Hoofdstuk 16
De gestalte van een man tekende zich in silhouet af tegen het door de maan verlichte rooster. Hij kwam langzaam op me af.
Ik reikte naar mijn broek.
‘Niet opstaan, Herr Magistraat,’ siste hij, zijn gezicht onzichtbaar in het donker. ‘Als er gevaar dreigt, maak ik me uit de voeten, en u blijft hier. U doet uw behoefte, terwijl ik mijn eigen vorm van immuniteit heb.’
Ik dacht een spoor van humor in zijn woorden te ontwaren.
‘Pufferdørn vertelde dat u naar me op zoek was. Ik dacht dat u nog terug zou komen en heb tot laat gewacht in de infirmerie. Ten slotte ben ik zelf maar in actie gekomen. Ik weet maar al te goed hoe de dingen in Kamenetz gaan. Ik zit hier veel langer dan ik verdien. Mag ik hopen dat u dat zult onthouden?’
Zijn stem was gedaald tot een gefluister, en hij wachtte op een antwoord.
‘Dat beloof ik,’ zei ik, al had ik geen idee wat mijn belofte inhield.
‘Mijn naam is Korna,’ vervolgde hij. ‘Alexei Korna, de arts van dit garnizoen. Ik wist dat ik u hier zou treffen als ik maar lang genoeg wachtte.’
Ik kon de glimlach om zijn lippen niet zien, maar ik besefte dat hij er was.
‘Het menselijk lichaam is niet gemaakt voor een plaats als Kamenetz. Rochus heeft me verteld waar ze u hebben ondergebracht. Ik wist dat de kou zijn werk zou doen. U hoefde alleen maar wat water te drinken.’
‘Ik heb een grote pul dood bier gedronken,’ zei ik, en ik hoorde hem gniffelen in het donker.
‘Ik wilde u spreken, mijnheer,’ zei hij plotseling.
‘En ik wilde u spreken...’
‘Voor mij is het dringender,’ onderbrak hij me snel.
Ik wist niet wat ik hierop moest zeggen.
‘Er moet hier een einde aan komen,’ vervolgde hij ernstig. ‘Dat is beter voor ons allemaal. Als u eens wist wat voor risico ik heb genomen door die boodschap te sturen. Hij is waakzaam, dat moet ik hem nageven. Maar ik laat me niet bang maken. Ik ben op een leeftijd... hoe zal ik het zeggen? Wat voor carrière kan ik hier nog hebben? Wat voor toekomst heb ik buiten nog? Het enige wat ik vraag is een plaatsje op de postkoets uit Kamenetz. Ik spreek als Pruis, iemand die er trots op is Pruis te zijn. Dit is niet wat ík koning en vaderland noem.’
Ik maande hem om zachter te praten, maar hij was in de greep van de hartstocht. Hij liet zich niet kalmeren.
‘Ik hoop dat u het me niet euvel duidt,’ vervolgde hij, ‘als ik zeg dat het me verbaast dat de autoriteiten pas zo laat wakker worden. Ze hadden allang een regiment moeten sturen. Maar waarom bent u alleen gekomen? Nee, neem me niet kwalijk, mijnheer. Staatszaken, ik begrijp het. Ik zou God op mijn blote knieën moeten danken dat u gekomen bent.’
Hij ging verder voor ik er een woord tussen kon krijgen.
‘Wat vond baron Stein van mijn bericht?’
De onlangs benoemde kanselier was de machtigste man van Pruisen, met meer invloed dan de koning zelf, volgens de meeste beschouwingen die ik in de kranten had gelezen.
‘Ik heb geen idee,’ begon ik. Ik wilde de dokter vertellen dat ik nooit het voorrecht had gehad deze man te ontmoeten, maar hij gunde me de tijd niet.
‘Hoeveel troepen is hij van plan te sturen?’
Het was me steeds minder duidelijk waar hij heen wilde. De dokter kende mijn naam. Iedereen kon weten wat ik in Kamenetz deed.
‘Wanneer komen ze aan?’ drong hij aan. ‘Een opstand in het oosten zal vreselijke gevolgen hebben voor Pruisen. Ze moeten haast wel falen. En het gevolg zal keiharde repressie zijn.’
‘Het ligt ongetwijfeld aan mij,’ onderbrak ik hem, ‘maar ik weet niets van geheime boodschappen, ook niet van de kanselier of van troepen die naar Kamenetz zouden worden gezonden. Eerlijk gezegd begrijp ik nauwelijks wat er hier gebeurt, laat staan dat ik extra troepen zou willen laten sturen.’
