JUNI 1967
Angkor Thom, Cambodja
Soks indoctrinatie in de groep Rode Khmer had langdurige en nare gevolgen. Militaire discipline en ideologische waanzin gingen daarbij hand in hand, vierentwintig uur per dag. Desoriëntatie wat betreft besef van tijd en plaats werd voor de training van recruten essentieel geacht.
Van ochtend, middag en avond was niet langer sprake, 's Nachts werd er niet geslapen, maar gewerkt. Overdag leverden de Khmer strijd met de onderdrukker. Eerst tijdens de rellen in Samlaut en later tijdens de opstand in Battambang; veel later vochten ze hun guerrilla vanuit de bergen. De gehate vijand en het oude corrupte regime moesten verdwijnen. Een nieuw en bevrijd Cambodja was het doel waarnaar ze streefden. De nieuwe recruten werden gekneed, gevormd en volgepropt met ideologieën die hun duidelijk maakten dat het hun plicht was om voor de vrijheid van het vaderland te vechten. Angst en intimidatie speelden daarbij een grote rol, vooral met betrekking tot de recalcitrante boeren die het platteland bevolkten. De lichtste overtreding werd met de dood bestraft. En altijd was er de druk van de Angka Leu - de overkoepelende organisatie - die hen als het zwaard van Damocles boven het hoofd hing. Sok kwam er destijds niet achter wat de Angka Leu precies inhield, of wie er deel van uitmaakten. Het was zelfs mogelijk dat de geheimzinnige organisatie alleen in de verbeelding van de leiders van de Rode Khmer bestond. De avonden werden doorgebracht met gesprekken over politiek. Khieu Samphan was de god van de Rode Khmer. In 1959 had hij in Parijs een proefschrift geschreven met als titel L'économie du Cambodge et ses problèmes d'industrialisation. In het kort samengevat kwam het proefschrift hier op neer dat de Franse koloniale interventie van de Cambodjaanse economie in vele opzichten vergelijkbaar was met de verdeel-en-heers opvatting uit de tijd van het feodale Europa. De ruilhandel van de plattelandsbewoners was op grove wijze door de invoering van het kapitalisme ontwricht en derhalve de gehele economische structuur. De Khmer-handwerkslieden die tot de ontdekking kwamen dat het onmogelijk was om te concurreren met, bij voorbeeld, stoffen van buitenlandse kwaliteit die bovendien tegen een lagere prijs op de markt werden gebracht, werden in plaats van handwerkslieden handelaren. Zodoende werd de Cambodjaanse economie geleidelijk aan afhankelijk van geïmporteerde goederen en werd er in het binnenland steeds minder geproduceerd. De schulden van de boeren - volgens het proefschrift was kwijtschelding van die schulden de sleutel tot economisch herstel - namen toe. Het land kon niet meer ontkomen uit de houdgreep van haar postkoloniale status.
Dit en nog veel meer werd de recruten 's avonds geleerd, tot ze niet meer wisten wanneer het dag en wanneer het nacht was. De indoctrinatie had ook op Sok enig effect; het was vrijwel onmogelijk eraan te ontkomen. Hij was jong genoeg om begrip te kunnen opbrengen voor de wens van de beweging om een revolutie te ontketenen, hij was oud genoeg om te beseffen wanneer de leiders hun toevlucht tot leugens namen. Hij accepteerde het feit dat ze meedogenloos in hun optreden waren; hij vermoedde dat het inherent was aan de barre tijden die ze beleefden. Was hij niet persoonlijk getuige geweest van het afnemen van de invloed van de Boeddha? De geest van Boeddha werd vandaag-de-dag in de achterzak van de mannen voor later gebruik bewaard. Maar de essentie van de leer van Boeddha ging gedeeltelijk verloren. In plaats daarvan werd verwacht dat de manschappen op de Angka vertrouwden. De Angka zou je beschermen en altijd voor je zorgen, iets waartoe het oude en corrupte regime niet in staat was, en Boeddha evenmin.
Hoe het ook zij, er was nog iets waardoor Sok zich van de andere leden van zijn groep onderscheidde. In zijn achterhoofd deed hij nooit afstand van de wetenschap dat hij in werkelijkheid niet Sok, maar Sokha heette. Hij was afkomstig uit de heersende klasse, een intellectueel, een lid van de vijand die ze zo graag massaal zouden uitroeien. Voortdurend leefde hij met de vrees dat het gebroken Frans dat hij sprak voorgoed de plaats zou innemen van het grammaticaal onberispelijke Frans dat hem in zijn jeugd was bijgebracht.
En hij had nachtmerries waarin Sam de hoofdrol was toebedeeld. Want Sam bestond niet meer. Hij heette nu Chey, en wat nog erger was, hij geloofde dat hij werkelijk zo heette.
'Ik ben veranderd, Own,' had hij op de eerste avond waarop ze samen waren geweest tegen Sok gezegd. 'De revolutie heeft me veranderd. Ik heb nu een nieuwe naam en een nieuw doel in mijn leven.' Vervolgens glimlachte hij. 'Maar op jou ben ik heel trots. Je hebt alle tests goed doorstaan.'
Sok nam hem in het flakkerende licht aandachtig op. Sam zag er nog steeds als Sam uit. Hij stak zijn hand uit en raakte hem aan. Sam voelde nog steeds aan als Sam. 'Betekent dat?' vroeg hij met een klein stemmetje, 'dat je niet langer mijn broer bent?'
Sam glimlachte breeduit. 'O, kleintje,' zei hij terwijl hij Sok omhelsde, 'wat er ook gebeurt, wij zullen altijd broeders zijn.'
Ondanks zijn tranen probeerde Sok te glimlachen. 'Het is allemaal zo moeilijk,' fluisterde hij, meer tegen zichzelf dan tegen Sam.
Maar Sam had hem verstaan. 'Die anderen, zij zijn degenen die ons naar de rand van de afgrond hebben gevoerd. Nu willen ze ons als ongedierte voorgoed over de rand duwen. Begrijp je dat? Dat kunnen wij niet toestaan. We kunnen niet toestaan dat Cambodja ten onder gaat.' Hij hield zijn broer stevig vast. 'Ik weet het, het is hard. En velen van ons zullen sterven. Wie weet, misschien zal ik ook sterven. Maar ik ben er op voorbereid. Zo zou jij er ook over moeten denken, Own. Cambodja is het allerbelangrijkst. Zonder dit land kunnen wij eenvoudigweg niet verder leven. Snap je wat ik bedoel?'
Zes weken later kwam Sam opnieuw bij Sok op bezoek. Zijn schaduw strekte zich lang en donker voor hem uit. Het had de hele nacht geregend, maar de lucht was nu blauw.Sok stond op het punt om te vertrekken. Hij en zijn groep - vijf man in totaal - werden naar het noorden, naar Angkor Thom gestuurd om de ruïnes voor gebruik door de Rode Khmer op orde te brengen. Toen Sam plotseling voor hem stond, keek hij verrast naar hem op. Vanwege de aanwezigheid van de anderen, sprak Sam hem op barse toon toe. 'Ik moet je spreken, kameraad,'
grauwde hij.
Sok knikte zonder iets te zeggen en ze begaven zich naar de rand van de open plek. Vogelgezang fleurde de ochtend op en apen slingerden kwetterend van tak naar tak.
'Wat is er, Bawng? Wat is er gebeurd?'
Sam greep zijn arm vast. 'Ik heb zojuist heel
slecht nieuws doorgekregen. Wat zeg ik, erger kan niet. Bereid je
maar voor.'
'Maar zeg het dan.' Sok stond op zijn benen te trillen. De blik in Sams ogen was zo intens dat zijn knieën knikten.
'Gisteren vond er in Chamcar Mon een of andere explosie plaats. De oorzaak is me onbekend. Het gebeurde in de buurt waar wij woonden. Daarna ontstond er een brand. Er is niets over van onze buurt, behalve as.'
'Maar, maar, wat bedoel je?'
'Maman, Malis ... iedereen. Ze zijn allemaal dood, Sok.'
'Nee.' Sok begon te beven en probeerde zich uit de greep van zijn broer los te rukken. 'Dat kan niet waar zijn. Moeder, Malis, de kleintjes...'
Ze hielden elkaar stevig vast. Allebei beseften ze dat ze nu alleen elkaar nog hadden. Hun vriendschap die ook in deze moeilijke tijden overeind was gebleven. Die band, die hen verbond, kon niemand verbreken.
Allebei huilden ze, allebei wendden ze zich af van het kampement, alsof ze hun behoeften deden. Het warme zonlicht filterde door het dichte gebladerte en verwarmde hun lijven. Maar Sok dacht alleen aan de verkoolde lichamen van zijn familieleden, tot as vergaan en nu door de wind verstrooid.
Daarna konden ze niets anders doen dan elkaar gedag zeggen. Vervolgens gingen ze ieder hun weg. Een maand later zouden ze elkaar weer ontmoeten, toen de hoofdgroep naar Angkor Thom trok, in voorbereiding van een grootscheepse aanval op de troepen van Lon Nol.
De groep van Sok bleef het grootste gedeelte van de tocht in de jungle. Maar de mannen waren maar al te goed bekend met de plaatselijke geografie en zonder zich ook maar één keer te vergissen, trokken ze naar Angkor Thom. Sok had geen enkele keer het gevoel dat ze verdwaalden en op een of andere vreemde wijze gaf hem dat een veilig en prettig gevoel.
Ze hadden nadrukkelijk opdracht gekregen om niet slaags te raken met de vijand vóór ze hun doel bereikten. Het vermoeden bestond dat de prins, die zich als een rechtstreekse afstammeling van de Khmer-koningen beschouwde, de troepen van Lon Nol opdracht had gegeven om Angkor Wat en Angkor Thom, uit strategisch zowel als uit propagandistisch oogpunt, te bezetten. Met die informatie was de groep waartoe Sok behoorde op pad gestuurd.
Het oerwoud waar ze doorheen trokken was dicht,
weelderig en vochtig groen, bijna voorwerelds. Op een of andere
wijze bracht het oerwoud hem de afbeeldingen van zijn voorouders in
herinnering; hun beeltenissen, gevat in de buitenmuren van hun
villa in Chamcar Mon. Ook die zouden door de explosies en het vuur
zijn vernield. De wens om de ruïnes te bezoeken bleef echter en
deed een vreemd branderig gevoel in zijn borst ontstaan. Wat zou
hij er aantreffen? En wat zou hij in Angkor Thom aantreffen? Hij
wist het niet. Maar het verlangen de steden uit het roemrijke
verleden weer te zien, werd naarmate de tocht vorderde steeds
sterker. Toch waren er tijdens de tocht ogenblikken dat hij zich
ontzettend alleen en diepbedroefd voelde. Op die ogenblikken dacht
hij automatisch aan Sam. Het feit dat de band met zijn oudere broer
was gehandhaafd, was hem tot steun, en hij besefte dat hij zonder
de steun van zijn broer dit nieuwe, vreemde leven niet zou
aankunnen. Maar dat was iets waaraan hij liever niet dacht. Via de
route die ze hadden gekozen, deden ze er vier dagen over om hun
doel te bereiken. Op de laatste dag sloegen ze in de buurt van de
ruïnes, maar uit het zicht ervan, hun kamp op. In de vroege
ochtenduren, werd Sok meegedeeld, zouden ze voorzichtig de stad
binnentrekken. Die nacht werden er geen kampvuren ontstoken en er
werd nauwelijks gesproken. De spanning die de mannen ervoeren was
groot. Onderweg waren ze twee legerpatrouilles gepasseerd en met
tegenzin hadden ze de vijand de rug toegekeerd. Ze waren belust op
een gevecht. Geen van allen sliepen ze die nacht zo vast als
tijdens andere nachten.
