* *.*
Wolkjes onder de rechtervleugel. Drie waren het
er, een grote en twee kleine. Het kleinste had zich zelfs met
gouden randjes uitgedost. En heel ver in de diepte een lichte, roze
vlek die spinragdraden het land in stuurde: de stad Marseille. Maar
ten zuiden daarvan strekte de wijde blauwe zee zich uit.
Tim voelde een klein stootje in zijn ribben. Melissa zat met grote
ogen gespannen naar buiten te kijken. Hoe vaak hadden zij zich dit
uitzicht niet voorgesteld? En nu was het, dank zij de onvolprezen
Hélène Brandeis, werkelijkheid geworden. Werkelijkheid waren de
comfortabele eersteklas fauteuils met achter het lichtblauwe
tussengordijn de toeristen die met de ellebogen tegen elkaar
schuurden; werkelijkheid waren de uiterst voorkomende stewardess
met haar zwaaiende zwarte paardenstaart, de voortreffelijke
hertenfilet met aardappelkroketjes en preisselbessen, de fles
Moezelwijn op het neergeklapte tafeltje, de sonore stem van de
captain door de luidspreker 'De temperatuur op Mallorca bedraagt
tweeëndertig graden en ook voor de komende dagen wordt er boven het
eiland een hogedrukgebied verwacht...' Er waren zoveel
werkelijkheden dat het bijna niet te geloven was: het eiland dat
beneden opdook, de kleine schok toen het landingsgestel de grond
heroverde, en daarna, ter hoogte van de vliegtuigtrap, de eerste
welkomstgroet van Mallorca: zijdezachte warme lucht, vermengd met
benzinedampen en zeelucht ... geen regenplassen of wolken, maar in
plaats daarvan toeristen. En die dan ook in hele kudden... Twintig
minuten later was hun bagage al opgeborgen in de kofferruimte van
een grote glanzend zwarte Mercedes. In tegenstelling tot de brik
van Hélène Brandeis was deze auto splinternieuw.
Hotel Formentor stond er in voorname gouden lettertjes op de
voorportieren. Zelfs de chauffeur was een sensatie: met zijn zó
brede schouders, zijn zó smalle heupen en zijn zó blinkend witte
tanden kon Tim zich alleen nog maar Hélènes Juan voorstellen...
'Hoe vind je hem?' informeerde Melissa. Tassend bij de stijl van
het hotel,' antwoordde Tim kort en bondig.
'Precies. En ongetwijfeld is hij de eenzame Amerikaanse miljonaires
van dienst.'
'Maak het nou een beetje!' Misschien had ze gelijk. Misschien had
ook Hélène Brandeis... Maar nee, Hélènes privéleven door Melissa's
praatjes door het slijk laten halen, wilde Tim ook weer niet.
'Gratis is hij beslist niet,' meende Melissa en stapte met
wapperende lokken op het openstaande autoportier af. 'En ik zou hem
mij toch niet kunnen permitteren.' Dat werd Tim toch te bar. 'Nu is
het wel genoeg. We zijn tenslotte op onze huwelijksreis.'
'Zo is het.'
Maar het was nog een aardig eindje tot hun bestemming en zodoende
reden ze in de airconditioned auto met getinte ruiten tegen de zon
dwars over het eiland. Op de heuvels stonden zand- en okerkleurige
boerderijen waarvan Melissa beweerde dat ze wel van brooddeeg
gebakken leken. Ze zagen molens waarvan de wieken volgens Melissa
waarschijnlijk al lang verstookt waren. Ze zagen ook kastelen,
kloosters en zéér, zéér eerbiedwaardige kerktorens. Langs de kant
van de weg werden rode tomaten en oranje sinaasappelen in grote
manden te koop aangeboden. Langs de muren van de huizen hingen
snoeren knoflook, met vele andere artikelen bedoeld om de toeristen
van hun ponden, marken en guldens af te helpen. Maar die stopten
niet om geld uit te geven; ze zwermden groepsgewijs in huurauto's
over het eiland of voornaam afgezonderd zoals Melissa en Tim in de
airconditioned Mercedes van hun hotel.
De zee zagen ze niet. Nog niet. Wel een kar op hoge wielen die door
een zwart muildier getrokken werd. De man op de kar had zijn hoed
over zijn ogen getrokken. 'Alle mensen,' zei Melissa verrast, 'die
maft onder het rijden.'
'Dat lijkt maar zo.' Maar in het voorbijrijden kon Tim toch nog een
blik op de man werpen - en zowaar, de oude man op de bok had zijn
ogen dicht! Toen raakte Tim pas echt in extase: 'Wat een land! Wat
een leventje zou dat zijn: een muildier kopen, je van patiënt naar
patiënt laten rijden en ondertussen zitten maffen.' Hij raakte er
niet weinig van onder de indruk. En nu was daar werkelijk de blauwe
zee. De heuvels daalden af naar de baai die als in een omhelzing
door twee landtongen omvat werd. De chauffeur wees: 'Daar -
Alcudia, ziet u het?' Ze zagen het.
'En links is de weg naar Formentor.'
'Moeten we over die bergen?' vroeg Melissa. 'We zijn er zo
overheen,' stelde de chauffeur haar gerust - in vloeiend Duits nog
wel. Waar zou hij dat geleerd hebben? Weer drong de gedachte aan
Hélène Brandeis zich aan Tim op...
Ze waren er inderdaad zo overheen, het duurde niet langer dan
vijftien minuten. Maar dat waren me minuten! Duizelingwekkende
haarspeldbochten, rotswanden die zich met doodsverachting loodrecht
in de kolkende branding stortten, eenzame pijnbossen - en dan weer
gekloofd gesteente en panorama's die niet alleen in het oog
sprongen, maar ook nog tegen de maag drukten. 'Een onvervalst
Wagnerlandschap,' meende Tim. 'Alleen de Vliegende Hollander
ontbreekt nog.' Maar toen werd de wereld licht en vrolijk. Een dal
ontsloot zich, een lieflijk, paradijselijk dal waarin bloesems
pronkten als bonte vogelnestjes. En achter de bloesempracht glansde
weer blauw en verwelkomend de zee.
Met als toegift de geur van pijnbomen en rozen. Diep snoof Tim de
geuren op. Ze ontroerden hem werkelijk. 'Sterk,' zei hij, pakte
Melissa's hand en drukte die. 'Heel sterk en duizendmaal mooier dan
Griekenland.'
Daar was hij een keer geweest, op het eiland Lesbos, in een
Volkswagen bus met een hele troep andere assistenten uit het
ziekenhuis van Essen. Melissa glimlachte; ze lachte met moederlijke
liefde. Toen kwam er beweging in haar. Zie boog zich naar voren en
stootte de chauffeur aan. 'Stop alstublieft. Ik wil
uitstappen.'
De chauffeur stopte. ‘Watblief?' Ook Tim moest even slikken.
Maar ze had het portier al geopend. 'Kom, Tim. Daar voor ons ligt
het hotel, zie je het niet?' Voor hen? Ja, in de verte lag het
schemerig achter een haag van hoge, rode stammen. En nu zag hij ook
de richtingaanwijzers: naar de golfbaan - naar de tennisbanen.
Alles wat Formentor te bieden had, werd door bordjes met kleine
witte mannetjes aangegeven, allemaal even prachtig. En niet te
vergeten de bloemen, hele velden witte en roze margrieten,
hibiscus- en oleanderstruiken met rozen ertussen. Melissa lachte.
En als ze lachte zag ze eruit als een van die jonge vrouwen op de
affiches van de reisbureaus. 'Stap nou eindelijk eens uit!'
De chauffeur met zijn gebruinde olé-jongensgezicht keek Tim vragend
aan. 'Breng de bagage maar naar het hotel,' beval Tim en zette er
zelfde pas in. Ergens tussen het geboomte en het witte schuim van
de branding wapperden Melissa's rode haren. Ze had haar schoenen in
de hand, holde als een uitgelaten kind, had de waterkant al
bereikt, plensde met haar blote voeten in de golven smeet haar
schoenen weg, pakte met beide handen de zoom van haar rok en tilde
hem op - nota bene een rok van echte zijde! Voor deze reis had ze
een van haar duurste ensembles aangetrokken, want een luxe hotel is
en blijft tenslotte een luxe hotel... Tim wist niet of hij mopperen
of zich alleen maar verbazen moest.
'In het je in je bol geslagen? Je wordt kletsnat!'
'En wat dan nog? Kijk eens, Tim, allemaal schelpen! En Wat een
mooie! Kom mee, Tim, help me zoeken.' Ze pakte haar zakdoek.
'Dat hoeft nu toch niet? Daar hebben we nog dagen de tijd
voor.'
'Nu!'
'Zeg, het is nog zeker een kilometer naar het hotel. Hoe kom je op
de zotte gedachte om de wagen hier te laten stoppen?'
Uitdagend liet Melissa haar haren wapperen. 'Tim Mattau, luister
eens even heel goed: lui met stijl komen niet In een taxi
voorrijden, die nemen bezit van iets. En dat doe je met je voeten.
Of te paard. Begrepen?'
'Nee.' Hoe kon hij ook? Ze deed nu eenmaal zot, maar Is Tim van
iets hield dan was het wel van haar zotte Invallen.
En dus namen ze bezit van Formentor. Het begon met ruim twintig
schelpen die Melissa aan het strand verzamelde. Zwart-wit
gestreepte, gele, roze, donkerrode, allemaal belandden ze in de
zakdoek. En zo - Melissa met een scheur in haar rok die natuurlijk
ook nog aan een dorre tak was blijven haken - huppelde het echtpaar
Mattau vrolijk fluitend en uitgelaten als twee kinderen naar het
grote witte gebouw...
De lobby was voornaam, licht en zo groot als een voetbalveld. En
voornaam in hun smetteloze zwarte tweerijers en hun glanzende
grijze zijden vlinderstrikjes kwamen ook de beide heren achter de
mahoniehouten balie van de receptie over. De ene heette Felix Pons
en was al twintig jaar hoofdportier in Hotel Formentor. Zijn
adjudant heette Luis Martinez. Pons was klein en dik en kwam van
Mallorca. De lange, magere Martinez was een Andalusiër uit
Murcia.
Martinez bekwam als eerste van zijn verbazing. 'Zeg, Felix, je ziet
toch wel hetzelfde als ik?' Felix Pons knikte. 'Kun je me zeggen
wat dat is?'
