankje dient men puur te drinken!' Hij nam Tracy onderzoekend op toen deze ging zitten. 'Us zwakt de heerlijke rooksmaak af.'
'Jij hebt jouw voorkeuren,' zei Tracy, 'en ik de mijne.'
De directeur glimlachte. 'Je bent nog geen steek veranderd, merk ik.'
'Jij evenmin.'
De Glenlivet werd geserveerd en Tracy nipte ervan. De directeur wuifde de menukaarten weg. 'Zo dadelijk,' zei hij. Hij sloot zijn vingers om zijn glas. Toen hij het ophief hoorde Tracy geen ijsblokjes rinkelen.
'In Washington lijkt tussentijds ook niet veel veranderd te zijn,'
zei Tracy.
'Oppervlakkig beschouwd niet.' De directeur haalde een van zijn met de hand gerolde dunne sigaren te voorschijn. De kleur ervan was zwart-groen en het rookgerei was een beetje kromgetrokken.
'Via de stichting gun ik mezelf allerlei kleine genoegens,' placht hij altijd te zeggen. 'Het verkrijgen van Cubaanse sigaren is er een van.' 'Verkrijgen' was een van de directeurs favoriete werkwoorden. 'Maar als je onder het oppervlak een kijkje neemt...'
Terwijl hij het ritueel van opsteken volgde zweeg hij. Toen de sigaar naar zijn tevredenheid brandde, zei hij: 'Deze godverdomde democratische regering kent niet eens het verschil tussen haar navel en haar aarsgat.' Hij keek naar het gloeiende uiteinde van zijn sigaartje. 'Ze weten niet wat ze met de veiligheidsdiensten aanmoe324
ten, maar aan de andere kant laten ze ons evenmin met rust, de lamlendige klootzakken.' Hij hief met een ruk zijn hoofd op en keek Tracy recht in de ogen. 'Het doet me echter deugd dat Gottschalk alom bijval vindt voor zijn plannen. Uitstekende vent. Precies wat we nodig hebben.' De directeur fronste, wat een indrukwekkende aanblik bood. Zijn borstelige wenkbrauwen schoven naar elkaar toe en vormden een rechte lijn, vlak boven de gebogen patriciërsneus. 'In de steden krijgt hij nog niet de bijval die hij verdient, maar het zal niet lang meer duren of ook die gaan plat.' Hij ging verzitten en zuchtte diep. 'Voor een republikein is het leven vandaag-de-dag niet gemakkelijk. Overigens, het spijt me van die vriend van jou. De gouverneur.'
'Ik kreeg onlangs Kim op bezoek.'
'Werkelijk?'
Tracy was meteen op zijn hoede. De stem van de directeur verried niets van zijn ware gevoelens, maar Tracy zag de man kortstondig verstijven. Zijn gezicht bleef echter in de plooi.
'Hij zocht me op in verband met iets dat met de dood van de gouverneur te maken had,' zei Tracy als terloops. 'Maar ik denk dat u er alles van afweet. Tenzij ik me heel erg vergis, brengt Kim nog steeds rechtstreeks verslag aan u uit.'
'Dat doet hij inderdaad nog steeds,' zei de directeur. 'De meesten van onze mensen biechten hun zonden bij Price op, maar Kim is een geval apart. Mmm, en daarmee vertel ik jou niets nieuws. Jij kent Kim beter dan wie ook. Hij dient met, en, speciale aandacht en zorg behandeld te worden.'
'Om te voorkomen dat hij er als een dolle hond vandoor gaat en aan de lopende band mensen afslacht?'
De directeur snoof, de enige manier waarop hij liet blijken dat iets hem niet lekker zat. 'Dat neemt echter niet weg dat hij resultaten boekt die er zijn mogen.'
'Kim is een smerige massamoordenaar.'
