1
NORFOLK, ENGELAND
Ik heb elke nacht dezelfde droom. Het is alsof mijn leven de lucht in is gegooid en alle stukken omlaagvallen… maar dan achterstevoren en binnenstebuiten. Alle delen van mijn leven, maar in de verkeerde volgorde, een fragmentarisch beeld.
Men zegt dat dromen belangrijk zijn en dat ze je iets vertellen, iets wat je voor jezelf verborgen houdt.
Ik hou niets voor mezelf verborgen; kon ik dat maar.
Ik wil slapen om te vergeten. Om rust te vinden, want ik word de hele dag geplaagd door herinneringen.
Ik ben niet gek. Hoewel ik de laatste tijd veel nadenk over wat waanzin eigenlijk is. Vele miljoenen menselijke wezens, allemaal individuen, met hun eigen DNA-profiel, hun eigen unieke gedachten – hun persoonlijke perceptie van de wereld gezien vanuit hun eigen hoofd. En elke visie is anders.
Ik ben tot de conclusie gekomen dat vlees en botten, de fysieke massa waarmee we geboren zijn, het enige is wat wij mensen echt kunnen delen. Er is me bijvoorbeeld telkens en telkens weer verteld dat iedereen anders op verdriet reageert en dat geen enkele reactie verkeerd is. Sommige mensen huilen maanden, jaren zelfs. Ze gaan in het zwart gekleed en rouwen. Anderen lijken onaangetast door hun verlies. Ze begraven het. Ze gaan op dezelfde voet door als voorheen. Alsof hun niets is overkomen.
Ik weet niet zeker hoe ik heb gereageerd. Ik heb geen maanden gehuild. Ik heb zelfs bijna helemaal niet gehuild.
Maar ik ben het ook niet vergeten. Ik zal het nooit vergeten.
Ik hoor iemand beneden. Ik moet opstaan en doen alsof ik klaar ben om de dag onder ogen te zien.
Alicia Howard parkeerde haar Land Rover naast de stoep. Ze schakelde de motor uit en liep de lage heuvel naar het huisje op. Ze wist dat de voordeur nooit op slot was, dus deed ze hem open en stapte naar binnen.
Alicia bleef even in de nog donkere woonkamer staan bibberen. Ze liep naar het raam en trok de gordijnen open. Ze schudde de kussens van de bank op, pakte drie lege koffiekopjes en nam ze mee naar de keuken.
Ze liep naar de koelkast en trok hem open. In de deur stond een eenzame halflege fles melk. Op de roosters een pak yoghurt dat over de datum was, wat boter en een oude tomaat. Ze sloot de koelkast en inspecteerde de broodtrommel. Zoals ze had verwacht was die leeg. Alicia ging aan tafel zitten en slaakte een zucht. Ze dacht aan haar eigen warme, welvoorziene keuken, de troostrijke geur van het avondeten dat op het Aga-fornuis stond, het geluid van haar spelende kinderen en hun hoge, schelle gelach… het hart van haar huis en haar leven.
Het contrast met dit troosteloze kleine vertrek trof haar diep. Het was een toepasselijke metafoor voor het huidige bestaan van haar jongere zus; Julia’s leven én haar hart lagen aan flarden.
Het geluid van voetstappen op de krakende houten trap vertelde Alicia dat ze in aantocht was. Ze keek naar haar zus toen die in de deuropening verscheen en als altijd werd ze getroffen door haar schoonheid; terwijl zij zelf blond en licht van huid was, was Julia donker en exotisch. Haar weelderige bos kastanjebruine haren omlijstte haar fijne gezichtje en het gewicht dat ze onlangs had verloren deed haar heldere, amandelvormige amberkleurige ogen en hoge jukbeenderen alleen maar nog beter uitkomen.
Julia was voor het januariweer ongepast gekleed in een van de weinige outfits die ze momenteel bezat: een rode kaftantop, vrolijk geborduurd met gekleurd zijdegaren, en een wijde, zwarte katoenen broek die haar dunne benen verhulde. Alicia zag het kippenvel al op Julia’s blote armen. Ze stond op en trok haar zwijgzame zus in een liefdevolle omhelzing.
‘Lieverd,’ zei ze, ‘je ziet er steenkoud uit. Zou je niet wat warmere kleren gaan kopen, of wil je dat ik je een paar van mijn truien breng?’
‘Ik voel me best,’ antwoordde Julia, en ze schudde zich uit haar zusters omhelzing. ‘Koffie?’
‘Er is niet veel melk. Ik heb net in je koelkast gekeken.’
