DEEL IV
Het boek van Sligon de Verrader
HOOFDSTUK 16 Het geheim van Siona
Onze positie temidden van de bandieten van Siona’s bende was ongeregeld en onbepaald. We waren geen gevangenen want men stond ons een onbeperkte mate van vrijheid van bewegen toe en er waren ons maar enkele beperkingen opgelegd wat ons gedrag, onze gesprekken en ons reisdoel betrof. We waren ook niet bepaald gasten want er werd van ons beiden verwacht dat we ons deel van het dagelijkse werk voor onze rekening namen, Niamh ten aanzien van huishoudelijke taken en ikzelf wat het wachtlopen en het oefenen met wapens aangaat. Beiden stonden we onder het commando van Siona’s afdelingskapitein, Yur-gon. Aan de andere kant konden we niet bepaald als rekruten beschouwd worden, want we hadden noch gevraagd om lid te worden van de bende noch had men ons daartoe uitgenodigd.
Voor het moment scheen het ‘t gemakkelijkste ons zo goed en zo kwaad mogelijk in de situatie te schikken zonder een woord van protest of op wat voor wijze dan ook ongewenste aandacht te trekken. De vraag of wij ongehinderd konden doorreizen naar Phaolon kwam gewoon niet ter sprake. Zonder medewerking van de vagebonden zou het ons beslist niet mogelijk zijn de weg daarheen te vinden, ook al ontdekte ik dat we genoeg kansen kregen om uit het vrijbuitersdorp te ontsnappen. We werden namelijk niet bewaakt en we konden gaan en staan waar we wilden. Ik weet niet of Yurgon en zijn makkers ons als gevangenen beschouwden, maar hij vond het in elk geval niet nodig ons te bewaken. We hadden geen flauw idee waar we ons bevonden, noch in welke richting de Juwelenstad lag. Zonder inlichtingen van de vagebonden zou het dwaas zijn geweest onze weg naar ons reisdoel te zoeken, omdat we in de kortste keren
verdwaald zouden zijn.
Ik vond het niet erg het mij opgedragen werk te verrichten, want mijn gespierde lichaam vereiste oefening en ik wilde graag verder bekwaamd worden in het gebruik van Laonese wapens. Een korte periode van wachtlopen om de zoveel dagen was geen zware taak en ik genoot nogal van de ruwe, joviale manier waarop de andere krijgswachten mij behandelden. Het was een kameraadschap die totaal verschilde van de onderdanige en beleefde manier van de mannelijke bevolking van de Juwelenstad. Behalve de toegewijde vriendschap van mijn dappere kapitein Panthon en de andere krijgers uit mijn omgeving, had ik aan Niamh’s hof niets leren kennen wat hiermee te vergelijken viel. VoorNiamh moet het harde, nuchtere leven dat wij met de vagebonden deelden, een uitdaging geweest zijn, ook al moet ik haar de eer geven die haar toekomt dat zij nooit met één woord klaagde. Siona had haar naar ik aanneem zonder verder nadenken ingedeeld bij de ploeg vrouwen die het huishoudelijk werk verrichtte. Samen met de andere ongehuwde en jongere vrouwen was het haar taak de vuren in de nederzetting aan te houden, mee te helpen de maaltijden te koken en op te dienen, en de afwas te doen in de keuken na de maaltijd. Eerlijk gezegd dacht ik daar weinig over na. Ik had geen enkele reden een probleem te maken van de mogelijkheid dat Niamh uitgekozen werd voor smerige karweitjes en ruw, vernederend werk, omdat het grootste deel van de vrouwelijke bevolking opgewekt aan haar zijde hetzelfde werk verrichtte. Maar de aristokratisch opgevoede prinses had nog nooit het geringste huishoudelijke werkje hoeven te doen in een huishouding, omdat ze in de grootst denkbare weelde verkeerde, omgeven door kamerdienaressen die haar zelfs de eenvoudigste karweitjes uit handen namen. Het werk dat zij nu moest doen, moet haar niet licht
gevallen zijn. Ongetwijfeld had ze weinig overeenkomsten met de vrijpostige keukenmeisjes en het duurde niet lang of zij maakten dit wel op uit haar gereserveerde manier van doen en uit de hoofse manier waarop zij gewend was te spreken, in tegenstelling tot de volkse, ruwe omgangstaal doorspekt met vloeken en gekruid met hartige grapjes.
In elk geval merkte ik in mijn onschuld een verandering op in de manier waarop de heksen Niamh behandelden, ook al klaagde zij er met geen woord over als wij bij elkaar waren.
