4
De Russische onderzeeër en de Groene Held
Op mijn twintigste, na anderhalf jaar studeren, was mijn zuurverdiende geld tot de helft geslonken en kon ik mijn opleiding niet meer betalen. In die tijd waren er nauwelijks studiebeurzen en ik had er genoeg van om me met restjes zeep te moeten wassen en iedere donderdag naar kleingeld te moeten zoeken voor de ‘drie hotdogs voor een dollar’-aanbieding in de supermarkt om de hoek. Ik besloot langs te gaan bij de wervers van het leger in het winkelcentrum van Brunswick, in de hoop dat ik in dienst kon, geld kon sparen en dan verder kon met mijn opleiding. Op het raam van het rekruteringskantoor hing een affiche met een in wetsuit gestoken reddingszwemmer van Search and Rescue (SAR), de opsporings- en reddingsdienst van de marine. Later meldde ik me aan voor de SAR-opleiding.
Ik besloot voor mijn vertrek met Laura te trouwen.
Mijn moeder had één verzoek: ‘Ga eerst met broeder Ron praten.’
Ik wist dat onze predikant Laura niet mocht en dat hij haar Mormoonse geloof afkeurde. ‘Nee, mam, dat doe ik niet. Ik wil niet met broeder Ron praten. Ik hou van haar en ik ga met haar trouwen.’
Leon kwam mijn kamer in en gaf met beide handen een duw tegen mijn schouders waardoor ik een paar stappen naar achteren moest zetten. Dat was zijn manier om er geen misverstand over te laten bestaan wie de baas was. Als ik hem zou aankijken of een stap naar voren zou zetten, zou hij dat interpreteren als een teken van agressie. Ik had geleerd naar de grond te kijken en op een afstandje te blijven. ‘Als je niet eens deze ene keer naar je moeder kunt luisteren, pak je je spullen maar en rot je maar op uit mijn huis.’
Ik kon mijn oren niet geloven.
‘Ja, ja, ik zie je wel naar me kijken,’ zei hij. ‘Wil je vechten? Kom maar op. Ik ga door je heen als een portie zout.’ We gebruikten bitterzout tegen constipatie en in South Georgia gebruikten we deze uitdrukking om te zeggen: ‘Ik sla dwars door je heen.’ Ik besloot dat dit de laatste keer was dat ik me door hem liet bedreigen.
Ik propte zo veel mogelijk spullen in een kleine koffer, verliet het huis en liep naar een telefooncel verderop in de straat. Ik belde naar Laura’s huis en haar ouders stuurden haar om me op te halen.
In Laura’s familie ging het er heel anders aan toe dan in de mijne. De ouders praatten gewoon met hun kinderen. Ze voerden echte gesprekken. De ouders waren aardig tegen hun kinderen. ’s Ochtends begroette haar vader zijn kinderen zelfs. Ik stond versteld. Ze waren liefdevol en toonden hun genegenheid. Ik hield net zozeer van de sfeer in dat gezin als van Laura zelf.
Van haar ouders mocht ik bij hen wonen totdat ik een klein appartement en tijdelijk werk in de bouw had gevonden. Op 16 april 1983, een paar maanden nadat ik uit huis was gegaan, trouwden Laura en ik in haar kerk. Tegen heug en meug woonden mijn ouders de kleine bruiloft bij. In de gemeenschap waar wij woonden, zouden mijn ouders erop worden aangekeken als ze er niet bij waren geweest. Nadat Laura en ik onze geloften hadden uitgesproken, gaf mijn vader me een briefje van 100 dollar en schudde me de hand zonder iets te zeggen – geen ‘gefeliciteerd’ of ‘rot op’. Vanzelfsprekend bleven mijn ouders niet voor de bruidstaart.
Tongzoenen en vrijen gingen vanzelf. Met dingen als zeggen dat ik van haar hield en haar hand vasthouden, had ik meer moeite. Ik had een aanen een uitstand; daartussenin zat niets. Ik had geen rolmodel gehad om me te leren hoe ik een echtgenoot en een vader moest zijn. Mijn pa omhelsde mijn moeder nooit en hield nooit haar hand vast. Misschien deed hij dat wel eens als ik er niet bij was, maar ik heb het nooit gezien. Hun gesprekken gingen bijna alleen maar over werk en de kinderen.
Op 6 november 1983 arriveerde ik in het opleidingskamp voor mariniers in Orlando, Florida. Twee dagen later hadden we allemaal een gemillimeterd haar en roken we naar het denim van ons tenue. Toen het licht uitging, zei ik tegen de jongen in het bed onder mij: ‘Hé, ik was vandaag jarig.’
‘O, gefeliciteerd.’ Het interesseerde hem geen moer. En dat gold ook voor de anderen. Ik werd met de neus op de feiten gedrukt.
Het gebrek aan discipline en respect onder de rekruten verbaasde me. Een groot aantal van hen kwam in de problemen omdat ze vergaten ‘Ja, commandant’ of ‘Nee, commandant’ te zeggen. Ik had geleerd altijd beleefd te blijven en op de details te letten. Ik vond de jongens die strafopdrachten kregen – zoals opdrukken of de vloer schrobben en in de was zetten – maar dom. Je hoeft niet superintelligent te zijn om je bed op te maken en je ondergoed op te vouwen, dacht ik. Als kind had ik geleerd mijn bed op te maken en mijn ondergoed op te vouwen.