‘Dat geeft niets, ik drink hem wel zwart.’ Julia liep naar het aanrecht, vulde de waterkoker en zette die aan.
‘Hoe gaat het nou met je?’ vroeg Alicia.
‘Prima,’ antwoordde Julia, en ze pakte twee koffiemokken van de plank.
Alicia trok een grimas. ‘Prima’ was Julia’s standaardantwoord.
Ze gebruikte het om diepgaande vragen uit de weg te gaan.
‘Heb je nog iemand gezien deze week?’
‘Nee, niet echt,’ zei Julia.
‘Lieverd, weet je zeker dat je niet weer een poosje bij ons wilt komen logeren? Ik vind het vreselijk dat je hier helemaal in je eentje zit.’
‘Bedankt voor het aanbod, maar zoals ik zei gaat het prima met me,’ antwoordde Julia afstandelijk.
Alicia slaakte een gefrustreerde zucht. ‘Julia, je ziet er niet prima uit. Je bent nog meer afgevallen. Eet je eigenlijk wel?’
‘Natuurlijk. Wil je nou koffie of niet?’
‘Nee, dank je.’
‘Prima!’ Julia zette de melkfles terug in de koelkast. Toen ze zich omdraaide blonk er woede in haar amberkleurige ogen.
‘Luister, ik weet dat je dit alleen maar doet omdat je om me geeft. Maar heus, Alicia, ik ben niet een van je kinderen en ik heb geen babysit nodig. Ik ben gráág alleen.’
‘Hoe dan ook,’ zei Alicia op opgewekte toon, trachtend haar toenemende ongeduld de kop in te drukken, ‘ik zou mijn jas maar gaan pakken als ik jou was, want ik neem je mee.’
‘Ik heb al plannen voor vandaag,’ antwoordde Julia.
‘Dan zeg je die maar af. Ik heb je hulp nodig.’
‘Waarom?’
‘Omdat pap volgende week jarig is – voor het geval je dat vergeten was – en ik een verjaardagscadeau voor hem wil kopen.’
‘En heb je daar mijn hulp bij nodig, Alicia?’
‘Hij wordt vijfenzestig; het is de dag dat hij met pensioen gaat.’
‘Dat weet ik. Hij is ook míjn vader.’
Alicia deed haar best kalm te blijven. ‘Er is om twaalf uur een inboedelveiling op Wharton Park. Ik dacht dat we er misschien heen konden gaan om te kijken of we iets voor pap kunnen vinden.’ Ze zag interesse opflikkeren in Julia’s ogen.
‘Wordt Wharton Park verkocht?’
‘Ja, wist je dat niet?’
Julia’s schouders zakten omlaag. ‘Nee, dat wist ik niet. Waarom?’
‘Het gebruikelijke verhaal, vermoed ik: successierechten. Ik heb gehoord dat de huidige eigenaar het verkoopt aan een of andere stadskerel met meer geld dan verstand. Een gewoon hedendaags gezin kan zich een dergelijk landgoed niet veroorloven. En de laatste Lord Wharton heeft het vreselijk laten vervallen. Het zou kennelijk een fortuin kosten om het weer op te knappen.’
‘Wat triest,’ mompelde Julia.
‘Ik weet het,’ stemde Alicia met haar in, blij te zien dat Julia het zich in elk geval aantrok. ‘Het was een belangrijk onderdeel van onze jeugd, vooral voor jou. Daarom vond ik dat we maar eens moesten kijken of we er een leuk aandenken voor pap konden vinden. Het zal waarschijnlijk allemaal troep zijn, en de goede spullen zullen wel naar Sotheby’s gaan, maar je weet het nooit.’
Tot haar verbazing knikte Julia zonder dat ze haar nog verder moest overhalen. ‘Oké, ik ga mijn jas pakken.’
Vijf minuten later manoeuvreerde Alicia de auto door de smalle hoofdstraat van het mooie kustplaatsje Blakeney. Ze sloeg links af voor de vijftien minuten durende rit naar Wharton Park.
‘Wharton Park…’ mompelde Julia zacht.
De bezoekjes aan grootvader Bill in zijn kas vormden haar levendigste jeugdherinneringen: de overweldigende geur van de exotische bloemen die hij kweekte, en zijn geduld terwijl hij haar vertelde tot welk geslacht ze behoorden en waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Zijn eigen vader en zijn vaders vader voor hem hadden als tuinman voor de familie Crawford gewerkt, die eigenaar waren van Wharton Park, een uitgestrekt landgoed met ruim vierhonderd hectare vruchtbare landbouwgrond.