'Daar zullen we zo dadelijk wel achter komen.' Waar ze achter
kwamen week in hoge mate af van het gebruikelijke in Hotel
Formentor. Hier plachten schatrijke bejaarden of directeuren van
Amerikaanse, Nederlandse, Zwitserse of Duitse multinationals
verpozing te zoeken voor hun inspannende werkzaamheden. Soms in
gezelschap van hun dames, soms ook van secretaressen waarbij
uiteraard eveneens sprake was van dames. Nobelprijswinnaars zochten
de afzondering van het Formentor, wereldberoemde literatoren,
bankiers uit Frankrijk en Italië en zelfs uit China behoorden tot
de vaste gasten. En allemaal waren ze op zoek naar rust: de Spaanse
hoge adel voor zover die nog over geldmiddelen beschikte, politici
en staatshoofden. Margaret Thatcher was al eens hier geweest,
Helmut Kohl misschien ook, en af en toe liet het Spaanse
koningspaar zich hier zien. Maar twee zoals deze?
Ze liepen nog hand in hand ook, slenterden als op een schoolreisje
door de lobby, blootsvoets nog wel. Hij met de pijpen van zijn
jeansbroek opgeslagen, zij met haar schoenen in haar linkerhand en
in haar rechterhand een zakdoek vol natte rommel... 'Wat een stuk!'
mompelde Luis Martinez. 'Super...' Die Luis! Natuurlijk begreep
Felix Pons onmiddellijk wat hij bedoelde: het 'stuk' was niet
alleen blootsvoets, maar bovendien was haar rok gescheurd en liet
een ronde, fraai gevormde, zij het met modder bespatte dij zien. En
ze was ook nog blond. Rossig blond! En ze lachte luidkeels.
Ieder luxe hotel heeft zijn extravagante gasten. Die zijn beslist
niet zeldzaam. Maar viel dit vreemdsoortige stel daar ook onder?
Felix Pons voelde zich erg onzeker toen zij, nog steeds hand in
hand en nog steeds blootsvoets, naar hem toe slenterden.
'Spreekt u Duits?' vroeg de lange, magere kerel met afwachtende
denkrimpels onder zijn weerbarstige haren. De hand die hij op de
balie legde was met zandkorrels bedekt.
Felix Pons greep beledigd naar zijn strikje. 'Pardon, meneer. U
bent hier in Hotel Formentor. Natuurlijk spreek ik Duits.'
Tim knikte nederig. Dat was een schot in eigen doel geweest. Hij
keek over zijn schouder en zag hun koffers staan, inclusief de oude
groene uit zijn studententijd in Göttingen. 'Juan de olé-jongen'
die ze hier gebracht had, zat ernaast. 'Daar staat onze
bagage.'
'O, is die van u?' vroeg Pons al op iets vriendelijker toon. Andere
gasten liepen door de lobby. Wat ze allemaal gemeen hadden was hun
zonverbrande huid, dure en exclusieve vrijetijdskleding, een
slenterende gang die op vakantiestemming kon wijzen, en hun
leeftijd. Ja, een tent als deze kun je je pas na je zestigste
permitteren, dacht Tim.
Lissa nam het heft in handen. 'Er is voor ons een suite
gereserveerd. Op naam van Mattau, dokter Mattau uit Tegernsee.'
Felix Pons kwam tot leven. Het was alsof hij door een inwendige
impuls gereanimeerd was. Hij begon haastig te bladeren. 'Mattau?
Een suite...' En toen gebeurde er iets merkwaardigs. Er ging een
klaphekje open in de receptiebalie en daar stormde Felix Pons
doorheen met open armen en uitgestrekte handen, onmiskenbaar te
uitbundig voor een hoofdportier van zijn leeftijd. 'O, meneer en
mevrouw Mattau! U bent toch vrienden van Madame Hélène? Een groot
genoegen en een hele eer voor ons!' Hoofden draaiden zich om en de
dragers van dure kleding in de lobby spitsten hun oren. Zelfs
'Juan' stond op van zijn stoel achter de bagage.
'Madame Hélène - onvergetelijk. Ze was een van onze trouwe gasten,
hoewel wij haar nu al jaren hebben motten missen.'
Hij keek naar zijn blote tenen. De rechter grote teen was besmeurd
met teer.
'We zijn zo vrij geweest u in plaats van kamer 402 suite 288 te
geven.' Felix Pons boog nog dieper. 'Een van onze mooiste
appartementen, dokter Mattau, met een schitterend uitzicht. U zult
tevreden zijn. Madame Hélène heeft mij vanmorgen opgebeld en op de
hoogte gebracht. U kunt er zeker van zijn dat u daar volkomen
ongestoord logeert.'
'Heel hartelijk dank,' bracht Tim met moeite uit. Benepen lachte
hij Melissa toe. Hoe waren ze ertoe gekomen om krijgertje te spelen
in het zand? En wie had het zotte idee geopperd om op blote voeten
een hotel als dit over een tapijt als dit binnen te wandelen?
'Do not disturb - Ne pas déranger s.v.p. - No disturbar - Bitte
nicht storen.'
Met gouden letters glansden de diverse talen op het kartonnetje dat
aan de deurknop van suite 288 bungelde.
Op de gang naast de cederhouten deur stapelden de dienbladen zich
op met borden, kopjes en lege flessen -drie mineraalwater en twee
champagneflessen. Ter voorkoming van overhaaste conclusies zij
echter vermeld dat het de beide bewoners van het hemelbed deze
nacht niet om alle perken te buiten gaande erotiek ging, maar dat
ze hun overwinning op de menselijke luiheid wilden vieren, lachen,
en bovenal natuurlijk teder zijn -heerlijk teder voor het slapen
gaan. Het hemelbed was van getorst hout en bedekt met goudkleurig
fluweel. De kamer gaf uitzicht op de blauwe zee en kwam aardig
overeen met wat op de brochure afgebeeld stond.
Nadat ze de eerste schok van blijdschap te boven gekomen waren,
constateerden ze dat alles was zoals het behoorde te zijn.
Beneden bij de receptie was het een beetje anders ...
'Pero, que pasa con estos? Informeerde hoofdportier Felix Pons de
volgende morgen bezorgd. 'Estan locos,’ vulde zijn adjudant Luis
Martinez aan en wierp een smartelijke, hartstochtelijke blik omhoog
naar het plafond waar hij suite 288 vermoedde. Luis Martinez dacht
aan zandkorrels op een blanke huid, aan een gescheurde rok en aan
dik rossig blond haar. En aan de lange, slungelachtige dokter. Hij
werd groen van afgunst.
'Dat zou kunnen,' knikte Pons nadenkend. 'Bij vrienden van señora
Hélène is alles mogelijk.' Al die van fantasie doordrenkte Spaanse
gissingen waren een slag in de lucht. In werkelijkheid zat het
tweetal op dit ogenblik eensgezind naast elkaar op een enorme witte
badhanddoek op het balkon met drie stenen pilaren van de balustrade
voor hen en daartussenin, als ze zich een beetje vooroverbogen,
konden ze beneden het ochtendlijke hotelgebeuren waarnemen. 'Zien
we hier de prominente vakantiegangers van Mallorca? De crème de la
crème? Allemaal miljonairs?'
'Daar lijkt het wel op. Je hebt de prijslijst gezien.' ik stel me
miljonairs anders voor.'
'Ik niet.'
'Maar jij kent ze dan ook, hè?'
'Een beetje.'
'Ik ken alleen Hélène Brandeis. Hélène is een vrouw apart. Maar
deze lui...'
'Voor miljonairs zien ze er nogal versleten uit. En oud ook.'
'Hoe wil jij miljonair worden zonder oud te worden?' Dat was een
steekhoudend argument, maar hij liet zich niet van de wijs brengen.
'Dat zal ik je nog wel bewijzen.'
'Met een arbeidsongeschiktheidsverklaring misschien?' vroeg ze
poeslief.
Maar dat alles interesseerde hem nu niet. Waren er geen andere
dingen om aan te denken? Maandag, over drie dagen, was hun
trouwdag. Daaraan viel niets te veranderen, die stond op de
kalender. Alleen de omlijsting, de organisatie, ontbrak.
Toch was er wel het een en ander het droombed, het hemelse uitzicht
en de perfecte service.
'Ik ga een beetje rondkijken,' zei hij.
'Wacht nog even
'Tot straks.'
Zijn hand tekende iets vaags in de lucht en hij was weg, Als Tim
Mattau het erop toelegde, kon hij het in deze entourage tegen
iedere concurrentie opnemen. Hij zag er niet alleen naar uit, hij
was de perfecte gentleman. Nu ook, nu hij omstreeks kwart voor een
met zijn roest' bruine blazer achteloos over zijn schouders onder
de palmen over het pad tussen het zwembad en de bar stapte. Zijn
lange gestalte, zijn smalle gezicht en zijn lachende ogen brachten
de hoofden van de dames in de ligstoelen, als door onzichtbare
koorden getrokken, in beweging. Het was tegen lunchtijd, maar niet
alleen daarom glinsterde menig oog zo hongerig. 'De nieuwe.'
De nieuwe verscheen een paar minuten later in een strakke
zwembroek, wipte vederlicht op en neer op de springplank en schoot
na een perfecte sprong door het water. Maar even onverwachts als
deze imposante mannelijke gestalte opgedoken was, even verrassend
snel was hij helaas weer verdwenen. Waarheen eigenlijk?
Ja, waarheen?
Een enkele blik in het rond had Tim Mattau gesterkt in zijn
overtuiging dat het zwembad niet was wat hij zocht. Het hotel was
uniek, in dat opzicht had de piekfijne meneer Pichler in München
gelijk gehad - maar als je de gasten bekeek? Geen hotel om iets te
vieren. Helaas niet...
Langzaam en boordevol tedere gedachten wandelde Tim tussen de hoge
rode pijnbomen door. Het enorme hotelpark met al zijn terrassen,
tuinen, tennis- en golfbanen strekte zich over een lange, zacht
glooiende berghelling uit. Boven hem zong de wind in de takken en
de geur van de naaldbomen vermengde zich met de zilte zeelucht.
'Rechts op de helling,' had Hélène Brandeis gezegd, 'in het
paviljoen, daar zitten jullie volkomen ongestoord. Ga daar naar
toe, het loont de moeite.' Rechts op de helling. Toen zag hij het:
zes bruine zandstenen pilaren, overkoepeld door een rond dak en
omgeven door bloemen. Een ware muur van bloemen -zalmkleurige,
donkerrode en paarse gesnoeide oleanderstruiken.
Tim versnelde zijn pas en zonder eigenlijk te weten waarom liep hij
de laatste meters op zijn tenen. Hélènes zondehoekje. Het
theepaviljoen. De mozaïekvloer was als het ware bedekt met een heel
patina van zonden. Het belangrijkste was echter dat er ligstoelen
stonden. En wat voor stoelen! Verkleurd van ouderdom, maar perfect
onderhouden. Engelse dekstoelen, maar groot genoeg om er met een
heel gezin in te kruipen. En zo schandalig gemakkelijk dat ze bijna
verlokten tot zonde.
Tim holde weg om Melissa verslag uit te brengen.