De compagniescommandant en ik kregen een band. Hij was bemanningslid van een SAR-helikopter geweest – de baan die ik ook wilde. Hij gaf mij de leiding over de helft van de kazerne. Na ongeveer vier weken in het kamp kwam een kwart van de rekruten nog steeds in de problemen. Ik begreep er niets van.
De jongens die het echt te bont maakten, moesten naar de Intensieve Training (IT). Ik zei tegen mijn compagniescommandant: ‘Commandant, ik wil naar de IT om te trainen voor de fysieke test voor Search and Rescue.’ Ik weet niet meer wat in die tijd precies de eisen waren voor SAR, maar tegenwoordig moeten kandidaten 450 meter zwemmen in 13 minuten, 2400 meter hardlopen in 12 minuten 30 seconden of minder, 35 keer opdrukken in 2 minuten, 50 sit-ups in 2 minuten en 2 keer optrekken. Als ik niet slaagde, zou ik mijn belangrijkste motivatie om bij de marine te gaan kwijt zijn.
Mijn compagniescommandant keek me aan alsof er een paddenstoel uit mijn hoofd groeide. ‘Wasdin, weet je wel wat ze doen bij de IT?’
‘De jongens die daarheen zijn gestuurd, hebben me verteld dat ze veel trainen.’
Hij lachte.
Na het avondvoer ging ik naar de IT en ik begreep al snel waarom hij had gelachen. We werden afgebeuld. We moesten ons opdrukken, sit-ups doen, hardlopen met ons geweer boven het hoofd en nog veel meer. Ik keek naar links en naar rechts: de jongens om me heen waren aan het huilen. Het is zwaar maar daar hoef je toch niet om te huilen, dacht ik bij mezelf. Ik had wel erger meegemaakt. Op de vloer van de gymzaal vormde zich een laagje zweet en tranen. Ik zweette maar ik huilde niet. De mensen die de IT leidden, wisten niet dat ik me vrijwillig had aangemeld. En omdat ik daar bijna iedere avond weer, zeven, acht keer, voor hun neus stond, wilden ze me een lesje leren. Ik heb ze nooit de waarheid verteld. Toen ik het opleidingskamp verliet, moeten ze hebben gedacht: Wasdin is wel het ergste probleemgeval dat we hier ooit hebben gehad.
Ik deed de screeningstest voor SAR. Bij het zwembad zag ik een jongen met een onbekend embleem op zijn borst. Op dat moment wist ik niet dat hij een Navy SEAL was, of wat een SEAL was. Bijna niemand wist dat. Waarschijnlijk had de IT me geholpen bij de voorbereiding op de toets – zo niet fysiek, dan wel mentaal. Ik slaagde. Toch was ik maar voor 70 procent zeker dat ik zou worden toegelaten tot de opleiding voor vliegend personeel van de marine. Mijn lot ligt in de handen van de marine. Welke baan zullen ze me geven als dit niet lukt, ging er door mijn hoofd.
Tegen het einde van mijn drie maanden in het opleidingskamp glimlachte mijn compagniescommandant naar me en zei dat ik naar de marineopleiding mocht. ‘Ik zie je wel bij de vloot,’ zei hij. Ik was geslaagd. Dat was de mooiste dag van mijn leven. Laura kwam naar Florida voor de diploma-uitreiking en ze bleef het hele weekend. Ook als ik niet op de basis was, moest ik mijn uniform aanhouden. Toen we in een restaurant zaten te eten, gaf een echtpaar ons kaartjes voor Disney World – en toen ze weggingen, betaalden ze voor ons. De volgende dag bezochten we het ‘Magische Koninkrijk’.
In Pensacola, Florida, waar ik de opleiding deed, was geen woning beschikbaar waar Laura en ik samen zouden kunnen wonen. Op de opleiding mocht ik een vliegeroverall dragen, leerde ik hoe ik de reddingsboot uit de helikopter moest laten zakken, legde ik de hindernisbaan af en deed ik mee aan bokswedstrijden. Tegen het einde van de zes weken durende opleiding deed ik een survivaltraining van een week. Er werd een vliegtuigcrash gesimuleerd en wij moesten proberen te overleven door knopen te leggen, een rivier over te steken en een tent te maken van een parachute, met niets anders te eten dan soep en appels. Op de laatste drie dagen van de training aten we alles wat we konden vinden en bereid waren om in onze mond te stoppen. Ik was nog niet zo ver dat ik larven wilde eten.
Mijn eerste bokswedstrijd was op de avond na onze terugkeer van de survivaltraining. Ik zei tegen de coach: ‘Ik heb drie dagen in het bos gezeten zonder te eten. Denkt u dat ik het red?’
‘Nou en of. Deze marinier heeft onze jongens al een paar keer een pak slaag gegeven. Ik wil dat je hem verrot slaat.’
Je wordt bedankt, vriend, dacht ik.
Mijn vrienden Todd Mock en Bobby Powell kwamen me moreel steunen.
Todd stond in mijn hoek. Ik zei tegen hem: ‘Ik wou dat ik meer tijd had gekregen om me voor te bereiden.’