Toen de zon nauwelijks boven de horizon verscheen waren ze allemaal al op. Een vreemd bruinachtig licht filterde door de bomen en verspreidde een vaag schijnsel op de open plek waar ze de nacht hadden doorgebracht.
Ros, hun leider, gebaarde dat ze op moesten trekken. Soks hart begon sneller te kloppen. Ze droegen allemaal oude M-1 geweren, van het type dat de Amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gebruikt. Ros was bovendien in het bezit van een Duitse Luger. Om zijn hals droeg hij een geruite doek. Deze twee attributen markeerden hem binnen de Rode Khmer, zoals Sihanouk hen had benoemd, als een officier. Het dichte gebladerte week tijdens hun voortgang vaneen, ritselend en onthullend wat voor hen lag. Het was een bijzonder stille ochtend. Sok passeerde een slang, die zich haastig ontrolde en weggleed tussen de struiken.
Plotseling bevonden de oerwoudgeluiden zich achter
hen en Sok zag dat ze zich aan de rand van Angkor Thom bevonden. De
gebouwen waren reusachtig groot. In zijn jeugd had hij veel over de
legendarische stad gelezen, maar een confrontatie met de
driedimensionale werkelijkheid was iets heel anders. Het was waar,
wat hij altijd al had vermoed, ze vertegenwoordigden iets dat het
aardse te boven ging. Het was alsof ze ook de tijd omvatten. Maar
het meest van alles raakte hij onder de indruk van de gebeeldhouwde
stenen gezichten die hem vanaf de steenblokken aanstaarden. Overal
zag hij dezelfde gezichtsuitdrukking, passief, minzaam, koninklijk
en wijs. Die stenen ogen leken hem overal, waar hij zijn voet ook
zette, te volgen.
'Voorzichtig nu,' hoorde hij Ros fluisteren. 'Veiligheidspal omzetten en de vinger aan de trekker houden.'
Angkor Thom baadde in schuin invallend zonlicht. De grote steenklompen glansden aan die kanten die aan de stralen waren blootgesteld; de zijkanten waren in schaduwen gehuld, nog steeds getekend door de nacht. Sok passeerde een van de originelen die de beeldhouwer die eertijds hun villa had versierd, geïnspireerd moest hebben. Hij bleef staan en staarde ernaar. Wat voelde hij?
'Daar!' De stem van Ros verbrak de stilte en schreeuwend zetten ze een sprint in. Sok volgde hen, tussen de verlaten ruïnes door. Hier was niemand, daarvan was hij overtuigd. In ieder geval zouden ze hier geen militairen treffen, zoals ze hadden gevreesd. De afgelopen weken had hij als geen ander geleerd om de vijand al van een afstand te signaleren.
Toch hadden de leden van zijn groep iemand gevangen genomen, een boeddhistische priester. Zijn oranje gewaad en kaalgeschoren schedel namen elke twijfel weg. Zonder ook maar iets van zijn gevoelens te tonen, keek hij hen aan. Zijn dunne lippen bewogen nauwelijks zichtbaar. Sok kreeg de indruk dat hij bad.
'Ongedierte!'
Het was de stem van Ros. Hij sprak het woord half hysterisch uit. Als op een afgesproken teken hieven de strijders hun wapens op en begonnen de monnik met hun geweerkolven te bewerken. Hij maakte geen enkel geluid. Hij hief niet eens zijn armen op om zich te beschermen. Al gauw zakte hij door zijn knieën. Alleen het gehijg van de mannen was nu hoorbaar. De vogels en de kleinere dieren waren allemaal op de vlucht geslagen. Bloed en stukjes bot hechtten zich vast aan de geweerkolven en bevuilden het zwarte katoen van hun geïmproviseerde uniformen. Nu zag Sok de priester niet meer, alleen zijn oranje gewaad, met bloed doorweekt.
Hij voelde zich misselijk. Op dat ogenblik had hij niets liever gedaan dan zich omdraaien en weglopen of, beter nog, hen onder schot nemen en ze neerschieten, hen vermoorden zoals ze de priester vermoordden. Maar dat zou een te genadevol eind voor hen zijn. Bovendien zou hij het nooit in zijn eentje klaarspelen. Hij keek noodgedwongen toe en kreeg een gevoel alsof hij op dit ogenblik getuige was van de teloorgang van zijn land, en niet alleen van de dood van de monnik.
Tenslotte wendde hij zich af en keek opnieuw naar de gebeeldhouwde gezichten op de stenen muren van Angkor Thom. Maar op dat ogenblik, opeens, voelde hij helemaal niets meer. Het vreselijke gevoel dat de band tussen hem en zijn verleden voorgoed was verbroken, drong zich onstuitbaar aan hem op.
Het was alsof hij naar de lege, levenloze schalen van insekten keek en zich alleen van de aanwezigheid van de eeuwigheid bewust was.
Op zekere avond in Washington, toen de
vochtigheidsgraad met de benauwende warmte wedijverde en de mensen
excuses zochten om niet naar buiten te hoeven, opende Kim zijn
brievenbus en trof daar twee folders, drie rekeningen, een brief
van zijn broer en de menukaart van een Chinees restaurant in
aan.
Hij gooide de eerste twee poststukken meteen in de vuilnisbak, stak de brief in de binnenzak van zijn jasje en staarde naar de menukaart. De menukaart zag er precies eender uit als de talloze brochure-achtige drukwerkjes die over de gehele wereld met vaste regelmaat in brievenbussen worden gestopt.
Kim begaf zich met het menu in zijn hand naar zijn appartement. En daar was het eerste wat hij deed de menukaart verbranden. De asresten die achterbleven vermaalde hij tussen zijn harde vingertoppen tot flinters. Vervolgens begaf hij zich naar de gangkast, haalde zijn door veelvuldig gebruik gesleten koffer te voorschijn en begon te pakken. Zodra hij klaar was voerde hij een kort telefoongesprek met Pan Am. Hij boekte een vlucht naar Tokio en kreeg te horen dat hij in San Francisco een uur op zijn vlucht zou moeten wachten. Hij zei dat dat geen probleem was. Hij knipte de koffersloten dicht en belde opnieuw, ditmaal een taxi. Onderweg, in het vliegtuig, vroeg hij om thee, leunde ontspannen achterover en haalde de brief van Thu te voorschijn. Met een van zijn lange nagels ritste hij de envelop open.
Thu was de enige van Kims familie die nog in leven was. Zijn moeder, vader en drie broers, en zijn zus, waren tijdens een brand omgekomen. Op het tijdstip van de brand had Kim zich elders bevonden. Thu's benen waren verlamd geraakt vanwege een steunbalk die er met verpletterend geweld op neer was gekomen toen hij probeerde zijn gewonde zus uit het brandende huis te redden. Dezelfde balk had haar schedel gekraakt als was het een kippeëi.
Kim was nog net op tijd teruggekeerd om Thu te redden die, na ooggetuige te zijn geweest van de verschrikkelijke verwoesting, niets anders wilde dan in vrede sterven. Kim had zelfs niet op de doodswens gereageerd. In het ziekenhuis waar hij Thu heen bracht, moesten ze hem 's nachts op zijn bed vastbinden en zware verdovende middelen toedienen om te voorkomen dat hij zichzelf het leven benam.
Daarna duurde het verschillende jaren voor Kim zijn broer opnieuw zag; zijn werk bij de stichting maakte tussentijdse uitstapjes onmogelijk, om van vakanties maar te zwijgen. Maar zodra hij een ogenblik gemist kon worden en voldoende geld had gespaard, liet hij zijn broer overkomen.
Tijdens de drie maanden die Thu bij Kim logeerde, kreeg de eerste een grondige hekel aan Washington. Alles in de stad herinnerde hem aan de oorlog, aan thuis, aan zijn tijdens de brand omgekomen familie. Hun geesten bevolkten zijn dromen, zei hij, als dieren die op een reukspoor afkwamen. Tenslotte verzocht hij Kim hem in een andere stad onder te brengen.
Hij koos voor Seattle, een bijzonder onaangename plek waar het zelfmoordpercentage het hoogst is van alle Amerikaanse steden. Maar omdat Kim ervan overtuigd was dat zijn broer die neiging had overwonnen, liet hij hem erheen gaan.
De knappe Thu. De verschrikkingen van oorlog en vuur hadden zijn gave gelaatstrekken niet aangetast. Maar van binnen ... zijn hart was gekrompen en zwartgeblakerd, alsof hij alleen op die plek door de vlammen was aangetast. Hij dacht uitsluitend aan thuis ... en aan de oorlog.
Kim had besloten eens met hem te gaan praten toen hij op zekere dag, geheel onverwacht, een brief ontving waarin Thu meedeelde dat hij terug was gekeerd naar Zuidoost-Azië. 'Ik wil,' had hij in zijn vreemde krabbelschrift geschreven, 'terugkeren naar de plek waar de holocaust zich voltrok. Over mijn eigen welzijn maak ik me geen zorgen en wie zou, per slot van rekening, zich tegen een lamme richten. Op een of andere wijze ben ik de bewaker van ons verleden geworden, waarmee ik het verleden van onze familie bedoel. Broer, ik moet er achter komen wat er die nacht gebeurde. Anders zal ik nooit rust kennen. Dit besef knaagt als een ongeneeslijke ziekte aan mijn ziel. Kun je dat begrijpen?'
Eerlijk gezegd had Kim daar alle begrip voor. Thu's vertrek had echter verstrekkende gevolgen gehad. Toen hij het afschuwelijke geheim had achterhaald dat die bewuste avond zijn familie het leven had gekost, was hij naar Amerika teruggekeerd. Hij had Kim opgezocht en gezegd: 'Broeder, als ik de bewaker en hoeder van onze familie-eer ben, dan ben jij het instrument der wrake. Ik ben de pen en jij bent het woord. En nu zal ik je vertellen wat er die nacht voor verschrikkelijks gebeurde, en wat eraan voorafging.'
Dat was inmiddels een jaar geleden gebeurd, en sinds die dag had Kim alle vrije tijd die hij tot zijn beschikking had, opgeofferd aan het natrekken van sporen die hun wortels diep in het verleden hadden. Zijn naspeuringen brachten verschillende draden bijeen; tussentijds moest hij zich met alle macht verzetten om te voorkomen dat hij net zo boosaardig en op wraak belust werd als Thu was geworden. In ieder geval wilde hij absolute zekerheid hebben, vóór hij in actie kwam. De ironie wilde echter dat hij het laatste, sluitende bewijs in de bibliotheek van de stichting aantrof. In dossier Vogelverschrikker. De juistheid ervan werd bewezen door de ontdekkingen die Thu in het Verre Oosten had gedaan. Nu, met het geluid van de donderende straalmotoren in zijn oren, vouwde Kim het flinterdunne velletje luchtpostpapier open en begon te lezen.
Eenmaal in San Francisco aangekomen, begaf hij zich rechtstreeks naar de balie van Pan Am en verruilde daar zijn reservering voor zijn ticket.
'Ik ben op doorreis naar Tokio,' zei hij tegen de knappe lokettiste. 'Maar zojuist kreeg ik van het bedrijf waarvoor ik werk bericht dat de plannen gewijzigd zijn. Ik moet nu eerst naar Brussel.'
De lokettiste raadpleegde eerst enkele vluchtschema's en vervolgens een computer-terminal. 'Ik kan u boeken op een vlucht die over drie uur vertrekt. Eerder gaan er helaas geen vluchten die kant op.'