'Ongelooflijk!' zei ook Melissa ademloos toen ze een uurtje later
het paviljoen in ogenschouw nam. 'Net een tempeltje, vind je
niet?'
Toen werd ze praktisch. 'Voor de verlichting nemen we kaarsen mee.
En wat trekken we aan?' Voor Melissa stond het allang vast: de
japon waar ze zich zo druk om gemaakt had, de japon uit Boutique
Manhattan in Rottach. Die had hij niet mogen zien, wat hij erg
flauw vond. Tim moest vanzelfsprekend een das dragen. 'En iets te
eten.'
'Allicht.'
En dranken? In het Formentor zouden ze beslist geen champagne
kopen. De prijzen die daar gerekend werden ...!
Hoofdportier Felix Pons zorgde in een handomdraai voor een huurauto
en zo reden ze nog diezelfde middag over de heuvelrug naar
Pollensa, een dromerig klein plaatsje. Op het marktplein gingen ze
uit elkaar om ieder de nodige inkopen te doen. Een uur later
troffen ze elkaar weer, belast en beladen met pakjes en plastic
tassen, voor de stenen bank onder de platanen. Nieuwsgierig keek
hij naar haar buit. 'Wat zit daarin? Wat heb jij?'
'Dat verklap ik niet. Wat heb jij?'
'Dat is nogal wiedes.'
'Alcohol?'
'Precies,' knikte hij grimmig. 'Alcohol. En zal ik je eens wat
zeggen? Jouw spullen zie ik zo dadelijk ook. Want ik heb een super
lumineus idee. We houden generale repetitie.'
Dat leek haar wel. 'Niet slecht. We trekken onze regenjassen aan en
ik verstop alle hapjes eronder. En jij de flessen...'
'Jij trekt je japon aan.'
'Geen sprake van,' protesteerde ze. 'Dan is hij morgen kapot.'
'Hm,' zei hij nadenkend. Avondrood kleurde de hemel toen ze in het
hotel terugkeerden. Op het parkeerterrein stelde Tim een
programmawijziging voor. 'Waarom zou ik een regenjas aantrekken? Ik
pak de flessen, ga vast naar het paviljoen en zet de ligstoelen
klaar.'
'Maar ik moet me nog een beetje mooi maken.'
'Als je het nodig vindt, mij best. Voor mij ben je het altijd
al.'
Haar groene ogen glimlachten en hij probeerde haar een zoen te
geven. Het bleef bij proberen, want ze pakte haar tassen en holde
weg.
'Laat me niet te lang wachten,' riep hij haar na. 'De galapremière
is pas morgen.'
Ze keek niet om, maar zwaaide alleen maar. Heel ernstig en vervuld
van twijfel vroeg hij zich af: hoe ben je aan zo'n vrouw gekomen?
Heb je haar werkelijk verdiend, ouwe jongen? Zeg eens heel
eerlijk?
Aanvankelijk wist Tim dat niet, maar daarna was hij ervan
overtuigd.
Tim keek op zijn horloge. Er was meer dan een half
uur verstreken. Jaren geleden was hij met roken gestopt zonder ooit
last gehad te hebben van ontwenningsproblemen. Maar nu? Hij haalde
het pakje sigaretten dat Melissa hem hier in zijn zak gestoken had
te voorschijn. Gelukkig had hij de lucifers gekocht om de kaarsen
aan te steken. Hij stak een sigaret op en deed er een lange,
verbitterde trek aan. Acht uur twintig.
Voor de zoveelste keer zette hij de dekstoelen recht. Die met het
rozenmotief iets meer naar achteren, dat stond decoratiever. De
andere konden ze als tafel gebruiken. Morgen. Vandaag was die stoel
goed genoeg voor de flessen en de twee glazen die Melissa uit de
badkamer zou meebrengen.
Goeie genade, waar bleef ze toch? In de oprit naar het hotel gingen
de lantarens aan. Een erehaag van grote, heldere lampen. De lucht
was een beetje afgekoeld, maar dat was juist prettig. Weer verliet
Tim het paviljoen, daalde de drie treetjes af naar het zandpad,
liep de tien meter naar het kleine platform en observeerde van
daaraf de rijen fonkelende lichtjes die in de verte uit de
blauwachtige avondnevel van de baai opdoken. Toen hij weer de mouw
van zijn overhemd opschoof om op zijn horloge te kijken, was het
voor hem bijna een opluchting dat het zo donker geworden was en dat
hij niet meer kon zien hoe laat het was.
Ze maakt zich mooi. En voor wie? Voor jou natuurlijk, ezel! Nou ja,
vrouwen hebben nu eenmaal tijd nodig om toilet te maken. Hij
probeerde zich voor te stellen waar Melissa op dit moment mee bezig
was: het föhnen van haar haren? Misschien was ze op het idee
gekomen om haar haren te wassen en eer die droog waren.
Maar toch niet zó lang? Waarom duurde het zo lang? Er waren nu drie
kwartier verstreken sinds ze op het-parkeerterrein uit elkaar
gegaan waren. Waarom laat ze je hier staan? De wijzers van zijn
horloge schoven streepje voor streepje, seconde voor seconde verder
en nu voelde Tim Mattau voor het eerst diep onbehagen, misschien
zelfs angst - of was het al zoiets als een voorgevoel? Nee, het was
eerder een eigenaardige kilte die geleidelijk door al zijn aderen
trok. Zou Melissa misschien iets overkomen zijn? Maar wat kon dat
zijn? Zou ze misschien niet goed geworden zijn? Een migraine
aanval, een van die stoornissen waar ze soms last van had?
Hij moest terug naar het hotel. Maar wat kon er gebeurd zijn? Hij
liet de fles champagne staan waar ze stond: op de brede houten
armleuning van de dekstoel. Nog even wierp hij een blik op Hélènes
paviljoen. Het was alleen nog maar een donkere, bijna dreigende
schaduw. De lampen in het park brandden en de erehaag langs de
oprit was er nog. Tim liep langzaam. Takken streken over zijn
gezicht en de flagstones van het pad zogen zich vol met
duisternis.
'Hebt u mijn vrouw misschien gezien?'
'Helaas niet, señor.'
De lange had dienst, de' Andalusische vlaggenstok' zoals Melissa
hem genoemd had. Zijn gezicht was een olijf-bruin ovaal met
donkere, onverschillige ogen. 'Bent u haar kwijt?'
Zonder te antwoorden draaide Tim zich om en liet zijn blik door de
lobby dwalen. In een grote Chinese vaas vlamde een bos gladiolen.
De lobby was vrijwel leeg. Een paar gasten zaten met een krant in
de hand weggezakt in grote fauteuils. De dames bereidden zich
waarschijnlijk voor op het diner.
En jij?
Toen hij door de stille gang naar de suite liep, had hij het gevoel
de enige mens op aarde te zijn. Het ademen viel hem moeilijk, alsof
er wurgend en geluidloos een strop om zijn hals werd
dichtgetrokken.
Er was iets gebeurd! Maar wat...?
Hij holde naar de suite en draaide de deurknop om. De deur was op
slot.
'Lissa!' Hij bonsde met zijn vuisten op het hout. 'Lissa, doe open!
Ik ben het!'
Geen antwoord. Aan het eind van de gang klonk het zachte gezoem van
de lift. 'Lissa...'
Al bonzende draaide Tim zijn hoofd om en zag twee gasten voor de
lift staan. Ze staarden hem aan. De vrouw droeg een lichtgekleurd
rijkostuum en was een half hoofd groter dan haar begeleider.
Ondanks de afstand was de gepikeerde verbazing op haar gezicht even
duidelijk te zien als op een karikatuur. Zo gedroeg een beschaafd
mens zich toch niet... En zeker niet in Hotel Formentor.
Hij liet zijn armen zakken. Zou ze de sleutel meegenomen hebben?
Waarschijnlijk hangt hij beneden bij de receptie.
Terug dus naar de lobby.
Ditmaal was het druk aan de balie. Er stond een hele groep
Engelssprekende mensen te dringen - zo te zien Amerikanen.
'Pardon.' Hij was niet in de stemming voor beleefdheden. Hij stak
zijn arm naar voren en duwde zich door de groep. Hij wachtte ook
niet tot het de tweede portier behaagde hem zijn aandacht te
schenken. 'Portier, kijk eens even of mijn sleutel daar is. Kamer
288.' Uit blikken en gezichten viel op te maken hoe men over hem
dacht.
De portier schudde ontkennend zijn hoofd. 'Nee, hij is er niet,
dokter Mattau.'
'Niet?' Waarom niet? Hij dacht het niet alleen, hij schreeuwde het
inwendig. Hij liep door de lobby, een piccolo deed de deur open.
Tim zoog de avondlucht in zijn longen en vond de oplossing', waarom
was hij daar niet meteen op gekomen? Natuurlijk! Hij holde over het
voorplein de brede trap op naar het parkeerterrein, liep
lichtvoetig en vrolijk door en voelde zich nu volkomen zeker omdat
het zo logisch was - of misschien toch niet? Het hield natuurlijk
verband met haar 'grote verrassing', de nieuwe japon.
Ze had hem aangetrokken om hem te verrassen, maar ze vond de japon
natuurlijk te opvallend en daarom was ze niet door de lobby gegaan,
maar door een zijuitgang. Bijvoorbeeld via de terrasbar, waar op
dit uur vrijwel geen gasten zijn. En vanaf het terras zou ze dan
het andere pad langs de tennisbanen naar het paviljoen genomen
hebben, juist omstreeks de tijd dat hij ontmoedigd door het
vruchteloze wachten terugkeerde naar het hotel.
Ze waren elkaar misgelopen, anders niets. Intussen had hij de
verlichte brede oprit verlaten. Hier was de stenen trap waarover
hij 's middags gestruikeld was en vandaar liep het pad omhoog naar
het paviljoen. Nu voelde hij zijn hart. Hij had te hard gelopen.
Hij hijgde. De laatste drie treden nog. Ze lagen al in de schaduw.
Daar was de hoge, donkere tempelvorm. De zandstenen pilaren
glansden blauwachtig in het licht van de maan die zich boven de
bergen verhief. 'Melissa.' Hij sprak de naam niet uit, maar dacht
hem alleen maar. De teleurstelling drong in iedere cel van zijn
lichaam door. Hij legde de laatste drie meter niet meer af die hem
van het paviljoen scheidden. Waarom zou hij ook? Hij wist nu al dat
ze er niet was. Ten slotte ging hij er toch heen. De fles champagne
stond nog net zoals hij die achtergelaten had op de armleuning van
de dekstoel, als een donker silhouet met een schemering van
verguldsel.
Hij pakte de hals beet en smeet de fles over de stenen borstwering,
welke kant uit wist hij niet. Hij hoorde ook geen smak. Niets dan
een gesuis in de boomtakken. Toen klonk hondengeblaf. Uit de
richting van het hotel klonken stemmen en het dichtslaan van
autoportieren.