Haar grootouders woonden destijds in een aangenaam huisje in een gezellige, bedrijvige hoek van het landgoed, omringd door de vele andere personeelsleden die het land en het huis onderhielden en de familie Crawford zelf bedienden. Jasmine, de moeder van Julia en Alice, was in dat huisje geboren en opgegroeid.
Elsie, haar grootmoeder, was precies zoals een grootmoeder hoorde te zijn, zij het een tikje excentriek. Haar armen waren altijd uitnodigend gespreid en er stond altijd iets lekkers voor het avondeten op het grote fornuis.
Steeds als Julia terugdacht aan de tijd die ze op Wharton Park had doorgebracht, herinnerde ze zich de blauwe hemel en de weelderige kleuren van de bloemen die onder de zomerzon stonden te bloeien. En ooit was Wharton Park beroemd geweest om zijn collectie orchideeën. Het was een vreemd idee dat de kleine, tere bloemen die oorspronkelijk uit een tropisch klimaat stamden het toch zo goed deden op het koele noordelijk halfrond, in het vlakke land van Norfolk.
Als kind verheugde Julia zich het hele jaar op haar zomerse bezoeken aan Wharton Park. De rust en warmte van de kassen – knus in een hoekje van de moestuin, beschut tegen de gemene wind die ’s winters van over de Noordzee kwam waaien – bleef het hele jaar in haar herinnering. Dat, en de vanzelfsprekende huiselijkheid bij haar grootouders, had het voor haar tot een vredige plek gemaakt. Op Wharton Park bleef alles gelijk. Niet klokken en tijdschema’s hadden het er voor het zeggen; de natuur zelf bepaalde het ritme.
Ze herinnerde zich nog steeds haar grootvaders oude bakelieten radio in een hoek van de kas, waaruit van de vroege ochtend tot de avondschemering klassieke muziek had geklonken.
‘Bloemen houden van muziek,’ zei grootvader Bill terwijl hij zijn dierbare planten verzorgde. Julia keek naar hem vanaf een kruk in de hoek bij de radio, en luisterde naar de muziek. Ze leerde pianospelen en bleek een natuurtalent te zijn. Er stond een oude piano in de kleine woonkamer van het huisje. Vaak vroegen ze haar na het avondeten iets te spelen. Haar grootouders keken vol waardering en ontzag toe terwijl Julia’s jonge vingers over de toetsen vlogen.
‘Je gave is een godsgeschenk, Julia,’ had grootvader Bill op een avond gezegd, met tranen in zijn ogen toen hij naar haar glimlachte. ‘Verspil die niet, alsjeblieft?’
De dag dat ze elf werd, had ze van grootvader Bill haar eigen orchidee gekregen.
‘Deze is speciaal voor jou, Julia. Ze heet Aerides odoratum, wat “Kinderen van de lucht” betekent.’
Julia bestudeerde de tere ivoorkleurige en roze blaadjes van de bloem in haar pot. Ze voelden fluweelzacht aan.
‘Waar komt deze vandaan, grootvader Bill?’ had ze gevraagd.
‘Uit de Oriënt, uit de oerwouden van Chiang Mai in Noord-Thailand.’
‘O, wat voor muziek denkt u dat deze mooi vindt?’
‘Ze lijkt erg op Mozart gesteld te zijn,’ zei haar grootvader grinnikend. ‘En als ze er wat verwelkt uitziet, kun je misschien Chopin proberen!’
Julia had zowel haar orchidee als haar talent voor de piano gekoesterd. In de salon van haar tochtige victoriaanse ouderlijk huis aan de rand van Norwich had ze voor de bloem gespeeld en die had telkens weer voor haar gebloeid.
En ze had van de exotische plaats gedroomd waar haar orchidee vandaan kwam. Ze was dan niet langer in de salon van een huis in de buitenwijk, maar in de uitgestrekte oerwouden van het Verre Oosten… het geluid van gekko’s en vogels, de bedwelmende geuren van de orchideeën die overal op de bomen en in het kreupelhout eronder groeiden.
Ze wist dat ze er op een dag zelf heen zou gaan. Maar voorlopig kleurden haar grootvaders enthousiaste beschrijvingen van verre landen haar verbeeldingskracht en haar spel.
Toen ze veertien was, overleed grootvader Bill. Julia herinnerde zich het gevoel van verlies nog levendig. Hij en de kassen waren de enige zekerheid geweest in haar jonge en toch al moeilijke leven. Hij was een wijze, zachtmoedige autoriteit met een luisterend oor, en misschien meer een vader voor haar dan haar eigen vader was geweest. Op haar achttiende won ze een beurs voor het Royal College of Music in Londen. Grootmoeder Elsie was bij haar zus in Southwold gaan wonen en Julia was nooit meer teruggegaan naar Wharton Park.