'Geen enkel probleem.' Kim glimlachte uiterst vriendelijk. In Brussel zette Kim nog geen stap buiten het terrein van de luchthaven. In plaats daarvan haalde hij zijn bagage op, begaf zich naar de balie van de KLM en boekte een vlucht naar Amsterdam. Hij deed zijn uiterste best om de baliebediende ervan te overtuigen dat Amsterdam zijn eindbestemming was.
Maar dat was niet zo. In Amsterdam nam hij een chartervlucht naar Eindhoven, een industriestad in het zuidoosten van Nederland. Daar draaide hij in een openbare telefooncel een plaatselijk nummer en zei eenvoudig: 'Ik ben er,' en meer niet. Binnen een kwartier stopte er eerrzwarte limousine langs de trottoirband bij de uitgang van de luchthaven. Een geuniformeerde chauffeur verloste hem van zijn koffer.
Kim stapte in en leunde ontspannen tegen de leren rugleuning van de achterbank. Zijn gedachten concentreerden zich op Blue Szechuan, het codewoord dat aangaf dat zijn aanwezigheid werd vereist. Dat betekende ook dat hij ervoor moest zorgen binnen vierentwintig uur in Eindhoven te zijn, en dat was hem gelukt. Er kwam zelden een dergelijke oproep binnen. Bovendien bevond Kim zich over het algemeen op plaatsen waar hij niet in de gelegenheid was om zich binnen een dergelijke korte tijd aan zijn dagelijkse verplichtingen te onttrekken. Afgezien daarvan, de man met de vreemde bleke huid zocht hem vaker op dan andersom. Kim kende hem inmiddels al jaren, maar hij had er geen flauw idee van hoe de man werkelijk heette. Hij kende hem alleen bij zijn codenaam. Tango.
Hoewel Kim zich bij voorkeur niet met dergelijke mensen inliet, kwam het nooit bij hem op dat hij, zonder de financiële last die Thu hem óp zijn schouders had gelegd, gemakkelijk zou kunnen leven van het salaris dat de stichting hem betaalde. Voldoen aan zijn plichten was voor Kim net zo belangrijk als ademen en voedsel tot zich nemen.
De limousine kwam langzaam tot stilstand. Kim stapte uit op het smetteloze trottoir, vlak voor een van glas en beton opgetrokken gebouw met de omvang van een compleet huizenblok. De naam van het bedrijf ontbrak op de voorgevel, alleen het nummer werd vermeld: 666.
Kim begaf zich naar de ondoorzichtige glazen deuren, passeerde de geuniformeerde, gewapende portier en liep rechtstreeks op de balie af. Daar, achter een half cirkelvormig bureau, zat een man met een gebogen rug en een waskleurige snor. Toen hij Kim naderbij zag komen, knikte hij bij wijze van herkenning, kwam overeind en spelde een rode plastic kaart op Kims rever. De snellift bracht Kim naar de hoogste verdieping van het gebouw. Tijdens zijn kortstondige verblijf in de lift zag hij twee camera's met hun glazen oog op hem neerkijken, een video-camera en een infrarode. Een belletje tinkelde zacht en de deuren gleden open. Kim stapte op de duifgrijze berber die van wand tot wand de gangvloer bedekte. Tegen de met panelen betimmerde gangwand hingen schilderijen. Kim herkende een Van Gogh en, verbazingwekkend genoeg, een Rembrandt.
'Welkom.' Tango stapte op hem af. Zijn harde, ijsblauwe ogen schitterden. 'Je bent keurig op tijd.'
Via een dubbele deur ging hij Kim voor naar een kantoor aan het eind van de gang, een vergaderzaal. Rond een rechthoekige tafel zaten twaalf mannen die in leeftijd varieerden van veertig tot zestig jaar. Dit was de Raad.
Ze gingen allemaal gekleed in ouderwetse, bruine en grijze zakenkostuums. Want dat het zakenlieden waren, daarover bestond geen twijfel. En hoewel hij geen van hen van naam kende, kon Kim een heleboel van hun uiterlijk afleiden. Ze roken naar geld als een vrouw die door een zwaar parfum wordt omhuld. Maar het was in het verleden vergaard kapitaal, oud geld, familiefortuinen die in de loop van eeuwen waren opgebouwd, rijpend als goede wijnen, de resultaten van Europese zakentalenten die van vader op zoon waren overgegaan.
Het waren in hun specifieke bedrijfstak allemaal uiterst sluwe mannen, wist Kim. Hoewel hij hen net zo goed haatte, zoals hij alle westerlingen haatte, beging hij nooit de fatale vergissing om hen te onderschatten.
'Setzen Sie, bitte,' zei Tango, waarbij hij een stoel aanwees.
'Mogen Sie ein Kaffee oder ein Schnapps trinken ?'
'Hebt u thee?' vroeg Kim in dezelfde taal. Hier werd uitsluitend Duits gesproken, enkel en alleen om misverstanden te voorkomen. Deze mannen vertegenwoordigden belangen die elk een van de steunpilaren van maar liefst zes Europese landen vormden. Een afgesproken taal was een voorwaarde om te voorkomen dat de gesprekken in een Babylonische spraakverwarring zouden ontaarden.
'Nee, helaas.'
'In dat geval wil ik niets drinken,' zei Kim met een uitgestreken gezicht. Barbaren, dacht hij.
'Enfin,' zei Tango, die rechts van Kim plaatsnam.
Eigenaardig genoeg stond de man met het rossige haar, die recht tegenover Kim zat, vervolgens op. Gewoonlijk was Tango de woordvoerder van de Raad.
De man was in het bezit van het lage voorhoofd en de dicht bijeengeplaatste ogen die Kim altijd associeerde met Amerikaanse rugbyspelers. Hij had een hoekig postuur, maar op een atletische wijze gevormd en in het geheel niet mollig. Zijn gespierdheid leek in schril contrast te staan tot zijn weerbarstige haar, dat alle kanten op piekte.
'Deze vergadering,' begon de man met het rood-gouden haar,
'kent een tweeledig doel.' Zijn stem klonk afgemeten, maar dat was iets dat inherent was aan de Duitse taal. Kim was ervan overtuigd dat hij een geboren Duitser was. 'Ten eerste, om iedereen in staat te stellen zijn laatste rapport aan Tango uit te brengen.' Hoewel hij zich tot Kim richtte, keek hij deze geen enkele keer recht in de ogen. Hij opende een zwarte aktentas en wierp een vluchtige blik op de inhoud. 'Allereerst wat betreft de dood van een van de kanshebbende kandidaten voor het Amerikaanse presidentschap, ene John Holmgren. De dood van deze man opende de weg voor een tweede kanshebber, te weten Atherton Gottschalk.'
Langzaam keek hij de gezichten rond de tafel langs. 'Wij zijn in het bezit van uitgebreide persoonlijke dossiers van elk van de Amerikaanse presidentskandidaten, van beide partijen, aangevuld met een evaluatie van hun kansen in de komende verkiezingsstrijd.'
Hij pauzeerde een ogenblik en keek alsof hij zijn gedachten nodig moest hergroeperen. 'Vóór ik de vraag zal stellen die hier en vandaag beantwoord dient te worden, zou ik eerst nog iets anders naar voren willen brengen. Alle aanwezigen hier zijn, min of meer, zakenlieden. Ik zeg "min of meer" omdat vandaag-de-dag politiek en economie steeds meer verstrengeld raken.' Hij haalde zijn brede schouders op. 'Dat was, zoals de meesten van u zullen beamen, uiteindelijk onvermijdelijk. Misschien - en hierbij uit ik een privé-mening - is dit vooral te danken aan de wijze waarop wij de afgelopen jaren onze zaken hebben afgehandeld.
Welnu, onze verschillende samenlevingen worden de laatste jaren in toenemende mate bedreigd door netwerken van terroristen die de indruk wekken dat ze zich voortdurend uitbreiden. Ze hebben de structuur van onze samenleving geïnfiltreerd. Dit is, vanzelfsprekend, voor u geen nieuwtje. Mijn grote zorg is echter dat enkele ex-collega's van u de laatste tijd maatregelen namen die blijkgaven van een openlijk vijandige houding ten opzichte van deze netwerken. Deze personen zijn op onverwachte wijze om het leven gekomen. Een van hen kwam in bad aan zijn eind. De tweede overleed na een val van de hoogste verdieping van het gebouw waarin zijn bedrijf is gevestigd. Vierentwintig verdiepingen is een heel eind.'
De Duitser haalde diep adem. 'Binnen de muren van dit vertrek is momenteel een conglomeraat bijeen dat een totaalkapitaal van drie punt vier miljard Amerikaanse dollars vertegenwoordigt. Actieve bemoeienis met politieke zaken is echter uitgesloten, zelfs niet als één van onze bedrijven rechtstreeks wordt bedreigd. We kunnen eenvoudigweg het risico niet nemen.'
Vervolgens knikte hij naar Tango, niet naar Kim. 'Wat dit aangaat kunnen we echter over u beschikken. Tot dusver bent u ons op bewonderenswaardige wijze van dienst geweest, maar alleen als waarnemer. Nu, na de dood van John Holmgren, willen we die status wijzigen. Dat is het doel van deze vergadering. We moeten de komende uren enkele beslissingen nemen die verstrekkende gevolgen zullen hebbqn. Wat vindt u persoonlijk van Atherton Gottschalk? Vanzelfsprekend hebben we allemaal het dossier gelezen dat u over hem samenstelde, maar het lijkt me alleszins zinvol als we nu uw persoonlijke mening mogen vernemen.' Toen Tango bleef zwijgen, besefte Kim dat de laatste woorden voor hem waren bestemd. Hij dacht een ogenblik na. 'Gottschalk is een man van staal, daarover bestaat geen twijfel. Voor de dood van Holmgren was ik de mening toegedaan dat deze een betere kans op het presidentschap had dan Gottschalk, vooral omdat hij over ruimere fondsen kon beschikken. In het huidige politieke klimaat geef ik Gottschalk echter de beste kansen. Momenteel wordt hij behoorlijk gespekt.'
'Pardon?' vroeg de Duitser. 'Gespekt?'
'Opeens zijn er een heleboel mensen die bereid zijn om Gottschalk financieel te steunen. Ik denk dat hij uiteindelijk president wordt.'
'En de democraten?' vroeg Tango.
Kim haalde zijn schouders op. 'Er zit een aantal bekwame politici tussen, objectief gesproken. Maar sinds Kennedy tijdens een televisiedebat Nixon versloeg, kan niets in de Amerikaanse politiek nog langer objectief worden beschouwd. Alle democratische koplopers kampen met image-problemen.'
'Wilt u hiermee zeggen dat, mocht Atherton Gottschalk door de republikeinen als presidentskandidaat naar voren worden geschoven, hij uiteindelijk als overwinnaar uit de verkiezingsstrijd te voorschijn zal komen?' vroeg Tango bijna hoopvol.
Kim zag hem in gedachten bij het vooruitzicht al kwijlen. Het was zo duidelijk aan Tango te zien dat de man op een overwinning van Gottschalk hoopte, dat hij er in de ogen van Kim opeens heel gewoontjes uitzag. 'Daar zal het op neerkomen,' zei hij.
'En deze Gottschalk,' pakte de Duitser de draad op, 'is hij werkelijk zo'n voorstander van de harde lijn als u in uw verslagen doet voorkomen?'
'Beslist. Leest u de interviews die hij heeft gegeven er maar op na.'
De Duitser knikte. 'Maar heeft hij ook het lef om zijn woorden waar te maken? Heeft hij het lef van ...' Hij leek naar het juiste woord te zoeken.