Toen het daarna weer stil werd voerde de wind over de baai het
doffe geloei van een verre scheepssirene aan. Mijn God.
Melissa!
Melissa, wat is dit voor een spelletje? En als het een spelletje
zijn moet, houd ik het niet lang meer vol. Echt niet. Wat is er,
Melissa?
De rode Seat stond aan het eind van de lange rij auto's nog precies
op de plek waar hij hem neergezet had. Verder stonden er slechts
dure merken, waaronder zelfs twee Rolls Royces. Ook bij huurauto's
plachten de gasten van het Formentor niet op de prijs te letten. De
Seat was de kleinste auto. De portieren waren op slot, nog net als
toen hij de wagen geparkeerd had. Tim drukte zijn voorhoofd tegen
de zijruit. Dat lichte daar op de andere voorbank? Dat was de
boerenhoed die Melissa vanmiddag in Pollensa gekocht had. Zijn
onderlip deed pijn en hij proefde de zoetige smaak van bloed.
Zonder het te merken had hij zijn lip stukgebeten.
Hij drukte zijn hand tegen zijn mond toen hij de helder verlichte
foyer van het Formentor weer binnenkwam. Bij de receptie stond een
man in een smoking te wachten, een kolos van een kerel. Zijn
kortgeknipte hoofd stootte nijdig in de richting van de kleine
hoofdportier. Veel moeite om zijn stem te beheersen deed hij niet:
'Ik heb van te voren geboekt. Ik heb vanochtend twee uur verspeeld.
Weet u wel wat dat betekent: geboekt?'
'Neem mij niet kwalijk, meneer Rannecker.'
'Aan excuses heb ik niets. Ik eis behoorlijke afwikkeling, zoals ik
die in een eersteklas hotel verwachten mag. Ik ben hier toch niet
in Afrika?' Felix Pons las Tim op het kleine koperen naambordje dat
voor de portier stond. Pons lachte een beetje, zoals een kinderarts
tegen een patiëntje zonder daar veel mee te bereiken, maar toen hij
heel rustig zijn hand ophief, gebeurde dat met een dusdanig
gebiedende beweging dat hij onmiddellijk zonder interrupties werd
aangehoord.
'Meneer Rannecker, hoe spijtig het ook mag zijn, zelfs een
hotelemployé moet zijn gasten soms om enig geduld verzoeken. Een
ogenblikje alstublieft... ik heb nog andere taken. Kan ik u helpen,
dokter?' Tim tipte met zijn zakdoek een druppel bloed van zijn lip.
'Ja.' Het viel hem op hoe zacht, onzeker en schuchter zijn eigen
stem klonk, en zijn: 'Hebt u mijn vrouw misschien gezien?' kwam hem
zelfs kinderachtig en belachelijk voor.
De man met de borstelkop draaide zich naar hem toe. Zijn gezicht
scheen alleen maar uit vlees en een enorme hoornen bril te bestaan.
Maar wat deed dat ertoe? Alleen Melissa deed er iets toe.
'Helaas niet, dokter. Ik ben pas een half uur geleden weer
begonnen, maar mijn collega Ortega is nog binnen. Ik zou het hem
kunnen vragen.'
'Dank u, dat heb ik zelf al gedaan.'
'Mevrouw is gaan wandelen, denkt u ook niet?' Denkt u ook niet -
wat een vraag! Wat viel er nog te denken? Een wandeling.?
Ze zouden naar het paviljoen gaan om de dag van morgen met een
daverende generale repetitie in te leiden. Ze zouden champagne
drinken, naar de baai kijken, elkaars handen vasthouden en elkaar
kussen, misschien heel innig worden, maar vooral een beetje
terugdenken aan hun huwelijksdag een jaar geleden die hopeloos in
het water gevallen was omdat een of andere boerin op een of andere
heuvel tussen Scharling en Kreuth precies op die avond een drieling
ter wereld moest brengen en omdat een van de kinderen, een
bleekroze, rimpelig, stuiptrekkend bundeltje leven geen adem kon
krijgen en naar het ziekenhuis in Bad Tölz gebracht moest worden en
omdat de daar dienstdoende arts met twee verstopte bronchiën van
een zuigeling. Och, hou erover op!
'De avond is zo warm, dokter. Misschien is de señora naar het
strand gegaan.'
Het strand? Waarheen gaat men hier wandelen als men niet naar het
theepaviljoen wil? Naar de zee, naar het strand...
Het pad liep schuin door het park omlaag naar een lange strook zand
die door een kleine baai omsloten werd. De directie van het
Formentor had voor haar gasten parasols van gevlochten palmtakken
laten neerzetten. In het diffuse licht van de opkomende maan leken
het reusachtige donkere vliegezwammen. Tim leunde tegen de gladde
stam van een kolossale eucalyptus. De zwarte takken slingerden zich
door elkaar tegen de avondhemel. De keten van lichtjes aan de
overkant van de baai scheen te slingeren. Aan zijn voeten
fluisterde het water. De wind was volkomen gaan liggen. De zee was
een gladde, olieachtige, zwartblauwe spiegel. Mijn God.! Iets
anders kwam niet in hem op, alleen nog: als je er bent, sta me dan
bij. Dat dacht hij, terwijl de rest van zijn bewuste ik hem tot de
orde riep: Je bent volkomen hysterisch. Denk na. Bewaar je kalmte.
Allemachtig, wat kan er gebeurd zijn? Hij liep verder. Het zand
scheen aan zijn zolen te trekken en zijn schoenen raakten vol fijne
zandkorrels. 'Melissa!' Voor het eerst liet hij haar naam door de
stilte schallen.
Daarna nog eens. Hij hield zijn handen als een trechter voor zijn
mond en haar naam galmde tot ver over de fluisterende baai. Maar
niemand antwoordde. Hij ging zitten. Zijn knieën weigerden dienst,
zijn lichaam was ook zo zwaar. Denk na en overleg. Maar lieve
hemel, wat valt er te overleggen ? Melissa, die haar nieuwe japon
aantrekt om met jou een glas champagne te drinken en dan in het
niets of onder de zeespiegel verdwijnt. Melissa. 'Voor mij is ze
met haar lange haren een Undine-achtig wezen'. Dat had Hélène
Brandeis ongeveer gezegd. 'Ze is omgeven door een of ander
geheim'.
Geen sprake van, Hélène! Door welk geheim dan? Wat is dat voor
onzin?
Tien minuten later was Tim terug in het hotel. Voor zijn
sleutelvakje schudde Felix Pons meewarig zijn hoofd. Tim liep door.
Het zand onder zijn zolen knarste op de marmeren vloer. Gasten
kwamen hem tegen en de een of ander groette. Maar Tim werd geheel
in beslag genomen door het ene opstandige protest: dit bestaat
niet! Dit is allemaal een waanzinnige droom. Dit kan gewoon
niet...
Toen zijn schouder tegen een in het wit geklede man stootte die een
dienblad droeg, drong het tot hem door dat hij op het punt stond de
eetzaal binnen te gaan. Daar zaten de gasten nu aan tafel.
Bestekken fonkelden tussen de kleurige boeketten, gezichten werden
beschenen door de zware kristallen kroonluchters of door de
wandlampjes met zijden lampenkappen. Gezichten draaiden zich naar
hem toe. De donkere vrouw aan de tafel rechts liet haar lepel
zakken en staarde hem aan, een heel knappe vrouw met
amandelvormige, zwart omrande ogen. Drie rijen parels hingen om
haar slanke, blanke hals. Ze droeg een groene japon.
Melissa's lievelingskleur. Zijn blik speurde van tafeltje naar
tafeltje. Iemand kwam naar hem toe. Tim merkte alleen maar fijn
zwart linnen op en daarna twee ogen achter een gouden brilletje die
hem zo onderzoekend monsterden alsof hij voor een
gerechtsdeurwaarder stond.
'Pardon, meneer, maar volgens de regels van het hotel mag men de
eetzaal niet in vrijetijdskleding betreden.' Zijn schoenzolen
knarsten terug naar de trap en zijn hart probeerde weer in opstand
te komen. Zijn innerlijke tweede ik, de bedachtzame, omzichtige Tim
Mattau, had nog meer moeite om zich te laten horen: ga ergens in
een hoekje zitten. Rook voor mijn part een sigaret. Ren niet rond
als een volslagen idioot. Overleg wat je doen kunt...
Maar wat schoot hij met al die vermaningen op? H ij kon het rad in
zijn schedel laten draaien in welke richting hij maar wilde - het
leverde niets op. Hij had in ieder geval weer een sleutel van zijn
kamer. Die had de keurige Pons hem meegegeven. En zo stond hij nu
in de 'luxe suite,' op het voorname, lichtblauwe tapijt waarin hij
tot zijn enkels wegzakte, staarde naar de ivoorkleurige inbouwkast,
naar het hemelbed met het baldakijn, naar de minibar, het
tv-toestel en het zitje, en zoog het zwijgen in zich op dat van de
wanden scheen te stromen.
Melissa's make-upkoffer in de badkamer. Een spoortje lippenstift op
een verfrommelde Kleenex-zakdoek. Cyclaamrood - waar ze zo van
hield. Haar zijdelichte, citroengele zomermantel tegen de
hangkast...
En een stilte die pijn deed. Veel pijn.
Het was een aanblik waarvan hij, of hij nu wilde of niet, tranen in
zijn ogen kreeg.
Pons was niet alleen. Een jong stel stond aan de balie met hem te
praten, een exotisch echtpaar: de vrouw gehuld in een prachtige met
gouddraad versierde donkerblauwe sari, en de man naast haar gekleed
in een elegante, zwart zijden blazer. Pons sprak Engels. Wat sprak
hij eigenlijk niet? Het ging om een of ander zoekgeraakt
vliegticket. De jonge Indiër liet zich alles twintig keer
uitleggen. Tim zocht nerveus in zijn broekzak. Melissa's pakje
sigaretten was helemaal verfrommeld. 'I beg your pardon.' De Indiër
ging beleefd voor hem opzij. 'Meneer Pons.'
'Wat is er van uw dienst?' De bruine ogen van Pons keken niet meer
zo zorgzaam en kalmerend als voordien. Hij was aan regels gebonden
en hield zich daaraan. Tim dacht eraan, maar het kon hem niets
schelen.
'Meneer Pons, ik wil dat u de politie belt.' Er veranderde iets in
het gezicht van Pons. Hij wierp een voorzichtige blik om zich heen
en boog zich ver naar voren: 'Neem mij niet kwalijk, maar ik ben
bang dat ik u niet goed verstond. De politie?'
'Ja.'
'Mag ik weten waarom?'