'Maar Tracy ... dat ben jij ook,' antwoordde de directeur. Zijn stem bleef vlak, maar zijn wangen kleurden nu iets, alsof een ongeziene hand zijn wangen met een tikje rouge had gekleurd. Hij nam de half opgerookte sigaar tussen zijn lippen vandaan en boog zich naar voren, half over de tafel heen. 'Tijdens de afgelopen drie maanden is hij in Cambodja meer te weten gekomen over de ontwikkelingen in de chemische industrie aldaar, dan de CIA de afgelopen twee jaar aan de weet kwam. Hoe jij ook over hem denkt, voor óns is hij van groot nut.' De directeur maakte zich nu werkelijk druk. 'Momenteel is hij met vakantie, en dat heeft hij verdiend ook, dat kan ik je wel zeggen.'
'Daar twijfel ik geen ogenblik aan,' mompelde Tracy. Hij boog zijn hoofd om te verhullen dat hij de afgelopen halve minuut enorm geëmotioneerd was geraakt. Kim op vakantie? Dat betekende dat zijn bezoek aan Tracy - de wijze waarop hij Tracy op het spoor van de zaak Holmgren had gezet - niets van doen had met de stichting. De directeur wist nergens iets van. Christus, dacht Tracy. Om zijn diepste gedachten een beetje tot bedaren te brengen, nam hij een slok Glenlivet. Hij probeerde een heleboel dingen tegelijkertijd te overdenken. Maar dat was onmogelijk. Hij beheerste zich door middel van Prana, de techniek die het hem mogelijk maakte binnen het tijdsbestek van enkele seconden zijn emoties uit te schakelen. Hij moest echter oppassen dat de directeur niet merkte dat hij, hoe dan ook, nog steeds danig ondersteboven was.
'Wat wilde Kim van je?' vroeg de directeur.
'Ach, hij was in de buurt en kwam me met het verlies van mijn vriend condoleren, meer niet.' De leugen diende zich als vanzelf aan. Te gemakkelijk. En opnieuw bracht hij zichzelf in herinnering dat dit echt de laatste keer zou zijn, de allerlaatste. Zodra hij de moordenaar van John en Moira had opgespoord zou hij definitief een punt zetten achter het leven dat hij tot dusver had geleid. De directeur maakte via een handgebaar duidelijk dat hij de menukaart wilde raadplegen en in stilzwijgen gehuld besloten ze wat ze zouden eten. 'Eh, Tracy,' zei de directeur na verloop van tijd.
'Er doen zich altijd situaties voor waarin een bekwame hand uitkomst zou kunnen brengen. Nu meer dan ooit, eerlijk gezegd.'
'Ongetwijfeld.'
'Ik denk dat ik kip neem,' zei de directeur. Hij klapte de menukaart dicht en legde die plat op de tafel voor hem. 'Ja, met een fles gekoelde Rijnwijn, die combinatie lijkt me voor vanavond heel geschikt.'
'Ik wil niet dat je gaat,' zei Joy zacht, en vervolgens, alsof ze besefte dat deze tactiek niet de juiste was, begon ze opnieuw: 'Je mag niet gaan.'
Khieu dacht aan het laatste gesprek dat hij met Macomber, vóór diens vertrek, had gehad.
'Je weet nu evenveel over de stichting als ik,' had Macomber gezegd.
'Kent de oude Richter Kim?' had Khieu bedachtzaam gevraagd.
'Hij kent hem natuurlijk via Tracy. Maar ze hebben elkaar nog nooit ontmoet.'
'Foto's?'
'Nee. Er zijn geen foto's van mensen die voor de stichting werken.'
Khieu herinnerde zich nu hoe hij in het aangezicht van zijn vergulde Boeddha het hoofd had gebogen. Voor diegene door wiens ogen het gehele universum aanschouwd kon worden. 'Dan zullen er zich geen problemen voordoen.' Vervolgens begon hij te bidden en werkte zich al doende door de boeddhistische catechismus.