'Een Duitser?' opperde Kim.
De kleur die op de wangen van de man verscheen, verschilde niet veel van die van zijn haar. 'Wat ik wilde zeggen is, heeft hij de moed van een caesar?'
'Hij durft behoorlijk veel,' zei Kim gepikeerd. Hij had inmiddels zijn buik vol van deze beesten. Zelfs hun lichaamsgeur stond hem op dit ogenblik tegen.
De Duitser knikte kortaf. 'In dat geval kunnen we overgaan tot het tweede onderwerp van deze vergadering. Wij willen ons rechtstreeks gaan bemoeien met de buitenlandse politiek.'
Kim ging recht overeind zitten. 'En wat bedoelt u daar precies mee?'
'Wij zijn per definitie geen politici. Wij beschouwen ons echter als, laten we zeggen, geschiedenisstudenten. Uit de geschiedenis kan lering worden getrokken. En de geschiedenis, mijn beste, leert ons dat wij er nooit in zijn geslaagd het Amerikaanse denken te doorgronden. We dachten dat we het doorhadden toen Reagan zich kandidaat voor het presidentschap stelde. We begroetten zijn overwinning met gejuich. Dwazen die we waren.'
Kim keek hem vragend aan.
'U heeft ons nu van voldoende informatie voorzien om bij een volgende verkiezing geen fouten te maken. En nu spreek ik natuurlijk voor de gehele Raad. Wij zijn niet tegen de verschillende terroristengroeperingen opgewassen. Wij hebben iemand nodig die ons het werk uit handen neemt. Dat zijn twee verschillende dingen, die echter tot één doel leiden. Het mag niet zover komen dat wij door terroristen geregeerd zullen worden. Laat de nieuwe Amerikaanse president, Atherton Gottschalk, voor ons met de dissidenten in de samenleving afrekenen. Anti-terrorisme is zijn grote forte. Dat is algemeen bekend, zelfs in Eindhoven. En om ons ervan te verzekeren dat hij zijn plannen uitvoert, zullen we hem steunen met onze forte: geld.'
De Duitser drukte zijn worstvingers plat op het tafelblad; hij leek ietwat bevangen door de emoties die tijdens zijn toespraak waren losgekomen. 'We zullen hem, hoe noemde u het ook alweer?
Spekken! Precies. We willen hem echter pas als zijn verkiezing vaststaat van dit feit op de hoogte stellen. Hij zal zich genoodzaakt voelen zijn beloften waar te maken.'
Kim dacht na over wat van hem werd verwacht. Anti-terrorisme was Gottschalks grote kracht. Zou hij de mogelijkheid om zijn belofte na te komen niet toejuichen? En in dit vertrek was voldoende geld aanwezig om het voor Gottschalk de moeite waard te maken.
Kim knikte, nauwelijks zichtbaar. 'Vooropgesteld dat de zaak op subtiele wijze wordt aangepakt, ben ik van mening dat u er baat bij zult vinden.' Hij zweeg een ogenblik, alsof hij over zijn eigen woorden nadacht. 'Natuurlijk hoef ik u er niet op te wijzen dat dit een delicate aangelegenheid is. Ik zal enige tijd nodig hebben om te bepalen welke aanpak de juiste is. Ik kan u namelijk verzekeren dat, als dit niet zeer voorzichtig wordt aangepakt, u uw doel zult missen.' Natuurlijk, dacht Kim, zullen ze sowieso hun doel voorbijstreven. Met de hinten die ik hem heb gegeven, zal Tracy beslist Macomber op de knieën krijgen, en tegelijkertijd met hem Amerika's militaire superioriteit, waar Gottschalk het van zal moeten hebben als hij eenmaal op de presidentszetel zit.
'Behalve tijd,' zei hij, 'vrees ik dat ik ook om vergoeding van de nodige onkosten zal moeten vragen.' Hij haalde zijn schouders op.
'Maar naar ik aanneem zal dat laatste geen enkel probleem opleveren.'
De Duitser keek opnieuw starend naar Tango. 'Wij zijn slechts in de baten geïnteresseerd, niet in de kosten. Ik neem aan dat u meteen een X-bedrag wilt ontvangen?' Kim knikte. 'Dat kan. In ruil daarvoor verwachten we van u dat u Gottschalk bij elke stap begeleidt.'
'Uitstekend,' zei Kim. 'Welnu, als dit alles is ...'
De Duitser wachtte tot Kim bijna de deur had bereikt. Zijn timing was bijna perfect. 'Nog één ding.' Hoewel hij nauwelijks zijn stem verhief, sneden de woorden als messen door het vertrek.
'In uw laatste verslag aan Tango bracht u een man ter sprake, een zekere Tracy Richter, als ik het me juist herinner. U maakte tijdens uw onderzoek van zijn diensten gebruik.'
'Inderdaad,' zei Kim plotseling op zijn hoede. 'Wat is er met hem?'
'Gezien het belang van dit project is het noodzakelijk dat geen enkel spoor deze kant op loopt.'
'Wat bedoelt u precies?'
'Ik bedoel hier precies mee dat, mocht u niet langer van de diensten van deze man gebruik maken, ontdoet u zich dan van hem.'
Toen de liftdeuren zich achter hem sloten, haalde Kim diep adem en liet zijn wang tegen de gestoffeerde wand rusten. Hij hield zijn ogen gesloten, maar zijn hersens maakten overuren. Hij dacht aan Tracy, en aan het feit dat deze man voor hem ontzettend belangrijk was. Tracy was een genie wat betreft het penetreren van vijandelijke cellen, dacht Kim. Dergelijke talenten in een man gaan nooit verloren.
En om die reden maakte Kim van de diensten van Tracy gebruik, en dat was tevens de reden waarom hij hem nooit zou kunnen vermoorden, zoals de Raad hem had opgedragen. Het was voor hem allemaal te persoonlijk. Maar dat was iets dat die barbaren in de vergaderzaal nooit zouden kunnen begrijpen, laat staan tolereren. Hij keek vluchtig op zijn horloge. Op dit ogenblik, dacht hij beschouwend, zou Tracy de foto's van de dode John Holmgren in handen krijgen gespeeld, en die zouden hem op een nieuw spoor zetten. Kim zou hem aan zijn prooi laten ruiken en toekijken als hij die verslond. Kim dacht echter binnen een totaal ander referentiekader aan Tracy. Tracy was de enige, nog levende mens die Kim ooit zwak en kwetsbaar had gezien. Op dat ogenblik, diep in de oerwouden van Cambodja, was hun relatie voorgoed veranderd. Sinds hij getuige van Kims schande was geweest, was Tracy voor Kim tot een obsessie geworden; nu was hij een doodsvijand bij wie Kim verschrikkelijk in de schuld stond. En dat was een gedachte waarmee hij nauwelijks kon leven.
En hoewel zijn haat jegens Tracy Richter floreerde als een levend ding, was er nog iets dat Kim bezig hield; diep in zijn hart wist Kim dat er op de gehele wereld niemand anders was tot wie hij zich zou kunnen wenden als hij begrip nodig had.
'Het was een kwestie van trots,' zei hij en hief zijn glas. 'Ik geef het toe. Nu Tonio dood is, zie ik dat duidelijk in.'
In stilte dacht Tracy dat Thwaite het aan had moeten zien komen. Maar hij zei: 'Daar zijn we allemaal mee behept. Trots is een heel menselijke eigenschap. Zonder trots en eergevoel zouden we allemaal kopieën van elkaar zijn, niemand zou beter of slechter dan zijn naaste zijn.'
Thwaite sloeg hem oplettend gade. De whisky zorgde ervoor dat zijn gezicht weer een natuurlijke kleur aannam. Toch leek het erop, dacht Tracy, dat Thwaite binnen enkele uren jaren ouder was geworden. Plotseling zag hij in het gezicht van de andere man rimpeltjes die hij daar nog nooit eerder had gesignaleerd. Zijn ogen lagen diep in hun kassen.
'Ja, afijn,' zei Thwaite en bracht het glas opnieuw naar zijn lippen. 'Maar er zijn een paar mensen die het niet verdienen dat ze leven.'
Zijn handen beefden niet langer. Even tevoren, in het ziekenhuis hadden ze flink gebeefd. Tracy had 911 gebeld en de politie was ter plekke gearriveerd, met loeiende sirenes en de zwaailichten aan. Een ambulance voor Thwaite, vragen voor Tracy. De agenten deden hun plicht; het interesseerde niemand dat een misdadiger zoals Tonio al dan niet vrijwillig het leven had gelaten. Sterker nog: degene die het gedaan had, had de samenleving een dienst bewezen. Aldus de mening van de uniformen.
Thwaite's wond was minder ernstig dan aanvankelijk had geleken. Er was veel bloed gevloeid, maar dat was ook alles.
'Ik geloof dat ik je verkeerd heb beoordeeld,' zei Thwaite langzaam. Ze nuttigden hun derde glas en zijn stem klonk een beetje verdraaid. Hij had niet in Bay Ridge willen blijven en op zijn verzoek waren ze naar Chinatown gegaan, waar de bars en restaurants tot laat in de nacht geopend waren.
Tracy stelde voor naar een gelegenheid aan Peil Street te gaan. Binnen was het altijd donker en koel, zelfs op de warmste dag in juli. De enige herkenbare kleur was het rood van het lakwerk dat schitterde en glinsterde als jade.
Ze zaten aan een hoektafel. Even tevoren hadden ze gezelschap gehad van een groepje tieners uit New Jersey, maar nu was het zo stil in de zaak dat zelfs de kelners en de koks zich rond een tafeltje hadden gezet. Ze dronken Johnny Walker uit limonadeglazen en aten rijst, krab en reusachtige, gebakken garnalen. Tijdens de maaltijd werd hun gesprek geen ogenblik onderbroken. Ze lachten hartelijk en gebaarden met de eetstokjes.
'Ik dacht dat jij een schoft van het zuiverste water was,' zei Thwaite, 'die het op mij had begrepen.' Hij dronk opnieuw en schudde zijn hoofd. 'God, wat had ik een hekel aan je.' Hij plaatste het lege glas zorgvuldig op de achtergebleven vochtkring en bestelde een vierde rondje. Een van de eters stond op en voldeed aan zijn verzoek. 'En dat was, van mijn kant, allemaal verspilde energie.' Er stonden tranen in zijn ogen en het was duidelijk dat hij zich schaamde. Met een grote hand wreef hij de tranen uit zijn ooghoeken. 'Jezus, ik kan me gewoon niet voorstellen dat ze er niet meer zijn. Weg. Zo!' Hij knipte met zijn vingers. 'In een oogwenk.'
Toen hij stopte met wrijven, zag Tracy dat zijn ogen rood waren.
'Ik heb zelfs niets meer tegen ze kunnen zeggen, geen laatste woord, om ze te vertellen dat ik van ze hield!'
'Mijn vader gaat dood,' zei Tracy. 'Ik weet dat en hij weet dat. We hebben tijd in overvloed, snap je wat ik bedoel? Teveel tijd, denk ik soms.' Thwaite had zich half van hem afgewend en staarde naar een punt ergens halverwege het vertrek, zonder iets te zien. De kelner bracht zijn whisky. Hij liet het glas onberoerd staan. 'Op een ogenblik als dit voel je je ontzettend onmachtig. Je kunt niets doen, alleen maar toekijken en afwachten of je het redt.'