En nu was ze eenendertig en keerde ze erheen terug. Terwijl Alicia over haar vier kinderen zat te babbelen, ervoer Julia opnieuw het verwachtingsvolle gevoel dat ze vroeger altijd had gehad wanneer ze deze weg achter in de auto van haar ouders aflegde; ze tuurde uit het raam en wachtte tot ze het poortwachtershuisje, dat de toegang tot Wharton Park markeerde, zag verschijnen als ze bij de vertrouwde bocht in de weg kwamen.
‘Daar is de afslag!’ zei Julia toen Alicia er bijna voorbijreed.
‘Gos, ja, je hebt gelijk. Ik ben hier al zo lang niet meer geweest dat ik het vergeten was.’
Alicia keek even naar haar zus toen ze de oprijlaan op reden. Ze zag een flikkering van verwachting in Julia’s ogen.
‘Jij vond het hier altijd fantastisch, hè?’ zei ze zacht.
‘Ja, jij niet?’
‘Eerlijk gezegd verveelde ik me altijd als we hier logeerden. Ik kon niet wachten tot we terug naar de stad gingen en ik mijn vriendinnen weer kon zien.’
‘Je was altijd al meer een stadsmeisje,’ merkte Julia op.
‘Ja, en moet je me nu zien: vierendertig jaar, een boerderij in een of ander godvergeten gat, een huis vol kinderen, drie katten, twee honden en een Aga-fornuis. Wat is er van het uitgaansleven geworden?’ zei Alicia met een ironische glimlach.
‘Je werd verliefd en stichtte een gezin.’
‘En jij kwam in het uitgaansleven terecht,’ voegde Alicia er zonder enige wrok aan toe.
‘Ja, ooit…’ Julia’s stem stierf weg. ‘Daar is het huis. Het ziet er nog precies hetzelfde uit.’
Alicia keek naar het gebouw voor hen. ‘Eerlijk gezegd vind ik het er zelfs beter uitzien. Ik was vast vergeten hoe mooi het is.’
‘Ik ben het nooit vergeten,’ mompelde Julia.
Ze volgden de rij auto’s die langzaam over de oprijlaan vorderden, allebei in gedachten verzonken. Wharton Park was in klassieke georgiaanse stijl gebouwd voor de neef van de eerste minister-president van Groot-Brittannië, al overleed die al voor het huis klaar was. Het huis was bijna helemaal opgetrokken uit zandsteen en de kleur was in de loop van zijn driehonderdjarig bestaan vervaagd tot zachtgeel.
De zeven gevelelementen en de dubbele trap die voor de benedenverdieping omhoogleidde naar de bel-etage met een verhoogd terras dat uitkeek over het park aan de achterzijde, gaven het gebouw een zekere Franse luister. Met op elke hoek een toren met koepeldak, een door vier reusachtige Ionische zuilen ondersteunde zuilengang en een afbrokkelend standbeeld van Britannia, die elegant op het hoogste punt zat, had het een majestueuze, zij het ietwat excentrieke uitstraling.
Wharton Park was niet groot genoeg om als landhuis te worden betiteld. Het had ook niet de volmaakte architectuur om het te complimenteren, omdat latere generaties Crawfords enkele vreemde uitbreidingen hadden gerealiseerd, die de puurheid van het gebouw hadden aangetast. Om diezelfde reden had het echter ook niet de grimmige uitstraling van veel andere grote huizen uit die periode.
‘Hier gingen we altijd linksaf,’ zei Julia, die zich het pad langs de vijver herinnerde dat ze altijd nam om bij het huisje van haar grootouders aan de rand van het landgoed te komen.
‘Zullen we na de veiling even bij hun huisje gaan kijken?’ vroeg Alicia.
Julia haalde haar schouders op. ‘We zien nog wel, oké?’
Mannen in gele jassen dirigeerden de auto’s naar de parkeerplaatsen.
‘We zijn kennelijk niet de enigen die erover gehoord hebben,’ merkte Alicia op terwijl ze de auto op de haar aangewezen plaats parkeerde. Ze wendde zich tot haar zus en legde haar hand op Julia’s knie. ‘Klaar om te gaan?’ vroeg ze.
Het duizelde Julia door de vele herinneringen die op haar af kwamen. Zelfs de geuren waren haar vertrouwd toen ze uit de auto stapte en naar het huis liep: pas gemaaid nat gras en een vage zweem van een geur waarvan ze nu wist dat het de jasmijn in de borders langs het gazon was. Langzaam volgden ze de menigte de trap op en door de hoofdingang het huis binnen.