Ik maak een vijand
Het geritsel van plotseling weggetrokken gordijnen maakte me wakker. Ik was me bewust van een warme druk tegen mijn schouder en toen ik voorzichtig mijn hoofd omdraaide zag ik Niamh dicht tegen mij aan genesteld. Ik haar slaap had ze zich omgedraaid en was tegen mij aangerold zodat ze in de holte van mijn arm lag met haar wang tegen mijn borst, een arm zorgeloos om mijn nek geslagen en een slank been over het mijne geworpen. Ik voelde mij erg verrast, en mijn hart bonsde mij opeens in de keel. Ik genoot van haar nabijheid en de warme druk van haar lichaam tegen het mijne. Ze sliep nog steeds en ze was zich kennelijk haar compromitterende intieme houding waarin zij zich tijdens onbewuste bewegingen diep in haar slaap had gerold, niet bewust.
Een kort gegrinnik deed mij opkijken uit mijn overpeinzingen over haar lieflijke lichaam. Het was een niets aan duidelijkheid te wensen overlatend gegrinnik en ik draaide mijn hoofd om op zoek naar de bron. Ik ontdekte de bron meteen en tot mijn groot ongenoegen. Iemand had de gordijnen voor de opening van ons slaaphokje weggetrokken en stond in de ingang naar binnen te gluren. Ik herkende hem. Het was één van de jagers uit de groep die ons gered had uit de moordende omarming van de vampierbloem. Ik wist niet meteen zijn naam, ook al hoorde ik later dat hij Sligon werd genoemd. Het was een kleine man met een gebogen rug, lange, bungelende armen en een gebrek aan zijn been zodat hij liep op de eigenaardige sluipend-kreupele manier van een krab. Hij had
een lelijk gezicht met loerende oogjes. Hij grijnsde voortdurend op een besmuikte manier. Tussen de grote, steviggebouwde kerels van Siona’s bende viel hij meteen op. Daarom herinnerde ik mij hem, ook al hadden we nog geen woord gewisseld. Nu stond hij in de ingang van ons hokje naar ons te gluren met een geile blik in zijn weerzinwekkend gelaat. Ongetwijfeld was hij gestuurd om ons wakker te maken voor het ochtendmaal. Maar ik hield niet van zijn stiekeme manier van doen. Ik werd boos om de manier waarop hij onze afzondering schond en zijn geile ogen over Niamh’s slapende lichaam liet glijden dat grotendeels onthuld werd door de karige, gescheurde kledingstukken die haar nog overgebleven waren. Daarom gaf ik hem een trap in het gezicht. Het was een louter instinktmatige reactie. Ik wilde alleen maar een uithaal doen. Het was niet werkelijk mijn bedoeling hem te raken, maar eerder om hem uit het gezichtsveld te schuiven. Had ik mijn handen vrij-gehad dan zou ik die ongetwijfeld hebben gebruikt, maar ik had de handen niet vrij en daarom haalde ik uit met mijn voet die hem stevig in het grijnzende gezicht raakte zodat hij achterover op de vloer plofte. Er klonk een luid geschater toen de magere, kleine dief achteruit de hal binnenzeilde en tegen een tafel terechtkwam. Maar hij stond meteen overeind met een sluwe blik in de gloeiende oogjes. Hij hield een mes stevig in de vuist geklemd. Hij vloekte en spoog als een kat die plotseling in koud water gedompeld werd.