Thwaite schudde zijn hoofd. 'Je begrijpt het niet.' Zijn tranen vloeiden opnieuw en ditmaal ondernam hij geen enkele poging om dat feit te verdoezelen. 'Ik was een waardeloze echtgenoot. Doris hield van me. Ik was voor haar de enige. Maar ik...' Hij liet de zin onafgemaakt in de lucht hangen, maar de bedoeling ervan was niet te miskennen. Hij boog zijn hoofd en trok zijn vingers in een kammende beweging door zijn verwarde haar. 'Ik weet niet wat ik nu aanmoet.' Hij had het over zijn schuldgevoelens, dat was duidelijk. Tracy voelde eigenaardig genoeg een vreemde verwantschap met deze bedroefde boom van een man.
'We hebben allemaal onze demonen, waartegen we moeten vechten,' zei hij zacht. 'Misschien helpt het als je erover praat.'
Thwaites hoofd kwam omhoog, alsof iemand een ruk aan onzichtbare touwtjes had gegeven. Zijn ogen schoten vuur. 'Je moet niet proberen om bij mij de psychiater uit te hangen,' blafte hij, knipperde met zijn ogen en zuchtte. 'Christus, ik weet niet eens meer wat ik zeg.'
Tracy schoof zijn glas in de richting van de ander. 'Hier,' zei hij,'drink wat.'
Toen Tracy bleef aandringen, nam Thwaite het glas ter hand, en knikte. 'Misschien heb je wel gelijk.' Hij sloot zijn ogen. 'Het was een afwijking van mij... shit, een hoertje!' Hij opende zijn ogen en richtte zijn blik op Tracy. 'Een heel speciale.' Hij wachtte de reactie van de ander af.
'Ga verder,' zei Tracy neutraal.
Maar het ogenblik verstreek, onbenut. Thwaite maakte een handgebaar. 'Ach, het was niets bijzonders. Van mijn kant... zoals ik al zei, een afwijking.'
'Maar je bleef haar bezoeken?'
'Ja, natuurlijk... met haar kon ik dingen doen, die ik niet met mijn ... Doris kon doen.'
'Dus je bedroog je vrouw?'
'Het ging veel verder, snap je dat dan niet!' De whisky deed haar werk. De pijn werd verdoofd, zowel in fysiek als in geestelijk opzicht. 'Ik leidde een dubbelleven. Dat begrijp ik nu pas. En dit... een gebeurtenis als deze was er voor nodig om me dat te laten beseffen. Ik heb haar vanochtend niet eens een prettige dag toegewenst.' Zijn gezichtsuitdrukking was verwrongen, zijn handen beefden opnieuw van de onderdrukte emoties.
'Jaren geleden,' zei Tracy, waarna hij een hand ophief om opnieuw een rondje te bestellen, 'zat ik in het leger, bij een speciale afdeling. Welke, dat doet er niet toe. Ik kreeg opdracht om naar Zuidoost-Azië te gaan, en ik ging. Dat was tijdens de oorlog in Vietnam.
Ik had zes man onder me. En een van hen was een lange, slungelachtige jongen, een van het onvolwassen type, je kent het type wel.' Hij wachtte op een reactie van Thwaite en toen deze knikte, vervolgde hij zijn relaas. 'Ze stuurden voortdurend allerlei jongens die kant op, nauwelijks getraind, net van school, enzovoort. Er was eenvoudigweg geen tijd beschikbaar om ze behoorlijk te trainen. Ze zetten die arme jochies gewoon vooraan, in de eerste frontlinie, en verwachtten dat zij de oorlog zouden winnen.'
'Voor het merendeel zwarten en Portoricanen, niet waar?'
Tracy knikte. 'Voor het merendeel, ja. Maar deze knaap was een blanke jongen. Bobby, heette hij. Het was een van de wildste jongens die ik ooit heb gekend. Aan het front gedroeg hij zich altijd alsof hij zichzelf iets wilde bewijzen. Hoe dan ook, hij vocht als een bezetene en leerde snel. Ik leerde hem die dingen waarvan ik vond dat hij ze moest weten. Maar één ding wilde hij niet van me aannemen, dat je tijdens een oorlog niet te dik bevriend met iemand moet raken. Hij had een maat in onze groep, een ware psychopaat, een knaap met beton in zijn hart en zo moordlustig als de pest. Behalve Bobby had die kerel geen vrienden. Wat ze in elkaar zagen, heb ik nooit begrepen.'
De drankjes werden geserveerd en Tracy wachtte tot de kelner zich weer bij zijn collega's had gevoegd.
Tracy was zich bewust van de belangstellende blik in de ogen van Thwaite. Hij keek Tracy nu recht in de ogen en had zich zelfs iets naar voren gebogen. Op dit ogenblik had hij in ieder geval zijn eigen zorgen een ogenblik vergeten, en dat was precies wat Tracy had beoogd.
'Op zekere avond liepen we patrouille. Bobby's vriend, de psychopaat, liep voorop. Dat had ik zo geregeld. Die knaap was net een bloedhond. Hij rook de Vietcong al van een afstand.' Tracy nam een slok. 'Maar die avond liet zijn geluk hem in de steek. Hij stuitte op een booby-trap en spatte in zes delen uiteen. Bobby was een shock nabij. Ik had hem gewaarschuwd, maar hij had niet naar me willen luisteren. Het was een jongen die niet zonder vrienden kon. Wat hij daar in het oerwoud deed, heb ik nooit kunnen achterhalen. Weliswaar werd hij opgeroepen, maar hij tekende vrijwillig bij en vroeg overplaatsing naar Zuidoost-Azië aan. Het leger had hem tegen zichzelf in bescherming moeten nemen en hem ergens in lówa een veilig baantje moeten geven.' Tracy leegde zijn glas. Vreemd genoeg bleef zijn mond droog.
'De volgende dag gingen we opnieuw op patrouille, dat wil zeggen, we trokken verder. Behalve Bobby. Hij weigerde het lijk van zijn vriend zo maar achter te laten. We hadden een belangrijke opdracht gekregen en ik kwam nu al één man tekort. Dus ik werd boos, witheet zelfs. Ik schreeuwde hem toe en sloeg hem in zijn gezicht, waar de anderen bij waren. Ik vernederde hem, eigenlijk.'
Nu was het de beurt aan Tracy om naar een onbestemd punt in het vertrek te staren. Opnieuw ervoer hij de klamme hitte van het oerwoud, hoorde hij het gekwetter van de vogels, het geritsel van insekten en voelde zijn huid jeuken. En hij herinnerde zich de stank. De dood was alomtegenwoordig, waarheen je je ook wendde. De lucht was er zwanger van.
'En?' drong Thwaite aan. 'Wat gebeurde er toen?'
'Op een zeker ogenblik moesten we uit elkaar gaan, ons verspreiden. Ik zag hem nooit levend terug. Hij was onvoorzichtig. Ik had het moeten voorzien. Tenslotte vond ik hem terug in de smeulende resten van een kamp van de Rode Khmer. Ze hadden hem langzaam doodgeslagen en hem met scherpgepunte stokken, dwars door zijn lijf gestoken, aan de grond vastgenageld. Veel was er niet van hem over. Aan de uitdrukking op zijn gezicht viel af te leiden, dat ze er hun gemak van hadden genomen. En tot op de dag van vandaag zie ik hem zo voor me, met ogen die verder keken dan de hel.'
'En dat was het dus,' zei Thwaite kalm.
'Niet helemaal.' Tracy maakte vochtige strepen op het formicablad door zijn glas voortdurend te verplaatsen. Hij hield het glas geen ogenblik stil. 'Ik ging achter die schoften aan.'
'En je kreeg ze te pakken. Werkelijk?'
'Ik kreeg iemand te pakken, één van hen,' zei Tracy. 'Ik hield mezelf gewoon voor dat het een van de schoften was die Bobby vermoordden.'
'En jij vermoordde hém?'
'Ja,' zei Tracy. 'Uiteindelijk.' Het glas bleef in beweging. 'Ik kapte een bamboestok van een meter of drie, maakte een lus aan het uiteinde en trok die strak aan om de nek van die kerel. Zelf hield ik het uiteinde van die stok in mijn hand. We lieten hem voor ons uit lopen. Die dag trapte niemand van ons op een booby-trap. Ik had hem gekneveld, maar hij deed precies wat we van hem verwachtten. Hij leidde ons in een boogje rond alle booby-traps die we op onze weg tegenkwamen.' In een gewelddadige beweging schoof Tracy het glas van de tafel.
De kwetterende Chinezen hielden abrupt hun mond en het werd doodstil in het restaurant. Voor het eerst keken ze aandachtig naar de twee bezoekers. Het volgende ogenblik zetten ze hun gesprek voort alsof er niets was voorgevallen. Een Chinees meisje ruimde zonder een woord te zeggen de glasscherven op.
'Aan het eind van de patrouilletocht,' zei Tracy, 'maakte ik hem duidelijk dat hij zich niet voor niets had uitgesloofd. We gingen via dezelfde weg terug. Ik wist toen waar de booby-traps lagen en verzekerde me ervan dat hij de laatste niet miste. Ik vermoordde hem.'
Thwaite nam Tracy aandachtig op. Hij herkende de pijn die via het gezicht van de ander zichtbaar werd. 'Ik dacht,' zei hij na een poosje, 'dat je dat joch - Bobby? - op zijn hart had gedrukt dat hij geen vrienden moest maken.' Hij leegde in één teug zijn glas. 'Mij klinkt het in de oren alsof je werkelijk op hem gesteld was geraakt. Hoe kwam het dat je je eigen raad niet ter harte nam?'
Toen Kathleen Christian via de draaideur van het Parker Meridien Fifty-sixth Street opstapte, concludeerde ze dat het in New York lang niet zo benauwend warm was als in Washington, en derhalve redelijk aangenaam.
Ze droeg een zilvergrijze broek, met enkelbandjes van parachutezijde en een lange blauwkatoenen sweater. Enkele hagedissen hadden hun leven gegeven om haar in staat te stellen op schoenen van hun huid rond te lopen. Een ketting, van zwarte Biwaparels completeerde haar uitmonstering. Ze voelde zich sterk en vol zelfvertrouwen; ze was in elk opzicht voorbereid op wat ze in gedachten had. Het zou, zoals ze het zelf bij voorkeur omschreef, een gedenkwaardige dag worden. Maar Kathleen was dol op gedenkwaardige dagen; zonder hoogtepunten was het leven immers de moeite van het leven niet waard? Vaak dacht ze dat alle mensen in een of ander opzicht junkies waren. Zij was verslaafd aan macht, en dat was bepaald geen gekke keuze.Kathleen sloeg af naar links en liep een half huizenblok Sixth Avenue op. Daar hield ze een taxi aan. 'Third Avenue,' zei ze toen ze instapte.Ze leunde achterover, draaide het zijraam naar beneden en keek naar de stad die aan haar voorbijgleed. In deze stad was ze opgegroeid, maar, vreemd genoeg, had ze er geen enkele band mee. Deze stad heette het zakenhart van de wereld te zijn, en wellicht was dat zo. Maar voor zakendoen had ze geen enkele belangstelling. In Washington, daar hadden de mensen werkelijk macht. Vanuit die stad werd het land geregeerd, en die stad betekende voor haar meer dan welke andere stad ter wereld. Parijs was een plek om op vakantie te gaan; in Washington moest je wonen als je er bij wilde horen.