'Het is veel te gevaarlijk.' De stem van Joy bracht hem nu terug naar het heden.
Hij glimlachte en streelde haar zachte haar. 'Hoe weet je dat?'
'Omdat ik een onbehaaglijk gevoel krijg als ik aan jou denk, vandaar.'
Hij lachte. 'Niets kan mij deren. Als een schaduw zal ik door het Cambodja van nu glijden.'
'En die angstbeelden?' Joy had de afgelopen dagen vaak genoeg de nacht met hem doorgebracht om bekend te zijn met zijn nachtmerries. Ze beleefde zijn kwellingen alsof ze de hare waren. Wat hij in die nachtmerries zag, wist ze echter niet. Ze had hem er niet naar gevraagd en hij zou er zeker niet vrijwillig over beginnen. Ze was echter ruimschoots voldoende aan de weet gekomen via de stortvloed van emoties die loskwam als hij wakker schrok. Dan, als hij kreunde en kronkelde, hield ze hem stevig vast en fluisterde hem aanhoudend geruststellende woordjes toe. Tijdens die ogenblikken van geestelijke koorts, was hij een vreemde voor haar. Maar de troost en verlichting die hij haar bracht, hadden haar onverbrekelijk aan hem verbonden. Want hij was degene die haar in het huis in Gramercy Park South hield. Zonder hem zou ze zeker ten onder zijn gegaan in het vreemde huwelijk dat ze was aangegaan. Ze zou zeker Macomber in de steek hebben gelaten en terug zijn gegaan naar haar familie in Texas. Hij was echter zo vreemd, deze Khmer. Toch vermoedde ze dat juist zijn vreemdheid een deel van zijn aantrekkingskracht vormde.
'Mijn angstbeelden,' zei Khieu na een poosje, 'draag ik in mijn binnenste met me mee. In Cambodja kunnen ze me evenmin deren.' Hij lachte.
'Maar er wordt daar oorlog gevoerd,' zei ze happend naar lucht.
Hij keek haar recht in de ogen. Zijn ogen waren peilloos diep; ze keek in oneindige verten. 'Ik heb mijn hele leven oorlog gekend. Ik ben een kind van de oorlog, letterlijk. Denk je werkelijk dat ik, na al die jaren, in een oorlog ten onder zal gaan?' Hij schudde langzaam zijn hoofd. 'Maak je over mij geen zorgen, Joy.' Hij nam haar hand in de zijne. 'In mijn hart ben ik echter bij jou.' Hij greep haar stevig vast. 'En dat zal altijd zo blijven.'
De deurbel rinkelde en Lauren zei: 'Ik ga wel.' Want Louis Richter bevond zich in de keuken en legde de laatste hand aan een lichte maaltijd van rosbief, sla en sandwiches. Lauren keek vluchtig op haar horloge. Ze was moe. Die ochtend had ze intensief getraind en dat maakte haar onveranderlijk na afloop een beetje geïrriteerd. Die middag had ze bovendien voor de nieuwe uitvoering gerepeteerd. De meeste leden van het balletgezelschap mopperden over de dubbele werktijden maar Martin was onverbiddelijk. Hij wilde hun echter niet vertellen waarom hij ze zo hard liet werken, maar af en toe liet hij doorschemeren dat er iets bijzonders te gebeuren stond. Wat dat was, dat kregen ze niet uit hem.
Lauren vond het allemaal best. Na haar breuk met Tracy, de tweede, had ze zich met hart en ziel op haar werk gestort. Op weg naar de deur dacht ze na over Louis Richter. Ze had ooit een oom gehad die net zo aardig en vriendelijk was geweest als Louis. Ze herinnerde zich nog dat ze op zijn schoot had gezeten, met zijn armen om haar heen geslagen. Ze kon zich de frisse geur van zijn overhemden herinneren, die van de after-shave die hij gebruikte, en de geur van tabak, die alles overheerste. Het was heel lang geleden sinds ze zich in gezelschap van een man van Louis Richters leeftijd op haar gemak had gevoeld. Ze was niet voor niets tijdelijk bij hem ingetrokken.