'Mijn God!' Tims stem beefde. 'Dat weet u toch? Ik heb u al gezegd
dat ik mijn vrouw nergens kan vinden. Niet op het strand, niet in
de tuin. Ze is verdwenen! Ze is bijzonder punctueel en zou me nooit
laten wachten.'
'En hoe lang wacht u al?'
'Ruim een uur.'
'Maar dokter!' Tim kende die blik. Het was de uitdrukking van zijn
eigen ogen als hij met neurotische of hysterische patiënten te
maken had. 'Dokter, ik begrijp uw opwinding, maar wat is een uur?
Wat moet ik de politie zeggen? Dat u een uur op uw vrouw staat te
wachten? Moet de guardia daarvoor een patrouille sturen ? Wees eens
eerlijk, dokter, hoe zou dat bij u in Duitsland gaan? Denkt u dat
de politie op stel en sprong zou komen?'
Natuurlijk had hij gelijk. De Duitse politie zou om de dooie dood
niet komen. Maar hij was hier niet aan de Tegernsee en niet in
Rottach-Egern in Opperbeieren. Hij zat hier aan een godvergeten
landtong op een Spaans eiland, kilometers verwijderd van de
dichtstbijzijnde menselijke nederzetting, omgeven door hoge bergen,
steile afgronden en klippen in een onbewoond dal waarin de een of
andere gek een luxe hotel had laten neerzetten.
'Meneer Pons, ik heb Melissa - mijn vrouw, bedoel ik -overal
gezocht. Hier in het hotel, in de tuin, aan het strand. Ik heb
boven bij het theepaviljoen gewacht waar we elkaar zouden treffen.
Ik kan me daar toch zo niet bij neerleggen? Ik - we moeten toch
iets ondernemen!'
'Wat dan wel?'
'En dat vraagt u? Als u de politie niet hier wilt hebben, oké -
maar u hebt hier genoeg personeel. Zaklantaarns zijn er ook. We
moeten een zoekactie ondernemen, de bosjes afstropen, iedere boom,
iedere struik.'
'Iedere boom?' Pons keek hem vragend aan. 'Iedere struik?'
'Wat anders, verdorie? Wat dan wel?' schreeuwde Tim. Felix Pons
hief alleen maar zijn handen op.
Todo para la patria las Tim op een geel met rood bordje toen hij
uit de wagen stapte. Daarboven hing de geelrode vlag. De deur werd
beschenen door lampen die op de hoeken van het lage gebouw
gemonteerd waren. Tim kwam een gang binnen en door een tweede
openstaande deur in het wachtlokaal van de plaatselijke guardia
civil. Het was een groot rechthoekig vertrek met een hekje in het
midden. Er hing een walm van tabaksrook. Aan de muur onder het
licht van de neonbuizen hing een portret van het koninklijk paar.
Op de smalle vensterbanken stonden een paar armetierige geraniums.
In het vertrek zaten drie mannen. Ze droegen olijfkleurige broeken
en uniformoverhemden met korte mouwen. Een van de drie zat te
telefoneren, de beide anderen zaten naar het televisietoestel in
een hoek te kijken waarop een show vertoond werd. De presentator,
een vent met een onmogelijk geblokt jacquet aan, wierp kushandjes
naar de kleurige pracht van de langbenige balletdanseressen.
'Goedenavond,' zei Tim. Niemand schonk hem enige aandacht. Ook een
krachtig' buenas noches' bracht daar geen verandering in.
Tims blik dwaalde over slordig rondslingerende mappen, kranten,
asbakken, plastic stoelen en haveloze telefoontoestellen naar de
geweerkast waarin drie half automatische geweren stonden. Toen hief
hij zijn vuist op en sloeg op het verveloze hout van de balie.
Niets! De band op de tv maakte meer lawaai. De telefonerende agent
liet zijn stoel een kwart slag draaien, keek Tim terloops even aan,
en praatte verder met zijn ogen op zijn blocnote gericht. Eindelijk
stond hij op.
'Por favor?
‘Pardon. Spreekt iemand hier misschien Duits?
‘Usted habla aleman.'
Hoofdschudden. Vreedzame, donkerbruine ogen en een trouwhartige
snuit. 'Of Engels?'
De uitdrukking op het jonge gezicht, een uitdrukking van bijna
engelachtig geduld, veranderde niet. De guardia streek over zijn
snor en draaide zijn hoofd om: 'Brigada, creo que tenemos trabajo.'
De muziek op de tv zwol aan tot de finale. De danseressen gooiden
hun benen omhoog. De man in het geblokte jacquet klapte. Wie er
verder nog 'bravo!' riep werd niet door de camera geregistreerd. De
'brigada' met de strepen van hoofdagent zat het dichtst bij het
toestel. Hij stond op van zijn stoel, richtte zich in zijn volle
lengte van ruim een meter tachtig op, pakte met duim en wijsvinger
zijn koppelriem en streek zijn overhemd glad. Zijn ronde,
donkerbruin verbrande gezicht vertoonde niets dan
ook-dat-nog-gelatenheid en zijn mond was heel smal.
'Goedenavond. Wat is er aan de hand?' Hij sprak Engels.
'Ik wil aangifte doen van een vermissing.'
'U wilt wat?'
De Engelse term voor aangifte van vermissing was kennelijk onjuist
geweest. Tim had het geprobeerd met 'report my wife missing,' maar
de agent begreep het niet en keek Tim met grote ogen aan. Of
begreep hij het toch? 'Uw vrouw? Gaat het om uw vrouw?'
'Ja.' In Tims knieholte begon een pees te trekken.
'Is ze weg?'
'Wat noemt u weg? Ze is verdwenen!'
'Uw naam?'
'Mattau. Tim Mattau.'
'Uw pas alstublieft.'
'Mijn pas?'
'Ja, wat anders?' De man van de guardia civil keek steels over zijn
schouder naar de tv. Reclame. Een kat speelde krijgertje met een
blik katte voer. Dat beeld scheen het werk er voor de dikzak niet
gemakkelijker op te maken. 'Ja, wat anders?' Herhaalde hij met
hetzelfde onuitputtelijke geduld dat hij zich schijnbaar in de
omgang met toeristen eigen gemaakt had. 'En die van uw vrouw.' Met
de rug van zijn hand veegde Tim de haren weg van zijn verhitte
voorhoofd. Het was hierbinnen ook zo benauwd. Het zweet druppelde
van zijn neus. 'Die heb ik niet bij me. Ik ben in allerijl hierheen
gekomen. Ik ben totaal in de war. Dat begrijpt u toch zeker
wel?'
'U hebt dus geen pas bij u?'
Het leek wel een examen. En de examenkoorts bracht ook het
antwoord: 'Die is in het hotel. Ik heb hem niet teruggevraagd. De
hoteldirectie heeft hem in bewaring gehouden.'
'Zo? De hoteldirectie? Waar logeert u?'
'In het Formentor. Hotel Formentor.'
De naam Formentor had tenminste tot resultaat dat de man oplettend
werd. Ook de telefonerende knaap keek om.
'Un momento. Wacht u even. .'De dikzak schommelde naar een
schrijfbureau, nam de hoorn van een telefoontoestel en draaide een
nummer. Hij zei een paar woorden, luisterde aandachtig, knikte toen
grimmig en gooide de hoorn weer op de haak. 'Luister even, mister.
U komt hier binnen en wilt zonder pas aangifte doen van een
vermissing?'
'Wat doet die pas er toe als er iemand verdwenen is?'
'Nu heb ik het woord. Ik heb zojuist met de portier van het
Formentor gebeld. Die ken ik, het is een vriend van me. En wat zegt
hij? Dat u uw vrouw kwijt bent. Bueno. En hoe lang? Sinds even voor
het diner. En hoe laat is het nu? Elf uur twintig. Om elf uur
twintig zitten fatsoenlijke mensen bij ons nog aan het dessert of
drinken hun eerste cognacje of steken een puro op. En u? U komt
hier aangifte doen van een vermissing?' De man sprak langzaam en
eentonig. Zijn Engels was echt niet slecht en ook al was het
doorspekt met Spaanse woorden, Tim had het woord voor woord
begrepen. En vooral begreep hij dat men hem voor een
onverantwoordelijke gek hield.
'Neem me niet kwalijk, maar ik ben arts. Ik weet wat ik zeg. Ik ben
gewend rustig te handelen. Ik doe zo'n aangifte niet
ongegrond.'
In het welgedane gezicht veranderde niets, alleen in de donkere
ogen flikkerde iets op. 'Goed, dokter. Ik heb ook een beroep. Hier
op Mallorca verdwijnen inderdaad meisjes en vrouwen. Iedere dag.
Niet maar voor drie of vier uur of tijdens een diner, maar meestal
een hele nacht en soms wel een hele week. Als ik dan iedere keer
een opsporingsbericht zou moeten uitsturen, zou er.
Hij maakte de zin niet af, maar keek Tim strak aan die zijn arm had
opgeheven en hem zijn vuist voor het gezicht hield. Maar de dikzak
ging geen stap achteruit. Op dezelfde rustige toon vervolgde hij:
'Al goed, ik heb uw vuist gezien en nu laat u uw hand heel snel
zakken, anders zal ik u eens wat laten zien. Of wilt u mij slaan
omdat ik u iets gezegd heb wat u zelf denkt? Hoe is het, mister?
Wilt u werkelijk wat?'
De ogen van de mannen in het lokaal waren op hem gericht. Tims
schouders zakten omlaag en zijn vuisten werden opeens zo zwaar dat
hij ze nog maar nauwelijks bewegen kon.
'Ik wil nog maar één ding: uw naam.'
'Als het anders niets is,' antwoordde de rustige stem. 'Rigo,
brigada Pablo Rigo. Kunt u dat onthouden? Ja? Mooi zo. En maak nu
dat u wegkomt. Als uw vrouw morgen nog niet boven water is kunt u
terugkomen. Met de paspoorten wel te verstaan. Begrepen?' Veertig
minuten had Tim nodig om van Pollensa terug te rijden naar het
hotel hoewel het maar achttien kilometer was, zij het over een
moeilijke weg. Een paar keer zette hij de Seat stil, stapte uit,
bleef onder het gevoelloze licht van de sterren tegen de leuning
van een uitkijkplatform staan kijken naar het lichte witte schuim
van de golven beneden aan de voet van de steile rotswand, of stond
tussen fluisterende donkere pijnbomen in een bocht waar hij uitkeek
over het dal van Formentor. Tweemaal zag hij mensen. Eerst een
oude, wrakke Citroen-bestelauto waarvan de bestuurder vaart
minderde en zijn hoofd naar buiten stak alsof hij verwachtte door
de eenzame man daar buiten in het donker aangeroepen te zullen
worden. De tweede was een motorrijder. Hij kwam zo dicht langs de
berm door de haarspeldbocht geschoten dat hij Tim bijna omverreed.