‘Je hoeft hem alleen maar vaker te slaan dan hij jou.’
Daar had ik wat aan.
De wedstrijden bestonden uit rondes van drie minuten. Van tijdrekken was geen sprake; je moest gewoon in iedere ronde alles geven wat je had. In de eerste ronde had ik het gevoel dat de marinier en ik ongeveer gelijk op gingen. In de tweede ronde reageerde ik niet snel genoeg en liep ik rake klappen op. Hij is beter dan ik, dacht ik. Alle kracht was uit mijn armen weggestroomd. De handschoenen van 500 gram voelden aan alsof ze 20 kilo wogen.
In de derde ronde liep ik naar hem toe om een tikje tegen zijn handschoenen te geven, een gebaar waarmee boksers aan het begin van de laatste ronde uiting geven van wederzijds respect. Ik stak mijn rechterhand uit, maar hij gaf mij onverwachts een klap. Het deed pijn. Heel veel pijn. Ik viel op mijn knie. Ik stond weer op maar had acht tellen nodig om bij te komen.
Ik was geen Rocky – ik was bang om nog een klap te krijgen. Na die acht tellen stortte ik mij met alles wat ik had op de marinier, als de dood dat hij me nog zo’n optater zou geven. Uiteindelijk won ik het gevecht. De fans van de marine gingen uit hun dak. Uitgeput ging ik op het krukje in mijn hoek zitten. Ik keek Todd aan en zei: ‘Bobby en jij zullen me moeten helpen om hier weg te komen.’
Ze droegen me letterlijk naar het parkeerterrein en zetten me in een auto. Eerst trokken ze mijn handschoenen uit en toen hesen ze me in een joggingpak en brachten me naar Wendy’s om wat te eten. Later brachten ze me naar de barak en stopten me in bed.
De volgende ochtend dacht ik dat er iets mis was. Mijn gezicht was opgezwollen. Eén oog zat helemaal dicht, het andere half. Wat was er gebeurd? Ik was drie of vier dagen ziek. Gelukkig was de opleiding bijna afgelopen en haalde ik op tijd mijn diploma. Laura en ik leefden gescheiden, maar we schreven brieven en ik belde haar op. Het weekend na de diploma-uitreiking zocht ze me op. Onze relatie leek in orde.
Na de opleiding voor vliegend personeel verhuisden Todd, Bobby en ik een paar honderd meter verderop en begonnen we aan de SAR-opleiding, die twaalf weken duurde. Het was een intimiderende omgeving: namen op de muur, een gigantisch binnenzwembad, een deur van een H-3-helikopter ter decoratie en SAR-instructeurs in shorts en blauwe T-shirts.
Wauw, deze jongens zijn goden, dacht ik.
De SAR-opleiding was een ware uitdaging. We leerden ons thuis te voelen in het water, sprongen er met volle bepakking in, zwommen naar het reddingstouw en haakten ons eraan vast, gaven tekens met onze handen, staken de noodfakkel af en simuleerden reddingsacties.
Aan het einde van de opleiding moest ik voor mijn examen een reddingsoperatie uitvoeren. Er zat een piloot in zijn opblaasboot en een andere lag met zijn gezicht naar beneden in het water. Ik sprong vanuit de simulatiehelikopter het enorme zwembad in en zwom naar de man in het water. De piloot in de boot schreeuwde: ‘Hé, hierheen, godverdomme! Hij is dood. Laat hem maar.’
Toen ik mijn arm uitstrekte naar de piloot in het water, kwam hij plotseling tot leven en pakte me beet. Ik ging onder water zwemmen; iemand die aan het verdrinken is, wil daar liever niet naartoe. Ik zwom om hem heen en voelde of hij misschien verstrikt zat in een parachutekoord. Alles leek in orde, dus begon ik te zwemmen, maar hij kwam niet van zijn plaats. Ik controleerde hem nog een keer en ontdekte dat er een parachutekoord om zijn benen gewikkeld zat. Nadat ik het koord had weggehaald, zwom ik met hem naar de boot van de ander. De piloot in de boot begon tegen de man in het water te roepen: ‘Het is jouw schuld, sukkel.’
Ik kan deze piloot niet in de boot zetten met die lastpak, schoot het door mijn hoofd. Dus blies ik zijn reddingsvest op en bond hem aan de boot. Daarna hees ik me aan boord en onderzocht de lastpak. Ik haakte hem aan het touw en liet hem eerst naar boven takelen. Hij verzette zich, dus moest ik hem eerst in bedwang krijgen voordat ik hem kon laten ophijsen. Daarna haakte ik mezelf en de andere piloot vast en liet ons samen omhoog trekken.
Toen ik weer in de kleedkamer kwam, zag ik dat niet alle medeleerlingen waren teruggekeerd. Het kwam niet bij me op dat ze het misschien niet hadden gehaald – ik was nog aan het bijkomen van mijn eigen actie. Er kwamen vijf of zes instructeurs om me heen staan. ‘Wasdin, wat heb je verkeerd gedaan?’
Godverdomme. Ik ben gezakt voor het examen en ik heb geen idee waarom, dacht ik.