‘Wat?’ riep hij met gesmoorde stem. Hij greep me bij de revers van mijn jasje. Zijn gezicht ving het maanlicht toen hij zich half omdraaide om zijn greep te verstevigen: woest schitterende ogen, zijn haar een woud van dicht wit struikgewas, volle bakkebaarden in dezelfde kleur omlijstten zijn vierkante kin. Maar het was het gezicht van een jongeman. Ouder dan veertig kon hij niet zijn.
‘Als u niet door Stein bent gestuurd, wie voor de duivel bent u dan wel? Ze zeiden dat er een magistraat was gekomen met een koninklijke opdracht. En dat Katowice Rochus had opgedragen u niet uit het oog te verliezen. Wat doet u hier?’
Ik legde mijn handen op de zijne in een vergeefse poging mezelf te bevrijden.
‘Ik ben magistraat,’ antwoordde ik, ‘maar niet degene die u verwachtte. Ik onderzoek de moord op de kinderen van een officier die hier in Kamenetz gelegerd was. Dat is het enige waarin ik geïnteresseerd ben.’
‘Kinderen?’ herhaalde de dokter zwakjes, terwijl hij zijn greep op mijn jasje liet verslappen. ‘Ik dacht... dat wil zeggen... Er moet een misverstand in het spel zijn. Het is mijn fout. Neem me niet kwalijk.’
‘Toch ben ik blij dat u me gevonden hebt,’ zei ik. ‘Ik heb uw rapport over de dood van majoor Gottewald gelezen.’
‘Was hij de vader?’
Ik vertelde hem in het kort welke gebeurtenissen me naar Kamenetz hadden gevoerd.
‘Wat heeft de dood van Gottewald met de moord op zijn kinderen te maken?’
Ik aarzelde een ogenblik.
‘Ik ben er niet zeker van,’ fluisterde ik. ‘Generaal Katowice heeft me verteld dat Gottewald door een ongeval is omgekomen, meer niet. Zoals u begrepen hebt, heb ik maar beperkte bewegingsvrijheid sinds ik ben aangekomen. Niemand wil met me praten. Ik weet niets meer dan wat u over zijn dood gerapporteerd hebt.’
‘Wat valt er dan nog meer te weten?’ mompelde de dokter.
Ik had de indruk dat hij het gesprek af wilde breken. Hij had een risico genomen door met me te praten, maar hij had de verkeerde voor zich. Nu was hij bang voor de gevolgen.
‘Dat begrijpt u vast wel, dokter Korna. Ik had niet de indruk dat het om een ongeval ging. U hebt opgeschreven wat u zag, maar ik zou graag willen weten wat er door uw hoofd ging toen u het lichaam onderzocht. Vindt u het ook niet verdacht dat een officier onder zulke dramatische omstandigheden om het leven komt? Om de een af andere reden werd hij gehaat, begrijp ik, al heb ik geen idee wat hij misdaan zou kunnen hebben. Overigens was uw rapport met uitwerpselen besmeurd – stel u voor!’
De man liet een vreemd rommelend geluid ontsnappen.
‘Ach, u hebt Rochus ontmoet,’ antwoordde hij, terwijl hij zijn lachen probeerde in te houden. ‘En heeft de kleine patriot u verteld wat dat betekende?’
‘Het had iets met lafheid te maken,’ zei ik. ‘Maar wat is er laf aan zo’n dood? Dat begrijp ik niet. Ik vermoed dat Gottewald is vermoord.’
‘Zwijg, mijnheer!’ siste hij. ‘Dit is een gevaarlijke plaats. Er kan ieder moment iemand komen. Trek uw broek op en kom met me mee.’
Hij trok me ruw van de bank en wachtte terwijl ik mijn kleding op orde bracht. Zwijgend ging hij me voor en liep de gang op, maar niet in de richting van de trap waarlangs ik naar beneden was gekomen. Aan het einde van de gang was nog een trap, die we zonder lamp in het donker beklommen.
Eén verdieping hoger, toen nog een, en een derde.
We bleven staan op een overloop, en ik hoorde een sleutel draaien in een slot.
‘We zijn in de hoogste toren van het noordwestelijke bastion,’ fluisterde hij. Hij nam me bij de arm en leidde me binnen in een vertrek dat zwak verlicht werd door de maan. Ik lette goed op terwijl hij de deur achter ons dichttrok. Er hing een merkwaardige geur in de ruimte, alsof er vlees of boter was opgeslagen. Het is een voorraadkast, dacht ik, het vlees is verrot, de boter verzuurd.
‘Hier is het veiliger,’ zei de dokter, ‘maar praat niet te hard. We mogen niet samen gezien worden. Als ik u help, kunt u misschien iets voor mij doen.’