Tim was innerlijk nog zo versuft dat hij nauwelijks reageerde. Hij
verkeerde in een soort trance waarin hij de werkelijkheid als het
ware gefilterd waarnam. Slechts één gevoel handhaafde zich sterk en
duidelijk: de brandende pijn die zijn borst verteerde. Melissa!
Waar wachtje op? Tot de wind haar naar je toe voert? Of verwacht je
dat ze hierin het donker plotseling als een spook zal verschijnen,
vaste vorm zal aannemen en als een klein meisje zwaaiend met haar
armen naar je zal toekomen met die onverschillige, lenige stappen
die je altijd zo bekoorden? 'Tim,' zal ze zeggen, 'Tim, wat doe je
hier? Zat je over me in? Heus ... het was maar een grap. Ik wou
alleen maar eens zien of je van streek raakt als ik voor een paar
uur verdwijn. Hoe moet ik er anders achter komen of je echt om me
geeft? Dat is toch het beste bewijs van liefde, vind je ook niet?
De een verdwijnt, de ander zoekt en pijnigt zijn hersens af - en
vervolgens ben je samen gelukkig.' Of: 'Ik had me zo verheugd op
het paviljoen! Ik ben ergens gaan zitten en gewoon in slaap
gevallen...'
De lampen links en rechts van de hotelingang wierpen een aangename,
honingkleurige lichtkring in de nacht. Tot zijn eigen verbazing
vervulde hun aanblik Tim met een gevoel van thuiskomst, opluchting
en hoop, steeds weer dezelfde fel oplaaiende, onbedwingbare,
kinderlijk hulpeloze hoop. Nu zou ze er zijn! Dat moest gewoon.
Pons stond over afrekeningen gebogen die een computer uitspuwde.
Zijn hoofdhuid glom naakt en bleek door de spaarzame donkere haren.
Nu richtte hij zich op. 'O, dokter, bent u daar? U bent in Pollensa
geweest, hè? Bij de guardia civil'
'Ja, en ik heb met uw vriend gesproken.' De hoop had zich opgebold
als een zeil en was weer slap neergevallen: niets!
'Dokter, ik kan u verzekeren dat Pablo Rigo een bekwaam agent
is.'
'O ja? Dat heb ik gemerkt.'
'Absoluut. Al wekt hij misschien niet altijd die indruk, hij vat
zijn taken ernstig op. Hij heeft mij beloofd zich met deze zaak
bezig te houden. Als uw vrouw niet terugkomt, beginnen morgen de
nasporingen. Daar kunt u op rekenen. En bovendien.'
'Bovendien wat?'
De ogen van Pons bleven strak op Tim gericht. De man wilde iets
zeggen, lag met zichzelf in de clinch en overwoog duidelijk of hij
ermee voor den dag kon komen. 'Welnu, dokter, toen u zo lang
wegbleef, heb ik Rigo opgebeld. Onze directeur is ook ingelicht.
Hij kwam een half uur geleden terug en verwacht u.'
'U wou toch nog iets zeggen?'
'Ja, Brigadier Rigo heeft twee man naar Alcudia gestuurd om hun oor
te luisteren te leggen. Hij wilde dat eigenlijk pas morgen doen,
maar ik heb zijn idee versterkt om het vandaag al te doen.'
'Het oor te luisteren leggen? Waar?'
'Er zijn bepaalde etablissementen waar bepaalde lui rondhangen. Ook
Alcudia heeft zijn "scene". Waar 's zomers vijftien- of
twintigduizend mensen vertoeven om vertier te zoeken is dat nu
eenmaal zo. Drugsdealers en soortgelijk tuig. Er gebeurt daar van
alles. Meestal zijn het lui uit Spanje, van het vasteland, maar ook
wel buitenlanders. Vorig jaar hebben we twee van zulke
gevallen.
'Wat voor gevallen in Godsnaam, meneer Pons?'
Weer die eigenaardige blik. Daarna een schouderophalen. 'Twee
gevallen van verkrachting, dokter. Allebei werden ze opgehelderd.
Die dames zijn er overigens goed vanaf gekomen. Ik bedoel,' voegde
hij er haastig aan toe, 'afgezien natuurlijk van het gebeuren als
zodanig dat werkelijk afschuwelijk is.'
'Zo?'
Van het gebeuren als zodanig? Verkrachting...
Een woord datje hoort, in je opneemt en dat zich dan als een
monster uitzet en al het andere, iedere reactie en iedere gedachte
verdringt.
Verkrachting. Waarom had hij daar nog niet aan gedacht?
Verkrachting! Tims vuisten balden zich.
'In beide gevallen betrof het Engelse meisjes. De daders waren
primitieve lieden uit Zuid-Spanje. Sin cultura.' Pons raakte in de
war. Hij kon Tims borende blik niet langer doorstaan. 'Overigens
zou señor Bonet u graag willen spreken als u er tijd voor
heeft.'
'Señor Bonet?'
'Onze directeur. Ik zal u naar zijn kantoor brengen.'
Vermoeidheid en uitputting hielden Tim nog sterker in hun greep dan
tevoren, maar zijn overspannen zenuwen vuurden hele salvo's
ongecoördineerde bevelen af. Toen hij achter de kleine, gedrongen
Pons aan de lobby was doorgelopen en voor de deur bleef staan waar
Pons aangeklopt had, stond het voor hem vast dat hij geen verdere
kalmeringspogingen verdragen kon. De deur ging open. De man voor
hem droeg een perfect geperste witte pantalon en een elegante
lichtblauwe schipperstrui met een opgestikt wapen links op de
borst. Hij was waarschijnlijk om en nabij de veertig, maar met zijn
gebruinde huid en zijn heldere grijze ogen leek hij jonger. Hij zag
er niet uit als de directeur van het Formentor, eerder als een
sportleraar die prijs stelde op goede kleding om zich te verzekeren
van serieuze, goed betalende cliënten.
'Dokter Mattau? Neemt u plaats. Ik neem aan dat we in uw moedertaal
kunnen converseren. Ik heb lang in Zwitserland gewoond.'
Dat was aan zijn uitspraak ook te merken.
Tim liet zich in een fauteuil neervallen. Bonet bleef voor hem
staan en keek op hem neer. 'Wilt u iets drinken? Een cognacje
misschien?'
'Nee, dank u. Of ja, toch: een glas mineraalwater.'
'Ik zal het u meteen brengen, dokter.' Pons boog en verdween.
'Ik heb van uw probleem gehoord, dokter...'
'U noemt dat een probleem?'
Tim was te moe om zich op te winden. Het was alsof een halve ton
stenen hem in elkaar drukte. 'U spreekt over problemen, uw portier
over verkrachting en die kerel van de guardia civil in Pollensa nam
een loopje met me voor hij me de deur uitgooide. Mag ik vragen,
meneer Bonet, bent u getrouwd?' De directeur knikte.
'Ja? Wat zou u dan in mijn plaats doen? Hoe zou u het probleem
oplossen dat uw vrouw precies verdwijnt als u met haar uw trouwdag
wilt vieren? Spoorloos verdwijnt. Zou u dan ook zo rustig
zijn?'
'Ik ben niet rustig. Kijkt u maar eens naar mijn asbak. Sinds ik
terug ben in het hotel zit ik hier op u te wachten, te roken en te
peinzen. Het welzijn van mijn gasten.'
'... gaat u boven alles,' smaalde Tim. 'Ik meen het heel serieus,
señor. Het is geen holle frase. Een situatie au sérieux te nemen is
in mijn functie de enige kans om carrière te maken. Daarom verzoek
ik u kalm te blijven.'
'Kalm? Ik ben de kalmte zelve, dat ziet u toch, of niet soms?'
Bonet streek met zijn duim over zijn wenkbrauwen. 'U zult echter
moeten inzien dat wij hier op het moment niets kunnen
ondernemen.'
'Moet ik dat inzien? Uw personeel ligt in bed te pitten of doet de
afwas en wij zitten hier op uw kantoor te keuvelen. En mijn vrouw
is ergens buiten. En dan zegt u mij dat u niets kunt ondernemen?'
Tims woede was veranderd in ijzige kalmte. 'Het zou misschien
zinniger zijn als u mij vertelde wat er vanmiddag gebeurd is. Tot
op het moment waarop u uw vrouw miste. Misschien ontdekken we een
aanknopingspunt.'
Tim deed een lange haal aan de sigaret die Bonet hem aangeboden had
en blies de rook langzaam in de richting van de bureaulamp. Hij
begon te vertellen en Bonet luisterde zwijgend. Tim praatte
langzaam en hoopte dat de formulering van zijn gedachten hem zelf
duidelijkheid zou brengen. Hij vergat ook Hélène Brandeis niet:
'Een van mijn patiëntes beval ons dit hotel aan. Ze is heel vaak
hier geweest en was dol op het theepaviljoen. Kent u haar
misschien?'
'Persoonlijk niet, alleen van naam. Felix Pons noemde mij haar. Het
schijnt een bijzonder sympathieke en ondernemende dame te zijn.
Goed, u kwam dus bij ons om uw huwelijksreis goed te maken.' Goed
te maken? Bij ieder woord dat er werd gezegd, werd het Tim
duidelijker hoe absurd alles was: een echtpaar dat achter het geluk
aan reisde. Trouwdag, huwelijksreis. En omdat dit allemaal nog niet
genoeg is, komen ze in hun gevoelsverdwazing ook nog op het
onzinnige idee van een 'generale repetitie'. In het theepaviljoen,
het liefdesnestje... Goeie genade, wat was er gebeurd nadat ze op
het parkeerterrein uit elkaar gegaan waren, Melissa om zich mooi te
maken en haar bruidsjapon aan te trekken, en hijzelf om flessen
naar het paviljoen te brengen en de komende uren alvast een beetje
voor te bereiden?
'Ik stond daarboven en wachtte en wachtte maar. En ik keek op mijn
horloge. En na verloop van tijd, na veertig of vijftig minuten,
stak eerst mijn woede op en kwam daarna de ongerustheid. Waar zat
ze? Lieve hemel, waar zat ze?'
Bonet knikte bij iedere zin bemoedigend en opbeurend.
Tim kreeg het ervan op zijn zenuwen.
'Hebt u helemaal niets gehoord? Ook niet een of ander geluid in de
buurt?'
Tim schudde zijn hoofd.
Of misschien toch ... denk eens diep na. In de buurt? Een beetje
gefladder heb je gehoord - van vogels die hun slaapplaats
opzochten. Dat - en nog iets: een tamelijk ruw geluid. Een motor
die op toeren kwam; de motor van een erg zware wagen.
Hij drukte zijn sigaret uit, leunde achterover en sloot zijn ogen.
Ja, en dat geluid kwam niet van het parkeerterrein, dat was verder
weg.