Het was me pas opgevallen nadat wij niet meer samen aan tafel de maaltijden gebruikten omdat zij één van de meisjes was die de tafels bedienden. Het leek mij niet de moeite waard daarover te praten, want ik dacht dat het vanzelf sprak dat de keukenprinsessen volgens een schema van wisseldiensten de tafeldienst onder elkaar verdeelden. Maar zij bleef dit werk doen en ik merkte al gauw dat zij het werk als straf moest verrichten.
Ik besefte dit pas toen ik zag dat zij aangewezen was alleen Siona’s tafel te bedienen, en dat de jagerin haar meer dan eens scherp terecht wees of opvloog over een of andere onhandigheid die werkelijk plaats vond of alleen maar ingebeeld was. Dit soort terechtwijzingen vond hardop plaats in het gezelschap van iedereen om haar te vernederen ten opzichte van de andere huishoudelijke hulpen. Ik werd al gauw gewaar dat Siona te ver ging met haar beledigingen aan het adres van de waardige prinses van de Stad der juwelen. Eén bepaalde avond herinner ik mij vooral. Niamh had verscheidene uren gewerkt aan het hete, vermoeiende braadspit, waaraan onze maaltijd boven een zacht vuur geroosterd werd. Die vervelende taak werd vooral toegewezen aan meisjes die zich hadden misdragen op een of andere manier en voor hun misstap bestraft moesten worden. Omdat het vet van het vlees
regelmatig in het vuur spat, wordt het meisje dat het spit bedient onder de zwarte vetvlekken gespat en dat overkwam ook Niamh.
Terwijl ze op Siona’s bevel aan haar tafel wijn inschonk, gleed de wijnbeker uit haar vetgeworden handen. Niamh morste daarbij wijn over Siona’s kleding. Terwijl ze er een bijzonder ruw scheldwoord uitbraakte, sprong de Amazone overeind en gaf Niamh een klap zodat ze op de grond viel. De wijnbeker vloog omhoog en viel in stukken op de grond. Dat maakte de jagerin nog razender. Ze griste een bewerkte zweep uit haar gordel en haalde uit naar de smalle schouders van de hulpeloze Niamh. Ik sprong overeind, daarbij bijna de eettafel omgooiend en stond in een oogwenk op de verhoging waar Siona haar maaltijden placht te gebruiken. Zonder na te denken over mogelijke gevolgen, greep ik Siona bij de pols en dwong haar de zweep te laten vallen, die ik meteen wegschopte. Hijgend stond de bandietenaanvoerster voor mij met borsten die op en neer vielen in de cups van bewerkt zilverfiligrarfn, met vuurrode wangen en met ogen die vonkten van woede. Aan haar voeten lag Niamh tussen de scherven en de wijnvlekken. Ze had een bloedrode streep over haar schouder, veroorzaakt door Siona’s zweepslag. Geen van beiden zeiden wij een woord en het was doodstil in de hele eetzaal. De bosbewoners keken stomverbaasd naar dit tafereel. Langzaam liet ik mijn greep om Siona’s pols los. Ik ademde zwaar. Ik had een waas van woede voor de ogen en in deze toestand durfde ik geen woord te zeggen.
Siona’s ogen vernauwden zich tot spleetjes van koud vuur. Haar stem was hees toen zij mij toesnauwde: ,,Als jij me ooit nog één keer aanraakt met jouw onhandige klauwen, jij stinkende „ulphio”, dan zal ik jou en die kruipende slet laten geselen tot jullie ribben erbij bloot komen.”
Ik moet hier wellicht vermelden dat een , ,ulphio” een boomkruiper is met bepaald onappetijtelijke voedingsgewoontes en een weerzinwekkend uiterlijk. Het is de Laonese vorm van een rat, kan men zeggen, en zijn naam wordt in de regel in dezelfde betekenis gebruikt.