Bovendien was ze geïntrigeerd geraakt door zijn theorie over de onverwachte onthullingen van Jack Sullivan betreffende het feit dat de president ervan op de hoogte was geweest dat de veiligheidsmaatregelen tijdens het bezoek van DeWitt aan Caïro aan de gebrekkige kant waren geweest.
'Reken maar,' had hij gezegd, 'dat Lawrence zijn hoofd in een strop heeft gestoken.' De toelichting die hij vervolgens gaf, had grote indruk op haar gemaakt. Net als Tracy beoordeelde hij alles met een kennis van zaken waarvan Lauren diep onder de indruk was.
Ze opende de voordeur.
Op het ogenblik waarop Khieu haar zag, had
hij het idee ter plekke te zullen sterven. Hij kende het gevoel
maar al te goed; in de jungle van Cambodja had hij het meermalen
ervaren. De charmante glimlach die hij voor de gelegenheid had
aangemeten, vervaagde en loste op in zijn gelaatstrekken. Maagzuur
welde als gesmolten lava in hem op en dreigde hem te verstikken.
Automatisch opende hij zijn mond en zei, zonder erbij na te
denken: 'Louis Richter nev ptas
tay?'
Het was een benauwende zomerdag. De palmen stonden er roerloos bij. Zweetdruppels persten zich via zijn gezichtshuid naar buiten en bleven als schitterende pareltjes hangen. Malis.
Ze herinnerde hem te zeer aan Malis. Malis in haar samput chawng kben, in hurkzit, met de hielen tegen elkaar, de voeten naar buiten geplaatst. Alleen haar armen bewogen. Haar handen vertelden een verhaal, drukten emoties uit en werkten het hele scala van menselijke uitdrukkingsmogelijkheden af. Haar lijf handhaafde daarbij een roerloze pose; haar gezicht bleef uitdrukkingsloos, zoals was voorgeschreven en verplicht was voor een danseres van het koninklijke ballet.
Sok werd volledig door de aanblik van Malis in beslag genomen. Als zij danste schonk ze hem inzicht in het verleden van de Khmer, kon hij-dingen begrijpen die voordien raadselachtig waren geweest. In de ogen van Lauren zag Khieu nu Malis terug, als herrezen uit het graf, sterk en gezond. Alles aan haar deed hem aan Malis denken: Laurens houding, de wijze waarop ze haar hoofd schuin hield, de rechte schouders, de lange benen, met één knie iets naar buiten gebogen. Ja, het was vooral haar pose die de herinnering opriep. De pose van een danseres.
'Wat?' vroeg ze, waarbij ze hem nieuwsgierig aankeek. 'Wat zei je daar?'
Toen pas besefte Khieu dat hij haar in de taal van de Khmer had aangesproken, alsof zij werkelijk Malis was!
'Mijn excuses,' zei hij zacht. Hij schraapte zijn keel. 'Is Louis Richter thuis? Ik zou hem even willen spreken.' Hij sprak als een automaat; in zijn hoofd was het een warboel.
'Jazeker,' zei Lauren. Ze deed een stap opzij en liet hem binnen.
'En wie kan ik zeggen dat er is?'
'Kim,' zei Khieu automatisch. Ze draaide zich om en keek hem nieuwsgierig aan. 'Dus jij bent Kim,' zei ze glimlachend. 'Ik ben Lauren Marshall.' Ze stak haar hand uit. De eerste ogenblikken was hij niet tot bewegen in staat. Het volgende ogenblik pakte hij de hand vast en bracht die naar zijn lippen, en drukte een kus op de rug. Bij de druk van de zachte huid tegen zijn lippen sloot hij een ogenblik de ogen. Opnieuw zag hij Malis tijdens een van haar dansen.