Ze pakten een vishaak die gebruikt werd om parachutekoorden mee door te snijden en sneden mijn witte T-shirt van mijn lijf.
Ik probeerde na te gaan wat ik over het hoofd had gezien.
‘Gefeliciteerd, Wasdin. Je hebt zojuist de SAR-opleiding afgerond.’ Ze gaven me mijn blauwe shirt en gooiden me in het zwembad, waar mijn kameraden al lagen te watertrappen. Ze lachten zich rot om mijn verschrikte gezicht – bij hen was het precies zo gegaan.
Het SAR-diploma was belangrijker voor me dan dat van de daaraan voorafgaande opleidingen, omdat ik bij de SAR-training zowel op fysiek als mentaal vlak echt op de proef was gesteld.
Na de SAR-opleiding volgde weer een opleiding: onderzeebootbestrijding in Millington, Tennessee. Nog steeds was er geen woning voor gehuwden beschikbaar, maar Laura en ik trokken in een klein appartement in de buurt van de basis. Toen ze zwanger werd, ging ze weer bij haar ouders wonen tot de baby werd geboren.
Vervolgens stuurde de marine me naar een opleidingssquadron in Jacksonville, Florida, waar alles wat ik had geleerd bij de luchtvaartdienst van de marine, bij SAR en bij onderzeebootbestrijding samenkwam. En in Jacksonville meldde ik me later voor mijn eerste echte operationele baan bij Squadron HS-7 – de ‘Dusty Dogs’ – dat was toegewezen aan de USS John F. Kennedy (CV-67). Hoewel dit vliegdekschip zijn basis had in Norfolk, Virginia, verbleef mijn squadron in Jacksonville totdat de Kennedy moest uitvaren.
Op 27 februari 1985 kwam Bobby Powell ’s ochtends vroeg mijn kamer in de kazerne binnen en zei: ‘Je vrouw is aan het bevallen.’
‘Verdomme,’ zei ik. Het was twee uur rijden naar het militair hospitaal in Fort Stewart, Georgia. Ik belde Laura’s familie.
Haar vader nam op. ‘Ze heeft een jongetje gekregen,’ zei hij.
Met mijn uniform nog aan reed ik zo snel ik kon naar het ziekenhuis. Alles ging goed totdat ik op 20 minuten van het ziekenhuis was. Achter me zag ik zwaailichten – de verkeerspolitie van Georgia. Ik ging aan de kant van de weg staan.
De agent parkeerde zijn auto naast de mijne, stapte uit en sjokte naar mijn deur. ‘Waarom zo’n haast, jongen?’
Zenuwachtig en over mijn toeren legde ik uit: ‘Mijn vrouw is net bevallen en ik moet naar het ziekenhuis, agent.’
‘Rijbewijs.’
Ik gaf hem mijn rijbewijs.
Hij keek er even naar. ‘Luister, ik begeleid je naar het ziekenhuis. Als we daar aankomen en je vrouw is echt bevallen, krijg je rijbewijs terug.’ Hij stak mijn rijbewijs in zijn borstzakje. ‘En zo niet, dan begeleid ik je ergens anders naartoe.’
Hij reed voor me uit naar het ziekenhuis en liep met me mee naar Laura’s kamer. Tussen de bezoekers stond mijn moeder – nog steeds boos omdat ik het huis uit was gegaan om met Laura te trouwen, maar dolgelukkig met haar kleinzoon. De verkeersagent sprak met haar.
Ik nam voor het eerst mijn prachtige zoon Blake in de armen. Ik was zo trots dat ik vader was én dat ik bij de SAR-elite hoorde. Het leven was goed. Na een tijdje merkte ik dat de politieman was verdwenen. ‘Waar is die agent gebleven? Ik wil mijn rijbewijs terug.’
Mijn moeder gaf het aan me. ‘Ik moest je van hem feliciteren.’
Toen Blake oud genoeg was, kwamen Laura en hij bij mij in Jacksonville wonen.
Op 6 oktober 1986 ontstond een lek in een lanceerbuis van een Russische kernonderzeeër (K-219) van de Yankee-klasse die langs de kust van Bermuda voer. Er stroomde zeewater naar binnen dat reageerde met de raketbrandstof. Er volgde een explosie waarbij drie matrozen omkwamen. De onderzeeër voer zo goed en zo kwaad als het ging richting Cuba. De leidinggevenden van de John F. Kennedy stuurden mijn helikopter naar de onderzeeër om hem in de gaten te houden. Meestal moesten we binnen een afstand van 50 km van het vliegdekschip blijven, maar nu hadden we toestemming om verder te vliegen.
Ik had mijn kistjes aan, een wetsuitvest met korte mouwen, dat we ‘shorty’ noemden, en mijn witte katoenen onderbroek. De meeste jongens droegen een wetsuitshort, maar ik nam het risico dat ik iemand in mijn onderbroek moest redden voor lief. Eroverheen droeg ik mijn vliegeroverall. We traceerden de Russische onderzeeër met onze sonar. We vlogen dicht achter hem aan en de sonar bleef hem met bliepjes bestoken.
Plotseling zei onze piloot: ‘Moet je kijken naar de temperatuurmeter van de hoofdrotortransmissie.’