Je bent een rotstad, New York. Ze fluisterde de belediging door het openstaande zijraam de zuurstofarme straat op. Diep in haar hart wist Kathleen hoezeer Atherton Gottschalk van haar afhankelijk was. Maar toch. Ze wilde niet dat hij zich nog sterker aan haar hechtte. Ze moest de touwtjes stevig in handen houden, maar de afstand tussen hem en haar mocht niet kleiner worden. Dat moest hem uitgesproken duidelijk worden gemaakt. Dat moest hij goed inzien en dat betekende dat ze hem met zijn eigen wapens moest terugdringen.Op het ogenblik waarop ze de stem aan de andere kant van de lijn als die van Eliott herkende, wist Kathleen ook wat haar te doen stond om zich ervan te verzekeren dat Gottschalk voor de rest van zijn leven uit haar hand at.
En daarom bevond ze zich nu in Manhattan, in een
gele taxi die zich moeizaam door het verkeer op Third Avenue
worstelde. In het westen zag ze de scherp afgetekende contouren van
een klein stadspark, omgeven door een smeedijzeren hek met de
kennisgeving:
ALLEEN VOOR BEWONERS. Dat was Gramercy Park ... en in dat park
woonde Delmar Davis Macomber.
Het was een vier verdiepingen tellend pand, opgetrokken van rode bakstenen. De overkapping van het bordes werd door vier zuilen ondersteund. De bovenste helft van de ramen bestond uit glas-in-lood in verschillende tinten. Het huis werd omgeven door een groot hek dat duidelijk maakte dat de aanwezigheid van vreemden in de buurt ervan niet op prijs werd gesteld. De toegangspoort werd aan weerskanten geflankeerd door een lantaarn. Met ëén oogopslag constateerde ze dat de gaslantaarn
's avonds werkelijk op gas brandde.
Macomber! Zou hij werkelijk degene zijn die Gottschalk aan de leiband hield? Kathleen, die alle machthebbende zakenlieden nauwgezet in het oog hield, wist dat Metronics Inc. een razend snelle groei had doorgemaakt. Ze wist ook dat hij, voor wat de buitenwereld betrof, geen enkele band met een politieke partij had. Als hij Gottschalk spekte, werd dat zorgvuldig buiten de publiciteit gehouden. Op zich was dat niet zo verbazingwekkend. Er waren talloze miljonairs die angstvallig geheim hielden welke kandidaten door hen werden gesteund. Maar Kathleen had ook geruchten gehoord dat Macombers tweede huwelijk uitsluitend vanuit zakelijk oogpunt was gesloten. Het was een puzzel die haar steeds meer fascineerde.
Op de hoek van Third kocht ze een New York Times en begon te lopen alsof ze door een sterke magneet in de richting van Twentieth werd getrokken. De aanwezigheid van de behuizingen van de stedelijke miljonairs bezorgden haar een ongekend gevoel van opwinding. Maar de kans bestaat, besefte ze plotseling, dat ik me vergis en dat Gottschalk alleen contact heeft met junior. Maar diep in haar hart geloofde ze dat niet. Macomber junior had Gottschalk niets te bieden. En ze kon geen enkele andere reden bedenken waarom Gottschalk bemoeienis met de jonge Macomber zou kunnen hebben. Ze posteerde zich in een portiek schuin tegenover het huis van Macomber en trok zich in de schaduwen terug. Hoe langer ze erover nadacht, des te meer raakte ze ervan overtuigd dat Gottschalk niets met junior te maken had. Haar hart begon sneller te kloppen toen ze besefte wat voor een geweldig machtsblok de combinatie Gottschalk-Macomber vertegenwoordigde. Ze zuchtte diep.
Een vrouw met een kinderwagen slenterde voorbij. De vrouw stopte een ogenblik om het dekentje recht te trekken. Aan de overkant van de straat stopte een oude man met een Doberman naast een lantaarnpaal. De hond tilde, een achterpoot op en urineerde. Een passerende jongeman floot bijzonder vals het refrein van een oud deuntje van The Beatles. Strawberry Fields Forever, dacht ze, en richtte haar blik opnieuw op de voorpagina van de krant. Een bomexplosie had gedeeltelijk het hoofdkwartier van de Amerikaanse strijdkrachten in Europa verwoest, deelde de krant mee. Er vielen dertig doden, onder wie een Amerikaanse generaal, te betreuren. Christus, dacht ze toen ze opkeek en haar blik op de voordeur van het huis aan de overkant richtte. Terwijl ze las keek ze elke halve minuut naar de overkant. Ze las verder op pagina drie. Er waren nog twee artikelen aan de aanslag gewijd. In een ervan stond de reactie van Buitenlandse Zaken verwoord, die erop neerkwam dat er 'geen enkele reden tot bezorgdheid' was. De plaats waar de aanslag had plaatsgevonden, Ramstein, huisvestte Amerika's grootste luchtmachtbasis in Europa, en was bovendien thuisbasis van het 86e Tactical Fighter Wing en tevens plaatsvervangend hoofdkwartier van de Noordatlantische Verdragsorganisatie voor Midden-Europa. Maar volgens een woordvoerder van Buitenlandse Zaken was het onbegonnen werk om alle terroristengroeperingen serieus te nemen. 'In dat geval,' verklaarde hij,
'zouden we nergens anders meer aan toe komen.'
Het tweede artikel was van de hand van een van de buitenlandse correspondenten van de Times, die verband legde tussen deze aanslag en de aanslag die enkele weken geleden in Peru plaatsvond, én met de recente aanslag op luitenant-kolonel DeWitt in Caïro. De correspondent vroeg zich op subtiele wijze af of Amerika soms werd belaagd.
Toen Kathleen voor de twaalfde keer haar hoofd ophief, zag ze een donkere gedaante weglopen van de voordeur van de woning van Macomber en een ogenblik verkeerde ze in de veronderstelling dat het Eliott was. Ze kwam in beweging en bleef toen roerloos staan.
De man kon onmogelijk Eliott Macomber zijn, zag ze nu. Het was een oosterling, een knappe jongeman met een scherpgesneden gezicht dat noch Chinees, noch Japans was. In de loop van haar werkzaamheden voor Brady en Mheerson had ze vele keren contact gehad met Aziaten en al doende had ze geleerd de verschillende nationaliteiten van elkaar te onderscheiden. Een Vietnamees was het ook niet, dacht ze. Daar was zijn huid te donker voor. De sensualiteit die van hem uitging, maakte haar duidelijk dat het een Cambodjaan moest zijn. Toen ze hem met haar blik volgde, werd haar mondholte vochtig. Maar, hield ze zich voor, eerst de zaken, dan de pleziertjes. Niettemin keek ze hem na tot hij in de richting van Broadway om een hoek uit het zicht verdween. De brede schouders, de slanke heupen en de gespierde dijbenen van de jongeman bezorgden haar een vreemd gevoel in haar onderbuik.
Vanwege haar belangstelling voor hem, miste ze Eliott bijna. Hij was in het geheel niet lelijk. Integendeel, hij zag er zelfs opvallend uit. Maar vergeleken bij de Cambodjaan viel hij volkomen in het niet. Bovendien ontbrak het hem aan de magnetische uitstraling die zijn vader kenmerkte. Hij gedroeg zich eerder als een puber die in gevecht met de wereld om hem heen was. Hij hield zijn schouders een beetje gebogen, het hoofd iets naar voren gebogen, en hij liep met de slungelige tred van iemand die het aan zelfvertrouwen ontbreekt. Hij was gekleed in een spijkerbroek en een T-shirt met korte mouwen.
Ze zuchtte en constateerde met spijt dat haar voorkeur uitging naar de Cambodjaan. Maar de werkelijkheid liet zich helaas anders aanzien. Het ontbrak Kathleen echter niet aan werkelijkheidszin; deze jongen was Eliott, haar prooi. Ze stapte uit het portiek te voorschijn toen ook hij in westelijke richting van haar wegliep. Ze bleef een half huizenblok achter hem lopen, aan de andere kant van de straat.
Voor Bill Brady, de andere partner van de advocatenfirma waarvoor ze werkte, had ze dit soort werk vaak genoeg gedaan. Natuurlijk nam de firma af en toe een privé-detective in de arm. Maar, zoals Brady haar vaak genoeg met kennelijk plezier had voorgehouden, er waren ogenblikken waarop zelfs de meest bonafide firma van de legale paden moest afwijken. Onder het mom van een vakantie, had hij haar aan een van de beste detectivescholen in Virginia een cursus laten volgen. Binnen twee weken waren haar daar de grondbeginselen van het speurdersvak bijgebracht. Van de aanwezige cursisten haalde ze moeiteloos de beste cijfers.
Eliott bewoog zich met afgemeten passen in de richting van de binnenstad. Kathleen twijfelde er niet aan: hij wist precies waar hij heen ging, hij had een doel. Op Seventh Avenue sloeg hij af en begaf zich nu in zuidelijke richting, stak Fourteenth Street over en ging de Village binnen. Enkele huizenblokken verderop duwde hij de glazen deur van een restaurant open.
Kathleen telde langzaam tot vijftig, stak toen de straat over en ging ook naar binnen. Ongeveer een half dozijn tafels was bezet. De toog was van een ouderwets model en van hout. Het bovenblad glansde. Er waren slechts twee mannelijke bezoekers in de gelegenheid en een van hen was Eliott. Hij zat op een stoel met een rechte rug, met zijn rug naar haar toegekeerd. Tegenover hem zat een blond meisje. Kathleen schatte haar leeftijd op negentien, hooguit twintig jaar. Haar haar was kort, bijna mannelijk kort, en stond rechtop als dat van een punk. Ze droeg een zwartleren broek die haar benen strak omsloot en een hesje met een ontwerp dat aan luipaardhuid deed denken. Haar eigen huid was opvallend blank. Kathleen nam op een barkruk plaats en bestelde een Bloody Mary. Het meisje was aan het woord en was zichtbaar opgewonden, nog net niet boos. Eliott nam haar bedaard op, onaangedaan zelfs. Kathleen spitste haar oren, maar ze zat te ver van het tweetal vandaan om te kunnen horen waar het gesprek over handelde. Ze was nog steeds bezig te besluiten wat voor actie in de huidige situatie het gewenste resultaat zou opleveren, toen er onverwacht een eind aan de verhitte conversatie kwam. Het luipaardmeisje snauwde Eliott iets toe en stond op van haar stoel. Vrijwel tegelijkertijd liet Kathleen zich van de barkruk glijden, en liep naar hen toe.
Toen Kathleen halverwege de afstand naar het tafeltje was, sloeg het meisje Eliott. Kathleen keek niet in de richting waar de ruzie zich afspeelde, maar vanuit een ooghoek hield ze het tweetal omzichtig in de gaten.
Het meisje snauwde iets en sprong op. Ze morste de inhoud van haar glas op het tafelblad. Nu ging Eliott ook staan. Hij gaf haar een duw. Ze wankelde en het volgende ogenblik kwam ze in botsing met Kathleen, die zich op het contact had voorbereid. Ze hield het meisje overeind. Toen ze zich ervan bewust werd dat iemand haar vasthield, grauwde ze Kathleen toe als een wild dier, met ontblote tanden, en wandelde het restaurant uit.
Kathleen bleef roerloos staan. Ze staarde Eliott aan, wachtend tot deze het initiatief zou nemen.
'Het spijt me verschrikkelijk,' zei deze met een bezorgde gelaatsuitdrukking. 'Alles oké?'
'De vraag moet zijn,' zei Kathleen. 'Is alles oké met jou?'
Dat bracht een glimlach om zijn lippen; ze voelde zich meteen door zijn glimlach gecharmeerd. Zijn gehele uitstraling veranderde op frappante wijze toen hij glimlachte.
'Ach, wij maken voortdurend ruzie.'
'Werkelijk?' vroeg ze. 'Bepaald leuk lijkt me dat niet.' Ze liep langs hem heen en ging het damestoilet binnen. Daar las ze de graffiti-teksten, wachtte precies drie minuten en stapte toen de gelegenheid weer binnen. Eliott sprak haar meteen aan.