Toen ze zich omdraaide en van hem wegliep, volgde hij haar met zijn blik. Het was alsof hij zich in de kern van een magisch ogenblik bevond. Zijn doodgewaande zuster leefde; in deze vrouw leefde ze voort. Het duizelde hem. Wat doe ik hier? dacht hij in paniek. Zodra hij haar voor zich zag staan, had hij zijn excuses moeten maken. Hij had moeten zeggen dat hij bij de verkeerde deur had aangebeld. Hij had verwacht Louis Richter alleen te treffen. Maar hij kon nog steeds rechtsomkeert maken. Hij kón nog vertrekken. Maar de herinneringen aan Phnom Penh waren te sterk; het gevoel weer thuis te zijn was te overweldigend. In Lauren zag hij de reïncarnatie van een doodgewaande geliefde, zowel in geest als in uiterlijk. Dit kon onmogelijk toeval zijn; niets was toevallig. Hij was voorbestemd geweest om Lauren Marshall te ontmoeten. Het was zijn lot geweest. Zijn karma. En iemand kon onmogelijk zijn karma ontlopen. Karma was geen alternatief, maar werkelijkheid. Bovendien zag Khieu in haar een pad, voor hem, een nieuwe weg; een weg waarvan hij nooit had gedacht dat hij die zou betreden. Want hij geloofde dat hij zich via Lauren Marshall van zijn nachtmerries en schuldgevoelens kon ontdoen. Dat hij zijn zondige leven zou kunnen afsluiten en opnieuw blanco zou kunnen beginnen.
Lauren verdween een ogenblik achter de deur aan het eind van de gang uit het zicht. Achter de deur hoorde hij haar zeggen: 'Louis, er is iemand voor je.'
Khieu stapte de woonkamer binnen toen de vader van Tracy met een dienblad met borden, zilveren serviesgoed en glazen het vertrek binnenkwam.
Toen hij de onbekende in het oog kreeg, bleef hij roerloos staan.
'Ja?'
'Kim,' was al wat Khieu zei.
Zonder de oosterling met zijn blik los te laten, plaatste Louis Richter het dienblad op de tafel. 'Lauren,' zei hij zacht. 'Ik kan me voorstellen dat onze gast misschien iets zou willen drinken. Thee wellicht?' En toen de ander instemmend het hoofd boog, vervolgde Louis met: 'Zou jij zo goed willen zijn om ...'
Lauren keek van de een naar de ander.
'Natuurlijk.'
'Het tweede kastje van links,' zei de oude man. 'Recht tegenover het aanrecht, daar staat een blikje thee. Chinese thee. De ketel staat op het gasstel.'
'Louis?'
De klank van haar stem was er de oorzaak van dat hij meteen op zijn hoede was. Hij glimlachte echter. 'Zaken, meisje,' zei hij. Toen ze in de keuken was verdwenen, vroeg hij: 'Koreaan, is het niet?'
'Vietnamees.'
De oude man knipte met zijn vingers. 'Dat is waar ook. Ach, mijn geheugen is niet meer wat het geweest is.'
Khieu glimlachte voorzichtig. Zo had hij zich de oude man voorgesteld. 'Uw geheugen is uitstekend, meneer Richter.' Hij voelde zich enorm opgelucht nu Lauren het vertrek had verlaten.
'De directeur vroeg me u bij deze zijn groeten over te brengen.'
Louis Richter gebaarde Khieu op de bank plaats te nemen.
'Werkelijk? Welke directeur bedoelt u?'
'De directeur van een bedrijf dat zijn voormalige werknemers nooit vergeet.'
'In Delaware,' zei Louis met een diepe zucht.
'In DC,' zei Khieu meteen.
'O,' zei Richter, en hield zijn hoofd een beetje schuin. 'Dus jullie zijn verhuisd.'