O mijn hemel… De transmissie was zo heet dat hij bijna wegschroeide.
De piloot probeerde ons in zweeftoestand te brengen, maar de helikopter stortte neer. We raakten het water minder hard dan ik had verwacht, maar het was hard genoeg. ‘Mayday, mayday…’
Als eerste zwemmer, haastte ik me naar de copiloot om hem te helpen het zeeanker vast te maken en uit het raam te gooien. Daarna hielp ik de piloot en de copiloot via het vluchtraam voor in de helikopter te verlaten. Toen ging ik naar de achterkant van de cockpit om te controleren of de tweede reddingszwemmer via de zijdeur naar buiten was gegaan. Ik trok mijn overall uit, trok mijn zwemvliezen aan en zette mijn duikbril en snorkel op. Uiteindelijk trapte ik de reddingsboot naar buiten, blies hem op en hees de twee piloten erin. De andere reddingszwemmer was een man van in de veertig. In plaats van zijn reddingsvest op te blazen en naar de boot te zwemmen, klampte hij zich in doodsangst vast aan een radiator die van ons wegdreef. Dus moest ik hem halen, naar de boot brengen en erin zetten. Er kwam een verontrustende gedachte in me op: Wat gebeurt er als die onderzeeër onder ons naar boven komt?
Een S-3 Vikingstraalvliegtuig voor onderzeebootbestrijding vloog over onze hoofden. Het lage gebrom klonk als een stofzuiger. Hij vloog terug in een hoek van 90 graden, waarschijnlijk om onze positie vast te stellen. Een half uur later naderde een helikopter. Ik pakte de marker die zeewater groen maakt en die de vorm heeft van een stuk zeep – en haalde hem door het water rondom de boot. Zo ontstond er om ons heen een enorme, fluorescerend groene vlek die goed zichtbaar was vanuit de reddingshelikopter.
De helikopter daalde tot vlak boven ons hoofd en ik gaf het teken dat hun zwemmer niet hoefde te springen. Ik klapte het vizier van de helmen van de piloten naar beneden om ze te beschermen tegen het prikkende zeewater dat door de helikopterbladen omhoog werd geblazen. Toen bracht ik iedereen een voor een door het water naar het reddingstouw en ging zelf mee omhoog met de laatste. De adrenalinestoot van de crash, het redden van de tweede zwemmer en de zorg dat iedereen bij het reddingstouw kwam, hadden me uitgeput. In de helikopter stak mijn maatje Dan Rucker, ook een SAR-zwemmer, zijn duimen naar me op.
De helikopter die ons had gered, landde op het vliegdekschip. We stapten uit en iedereen juichte, sloeg me op de rug en feliciteerde me met de redding. Ik liep met mijn zwemvliezen over het dek en zag eruit als een held, ware het niet dat mijn witte onderbroek nu een fluorescerende onderbroek was. Mijn hele lichaam gloeide van de groene kleurstof. Het was buitengewoon gênant. Ik had wel een miljoen over gehad voor mijn wetsuitbroek. Tot mijn afschuw zag ik later samen met de anderen dit hele tafereel nog een keer op de scheepsvideo.
Een paar weken voordat mijn dienst bij de marine erop zat, zag ik vijf jongens van een eenheid waarvan ik nog nooit had gehoord: SEAL’s. Achteraf bleek het niet eens een standaard SEAL-groep van zeven of acht man te zijn. Ze zagen eruit als een laser-doelaanwijzingsteam: twee leden die de richtlaser bedienen, twee verkenners en de luitenant – die waarschijnlijk ook verantwoordelijk was voor de communicatie. Hun hutten lagen dicht bij die van het SAR-team, dus bestookte ik ze met vragen over SEAL’s.
In de Tweede Wereldoorlog werden de eerste kikvorsmannen van de marine opgeleid om op zoek te gaan naar stranden waar amfibievoertuigen konden landen. Al snel leerden ze ook hoe ze onder water explosieven tot ontploffing moesten brengen om obstakels uit de weg te ruimen en werden ze Underwater Demolition Teams (UDT’s) genoemd. In de Koreaanse Oorlog ontwikkelden de UDT’s zich verder. Ze trokken verder landinwaarts om bruggen en tunnels op te blazen.
Jaren later, na het begin van de opstand van de communisten in Zuidoost-Azië, zagen president John F. Kennedy – die in de Tweede Wereldoorlog bij de marine had gediend – en andere militairen in hoe belangrijk onconventionele strijders waren. De marine riep een eenheid in het leven die duidelijk was afgekeken van de UDT’s en die ter zee (SEA), in de lucht (Air) en ter land (land) kon opereren – de SEAL’s. Op 1 januari 1962 werden SEAL Team One (Coronado, Californie) en SEAL Team Two (Little Creek, Virginia) in het leven geroepen.
Een van de eerste SEAL’s was Rudy Boesch, een New Yorker en leidinggevende bij UDT-21. Met een perfecte borstelkop verzorgde hij de fysieke training van de net opgeleide SEAL’s van Team Two. Op zijn identiteitsplaatje stond achter religie: ‘PT’ (afkorting voor physical training.) Om in conditie te blijven, speelden Rudy en zijn teamgenoten uren achter elkaar voetbal – 32 man per team. Gebroken benen waren geen uitzondering. De SEAL’s gebruikten allerlei tactieken om onder de trainingen van Rudy uit te komen – ze verzonnen smoezen, gingen naar de wc en kwamen niet meer terug of doken tijdens het rennen de bosjes in.
