6a
Dua voelde zich schraal, koud en ijl. Haar pogingen af en toe uit te rusten onder de blote hemel, en zonlicht te absorberen, had ze opgegeven sedert Odeen haar die ene keer had gevonden. Ze kon zich maar zelden goed voeden aan de batterijen van de Hardheren. Ze wilde niet al te lang buiten de veiligheid van het rotsgesteente blijven, dus ze moest zich overhaast en schrokkerig voeden, waarbij ze nooit genoeg kreeg.
Ze was zich voortdurend bewust van een hongerig gevoel, te meer omdat het verblijf in de rots haar flink moe bleek te maken. Het was alsof ze nu werd gestraft voor al die keren dat ze in het avondlicht had rondgezworven en amper voedsel tot zich had genomen.
Zonder de taak waaraan ze werkte zou ze de honger en de vermoeidheid niet hebben kunnen verdragen. Soms hoopte ze dat de Hardheren haar zouden vernietigen - maar dan wel pas als ze klaar was.
Zolang ze in het gesteente bleef waren de Hardheren machteloos. Soms bespeurde ze hun aanwezigheid buiten de rots. Ze waren bang. Af en toe dacht ze dat ze bang waren om haar, maar dat kon niet kloppen. Waarom zouden ze zich iets aantrekken van haar lot? Wat kon het hun schelen of ze omkwam van pure honger, van pure uitputting? Nee, ze moesten bang zijn voor haar, bang voor een machine die niet werkte volgens het ontwerp, geschrokken van het wonder, hulpeloos tegenover de dreiging die ervan uitging.
Zorgvuldig bleef ze bij hen uit de buurt. Ze wist altijd precies waar ze zich bevonden, dus ze konden haar noch vangen, noch tegenhouden.
Ze konden niet alle plekken onophoudelijk bewaken. Zij meende zelfs dat ze hun beperkte waarnemingsvermogen desnoods wel zou kunnen verblinden.
Ze glipte uit het gesteente en bestudeerde de kopieën van de tekens die ze uit het andere universum hadden ontvangen. Zij wisten niet dat ze dit van plan was. Zij mochten ze verbergen waar ze maar wilden, want ze zou ze steeds terug weten te vinden. Zij mochten ze zelfs vernietigen, dat kwam er niet meer op aan. Dua kende ze van buiten.
In het begin had ze er niets van begrepen, maar haar zintuigen werden scherper naarmate ze langer in het gesteente verbleef, en haar inzicht leek groter te worden zonder dat ze alles begreep. Ze wist niet wat de symbolen precies betekenden, maar ze riepen gevoelens bij haar op.
Ze bracht zelf markeringen aan en legde de drager op de plek vanwaar verzending naar het andere universum zou plaatsvinden. Ze gebruikte de tekens B-A-N-K. Ze had geen flauw idee wat ze betekenden, maar ze associeerde de vorm van de tekens met gevoelens van angst en ze deed haar best de tekens zo sterk mogelijk met die gevoelens te beladen. Misschien zouden de andere wezens bij het zien van de markeringen dan ook angstgevoelens ervaren.
Toen de antwoorden kwamen, voelde Dua dat deze iets van opgewondenheid uitstraalden. Ze kreeg de antwoorden niet altijd te pakken. Soms vonden de Hardheren ze eerder. Inmiddels zouden ze vast wel doorhebben wat ze aan het doen was. Maar zij konden de berichten nog steeds niet lezen; ze konden niet eens voelen welke emoties eraan verbonden waren.
Dus ze vond het niet erg. Ze zou niet worden tegengehouden voordat ze klaar was - ongeacht wat de Hardheren zouden menen te ontdekken.
Ze wachtte op een bericht dat precies het gevoel zou uitstralen dat ze wilde hebben. En het kwam: P-O-M-P S-L-E-C-H-T.
Deze tekens bevatten exact de angst en de haat waar ze op had gewacht. Ze stuurde een verlengde replica terug: meer angst... meer haat... Nu zouden de andere wezens het zeker begrijpen. Nu zouden ze de Pomp stilleggen. Nu moesten de Hardheren iets nieuws bedenken, een andere manier om aan energie te komen. Het zou niet meer ten koste gaan van de dood van duizenden wezens in het andere universum.
Ze bleef te lang rusten; als verlamd bleef ze in het gesteente. Wanhopig probeerde ze kleine beetjes voedsel binnen te krijgen en genoeg krachten te verzamelen om naar buiten te glijden. En nog vuriger dan naar de energie van de batterij, verlangde ze naar de uitputting ervan. Ze wilde het laatste restje energie eruit opzuigen, en zeker weten dat er geen nieuwe lading meer zou komen, en dat haar taak volbracht was.
Tenslotte kwam ze te voorschijn. Ze bleef roekeloos lang buiten de rots, en zoog de energie van een van de batterijen in zich op. Ze wilde de batterij leegzuigen, en zien dat er geen nieuwe energie meer werd toegevoerd, maar de bron bleef stromen... bleef eindeloos doorstromen...
Ze huiverde en wendde zich vol walging van de batterij af. De Positronenpompen waren dus nog steeds in werking. Had haar boodschap de bewoners van het andere universum dan niet overtuigd dat ze de pompen moesten stilleggen? Hadden ze de boodschap niet ontvangen? Hadden ze niet begrepen wat ze ermee bedoeld had?
Ze moest het opnieuw proberen. Ze moest het volkomen duidelijk maken. Ze zou elke combinatie van tekens gebruiken die volgens haar een gevoel van gevaar opriep, elke combinatie die haar smeekbede om ermee op te houden kon versterken.
Wanhopig begon ze de markeringen in het metaal te smelten, daarbij kwistig gebruik makend van de energie die ze zojuist aan de batterij had onttrokken - tot deze helemaal op was, en ze nog vermoeider was dan tevoren: POMP NIET STOP NIET STOP WIJ NIET STOP POMP WIJ NIET HOREN GEVAAR NIET HOREN NIET HOREN JULLIE STOP GRAAG STOP JULLIE STOP DAN WIJ STOP GRAAG JULLIE STOP GEVAAR GEVAAR GEVAAR STOP STOP JULLIE STOP POMP.
Tot meer was ze niet in staat. Ze voelde niets anders meer dan een stekende pijn. Ze legde de boodschap op de plaats vanwaar ze verzonden kon worden en wilde deze keer niet wachten tot de Hardheren daar zonder het te weten voor zouden zorgen. Met een uiterste krachtsinspanning, die haar verscheurde van de pijn, bediende ze de hendels en de knoppen op de manier waarop zij het hen had zien doen - met haar laatste restje energie.
De boodschap verdween en daarna verdween ook de grot in een purperen waas van duizelingen. Ze... ging over... van pure... uitputting...
Odeen... Tri...