'Nee, meneer Richter.'
'Hoe is het met de oude snoeper? Nog steeds budgetproblemen ?'
Khieu besefte dat hij voorzichtig moest zijn. Zijn kennis van de stichting was beperkt. Als hij het gesprek geen andere wending zou geven, zou de oude man hem vroeg of laat op een leugen betrappen.
'Over budgetten hoefde de directeur zich nooit zorgen te maken, dat weet u evengoed als ik, meneer Richter. De... eh, plek waar wij werken, wordt uit de federale pot gefinancierd.' Nu moest hij meteen het initiatief nemen. Hij strengelde zijn vingers ineen en boog zich naar voren. 'Welnu, meneer Richter, hebben we dit spelletje nu lang genoeg gespeeld?'
Lauren kwam met de thee uit de keuken te voorschijn. Ze zette het dienblad tussen hen in op de salontafel. Khieu was zich ervan bewust dat zijn blik als een magneet naar haar trok. Hij genoot van de manier waarop ze liep, sprak en met haar ver uiteenstaande ogen naar hem keek. Zijn polsslag versnelde, en hij moest zich van lang geleden geleerde technieken bedienen om zijn kalmte te hervinden. De volgende minuut was de oude man druk doende met het inschenken van de thee. Hij reikte Khieu een kopje aan en leunde met zijn kopje in zijn hand ontspannen achterover. Dunne slierten waterdamp stegen van het kopje omhoog.
'Ach,' zei hij tenslotte, 'het is heel lang geleden sinds ik iemand van de stichting op bezoek had.'
Khieu wachtte zo lang als hij durfde. Hij besefte geen overhaaste indruk te moeten maken, maar aan de andere kant, hoe langer hij bleef, des te groter was de kans dat hij zou worden ontmaskerd.
'Meneer Richter, het spijt me als ik een gehaaste indruk maak, maar mijn tijd is beperkt.'
De oude man was opgestaan en begaf zich langzaam naar de boekenkast, die een gehele wand in beslag nam. Daar, voor de kast, bleef hij staan en streelde met zijn wijsvinger een van de gebonden ruggen. 'Vertelt u me nog eens,' zei hij, 'waar u werd geboren. Mijn zoon heeft het me ooit verteld, maar ik ben het vergeten.'
Dit was het cruciale ogenblik, besefte Kim. Maar hij beheerste zich. Hij liet zijn bezorgdheid uit zich wegvloeien. 'Phnom Penh,'
zei hij.
Louis Richter knikte kortaf. 'Precies,' zei hij. 'Dat klopt. Stom dat ik dat vergat.' Hij begaf zich handenwrijvend terug naar de bank. 'Welnu, wat kan ik voor u doen?'
'De directeur heeft besloten in dit onderzoek een actievere rol te spelen. Kortom, ik ben hier in opdracht van hem. Hij gaf me opdracht het afluister-apparaat dat uw zoon hier achterliet terug te halen om het persoonlijk naar Washington te brengen.'
'Aha.' Zodra de jongeman het vertrek was binnengestapt, had Louis Richter zich gevoeld zoals vroeger, toen hij nog dagelijks voor de stichting actief was. Nu pas besefte hij hoezeer hij de opwinding miste. De opwinding die hij nu beleefde, verloste hem bijna van de pijn die hij voortdurend in zijn lijf voelde. Het was alsof hij opnieuw tot leven kwam. Toen Tracy hem voor het eerst had opgezocht was het herstelproces in beweging gezet. Nu wist hij dat de verschijning van Kim de cyclus had gecompleteerd. De stichting had hem nog één keer nodig. 'Dan moet het een uiterst belangrijke zaak zijn.'
'Buitengewoon,' zei Khieu.