Rudy was ook de leider van het 10de Peloton, dat op 8 april 1962 het 7de afloste in My Tho in Vietnam. Nadat ze zich een week hadden laten informeren over de verrichtingen van het 7de, en operaties hadden uitgevoerd met de SEAL’s van het 7de, ging het 10de zijn eigen weg. Rudy had een geїmporteerde versie van de Duitse Heckler & Koch 33, een aanvalsgeweer dat dezelfde munitie gebruikt als de meer gangbare M16, maar dat veel gemakkelijker te onderhouden is in de jungle. Bovendien konden er veertig patronen in een magazijn! Hij droeg de enorme magazijnen bij zich in de vakken van een Chinese AK-47-gordel, die vastzat met twee riemen om zijn onderrug en twee riemen om zijn borst. De drie grootste magazijnvakken hingen over zijn buik. Rudy bewaarde zijn opblaasbare UDT-reddingsvest in een van zijn broekzakken.
Rudy was ook de leider van het 10de Peloton, dat op 8 april 1962 het 7de afloste in My Tho in Vietnam. Nadat ze zich een week hadden laten informeren over de verrichtingen van het 7de, en operaties hadden uitgevoerd met de SEAL’s van het 7de, ging het 10de zijn eigen weg. Rudy had een geїmporteerde versie van de Duitse Heckler & Koch 33, een aanvalsgeweer dat dezelfde munitie gebruikt als de meer gangbare M16, maar dat veel gemakkelijker te onderhouden is in de jungle. Bovendien konden er veertig patronen in een magazijn! Hij droeg de enorme magazijnen bij zich in de vakken van een Chinese AK-47-gordel, die vastzat met twee riemen om zijn onderrug en twee riemen om zijn borst. De drie grootste magazijnvakken hingen over zijn buik. Rudy bewaarde zijn opblaasbare UDT-reddingsvest in een van zijn broekzakken.
De SEAL’s voedden zich met alles wat ze te pakken konden krijgen. ’s Nachts kropen Rudy en zijn teamgenoten een strooien hut binnen en sleurden ze een Vietcong-strijder (VC) uit zijn hangmat. Ze boeiden hem vast en namen hem mee. De meeste VC’s waren verstandig genoeg zich niet te verzetten tegen de mannen met de groene gezichten die ’s nachts verschenen. De SEAL’s droegen hem over aan de CIA, die hem zou ondervragen (de SEAL’s gebruikten ook de Zuid-Vietnamese politie voor ondervragingen). Met de informatie die dat opleverde, gingen de SEAL’s de volgende avond weer op pad om een VC te ontvoeren die hoger stond in de pikorde. Een van de gevangenen liep over naar de andere kant en sloot zich aan bij de SEAL’s. De overloper bood aan de mannen met de groene gezichten naar hun volgende doelwit te brengen. De SEAL’s lieten de bekeerde VC als gids voor hen uit lopen, wat betekende dat hij waarschijnlijk als eerste het leven zou laten als hij ze in een hinderlaag lokte – en als de vijand hem niet doodschoot, zou een van de SEAL’s dat wel doen. Toen de gids na een aantal geslaagde missies het vertrouwen van Rudy en de andere SEAL’s had gewonnen, bevorderden ze hem tot verkenner en gaven hem een AK-47.
Met hun Vietnamese verkenner voeren Rudy en zes ander SEAL’s door de nacht in een ‘Mike Boat’ (de bijnaam voor een landingsvaartuig) die volgestopt was met wapens – M60- en .50 kaliber-machinegeweren, een 7,62 mm mitrailleur en een M29-granaatwerper. Ze werden afgezet op de kust en liepen naar een rijstveld 1,5 km verderop. Rudy sloot de rij om de groep aan de achterkant te dekken. Bij het rijstveld aangekomen, moesten ze door 20 cm diep water waden totdat ze bij een pad kwamen. De SEAL’s richtten drie Claymore-mijnen op het pad als hinderlaag voor een groep van acht VC’s. Twintig minuten later, terwijl Rudy en de anderen tegen de slaap vochten, verschenen minstens acht VC’s op het pad. De SEAL’s wachtten tot alle VC’s in zicht waren, maar plotseling zag de voorman van het groepje sporen. Hij stopte en riep in het Vietnamees tegen de anderen: ‘Er zit hier iemand.’ De Vietnamese verkenner van de SEAL’s schoot de voorman dood en de mannen met de groene gezichten openden het vuur. 2100 stalen kogels schoten in een hoek van 60 graden uit de Claymores en de mitrailleurs begonnen te ratelen. De verrassingsaanval reet de vijand letterlijk uiteen. Toen de rook was opgetrokken, renden de commando’s naar de VC’s, verzamelden wapens en onderzochten de verspreide lichamen in de hoop informatie te vinden. Terwijl ze daarmee bezig waren, vlogen er vanuit de duisternis AK-47-kogels langs hen – ze hadden bezoek. Al snel zagen ze ook de lichtflitsen van het geweervuur. De VC naderde. Rudy en zijn teamgenoten besloten dat het tijd was ’m te smeren en keerden terug naar de rivier. De voorman liep nu achteraan en Rudy leidde het team door het rijstveld. Het geratel van het geweervuur achter hen werd luider: ze zaten flink in de nesten. In Little Creek had Rudy nooit een groep SEAL’s gezien die zo gemotiveerd was. De verbindingsman nam contact op met de Mike Boat en vroeg om de vooraf ingeplande mortiersteun. De Mike Boat schoot een 81 mm granaat over de hoofden van de SEAL’s, maar ze misten de vijand. De verbindingsman instrueerde de Mike Boat de volgende ronde meer in de buurt van de achterste SEAL te richten om de vijand een knallende verrassing te bezorgen. Toen de SEAL’s bijna bij de Mike Boat waren, vuurde het vaartuig met al zijn wapens op de vijandelijke soldaten achter hen. De verwoestende aanval blies zowel bomen als VC’s aan stukken. De SEAL’s klommen aan boord van de Mike Boat en voeren de zwarte rivier op.