Ik had opnieuw geen idee waar hij op doelde, maar ik was al blij dat hij met me wilde praten. ‘Als het in mijn macht ligt, zal ik u helpen,’ beloofde ik.
‘Dat is alleszins redelijk, mijnheer,’ zei hij, alsof we een overeenkomst hadden gesloten. ‘Zeg maar wat u over Gottewald wilt weten.’
‘U beschrijft ernstige verwondingen aan het gezicht, sporen van zwaar fysiek geweld op het lichaam, verminkte geslachtsorganen. Zijn zulke verwondingen in verband te brengen met een oefening in het bos?’
‘Weet u iets van de hertenjacht?’ vroeg Korna.
‘Genoeg.’
‘Die wordt hier heel serieus genomen. Ik heb vaak soldaten gezien die waren gestorven tijdens oefeningen in het bos, en u zou versteld staan van de verwondingen die ze soms hebben. Gottewald was er zeker niet het ergst aan toe, bij lange na niet,’ zei hij met een diepe zucht. ‘Als u denkt dat hij vermoord is, heb ik geen medisch bewijs om uw stelling te onderbouwen, Herr Stiffeniis.’
Ik bleef even zwijgen. De arts had afgerekend met mijn hoop dat ik Lavedrine ooit van de juistheid van mijn theorie zou kunnen overtuigen.
‘Wat voor man was hij?’ vroeg ik.
‘Een Pruisische officier,’ antwoordde hij zacht. ‘Een van de beste. Een van Katowices mannen. Waar de generaal ook heen ging, hij werd altijd gevolgd door majoor Gottewald. Ze hadden samen in Königsberg gezeten, als ik het wel heb. Gottewald was onderweg met belangrijke depêches voor de generaal toen hij in de Slag bij Jena verzeild raakte. Hij heeft volgens alle berichten gevochten als een leeuw. Toen de strijd eenmaal verloren was, is hij ’s nachts alleen ontkomen en erin geslaagd de vijandelijke linies over te steken en het slot van Königsberg te bereiken, waar Katowice zich nog tegen de Fransen verzette.’
‘Over een hertenjacht gesproken!’ merkte ik op.
‘Toen de wapenstilstand getekend was, mochten de mannen van het Königbergse garnizoen in het bezit van hun wapens vertrekken. Katowice trok zich terug naar Kamenetz, waar Gottewald zich korte tijd later bij hem voegde. Altijd in het voetspoor van de grote man. Ze zeggen dat hij Katowice het leven heeft gered toen de generaal zijn hand verloor tijdens het gevecht, door van zijn eigen hemd een knelverband te maken.’ Hij zweeg, alsof hij extra gewicht wilde geven aan wat er volgde. ‘Als Katowice besloten had de volgende generatie Pruisische helden te trainen, dan had hij in Gottewald iemand die zijn idealen deelde en hem altijd onvoorwaardelijk gesteund had. Het zou me niets verbazen als hij op dit moment daar boven de wolken probeert God te overreden een leger engelen te sturen om generaal Katowice en Pruisen te helpen.’
‘Een toonbeeld van heldendom,’ zei ik, onder de indruk van de bijzondere typering. ‘Hij had vrouw en kinderen, maar hij heeft hen niet mee naar Kamenetz genomen.’
‘Dat kon hij niet,’ onderbrak dokter Korna me. ‘De generaal laat geen familie toe in het fort.’
‘Dat heb ik gehoord. Maar had Gottewald het ooit over zijn vrouw? Heeft hij nooit iets gezegd over zijn jongens? Wilde hij niet dat zij ook voor het leger kozen?’
‘Het zal u misschien verbazen, maar ik kan u helemaal niets over majoor Gottewald vertellen. Niemand trouwens in Kamenetz.’ Hij aarzelde even. ‘Behalve generaal Katowice...’
‘Hoe bedoelt u dat?’
‘Gottewald was een einzelgänger. Hij zocht de eenzaamheid op, en de generaal gunde de man een eigen kamer, om redenen die hij alleen zelf kent. Als ik behoefte heb aan rust en privacy moet ik me terugtrekken in de infirmerie. Net als veel andere mannen heb ook ik om zulke privileges gevraagd, maar de generaal toonde zich zoals altijd onbuigzaam. Gottewald was zijn gunsteling. Ik had geen idee dat hij een vrouw en kinderen had. Is dat niet merkwaardig? Ik dacht dat hij met het leger getrouwd was. U hebt generaal Katowice ernaar gevraagd, neem ik aan?’
‘Veel wijzer ben ik er niet van geworden,’ zei ik. ‘Hij verwees me naar uw rapport.’