Ik sprong uit bed toen hij op mij toesprong met het scherpe mes omhoog geheven. Mijn kennis van het ongewapende gevecht was op aarde noodzakelijkerwijs tot boekenwijsheid beperkt gebleven, maar Lord Chong’s lichaam wist wat er van hem verwacht werd. Instinctief deed het de juiste handelingen. Ik sloeg zijn mes aan de kant, beukte hem met de onder—
arm de lucht uit de longen en liet mijn vuist in zijn buik terechtkomen. Hij hijgde naar adem tussen zijn gele tanden. Zijn gezicht werd akelig bleek toen hij op de knieën viel en naar adem snakte. De vechtlust had hem plotseling verlaten na mijn voltreffer. En toen ik mij bukte om het kleine, scherpe mes op t<? rapen dat uit zijn verdoofde hand gevallen was, gloeide ik van trots om het bezit van een lichaam dat zo goed getraind was en zulke razendsnelle reflexen bezat! Meteen daarop kwam Yurgon tussenbeide. Hij pakte Sligon in zijn nekvel en trok hem omhoog. Met een vermanende blik op mij, duwde hij de kleine man weg. Vermanend: dat wil zeggen als je de waarderende glimlach aan zijn mondhoeken niet meetelde. „Geen vechtpartij tussen jullie twee,” snauwde hij. „Regel van Siona. Als ik nog eens last met jullie beiden heb, krijg je alletwee met de zweep. Begrepen!” De kleine wezel knikte zwijgend. Ik stak hem het mes toe en keerde terug naar de plek waar Niamh in de deuropening hurkte. Ze bloosde en zag er verward uit. Ze begreep niet wat de oorzaak van de opschudding was geweest.
Ik nam aan dat het incident daarmee gesloten was en zette het van me af. Maar toen ik de kleine boef zag wegsluipen ving ik nog juist een broeierige blik op uit zijn gemene oogjes. Het was een blik vol haat en venijn en ik had er beter aan gedaan die blik niet zo snel te vergeten. Maar ik schonk er op dat moment geen enkele aandacht meer aan, en daaruit vloeide later, zoals we nog zullen zien, mijn nederlaag en Niamh’s ongeluk voort. Dt wending van het lot hangt vaak van zulke kleine zaken af.
Siona sliep met de andere ongehuwde vrouwen in een apart gedeelte van de nederzetting. Zij had de opschudding niet meegemaakt en niemand vond het de moeite waard het haar te vertellen. Toen ze voor het
ontbijt naar binnen kwam, viel haar de aftandse toestand van onze kleding op. Ze gaf met een korte wenk een woudbewoner de opdracht andere kleding te vinden omdat de onze nauwelijks meer in staat was het meest noodzakelijke te bedekken. Na het ontbijt nam de jager ons mee naar een voorraadkamer en stak ons in goed passende kleding. De betreffende knaap was een fris uitziende jongeman die Kaorn heette en ongeveer zestien of zeventien jaar moest zijn voor zover ik kon oordelen. Ik kan daar echter weinig over oordelen want de leeftijd van de Laonese was mij een volslagen raadsel en is dat tot op dit ogenblik gebleven. Tot dusver heb ik geen gelegenheid gehad om iets te zeggen over het tijdssy-steem op de planeet van de Groene Ster, maar als mijn lezers mij een kort oponthoud veroorloven, terwijl Niamh en ik ons aankleden, wil ik vermelden dat er iets vreemds en merkwaardigs was wat de tijd op deze wereld betreft.