Aan het einde van de oorlog werden SEAL Team One en Two beloond met maar liefst drie Medals of Honor, twee Navy Crosses, 42 Silver Stars, 402 Bronze Stars (een daarvan was voor Rudy) en talloze andere onderscheidingen. Voor iedere gedode SEAL hadden zij 200 tegenstanders gedood. Eind jaren zeventig was Rudy betrokken bij de oprichting van Mobility Six (MOB SIX), de antiterreureenheid van Team Two.
De SEAL’s op de John F. Kennedy werden waarschijnlijk doodmoe van mij, maar ze vertelden me toch een paar horrorverhalen over de Basic Underwater Demolition/SEAL Training (BUD/s). Dan ging het over vrije val, diepzeeduiken, schieten en het opblazen van allerlei dingen – en garnalen vangen in de Delta. Ze werkten hard en hadden veel lol. Echte kameraadschap. Een van hen vertelde dat hij als lokkertje om bij te tekenen de BUD/s-training had mogen doen. Dat wilde ik ook.
Tijdens een uitzending van zes maanden meerde de John F. Kennedy aan in het Zuid-Franse Toulon, de basis van het Franse vliegdekschip Charles de Gaulle. Daar had ik een ernstig gesprek met de SEAL-luitenant over wat je moest kunnen om een SEAL te worden. Bijtekenen of niet bijtekenen – dit was een te mooie troef voor mijn onderhandelingen met de marine om te laten schieten. Op het juiste moment had ik de juiste mensen ontmoet – over goddelijke interventie gesproken. Ik ging naar de hut van mijn commandant en klopte aan. De deur ging op een kiertje open.
‘Commandant Christiansen, als u er voor het einde van mijn contract voor kunt zorgen dat ik naar BUD/s mag, teken ik bij.’
‘Kom binnen, en snel.’ Hij deed de deur wijd open.
Ik liep naar binnen en ging voor hem staan. Het kwam niet bij me op dat ik hem misschien had gekwetst. Ik had gedacht dat ik al bij een eliteteam zat, maar nu wist ik dat er een eenheid was die nog elitairder was. Als ik bleef waar ik zat, zou het altijd blijven knagen.
‘Weet je wel wat je vraagt? Geloof me, die BUD/s-training wil jij niet. Haal je geld op, ga naar huis en maak je studie af. Je hebt geen idee wat ervoor nodig is om een SEAL te worden.’ Bijna een uur lang legde hij uit hoe gek je moest zijn om dat te willen.
‘Dank u wel, commandant.’
Drie dagen voor mijn terugkeer naar het leven als burger – we zaten nog steeds in Frankrijk – riep de rechterhand van mijn commandant, de plaatsvervangend commandant, me bij zich. ‘Je bent een fantastische marinier en we willen je graag houden. Wat moeten we daarvoor doen?’
‘Dat heb ik al aan commandant Christiansen verteld, sir. Als u ervoor kunt zorgen dat ik word toegelaten tot BUD/s, teken ik bij.’
Ik ging naar mijn hotel om me voor te bereiden op mijn terugkeer naar een burgerbestaan in de States. De dag voordat ik op het vliegtuig zou stappen, klopte Tim op mijn deur. ‘Er is vanmorgen een telex gekomen met het aanmeldingsformulier voor jou voor de BUD/s-training.’
‘Je maakt een geintje.’
‘Echt waar, de sergeant-majoor wil je even spreken op het schip.’
Ze houden me voor de gek. Dit is vast een soort afscheidsverrassing, dacht ik nog.
Ik ging terug naar het schip en begaf me naar de briefingruimte, die vol bleek te zitten met piloten, bemanningsleden en nog wat andere mensen. Er zaten officieren in vliegtuigstoelen. Op een tafel stond een koffieapparaat en er lagen tijdschriften. Op de maquette van het dek stonden modelvliegtuigjes die de positie van de echte vliegtuigen aangaven. Op een zwart-witmonitor waren alle landingen te volgen. De commandant vroeg me naar voren te komen. Hij gaf me mijn aanmeldingsformulier voor BUD/s. Iedereen klapte en nam hartelijke afscheid van me.