Dokter Korna slaakte peinzend een diepe zucht.
‘En daarmee loopt uw onderzoek dood,’ zei hij ten slotte.
We stonden zwijgend tegenover elkaar in de duisternis.
Het was alsof we allebei behoedzaam afwachtten tot de ander met een bod zou komen of een of ander compromis zou voorstellen, als hongerige mannen die vis tegen vlees proberen te ruilen op een slappe markt.
‘Ik kan u misschien op het goede spoor zetten,’ zei hij zonder verder uit te weiden.
‘En welk spoor mag dat zijn?’
‘U moet me helpen, mijnheer. U bent magistraat. U bent hiernaartoe gestuurd met een belangrijke opdracht. U hebt vast invloedrijke vrienden.’
Ik dacht aan Dittersdorf, zelfs aan Lavedrine, maar ik was wijs genoeg om te wachten tot ik met de Fransman gesproken had.
‘Ja, en?’ zei ik.
‘Vrienden met vrienden in Berlijn misschien?’
‘Misschien.’
‘Ik zal eerlijk zijn,’ zei de dokter, terwijl hij dichterbij kwam staan en een hand op mijn arm legde. ‘Ik moet hier weg. Ik word hier langzaamaan vergiftigd. De lucht... Ruikt u het niet? De lucht in Kamenetz is smerig! Ze mogen me naar het oosten, westen, noorden of zuiden sturen, dat maakt me niet uit. Al lijkt Potsdam me wel aardig...’
‘Als u over informatie beschikt die nuttig is voor mijn onderzoek, zal ik doen wat ik kan om u van dienst te zijn. Ik kan niets garanderen, maar ik beschouw een belofte als een serieuze zaak.’
‘Fraai gesproken, Herr Magistraat!’ antwoordde hij, waarna hij zwijgend afwachtte tot ik de voorwaarden voor onze samenwerking zou formuleren.
‘Wat voor informatie hebt u toe te voegen aan wat ik al weet?’
De dokter keek om zich heen, alsof hij bang was dat zich een spion verstopt had achter de drie met metalen hoepels versterkte vaten achter in het vertrek. Zelfs in het maanlicht kon ik zien dat ze enorm waren.
‘Gottewald was de hoogste in rang na generaal Katowice. Hebt u zich niet afgevraagd wat hem bezielde om zich op een koude winterochtend te laten opjagen? Zo’n oefening is niet voor officieren bedoeld, zelfs niet voor de allerlaagsten onder hen. Wat wilde eerste majoor Gottewald in godsnaam bewijzen door ’s morgens vroeg halfnaakt over gevaarlijk terrein te rennen met een groep getrainde soldaten op zijn hielen?’
Ik dacht een ogenblik na. ‘Volgens Rochus was er niets moeilijks of gevaarlijks aan...’
‘Die mannen waren geen verse rekruten!’ onderbrak hij me.
‘Misschien niet, maar volgens de jongen is het niet meer dan een spel.’
‘U moet alles wat Rochus zegt met een korrel zout nemen,’ waarschuwde de dokter me. ‘Wat heet, met een schep! De officieren in Kamenetz bestuderen de theorie, tactiek, logistiek en strategie van de oorlogvoering. Ze zitten aan tafels en drinken thee. De hertenjacht laten ze over aan Rochus en de andere jongens.’
Hij zweeg en leek aandachtig te luisteren of er iemand bij ons in de ruimte was. Plotseling richtte hij zich resoluut tot mij en zei: ‘Kom, mijnheer. Om me aan mijn deel van onze afspraak te houden, zal ik u de schat van Kamenetz laten zien.
Hij draaide zich om en wees naar de vaten achter in het vertrek.
‘We moeten voorzichtig zijn,’ maande hij terwijl hij me voorging. ‘We zullen licht moeten maken. Maar slechts heel even. Het schijnsel van een kaars is tot op een kilometer hiervandaan zichtbaar voor de vijand.’
Hij liet zich al pratend op een knie zakken en er sloegen vonken van de vloer die dramatische schaduwen op de muur wierpen. Toen weer hij opstond, hield hij een eigenaardig apparaatje in zijn hand dat een weifelend vlammetje produceerde.
‘Wilt u dit even voor me vasthouden?’ vroeg hij, en hij stak me iets toe dat wel wat weg had van een afgezaagde geweerloop. Aan één kant was met een klem een vuursteen bevestigd, een in pek gedoopt stuk koord was door de metalen pijp gehaald. Het was een ingenieus lampje.