'Mag ik je iets te drinken aanbieden?' vroeg hij.
'Kun je me een goede reden geven waarom ik dat zou accepteren?'
'Ik zou het op prijs stellen.'
'Nou, je bent tenminste eerlijk.' Ze glimlachte. 'Vooruit dan.' Ze stak haar hand op naar de barkeeper, die haar meteen een Bloody Mary bracht.
'Vertel me eens iets meer over je vriendinnetje.'
'O, Poly' - hij lachte - 'ze is leuker om te zien dan om mee uit te gaan.'
Kathleen schonk hem een vlakke blik. 'Waarom blijf je dan met haar omgaan? Je ziet er in mijn ogen bepaald niet uit alsof je problemen met het andere geslacht hebt.'
Eliott, die nog nooit van zijn leven door iemand van het andere geslacht op zo'n manier was toegesproken, was een ogenblik sprakeloos. 'Ach,' zei hij toen, 'wat tussen ons bestond was van vrijblijvende aard.' Hij keek haar hoopvol aan en stak zijn hand uit.
'Eliott Macomber.'
Hij hield zijn scherpe blik op haar gevestigd, speurend naar een reactie op het noemen van zijn naam. Dit is een test, dacht ze. Hij wil als persoon worden geaccepteerd, niet als de zoon van zijn vader, niet vanwege de rijkdom en invloed van die laatste. Ze liet hem haar slanke vingers vastpakken. 'Kathleen Christian,' zei ze. Haar gezichtsuitdrukking bleef volmaakt in de plooi; ze gaf er op geen enkele wijze blijk van dat zijn naam haar bekend was. 'Ik zou er geen bezwaar tegen hebben als je mij voor een lunch uitnodigde,' zei ze brutaal.
Omdat de rechercheur nergens anders heen kon, had Tracy Thwaite meegenomen naar zijn appartement aan East Thirtieth Avenue.
'Of je moet liever naar Melody gaan,' had Tracy geopperd toen ze het restaurant verlieten.
'Ik pieker er niet over,' zei Thwaite met een gepijnigde gelaatsuitdrukking. 'Ik wil niet dat ze me in deze toestand ziet. Misschien denkt ze wel dat mij iets is overkomen en dan komen al haar moederlijke instincten boven.'
Tracy schonk hem een zijdelingse blik. 'Dat zou
misschien niet eens zo'n gek idee zijn. Jij zei dat ze iets
bijzonders was.'
Thwaite snoof. 'Misschien loog ik wel.' De woorden klonken hard en bitter. Hij keek van Tracy vandaan, naar de bijna Duits ogende contouren van Manhattan Bridge. 'Ik veronderstel dat het te laat is om White te bellen. Ik ben bijzonder benieuwd naar die foto's.'
'Anders ik wel,' zei Tracy. 'Maar ik denk dat we allebei hard aan een goede nachtrust toe zijn. Die foto's kunnen wel tot morgen wachten.'
'Natuurlijk,' zei Thwaite. Hij bleef roerloos op het trottoir staan en wiegde licht heen en weer. Tracy greep hem bij zijn elleboog vast om te voorkomen dat hij een smak zou maken, en tegelijkertijd om hem te beletten over te steken nu het voetgangerslicht op rood stond. 'Ach, wie probeer ik in de maling te nemen, eigenlijk.'
Thwaite mompelde in zichzelf, zoals zoveel dronkemannen voor hem hadden gedaan. 'Natuurlijk zou ik best naar haar toe willen.'
Hij richtte zijn blik op Tracy en probeerde deze in focus te krijgen.
'Ze kan kussen, ai, daar kun jij niet tegenop. Ze is ook een stuk knapper.' Hij probeerde zijn gedachten op een rij te zetten, en faalde. Hij snoof hardop. 'Je hebt een hoop goeie eigenschappen, Tracy. Maar knap ben je niet.'
Nu, de volgende ochtend, hees hij zich met veel gesteun en gekreun van de bank waarop hij de nacht had doorgebracht. Tracy bevond zich in de keuken. Toen het zachte gekreun tot hem doordrong, stapte hij de kamer binnen.
Thwaite hield zijn handen tussen zijn knieën geklemd en zat iets naar voren gebogen. Hij staarde met een lege blik naar het vloerkleed, naar niets.
Tracy plaatste een dampende kop koffie in zijn blikveld. De kop bleef onaangeraakt op het glazen blad van de salontafel staan. Lauren was die ochtend vroeg vertrokken. Ze moest die week elke dag vroeg beginnen. Tracy keek om zich heen en constateerde dat zijn woonruimte er zonder haar grauw en leeg uitzag. Onwillekeurig huiverde hij bij de gedachte dat hij binnen zo'n korte tijd afhankelijk van een ander was geworden.
'Kom op,' zei hij tegen Thwaite. 'Opdrinken.'
'Huh,' zei deze. 'Geen dorst.'
'Ik ben aan het ontbijt bezig.'
'Is dat die ontzettende stinklucht? Ik heb overigens geen honger.'
Tracy keek op hem neer. 'Je hebt gewoon een kater.'
Thwaite kon zich er niet toe zetten om antwoord te
geven. Tracy nipte van zijn koffie en voelde de warmte naar binnen
sijpelen. Tenslotte keek Thwaite op. Zijn ogen waren roodomrand.
'En hoe is het met jou,' slaagde hij er eindelijk in om uit te
brengen. 'Jij dronk net zoveel als ik. Misschien zelfs meer. Je
zou, net als ik, eigenlijk niet tot lopen in staat moeten zijn.
Waarom ben jij anders, Tracy?'
Tracy glimlachte. 'Ik heb een ijzeren constitutie.' Hij bukte zich en bood Thwaite de koffïekop binnen handbereik aan. 'Kom op. Ik heb alleen iets aan je als je klaarwakker en alert bent. We hebben een afspraak met Ivory White. Over die foto's, weet je nog wel?'
Thwaite knikte en kneep meteen erna zijn ogen stijf dicht. 'Oei, dat was een vergissing.' Hij wreef met zijn handen over zijn gezicht in een poging de verdovende werking van de kater te laten verdwijnen. 'Ja, ik weet precies waar je het over hebt, maar op een of andere manier interesseert het me allemaal niet meer zoveel. Na afgelopen nacht voel ik ...' Hij zweeg, liet zijn kin op zijn handen steunen en sloot zijn ogen. 'O, God, het is een nachtmerrie. Het moet een nachtmerrie zijn. Tracy zeg dat het een nachtmerrie is.'
Het werd stil in het vertrek. Tracy ging tenslotte de keuken binnen en werkte zonder iets te proeven zijn ontbijt naar binnen. Op dit ogenblik kon hij niets doen om Thwaite te helpen. Niemand was daar op dit ogenblik toe in staat, behalve misschien Melody. Maar dat was iets waarover Thwaite zelf moest beslissen. Toen hij was uitgegeten, ging hij terug naar de woonkamer. Thwaite zat rechtop en wekte de indruk iets te zijn opgeknapt. Hij hield de koffiekop met beide handen vast.
'Zal ik nog een kop voor je halen?'
'Nee, nee, ik heb genoeg gehad.'
'Luister eens,' zei Tracy. 'Wat zou je ervan zeggen als ik die foto's eens ging ophalen? Kun jij je in de tussentijd opknappen, een bad nemen en je scheren en zo. In de keuken vind je eieren, als je denkt eraan toe te zijn.'
'Dat is misschien niet zo'n gek idee.' Thwaite zocht in de borstzak van zijn overhemd en haalde een verfrommeld stukje papier te voorschijn. 'Dit is zijn telefoonnummer. Bel hem en vraag hem waar hij woont. Met een beetje geluk is hij thuis. Als ik het goed heb, heeft hij nachtdienst gehad.'
Politieman Ivy 'iedereen-noemt-me-Ivory' White
woonde in Sunnyside, net over de Fifty-ninth Bridge, samen met een
slanke echtgenote en een kleuter.
'Jezus,' zei hij toen hij de deur voor Tracy opende. 'Ik wist niet wat ik zag toen ik bij Thwaite's huis aankwam. Ik belde meteen 911
en de brandweer, en toen ben ik pleite gegaan.' Hij haalde op een verontschuldigende manier zijn schouders op. 'Ik bedoel, ik had geen idee of...' Hij kneep zijn ogen iets samen. 'Is er iets met Thwaite?'
'Hij is oké. Hij komt wel over de klap heen.'
'Zijn gezin ...'
'Helaas.' Tracy keek naar White's vrouw, die met de krijsende kleuter op haar arm achter haar man stond. Ze stond hem met grote ogen aan te kijken. Hij had een dergelijke uitdrukking van angst eerder in vrouwenogen waargenomen.
'Christus.' White sloeg haastig een kruis.
'Schat, wat is er gebeurd?' De stem van de vrouw klonk hoog en schel, en vooral bang.
'O, niets, baby.' Hij wendde zich tot haar. 'Waarom breng je Michael niet naar de woonkamer. Het joch vat hier nog kou.' Hij wendde zich tot Tracy. 'Onvoorstelbaar, maar waar. Het is al dagen bloedheet en mijn kind heeft de griep. Noch ik, noch mijn vrouw hebben de afgelopen week ook maar één nacht rustig geslapen.' Het volgende ogenblik wist hij niet wat hij eraan toe moest voegen. Hij keek Tracy een beetje hulpeloos aan, draaide zich om en ging het huis binnen. Hij kwam terug met een grote bruine envelop.
'Wat vreselijk rot voor Thwaite, dat van zijn gezin. Voor een blanke is hij best oké.' Hij glimlachte. 'Meneer Richter -'
'Tracy.'
'Doe Thwaite de groeten van mij.'
Toen Tracy zijn appartement weer binnenstapte, leek de rechercheur er een stuk beter aan toe. Hij had een bad genomen, zich geschoren en liep nu met rozige wangen rond. De schittering in zijn ogen was terug.
'Hoor eens,' zei hij zodra Tracy het vertrek binnenstapte. 'Het spijt me dat ik je zo tot last ben geweest.'
'Vergeet het maar, Douglas. We zijn allemaal mensen.'
Thwaite schonk hem een vreemde blik. 'Behalve jij, misschien. Ik moest steeds maar denken aan wat jij afgelopen nacht deed. Ik weet niet waarom. Misschien om mijn gedachten te verzetten en ... je weet wel... van wat ik vandaag moet doen. De ouders van Doris bellen ...' Hij draaide zich om, naar de gordijnen die er in het zonlicht stoffig uitzagen. 'Ze mochten me toch al niet. Het zal geen leuk gesprek worden, kerel, integendeel.' Hij draaide zich weer om in de richting van Tracy en fronste zijn wenkbrauwen. 'Telkens opnieuw zie ik voor me hoe jij gisteravond die Tonio afmaakte. Hoe deed je dat, verdomme?'
'Zoiets kun je niet uitleggen,' zei Tracy. 'Zoiets moet je leren.'
'Heb je dat van die knaap in de dojo geleerd?'
Tracy glimlachte. 'Nee, Higure is nu mijn sensei. De man die mij oefende is dood.' Er verscheen een afwezige blik in zijn ogen. 'Hij stierf drie jaar geleden, in de bossen van Virginia, omringd door heuvels, volbloeden en een stuk of wat jachthonden.'
'Dat klinkt niet gek,' zei Thwaite. 'Zo zou ik ook best aan mijn eind willen komen.'