'Een ogenblik,' zei de oude man. 'Ik ben zo terug.' De daaropvol-gende ogenblikken was Khieu alleen met Lauren. Het werd doodstil in het vertrek. Lauren was ervan overtuigd dat ze een speld zou kunnen horen vallen. Toen Khieu haar met zijn indringende blik bleef aanstaren, kreeg ze een blos op haar wangen, iets dat haar niet meer was overkomen sinds ze haar tienertijd was ontgroeid. Ze was zich terdege bewust van het feit dat deze man buitengewoon knap was. Daarnaast bespeurde ze een zekere mate van ongetemde wildheid in hem. Toen ze in die zwartglanzende ogen staarde, had ze het gevoel in een bodemloze put te kijken; een put die toegang gaf tot het hart van een chaos, maar, een geordende chaos.
Ze voelde zich tot hem aangetrokken, bijna evenveel als hij haar tegenstond. Onderhuids ervoer ze een trilling van opwinding, als van een onzichtbare onderstroom, alsof hij een tovenaar was die probeerde haar in zijn macht te krijgen. Tijdens haar relatie met Tracy waren er ook ogenblikken geweest dat ze dergelijke gevoelens had ervaren. Maar omdat ze wat ze voelde niet precies kon omschrijven, had ze er tegenover Tracy nooit gewag van gemaakt. Tenslotte had ze zichzelf ervan weten te overtuigen dat het gevoel slechts in haar verbeelding bestond.
Afgezien daarvan, ze beschikte zelf ook over een enorme uitstraling, dat wist ze maar al te goed. Ze wist wat voor invloed ze had op jeugdige balletdansers die met haar in contact kwamen; ze wist hoe het publiek op haar reageerde. Bij het balletgezelschap had ze dezelfde uitstraling bij enkele van haar mannelijke partners waargenomen.
Maar de uitstraling die van deze man uitging was anders; ze proefde haat, angst en wanhoop en, volkomen in tegenspraak met het voorgaande, een eigenaardig soort vreedzaamheid waarvan ze nooit had geweten dat die in een dergelijke vorm bestond. Plotseling stond ze op en ging naast hem zitten. De blik van zijn ogen was als een drilboor. Ze had die blik slechts één keer eerder waargenomen, in de ogen van een roofdier, een valk. Dat was op het platteland van Virginia gebeurd, in gezelschap van Tracy. Toen de valkenier, een boer, de kap van de kop van de vogel afnam, was ze geschrokken van de intensiteit van de oogjes.
'Wat doe je voor de kost?' vroeg de jongeman die ze als Kim kende.
'Ik ben balletdanseres. weet je -' Ze hield abrupt haar mond en nam met verbijstering kennis van de verandering die zich in hem voltrok. Hij werd bleek, voor zover zijn huidkleur dat toestond. Zijn ogen sperden zich iets verder open. Zijn lippen trokken weg van zijn tanden en hij zag er uit alsof hij haar iets wilde toesnauwen, of als een dolle hond op haar af zou springen. Vrijwel tegelijkertijd ervoer ze een soort schok, alsof iemand een blote elektriciteitsdraad in haar binnenste drukte en de schakelaar omzette. Onwillekeurig schoof ze een stukje van hem vandaan. Khieu wist niet hoe hij het had. Een balletdanseres!De schok was enorm. Hij voelde gevaar en was meteen op zijn hoede. Maar het gevaar gold niet zijn persoon, maar haar. En het was geen denkbeeldig gevaar. Integendeel. Hij onderdrukte met moeite de aandrang die in hem opwelde om zijn armen beschermend om haar heen te slaan. Maar waartegen moest hij haar beschermen ? Hij wist het niet; de bron van het gevaar bleef voor hem verborgen. Zijn gezicht werd bleek toen hij met een enorme wilsinspanning in het diepst van zijn door nevelflarden omgeven hart keek. Louis Richter bracht uitkomst.
'Daar zijn we weer,' zei de oude man toen hij het vertrek binnenstapte. In zijn hand had hij een klein pakje, met doorzichtig band dichtgeplakt. Hij gaf het aan Khieu. 'Pas er goed op.'