De voorwaarde voor mijn deelname aan BUD/s was dat ik zou slagen voor de fysieke test in Jacksonville. Ik vloog terug naar Georgia, en Laura bracht me naar Florida. In de bijna zes maanden dat ik met het vliegdekschip uitgezonden was geweest, had ik niet veel tijd gehad om te zwemmen – behalve die keer dat ik de bemanning van mijn neergestorte helikopter moest redden. En voor die tijd had ik meestal met zwemvliezen gezwommen. Bij de toets mocht ik geen zwemvliezen aan. Borstslag en zijslag waren ook onderdeel van de toets en ik had daar al lang niet meer op getraind. Hoewel ik me niet meer kan herinneren uit welke onderdelen de SEAL-toets bestond, verschilde hij niet veel van die van nu: 450 meter zwemmen in 12 minuten 30 seconden, 10 minuten rusten, 42 keer opdrukken in 2 minuten, 2 minuten rusten, 50 sit-ups in 2 minuten, 2 minuten rusten, 6 keer optrekken zonder de rekstok los te laten, 10 minuten rusten, 2,5 km rennen in 11,5 minuut, met laarzen en gevechtsbroek aan.
We waren met z’n twaalven. We lieten ons identiteitsbewijs en onze papieren zien en kleedden ons uit tot op onze zwembroek. Ik was zenuwachtig. Toen het fluitje klonk, begonnen we te zwemmen. Toen ik bijna bij de 450 meter was, riep de SEAL-instructeur hoeveel tijd we nog hadden: ‘Dertig seconden.’ Vechtend tegen iedere seconde kwam ik uiteindelijk bij de finish met nog maar vijftien seconden over. Een van de andere kandidaten had minder geluk.
We waren nog met z’n elven en kleedden ons aan – T-shirt, lange broek en kistjes. We drukten ons op en deden onze sit-ups. Weer had ik het gehaald. Weer vielen twee kandidaten af.
Na de twee minuten rust sprong ik omhoog naar de rekstok. Sommige jongens raakten totaal verlamd door faalangst. Ik slaagde, twee anderen haalden het niet.
We waren nog maar met z’n zevenen. Alle activiteiten afzonderlijk waren niet zo zwaar, maar alles achter elkaar was dat wel. We gingen naar de atletiekbaan. De SEAL wenste ons veel geluk. Ik slaagde. Een van de jongens viel af. Van de twaalf kandidaten met wie we begonnen, waren er nu nog maar zes over.
Er volgden nog meer afvallers. Sommige kandidaten scoorden niet hoog genoeg op de intelligentietest die alle potentiële rekruten moeten afleggen voordat ze tot het leger worden toegelaten. Bij het gebitsonderzoek, de medische test en in de hogedrukkamer vielen er nog een paar af. Sommigen haalden het niet vanwege onvoldoende gezichtsvermogen of kleurenblindheid. Anderen kwamen niet door de psychologische test. Op een van de psychologische vragenlijsten werd steeds weer dezelfde vraag herhaald. Ik wist niet of ze dat deden vanwege de betrouwbaarheid of om mijn geduld op de proef te stellen. Een van de vragen luidde: ‘Wil je modeontwerper worden?’ Ik wist niet of modeontwerpers gek waren of dat ik gek was omdat ik geen modeontwerper wilde worden. Een andere vraag luidde: ‘Denk je wel eens aan zelfmoord?’ Tot deze test niet, dacht ik. En: ‘Wat vind je van Alice in Wonderland?’ Weet ik veel. Ik heb het niet gelezen. Mozes zou het niet hebben gehaald: ‘Heb je wel eens visioenen?’ ‘Heb je bijzondere vaardigheden?’ Na de schriftelijke toetsen had ik een gesprek met de psychiater en ik vertelde haar wat ze wilde horen. Ik slaagde.
De hogedrukkamer is een grote cabine die een beetje op een torpedo lijkt. Ik hoorde dat sommige jongens over de rooie gingen tijdens het testen – misschien kregen ze last van claustrofobie, misschien konden ze niet tegen de druk, of allebei. Ik stapte naar binnen, ging zitten en ontspande, zodat mijn ademhaling en mijn hartslag vertraagden. De duikofficier verzegelde de deur. In de simulatie zakte ik 3 meter, 6 meter, en ik voelde de druk toenemen. Op 10 meter moest ik al geeuwen en slikken om de druk op mijn oren te verlichten. De druk werd verhoogd tot 20 meter diepte, en die stand werd een tijdje vastgehouden. Geen probleem. Na tien minuten op 20 meter onder water liet de duikofficier langzaam de druk weer dalen tot normaal.
‘Goed gedaan,’ zei hij.
Van de honderd sollicitanten, was ik de enige die voor alle tests was geslaagd. Ik was door het dolle heen.
Laura en ik keerden op tijd voor Kerstmis terug naar huis en ik hoefde me pas begin januari te melden voor de BUD/s-training. Het was prettig om de feestdagen thuis door te brengen met haar en Blake. We lachten, aten warme kalkoen met aardappelpuree en stomende jus. The only easy day was yesterday, zoals het motto van de SEAL’s luidde. Gisteren was de enige gemakkelijke dag.