Tim probeerde zich de ligging van het parkeerterrein in te denken:
De afstand vanaf het grote ijzeren hek dat de ingang vormt tot aan
het parkeerterrein schatte hij op ongeveer een kilometer, zoal niet
meer. Pons had hem verteld dat het toegangshek gedurende het
hoogseizoen ook 's nachts openbleef. Daar ergens, in de buurt van
de twee grote zandstenen pilaren waarin de twee poortvleugels
verankerd waren, moest de wagen gestaan hebben. En nog iets: hij
was zachtjes weggereden. De bestuurder had pas gas gegeven toen hij
het hotelterrein achter zich gelaten had en op de lange rechte weg
door het dal was.
'Is u het een of ander opgevallen?' Ongeduldig legde Bonet zijn
handen op zijn knieën. 'Ik heb een auto gehoord. Hij reed weg van
het toegangshek. Maar wat zegt dat?'
'Niet veel,' gaf Bonet toe. Hij sloeg zijn benen over elkaar en Tim
zag dat hij dure, elegante instapschoenen droeg met kleine gouden
gespen. De rechterschoen begon te wippen. De beweging irriteerde
Tim en nog meer ergerde hem wat Bonet nu opmerkte, op zachte toon
en steeds vergezeld van hetzelfde begrijpende glimlachje. 'U zei
dat u zich vanaf uw aankomst bijna de hele tijd op uw kamer hebt
opgehouden. Dat kan. Maar is het niet vaak zo dat wij van een
situatie weliswaar een bepaalde indruk hebben, maar dat die indruk
toch niet helemaal in overeenstemming is met de feiten?'
'Hoe moet ik dat opvatten?'
'Wel, het zou kunnen zijn dat uw vrouw de kamer toch verlaten
heeft... misschien toen u sliep...'
'Waarvoor, meneer Bonet?'
De directeur haalde licht zijn schouders op. Hij hield zijn armen
over elkaar geslagen en ook zijn glimlach veranderde niet. 'Het is
maar een theorie. In het hotelbedrijf maak je de meest zonderlinge
dingen mee, vooral in zomernachten als deze ... Daar zou iedere
hoteldirecteur of portier of etagekelner een boek over kunnen
schrijven. Misschien - en ik bedoel dat zuiver hypothetisch - is uw
vrouw iemand tegengekomen, een oude bekende bijvoorbeeld we hebben
hier erg veel Duitse gasten. Die vormen ons grootste contingent. Ze
zou ook, zonder dat u het wist, een afspraak gehad kunnen hebben
die voor haar - opnieuw zuiver hypothetisch - zo belangrijk was dat
ze...'
'Pot verdomme, wat voor afspraak? Wat zit u te fantaseren?'
'Weet u,' het lachje werd voorzichtig, 'vakantie brengt veel mensen
in een heel bijzondere toestand. Een soort vrijheidsdrang waarin de
normen die thuis streng in acht genomen worden, opeens niet meer
gelden. De verandering van omgeving en klimaat...' Het klimaat? De
verandering van omgeving. Tim moest zich vasthouden toen hij
opstond. Maar nu stond hij rechtop en verzamelde de resterende
kracht in zijn schouderspieren. 'Hoe durft u,' fluisterde hij.
'Bent u gek geworden?'
'Ik zei u toch dat het maar een veronderstelling is.' Een
veronderstelling! Dit zwijn geloofde dat Melissa uit de kamer
geslopen was om hem te bedriegen! Zo zag hij het, en niet alleen
hij, maar iedereen: Pons en die dikke walgelijke kerel van de
politiepost, en deze hier, de aalgladde hoteldirecteur met zijn
medelijdende ogen. Hij sloeg erop in.
Hij deelde de klap uit zonder bewuste bedoeling, zonder
voorafgaande ingeving, maar toch met veel kracht en verrassende
precisie. Het was een stoot uit zijn schouder die Bonet tegen de
kaak trof en zijn hoofd tegen de stoelleuning smeet. De aanblik van
het door verrassing en pijn vertrokken gezicht vervulde Tim met
woeste genoegdoening.
De reactie kwam snel en met het onbarmhartige geweld van een
bijlslag. De pijn voelde Tim aanvankelijk niet, alleen maar de
eigenaardige en abnormale gewaarwording van een luchtreis gevolgd
door een gekraak. Hij was met zijn schouder tegen een houten kast
gesmakt die drie meter achter hem stond. Het deed pijn, erge pijn
en Tim begreep meteen dat hij gevloerd was. Jij, Tim, bent niets
dan een armzalige, bespottelijke kerel die men naar believen horens
opzetten of neerslaan kan, een vent wiens vrouw er met anderen
vandoor gaat. Een klootzak ben je voor hen, een ellendige toerist,
een van die noorderlingen die netjes moeten betalen, maar die niets
in te brengen hebben dan lege briefjes. Hij werd niet goed. Hij
drukte zijn hand tegen zijn maag en sloot zijn ogen. En toen hij
zijn ribben aanraakte, voelde hij een donkere, stekende pijn. Hij
heeft je een trap in je ribben gegeven! 'Het spijt me.' Hij kon
Bonet maar met moeite verstaan. Hij wilde zijn hoofd oprichten,
maar kon het alleen maar schudden, tot meer was hij niet in staat.
Twee handen pakten hem onder zijn oksels en hesen hem op. Hij
kreunde. Zijn schouder gloeide, maar hij wilde niet huilen, dat
doen mannen niet. Zijn ademhaling ging moeilijk en hij kon alleen
maar denken: zo dadelijk is het afgelopen. Dat kan niet anders.
'Het spijt me, dokter. Maar het is niet bepaald netjes om iemand in
zijn stoel knock-out te slaan.' Die grijze ogen... hetzelfde lachje
... Tim kwam in beweging. Daar was de deur- daar moest hij eruit,
hoe dan ook. Nu meteen! 'Hebt u pijn?'
Wat wilde die vent nog van hem? 'Het spijt mij heel erg. Bij mij
was het een soort instinctmatige reflexbeweging. Ik doe aan karate,
maar ik wild u geen pijn doen, echt niet. U liet mij echter geen
andere keus, dokter.'
Dokter? Plotseling zag Tim zijn huis voor zich. De wachtkamer met
de blauwe stoelen. Zijn spreekkamer ... 's avonds de open haard! En
juist dat beeld werd hem te veel. Hij voelde zich weer niet goed en
wal bang dat hij zou gaan overgeven. Dat alsjeblieft niet! Maar hij
had de deur bereikt. 'Ik kan u zo niet laten weggaan. Waarom rust u
niet even uit? Wij maken alles in orde, u hoeft u geen zorgen te
maken...'
Geen zorgen! Tim schudde alleen maar zijn hoofd en draaide de
deurknop om.
'Ik breng u naar boven. Ik kan niet toestaan dat u in deze toestand
...'
'Ik ga alleen,' zei Tim. 'En wel bedankt, meneer Bonet.
Tim opende zijn ogen. Boven hem matglanzend, goudkleurig fluweel.
Het bed. Welk bed? Hij tastte met zijn hand over de lege witte plek
naast hem. Er scheen geen eind aan te komen.
Het was geen ontwaken, het was een schok. Met het brute geweld
waarmee iemand een deur open trapt, overviel de werkelijkheid
hem.
Hij richtte zich op, stond op, en liep waggelend de slaapkamer door
naar de aangrenzende kamer waar hij een vervelende pieptoon hoorde.
Het kleurige testbeeld van het televisietoestel scheen hem toe te
grijnzen. TVE-2. De ingebouwde digitale klok stond op zeven uur
achtenveertig.
Zijn schedel begon te bonzen. Hij moest zich aan de kast vasthouden
toen hij het toestel uitschakelde. Door de grote ramen zag hij
buiten de glanzend blauwe hemel en de zee. Aan de tafel met het
marmeren blad hadden zij gisteren nog ontbeten, Melissa en hij...
Melissa!
Vandaag was het hun trouwdag! Hij wreef zijn slapen: trouwdag? Het
woord liet zich niet verdringen. Hoe kon dat ook? Waarom waren ze
anders hierheen gevlogen? Waarom? Als je er bent, dan...
Al honderd maal had hij dat gezegd, gedacht, gefluisterd, gesmeekt.
Maar er was niets veranderd. Hij trok de gordijnen dicht om die
verwenste tafel en die stomme zee niet te hoeven zien. Er kon een
nieuwe fase beginnen in deze nachtmerrie die niet wilde eindigen.
Dank zij een koude douche en een fles mineraalwater kon Tim zich
weer in zoverre herstellen dat hij min of meer helder denken en
beheerst handelen kon. Wat hij nu nodig had was koffie - en de
guardia civil. Ditmaal zou hij Rigo opjutten. En bovendien moest
hij het consulaat in Palma bellen. Maar daar was het nu toch nog te
vroeg voor? Natuurlijk, daar krijg je voor tienen niemand aan de
telefoon.
Hij haalde een jeans en overhemd uit de kast en overzag Melissa's
kleren. Die hingen stil en nutteloos in de kast, overtollig als de
kleren van een dode... Haastig deed hij de kast dicht en liep naar
de deur. Hij begon te hollen toen een zacht belletje aankondigde
dat de lift op zijn etage zou stoppen. De deur gleed open. In de
liftkooi stonden twee vrouwen, allebei gekleed in eenzelfde Schotse
rok en eenzelfde donkerblauw jack, dezelfde wandelschoenen met
dikke zolen en afschuwelijke vuurrode kniekousen. De ene was grijs,
de andere donkerblond. Moeder en dochter. 'Good morning.'
Hij probeerde te glimlachen. De etagelampjes gleden langs. Hij
draaide zich om en was blij toen de deur weer openschoof en hij het
vertrouwde beeld van de lobby zag.
Pons? Die stond met een van de piccolo's te praten. De lange,
olijfkleurige schoonheid van een Ortega was er ook. Het was druk in
de hal. Een hele groep deelnemers aan een uitstapje drong op naar
de zomerse weelde buiten.
Er kon weer een nieuwe, verwenste dag in het paradijs beginnen!
Pons liet de geüniformeerde hotelbediende staan en kwam naar hem
toe. 'Goed dat u er al bent, dokter. We moeten een foto van uw
vrouw hebben.'
'We?' Tim voelde de druk op zijn schedel toenemen. 'We moeten de
gasten vragen of iemand uw vrouw gisteren nog gezien heeft. Maar in
het hotel kent men haar niet. De etagekelner, mijn collega Ortega
en ik zijn zo ongeveer de enigen met wie zij gesproken heeft.
Daarom zullen wij hier bij de receptie een foto van haar
neerzetten. Uiteraard met toelichtende tekst. Meneer Bonet vond het
idee wel niet zo goed omdat men in een vakantiehotel geen opzien
moet baren, maar Pab stond erop.'
'Pab?'