Tracy zei niets en vervolgens opende Thwaite de envelop. 'Laten we deze eens even bekijken.' Ze spreidden de foto's uit op het blad van de salontafel. Het waren matglanzende opnamen van tien bij twintig. Opnamen van het masker van de dood.
De eerste twee toonden John Holmgren zoals Tracy en Moira hem hadden achtergelaten: op de bank, met één been op de vloer, met verkreukte en verfomfaaide kleren. De eerste foto bood een totaaloverzicht van het vertrek, waarin duidelijk werd in welke houding het lijk in het vertrek werd aangetroffen. De tweede foto toonde alleen het bovenlijf van het lichaam.
Tracy bestudeerde de gelaatstrekken van zijn dode vriend. De uitdrukking gaf zijn vriend een onwerkelijk aanzien, alsof hij naar de interpretatie van een kunstenaar van het echte leven keek. Op de opname was niets opmerkelijks te bespeuren. Ze namen de volgende foto ter hand.
De derde foto toonde een close-up van het onderlijf en leek op het eerste oog niets meer te onthullen dan de eerste twee.
'Volgens mij worden we er niets wijzer van,' zei Thwaite. 'Op de laatste ligt hij op zijn buik.' Hij liet een zachte boer de vrije loop.
'Ik geloof dat ik White onnodig risico heb laten lopen.'
Tracy keek aandachtig naar de vierde foto. Twee-derde van het lijk was op de opname zichtbaar. Hij bleef ernaar kijken, ook toen Thwaite opstond en door het vertrek begon te ijsberen.
'Heb je een vergrootglas of zoiets?'
'In de lade van die kast, daar,' zei Tracy, zonder
het matglanzende oppervlak met zijn blik los te laten. Thwaite vond
een vergrootglas in de aangeduide lade en nam de foto van Tracy
over. Met één oog dichtgeknepen liet hij het vergrotende oog over
de opname glijden. Hij schudde zijn hoofd.
'Niets te zien. Als die knaap werd koudgemaakt, dan begrijp ik niet hoe het werd gedaan.' Hij legde het vergrootglas op de salontafel en reikte Tracy de foto aan. 'Ik dacht even ... dat ze Holmgren misschien gewurgd zouden hebben, met een pianosnaar of zoiets. Maar in de buurt van zijn nek zie ik geen sporen die op een dergelijke aanpak duiden.'
'Dat zouden die knapen van de technische dienst zeker ook hebben gezien ...' Tracy draaide zijn hoofd om. 'Ho eens even. Is de huid van zijn nek zichtbaar?'
Thwaite knikte. 'Ja, zeker. Hoezo?'
Met een bonzend hart reikte Tracy naar het vergrootglas en keek er omzichtig doorheen. Centimeter na centimeter nam hij de nek van zijn dode vriend onder de loep.
Thwaite deed een stap dichterbij. 'Zie je iets?'
'Hmm,' zei Tracy vrijblijvend. Hij keek niet op.
Het werd stil, tot Thwaite gepikeerd zijn stem verhief. 'Nou, ben je van plan om me wat meer te vertellen, of hoe zit dat?'
Tenslotte keek Tracy op en overhandigde de ander vergrootglas en foto.
'Waar moet ik naar kijken?' vroeg Thwaite.
'Zijn nek, vlak bij de haargrens.' Tracy leunde achterover op de bank en sloot zijn ogen. 'Precies tussen de twee verticale pezen.'
Thwaite deed wat hem werd gezegd. Hij keek naar de bovenste rand van het overhemdboord van de gouverneur. Vlak erboven zag hij een donkere streep, de huid tussen het boord en de haargrens. De eerste keer miste hij wat Tracy had gezien. Hij probeerde het opnieuw. 'Een soort vlek, een zwarte stip. Kan van alles zijn geweest: een bloeduitstortinkje, een wondje, maar evengoed een stofje op het negatief.'
'Of,' zei Tracy, 'de plek die de plaats aangeeft waar hij met een naald werd geprikt.'
Het hoofd van de rechercheur kwam omhoog. 'Het lijkt me wat overhaast om aan de hand van een opname als deze tot die conclusie te komen.'
'Ik heb ook niet gezegd dat ik het zeker weet.' Tracy haalde diep adem. 'Dat kan ook niet. Maar als ik op mijn voorgevoel afga...'
Thwaite, die aanvankelijk de ander wilde aansporen
om verder te gaan, sloot met een klap zijn kiezen op elkaar. Hij
wist wanneer hij beter zijn mond kon houden.
Om iets te doen te hebben, begaf Thwaite zich naar het raam en zette daar de air-conditioning aan. Hij tuurde tussen de stroken van de luxaflex door en zag buiten passanten in hemdsmouwen. Sommigen droegen hun jasje losjes over hun arm of schouder. Opnieuw beloofde het een warme dag te worden. Toen Tracy eindelijk sprak, wendde hij zich af van het raam.
'De eerste keer dat ik iemand op deze wijze vermoord zag worden, was in Ban Me Thuot. Een Noordvietnamees was de dader. Twee vingers, een naald ertussen en het slachtoffer is er gegarandeerd geweest.' Tracy zweeg een ogenblik, alsof de herinnering die de kop had opgestoken hem allesbehalve welkom was.
'Kim ondervroeg een Noordvietnamees, op een wijze die voor het slachtoffer een zekere dood betekende, op een wijze die hem uiteindelijk zou dwingen te spreken. Het gebeurde totaal onverwacht. Kim wendde zich tijdens het verhoor een ogenblik van de jongen af. De Noordvietnamees, een jongen nog, bracht in een flits zijn hand omhoog, alsof hij een vlieg van zijn wang sloeg. Het volgende ogenblik viel hij naar voren en was dood. We lieten een arts komen en deze verklaarde dat de jongen aan een hartaanval was overleden. Maar die man haatte ons. Zoals wij onze gevangenen ondervroegen maakte hem, terecht, doodziek.'
Tracy ging recht overeind zitten. Herinneringen uit zijn verleden ploften als granaten in zijn geheugen uiteen. Zijn spieren trilden.
'Maar wij wisten natuurlijk dat de arts het bij het verkeerde eind had. We vonden de naald, en de speldepunt bloed waar de naald de huid was binnengedrongen. Een andere arts, een briljante Japanner, stelde vast dat het gif hoofdzakelijk uit een bijzonder stimulerend middel bestond. Zo stimulerend dat een hart er niet tegen bestand is.'
'Zelfs niet als je kerngezond bent?'
Tracy schudde zijn hoofd. 'Dat schijnt niets uit te maken, omdat het middel zo ontzettend sterk is. Die Japanse arts zei dat hij het gif alleen vond omdat hij ongeveer wist waarnaar hij moest zoeken. In tegenstelling tot andere kunstmatig geprepareerde giffen, laat dit gif geen sporen na. Het spul lost eenvoudigweg op. Die Japanner zei ook dat een Amerikaanse arts het gif nooit zou kunnen lokaliseren en analyseren.'
'Maar wat John betreft heb je geen enkele zekerheid dat -'
'Luister eens, Douglas,' zei Tracy bedaard. 'Zelfs
al zouden we nu de beschikking overhel lijk van John hebben, wat
dan nog? Het gif lost, zoals ik al zei, vrij snel na toediening
op.'
'Enfin,' zei Thwaite tenslotte na een lange zucht. 'We zullen moeten roeien met de riemen die we hebben. Laten we ervan uitgaan dat jij gelijk hebt.' Hij schraapte zijn keel, drukte het peukje van zijn Camel uit en zei: 'Hoe dan ook, ik begrijp niet hoe jij tot de conclusie kunt komen dat Holmgren op de wijze die je zojuist omschreef werd vermoord, alleen afgaand op een zwart stipje op een foto.'
Tracy, die zich in toenemende mate rusteloos
voelde worden, stond op van de bank. 'Niet alleen daarom. Ik dacht
ook aan de manier waarop Moira werd vermoord. Ik heb vroeger mensen
gezien die op dezelfde wijze werden vermoord. De Vietcong bediende
zich af en toe van zulke methoden om duidelijk te maken dat ze in
staat waren om de vijand letterlijk te "verpletteren". De Rode
Khmer, van hetzelfde laken een pak, vooral in hun begindagen. Maar
zij deden het om een andere reden: om kogels uit te
sparen'Walglijk.'
'Nood breekt wetten.' Tracy haalde zijn schouders op. 'Maar goed, laten we er inderdaad van uitgaan dat ik gelijk heb. John werd door een oosters gif vermoord; een gif dat in dit land vrijwel onbekend is. Kort daarop werd Moira om het leven gebracht, doodgeslagen. In de tussentijd vonden we een uiterst verfijnd afluister-apparaatje. Ik geloof dat we moeten zoeken naar een man die tijdens de oorlog in Zuidoost-Azië zat.'
'Je vriend Kim? Hij is Vietnamees, hij zat daar. Hij martelde mensen, heb je me net verteld.'
'Kim, nee,' zei Tracy peinzend, maar vrijwel meteen: 'Om te beginnen zette hij me op het spoor van de moordenaar.' Hij kon Thwaite onmogelijk iets over de stichting vertellen; die genoot binnen de Verenigde Staten geen jurisdictie. 'Ten tweede, iemand doodslaan is zijn stijl niet. Hij houdt van schoon werk. Bovendien weet hij vrijwel niets af van elektronica. Het afluister-apparaat werd met de hand door een expert gebouwd. Ik heb het idee dat ik voorlopig slechts wat betreft één ding gelijk heb: John werd vergiftigd. Daarvan ben ik overtuigd.'
'Je vindt het toch niet erg dat ik daar voorlopig onder voorbe-houd in meega, nietwaar? Laten we eerst maar eens horen wat je vader te zeggen heeft.'
'Goed idee.' Tracy ontspande ietwat.
Thwaite stond op. 'Maar ik moet eerst naar het centrum. Ik heb vandaag heel wat te regelen. Ik waardeer je gastvrijheid, maar drie in één appartement is één te veel. Ik neem voorlopig mijn intrek in een hotel. Met een beetje geluk betaalt mijn verzekeringsmaatschappij de rekening. Ik zal je zo snel mogelijk laten weten waar ik zit.' Hij begon zijn gekreukte jasje aan te trekken. 'Overigens, heb jij mijn nummer op het bureau?'
Hij nam Tracy omzichtig op, aarzelde een ogenblik en zei langzaam: 'Weet je, jij bent iemand om bang van te worden. Toen ik je gisteravond in actie zag ... ik ben blij dat wij nooit slaags zijn geraakt. Het geweld dat jij kunt oproepen ... afijn, het gaat verder dan alles wat ik ooit heb meegemaakt, en ik meende toch dat ik heel wat had meegemaakt.'
'Ik heb me er in geoefend,' zei Tracy met opzet met een emotieloze stem. 'Ik bedien me er alleen van om te overleven.'
Thwaite schudde zijn hoofd. Er verscheen een listige blik in zijn ogen. 'Ja, ja, maar je bent er wel verdomd goed in, dat probeerde ik je daarnet duidelijk te maken.' Hij rolde zijn stropdas op en stopte die in zijn jaszak. 'Als iemand ergens goed in is, moet hij er toch enigszins lol in hebben. Begrijp je wat ik bedoel?'
Tracy schonk Thwaite een sombere blik en dacht aan het gesprek dat hij ooit met Higure had gevoerd. Kokoro, had de sensei gezegd, het hart van alles. Daarin kijken en overleven is de enige heroïsche daad die een mens in zijn leven kan begaan.
'Ik geloof dat jij niet goed bij je hoofd bent,' zei Tracy. Thwaite glimlachte. 'Ja, ik denk dat het dat is.'