De tijd ging aan de Laonezen grotendeels ongemerkt voorbij en zelfs in gesprekken werden begrippen als tijd en tijdsduur nauwelijks genoemd. Op de aarde is het de gewoonste zaak om woorden als dag en nacht, uur en minuut te gebruiken, allemaal tijdsindelingen die iedereen begrijpt. ,,Ik zal er over tien minuten zijn,” is een alledaags gezegde. Of: ,,Ik zag hem nog geen uur geleden.” Of: ,,Ik heb vorige week met hem gebeld.” Eigenlijk worden al onze activiteiten gekenmerkt door indeling in, of liever: gemarkeerd door een opsluiting in tijdseenheden. Het merkwaardigste is dat dit integendeel het geval is bij de slanke, ivoorkleurige bevolking van de planeet onder de Groene Ster. Bekende tijdsaanduidingen zijn hen volslagen onbekend, ook al is dat niet meteen opvallend en duurde het geruime tijd voordat ik me het bewust was. Toen het me opviel, gaf ik er een tweeledige oorzaak aan. De eerste is dat de beschaving
van de Laonezen in het pre-industriële tijdperk verkeert die nog niet het punt heeft bereikt waarop men technisch in staat is klokken te vervaardigen. Zonder een klok of een andere manier om het voorbijgaan van de tijd op te meten kan men moeilijk alles in uren en minuten gaan indelen, iets wat als regel door schrijvers van historische romans volslagen wordt vergeten. Het tweede feit is nog eenvoudiger: de Laonezen zien hun zon slechts zelden. De zon en hun sterren zijn voortdurend door nevels of het hoge lover van de reuzenbomen aan het gezicht onttrokken. Op aarde is de zon voortdurend zichtbaar en overdag kan iedereen de gang van de zon gadeslaan. Maar de Groene Ster is door al die wolken nauwelijks zichtbaar en het zware lover verhindert een oplettend volgen van de gang van deze jaden schijf. Afgezien van het feit dat de Laonezen zelden een tijdsduur of tijdsindeling noemen, maken ze ook geen melding van de jaarlijkse seizoenen of zelfs het voortschrijden van de jaren. Jammer genoeg was mijn verblijf op de planeet te kort om de seizoenen te zien komen en gaan, maar het is best mogelijk dat de planeet zodanig om zijn as wentelt dat er nauwelijks sprake i$ van temperatuurverschillen in de diverse jaargetijden. De Laonezen hebben in elk geval tijdens mijn verblijf nauwelijks een begrip gebruikt dat lijkt op een jaaraanduiding. Ik vertelde al hoe moeilijk het was een idee te krijgen van de leeftijd van sommige individuen die ik ontmoette op deze vreemde planeet. Khin-nom, de oude filosoof aan Niamh’s hof, die mij de taal leerde, was daarvan een voorbeeld. Hij leek duidelijk op iemand van vergevorderde leeftijd ook al was hij nog gezond en levendig. Maar zijn manier van praten en de blik in zijn ogen kenmerkten hem als iemand met veel ervaring. Als ik zijn leeftijd zou moeten schatten, dan zou ik het niet weten, want zijn stap was nog stevig en zijn houding gespierd en soepel. Zijn gelaatskleur was gezond en in
zijn lichaam was nog steeds jeugdig vuur aanwezig. Ik vraag me af of het komt doordat hun zon niet vaak zichtbaar is of doordat de grote bomen nauwelijks de voortgang van de seizoenen tonen, waardoor de Laonezen zich van geen verstrijken van de tijd bewust zijn. Maar hebben ze dan nooit over het idee van de tijd nagedacht of zijn ze zich nooit van de consequenties van het ouder worden bewust geweest? Het is een vraag die filosofen maar moeten bediskus-siëren. Ik ben een man van de daad en geen denker.
Kaorn had ons beiden een kostuum uitgezocht in de traditie van de woudbewoners. Ik kreeg een soepele, omsluitende tuniek van een gemsleren suède-achtige stof, samen met korte laarzen, een zware leren gordel, een korte mantel en een broek. Niamh kwam uit de voorraadkamer tevoorschijn als twee druppels water op Maid Marian lijkend uit het Robin Hood-verhaal. Ze droeg een ingekorte straksluitende jurk in een mosgroene kleur, met zachte hooggehakte sandalen aan de voeten en een puntmutsje met een veer op haar zilveren krullen. Ze zag er zo aanbiddelijk uit dat ik te verbaasd was om het te zeggen. Kaorn had minder last van verlegenheid dan ik en hij grijnsde waarderend. We voegden ons bij de anderen. Toen ik om mij heen keek, zag ik Sligon in de verste hoek van de hal, neergehurkt op een bank. Hij negeerde ons openlijk. Mijn woede-uitbarsting was allang verdwenen en ik zou graag de onenigheid tussen mij en de kleine spitsboef hebben bijgelegd, als hij me niet woedend had aangekeken en mij daarna genegeerd. Kennelijk had hij iets tegen mij. Met een ongemakkelijk gevoel besefte ik dat ik een vijand had gemaakt. Het bleek een vijand te zijn die niet zou vergeten, noch vergeven. .