'Pablo Rigo, het hoofd van de plaatselijke guardia civil. Hij is al
hier met zijn mannen. Over een kwartier beginnen ze het park te
doorzoeken. Ik zei u toch al dat Rigo een bekwaam agent is.'
'Ja, ongelooflijk bekwaam.' Tim had moeite zich te beheersen.
'Daar komt hij trouwens al aan.' Hij kwam. Als gewoonlijk met zijn
duimen achter zijn riem gehaakt, gezapig voortstappend als een boer
over zijn akker schoof hij tussen de gasten door die eerbiedig voor
hem opzij gingen. Pas nu viel het Tim op hoe groot de man wel was.
Hijzelf was een meter vijfentachtig. Deze Rigo deed niet veel voor
hem onder, maar was zeker dubbel zo zwaar.
'Buenas dias' Hij tikte met zijn wijsvinger tegen zijn pet. 'Hebt u
de foto?'
Tim schudde zijn hoofd. 'Ik ga nog wel even naar mijn kamer.'
'Geen pasfoto, die zijn niets waard. Een gewone foto... En nog
iets: brengt u ook een kledingstuk van uw vrouw mee.'
'Een kledingstuk van mijn vrouw?'
'We hebben speurhonden bij ons. Die moeten een spoor kunnen volgen,
mister.'
Dit eeuwige 'mister' werkte Tim op de zenuwen. Hij draaide zich om,
ging naar boven en maakte kasten open. Een kledingstuk? In een
stoel glom een handvol turkoois blauwe stof: Melissa's onderjurk.
Gisteren had ze die nog gedragen. Hij was zo dun dat hij er net een
hand aan vol had. Hij hield de onderjurk in zijn hand terwijl hij
zijn rijbewijs uit zijn portefeuille haalde. In de cellofaanhuls
bewaarde hij een foto van Melissa in een rieten stoel. Ze had een
opengeslagen boek in haar linkerhand en wikkelde een haarlok om
haar rechter wijsvinger. Haar gezicht was schuin naar de fotograaf
gekeerd, fraai getekend en met een flauw glimlachje om haar lippen
zwevend.
Het was of hij met een mes doorstoken werd. Ook Rigo nam de foto
verrassend voorzichtig in zijn hand, bewoog hem heen en weer, keek
Tim even aan, knikte en voor het eerst had Tim de indruk dat hij
bij deze kolos van vlees iets van medeleven waarnam. Rigo schoof
Pons de foto toe: 'Je kent de tekst. Zet de foto zo neer dat de
mensen hem zien als ze bij je komen. Begrepen?'
Ze verlieten het hotel. De groep dagjesmensen was verdwenen. Bij de
twee pilaren die het zware smeedijzeren toegangshek droegen,
stonden drie olijfbruine Landrovers geparkeerd. Mannen klommen
eruit toen Rigo zijn arm ophief. Twee hadden speurhonden bij zich
die ze strak aan de lijn hielden.
Rigo gaf orders. De twee hondengeleiders knikten en kwamen
dichterbij. De ogen van de honden glinsterden van geconcentreerde
waakzaamheid. Ze waren op Tim gericht.
'Ze moeten de geur kunnen herkennen,' zei Rigo. 'U hebt toch iets
bij u, is het niet?' Het was voor Tim een absoluut onwezenlijke
situatie. Hij had het gevoel dat hij buiten zijn lichaam getreden
was en naar een scène keek waarmee hij niets te maken had, een even
waanzinnige en onwaarschijnlijke scène als in een surrealistisch
toneelstuk. Daar stond hij nu en hield Melissa's zijden onderjurk
voor de zwarte neuzen van twee politiehonden die het kledingstuk
kwispelstaartend en vrolijk besnuffelden.
'Ziet u daarginds die grijze streep?' zei Rigo en hief zijn arm op.
'Dat is de weg naar Casas Veyas en verder naar de kaap en de
vuurtoren. Maar waarom zou ze die weg genomen hebben? Als ze van
hier weg wilde, zou het eerder in de richting van Puerto Pollensa
zijn.' Tim zat op een groot rotsblok en had zijn ogen gesloten. Op
deze hoogte was de kracht van de zon al duidelijk voelbaar. Hoe
lang waren ze al onderweg? Een half uur, veertig minuten, veertig
eeuwigheden... De wind streek door de takken van de wilde
olijfbomen. Verder naar rechts rolden er stenen over de helling die
door de agenten los getrapt werden. En af en toe klonk het hijgende
gejank van een van de honden. Ze hadden het park uitgekamd en niets
gevonden. Niets - wat betekende dat woord? Wat was 'niets'?
'Luister eens, veronderstel dat mijn vrouw verkracht is, dat een of
andere kerel haar overvallen en haar hier of daar in een kloof in
deze vervloekte streek gegooid heeft...'
Rigo draaide zijn stierenkop om. Zijn hamsterachtige bolle wangen
waren met grijze stoppels bedekt. Daartussen glommen zweetdruppels.
'Verkracht, mister? Zoiets komt hier wel voor, maar om het leven
gebracht? Die combinatie is in Spanje uiterst zeldzaam. Maak u wat
dat betreft geen zorgen.'
'U schijnt niets anders te kunnen zeggen dan dat ik me geen zorgen
moet maken!'
'Ook wat?' De 'brigada' hield hem de veldfles voor. Dankbaar nam
Tim hem aan en liet de dunne zwarte koffie door zijn keelgat
stromen.
‘Verkrachting’. Zei Rigo en spoot een dunne straal speeksel tegen
een naburig rotsblok. 'Ik zal u eens wat zeggen ... Voor ik hier
kwam, was ik in Magaluff gestationeerd. Dat is zowat het
ellendigste strand op heel Mallorca. Afval en uitschot, de
bevolking net zo goed als de toeristen. En van Magaluff werd ik
naar Mataró boven Barcelona aan de Costa Brava gestuurd. Bent u
daar ooit geweest? Niet? Mataró is honderd maal erger dan Magaluff.
In ieder geval komt daar voor wat u "verkrachting" noemt...'
'Hoezo "noemt"?'
'Hoezo? Omdat het maar al te vaak om een heel ordinaire komedie
gaat,' zei de zware man met zijn zware stem. 'Een rottige komedie
met rottige acteurs, bezopen en hitsige vakantiegangsters en
armzalige, smerige muerto de hambres, ellendige hongerlijders uit
het zuiden. Maar dit hier is Magaluff niet. Dit is Formentor. En
ook daarginds in Alcudia gaat het er nog tamelijk beschaafd aan
toe.'
Hij draaide zijn hoofd om en het lachje om zijn vette lippen werd
bitter. 'Ik heb mijn ondervindingen. En ik heb een fijne neus. En
nog iets, mister: als het om een Spaanse zou gaan, zou het iets
anders zijn. Maar die worden niet verkracht. Die blijven netjes
thuis. .En als er al iets gebeurt, gaan ze ook niet naar de politie
om aangifte te doen. .Bij vreemdelingen is het wat anders. Die
staan meteen klaar om naar de politie te rennen en om hulp te
roepen.'
Tim kreeg pijn in zijn maag: om hulp roepen? Hij keek langs de
helling omlaag. Daar stond de bruine stenen muur die de begrenzing
vormde van het hotelterrein. Even verderop lag de halfronde baai
van Cala Pi. Daar stonden een paar verlaten bungalows en
strandhuisjes die ze nog moesten doorzoeken, had Rigo straks
gezegd. Waarom waren ze daar niet mee begonnen? Wat voor zin had
het om hier een rotswoestijn te doorsnuffelen? Het was steeds weer
hetzelfde: als de honden al een keer aansloegen, hadden ze
hoogstens een wild konijn opgejaagd.
Rigo's mannen hadden zich beneden bij het toegangshek verzameld.
Hij nam zijn portofoon en zei een paar zinnen in het Spaans. De
mannen verdwenen tussen de pijnbomen en de hoge Californische
dennen van het park.
'Ik moet u nog iets vragen, mister.'
'Houd toch eindelijk eens op met dat stomme "mister!"
Ik ben geen mister. Ik heet Mattau.'
'Die naam kan ik verdraaid moeilijk onthouden. Hebt u liever dat ik
"señor" zeg? Hoe heet u verder nog?'
'Tim.'
'Tim?'
'Een afkorting van Timotheus.'
'Die naam kennen wij ook, Tim. Timoteo.'
'En wat wilde u vragen?'
'Ja, wat was het ook weer?' Rigo wreef over zijn kin. 'O ja, is het
u wel eens overkomen dat uw vrouw erbij de een of andere
gelegenheid zo maar vandoor ging?'
'Bij de een of andere gelegenheid? Vandaag is mijn trouwdag! Om die
te vieren zijn wij hierheen gevlogen. Dat heb ik u al eerder
gezegd.'
'Had u misschien spanningen?'
'Wij hadden geen spanningen. Wij waren gelukkig.'
'Gelukkig...' Rigo spuwde een dunne straal speeksel tussen de
grasstengels. Hij veegde zijn mond af met zijn zakdoek, deed een
paar stappen en bleef toen weer staan en draaide zich om. 'Geluk is
ook zoiets betrekkelijks. Had uw vrouw misschien last van haar
zenuwen? Er zijn mensen die heel plotseling zonder enige
aanleiding, om redenen die je niet begrijpt en die zij zelf niet
begrijpen, gewoon doorslaan. Is zij zo'n type?'
'Mijn vrouw is een beoefenaarster van de wetenschap. Ze is biologe
en behoort beslist niet tot dat type. Dat blijkt al uit haar
studie, haar beroep en haar werk.'
'Wat doet u voor werk?'
'Ik ben arts. Dat weet u toch?'
'Hebt u misschien vijanden of mensen die u niet goed gezind
zijn?'
'Niet dat ik weet.'
'Hebt u misschien met drugsverslaafden te maken?'
'U kunt verzinnen wat u wilt, maar het leidt tot niets. Het klopt
niet en kan niet kloppen. Ik ben huisarts en heb een praktijk op
het platteland van Beieren. Er zijn geen grote onbekenden.'
'Ook dat heb ik al heel vaak gehoord, Tim.' Rigo liep weer verder
en zei over zijn schouder: 'En toch zijn ze er geweest. Misschien
niet de grote onbekenden, maar toch bepaalde figuren met wie
niemand rekening gehouden had omdat er geen rekening mee gehouden
kón worden. Maar volgens u is uw vrouw dus volkomen gezond en
gelukkig?'
'Hou toch eens op met die stomme vragen!' Tim kon zich niet langer
beheersen.
'Laten we rustig zeggen dat ze gezond was. En zoals ik de zaak
bekijk is ze dat nu ook nog. Wind u dus echt maar niet op. U krijgt
haar wel terug.' Hij zette zich opnieuw in beweging en liep het
lange smalle pad af dat naar de stenen muur leidde.