Ik zei niets maar bleef haar wat kalmer aankijken. Ik vouwde mijn armen voor mijn borst. Niamh stond echter zwijgend op en zonder nog een blik naar de bandietenkoningin te werpen, sloop zij naar de keuken, waaruit zij meteen tevoorschijn kwam om de gemorste wijn op te dweilen. Nog hijgend van woede stond Siona alsof ze de bukkende Niamh wilde trappen toen zij met de vochtige doeken in de hand naar de vlekken boog. Ik pakte haar elleboog vast zodat zij uit haar evenwicht raakte en miste. De Amazone legde een trillende hand op de leuning van haar stoel en keek naar mij met ogen als dolken. , Jij durft mij aan te raken!” krijste ze. ,,lk ben een gast in jouw nederzetting,” zei ik kalm, „evenals mijn metgezellin. Maar als je haar ooit nog eens waagt aan te raken, zal ik je niet alleen maar aanraken maar jou met je eigen zweep de ribben in jouw rug blootleggen, zoals je ons van plan was te doen.” Siona was prachtig in haar woede. Haar ogen waren diepe poelen vol ongebreideld vuur. Haar gebruinde gelaat trok wit weg. Ze beet met haar stevige witte tanden in haar rode onderlip en gaf mij een klap vlak over mijn mond. Het was geen ongeoefende uithaal van een nijdige bakvis, maar een met kracht toegediende kaakslag. Als ik mij niet op tijd schrapgezet had, zou de klap mij onder mijn eigen tafel hebben doen belanden. Nu suisde het alleen maar in mijn oren en mijn lippen verdoofden. Ook al merkte ik het toen niet, Siona’s ringen haalden mijn gezicht open zodat het bloed op mijn tuniek druppelde.
, Jij, jij… ulphio,” schold ze. „Ulphio of niet,” antwoordde ik kalm. ,,Ik ben hier gast. En als dit een voorbeeld is van jouw gastvrijheid, dan geloof ik dat mijn metgezellin en ik liever de doodskus van de vampierbloem hadden genoten, dan door jullie van dat onheil gered te worden! ” Zachtjes werd er een koude punt staal tegen mijn zijde gedrukt. Het was de koude kus van een zwaard en ik besefte onmiddellijk het grote gevaar waarin Niamh en ik verkeerden. De prachtige, furieuze jonge vrouw die mij het liefste met haar blikken had verzengd, was de absolute heerseres van deze bende tot de tanden gewapende bandieten en ons leven hing aan een zijden draadje. Want Siona was beslist in staat ons beiden te laten geselen, of ons ter plekke te laten ombrengen, of ons op dit moment de wildernis in te sturen waaruit zij ons gered had, wat ongetwijfeld hetzelfde resultaat zou hebben. Maar ik had op geen enkele andere manier kunnen handelen zonder mijn eer te verliezen als krijger en als man. Bovendien had ik over het geheel genomen tamelijk beheerst gehandeld, ondanks het feit dat Niamh en ik tot het uiterste waren geprovoceerd.
Yurgon schraapte zijn keel voordat Siona iets zeggen kon. Hij stond naast mij en het was zijn kortzwaard, — een wapen dat op de oude Romeinse „gladius” leek, — dat in mijn ribben prikte. „Gastrecht is gastrecht,” merkte hij kalmerend op, duidelijk in de hele zaal hoorbaar. „Een verontschuldiging zou de gemoederen wellicht kunnen beda-t >
ren…
Siona’s volle lippen vloekten in stilte. Plotseling en zonder aanleiding stonden haar grote ogen vol tranen en werden haar wangen bedekt door een gloeiende blos. Zonder iets te zeggen, zonder mij verder nog een blik waardig te keuren, draaide ze zich om en verliet de eetzaal, waar ze die avond niet meer naar terug—
kwam. Er trad meteen ontspanning in. Enkele mannen lachten in hun baard. Anderen haalden hoorbaar adem vol opluchting. Yurgon grijnsde en stak het zwaard weer in de schede. Hij maakte een gebaar alsof hij het zweet van zijn voorhoofd wiste. ,Je zag de dood in de ogen, vriend,” mopperde hij glimlachend.
„Daar twijfel ik niet aan,” zei ik. , ,En ik zal erop toezien dat zoiets niet weer gebeurt.” Hij knikte en sloeg me op de schouder. „Dat zou erg verstandig van je zijn,” stemde hij in. We keerden naar ons maal terug. Het vlees was koud geworden en de wijn lauw. Mijn eetlust was echter voorgoed verdwenen en ik kauwde mijn eten automatisch naar binnen. Ik vroeg me steeds maar weer opnieuw af wat de reden was van Siona’s onverklaarbare haat en ergernis tegenover mijn metgezellin en waarom zij zo woedend op haar geworden was. De oorzaak van haar vreemde gedrag was mij niet duidelijk. Maar nu ik er achteraf over nadenk, geloof ik dat de hele bende het geheim van Siona kende waarvan ik met mijn mannelijk gebrek aan intuïtie volslagen onkundig was.
HOOFDSTUK 17