Khieu streek met een hand over zijn voorhoofd. De hand werd vochtig. 'Dank u, meneer Richter,' zei hij met een schorre stem. Toen besefte hij dat er nog iets was dat hij van deze man te weten moest komen. 'Ik hoopte al dat u het niet met al teveel tegenzin uit handen zou geven.'
'Waarom zou ik?' vroeg Louis Richter. 'Ik kan er verder niets mee doen.'
'O?'
Hij glimlachte. 'Ik heb er uitgehaald wat erin zat, aan informatie.'
'Zoals?' vroeg Khieu als terloops. 'Mogelijk iets waar de stichting baat bij zou hebben?'
'Misschien, misschien,' zei de oude man toen hij Khieu voorging naar de deur. 'Maar Tracy heeft zich al in het spoor vastgebeten.'
Khieu keek vanuit zijn ooghoek naar Lauren en opnieuw kreeg hij het idee dat ze in gevaar was. Ditmaal was het gevoel sterker dan tevoren. Kortstondig zocht hij vergeefs naar de mogelijke oorzaak van het gevaar.
Met een enorme krachtsinspanning concentreerde hij zich op hetgeen de oude man had gezegd. 'Dan zal Tracy me bij zijn terugkeer wel vertellen wat hij heeft ontdekt.'
De oude man lachte. 'Dat is niet erg waarschijnlijk.' Hij genoot ervan dat deze man, van wie hij zoveel had gehoord, nu dingen van hém wilde weten. Het gaf hem een prettig gevoel, het gevoel belangrijk te zijn, nog iets te betekenen. Energie schoot als een 334
elektrische stroom door hem heen. Hij opende de voordeur voor de man die hij als Kim kende. 'Hij is inmiddels op weg naar Mizo.'
Waarom zou hij het ook niet vertellen? Tracy zou er inmiddels al zijn. De energie maakte hem dronken, en onvoorzichtig; hij wilde deze man duidelijk maken dat hij, Louis Richter, de centrale spil in het gebeuren was.
Khieu struikelde bijna over de drempel. Zijn hart deed een poging zich door zijn keelgat te wurmen. Zurig speeksel vulde zijn mond. Stomverbaasd draaide hij zich om en keek de oude man aan, en schudde hem als een automaat de hand. Ah, dacht hij. Mizo. Boeddha bescherme me.
'Maar doe de directeur de groeten van me... en bedank hem voor de aandacht.'
'Ja,' zei Khieu werktuiglijk, 'dat zal ik doen.'
Het leek opeens allemaal vergeefse moeite. Het gehele fijne netwerk van de Angka, dat hij en zijn vader zo uiterst voorzichtig hadden geweven, het zou scheuren als ...
Hij keek Louis Richter recht in de ogen en vervolgens richtte hij zijn blik op Lauren, die achter hem stond. Het volgende ogenblik was hij weer zichzelf. Alle angstgevoelens gleden uit hem weg. Het gevoel keerde terug in zijn benen, zijn maag kwam tot rust. Hij was opnieuw die hij was. Zijn brein werd helder. Alle emoties lekten uit hem weg. Nu hij op het punt stond Lauren de rug toe te keren, voelde hij zich sterker dan ooit.
De horoscoop die hij onlangs had getrokken, verscheen voor zijn geestesoog. Die nieuwe lijn - een verborgen kracht, sterk en dodelijk - gaf die de bemoeienis van Tracy Richter aan? Hij moest erachter komen. Of het Richter was, met wie hij uiteindelijk zou moeten afrekenen. Maar hij zou niets tegen zijn vader zeggen, maar in plaats daarvan de zaak in eigen hand nemen en alleen naar de stem van zijn eigen hart luisteren.
Hij schonk het tweetal een blik alsof hij hen voor het laatst zag.