De vaten hadden badkuipen kunnen zijn, ware het niet dat ze tot borsthoogte reikten en met metalen deksels waren afgedekt. Dokter Korna maakte zich op om er een te openen door middel van een scharnierende hendel, maar eerst keek hij me doordringend aan.
‘Eén blik,’ waarschuwde hij terwijl hij trok. ‘Dan blaast u de vlam uit.’
Het deksel kwam omhoog, ik keek in het vat en ik dacht dat ik flauwviel.
Plotseling ging het licht uit. De geur van aqua vitae was overweldigend. Dokter Korna had de vlam geen seconde te vroeg uitgeblazen. ‘De boel zou kunnen ontploffen,’ siste hij.
Maar ik had gezien wat ik gezien had.
‘Hoofden?’ fluisterde ik.
‘De privéverzameling van generaal Katowice. Voor het merendeel Fransen,’ lispelde hij. ‘En een enkele Pruisische verrader. Laten we maken dat we wegkomen nu u ze gezien hebt.’
Ik greep hem in het donker bij de arm en hield hem tegen.
‘Wat heeft dit te betekenen, mijnheer?’
‘Het betekent dat we met maniakken te maken hebben, Herr Procureur. De generaal betaalt Von Schill een premie voor elke dode Fransman die hij binnenbrengt. Daarna mag ik het vuile werk opknappen.’
‘Majoor Von Schill bezoekt Kamenetz?’
Het dreigement dat de majoor had geuit toen hij me beroofd had, werd des te pregnanter. ‘Als u de generaal verraadt,’ had hij geblaft, ‘volg ik u tot in de hel en laat u de kop afhakken!’
‘Hij wordt met alle egards ontvangen als hij een oorlogstrofee komt bezorgen. Ik heb vaak mijn chirurgische instrumenten moeten gebruiken, bang dat ik anders als verrader zou worden aangemerkt. Ik kan hier echt niet langer blijven!’
‘Wist Gottewald hiervan?’
‘Iemand die zo dicht bij Katowice stond? Natuurlijk wist hij ervan. En hij keurde het goed. In het Pruisen dat zij voor zich zien zal de vrees regeren. Of het een beter of een slechter land zou zijn, dat weet ik niet. Maar het zal bevrijd zijn van de Fransen en hun sympathisanten.’
‘Hebt u daarom naar Berlijn geschreven? Dacht u dat ik gekomen was om dit te onderzoeken?’
‘Precies,’ antwoordde Korna. ‘Maar ik heb me vergist. Er komt niemand. Katowice zal een vat laten maken dat groot genoeg is om alle Fransen in Pruisen te bevatten. En ik zal er zelf waarschijnlijk ook in belanden. Help me, mijnheer. In godsnaam, help me uit dit gekkenhuis te ontkomen. Ik bid iedere nacht dat de vijand zal komen om een einde aan deze nachtmerrie te maken.’
De volgende morgen huilde de boeran als een klaaglied.
Sneeuwvlokken woeien als papiersnippers in woeste vlagen voorbij.
Hoewel ik opgelucht was om terug naar huis te gaan, was ik voorbereid op de gevaren van de weg en op de mogelijkheid van een nieuwe ontmoeting met Baptista von Schill en zijn bandieten. Ik keek nog eenmaal om, me afvragend wat er met de jongen gebeurd was. Ik had verwacht dat Rochus die ochtend weer aan mijn deur zou staan, maar hij was er niet. Ik dacht dat ik hem dan wel zou treffen op de binnenplaats als we in het rijtuig stapten, maar hij was nergens te bekennen. Toen Egon Eis zijn zweep liet knallen en de paarden in beweging kwamen, had ik bijna gehoopt dat hij zou komen aanrennen om ons het fort uit te vloeken.
Maar ook daarin werd ik teleurgesteld.
Terwijl de koets de heuvel af rolde en verder reed door de bossen die het fort omgaven, ontwaarde ik vlammen tussen de bomen. Ik wiste met mijn handschoen de wasem van het raampje, maar door de snelheid van het rijtuig was moeilijk uit te maken wat er aan de hand was. Een groepje figuren stond met fakkels in de hand in een kring; twee anderen stonden tegenover elkaar in het midden. De een was erg lang, de ander was klein. Een man en een jongen.
Ik deed het raamje open en leunde naar buiten, maar het tafereel werd al door de bomen aan het oog onttrokken. Plotseling verscheurde een gesmoorde kreet de stilte van het woud. Het had wel wat van het gehuil van een wolf, maar ik wist zeker dat het een menselijke stem was.
Ik schoof het raampje omhoog om het niet te hoeven horen, en ik voelde me schuldig terwijl ik het deed.
Ik kon de gedachte aan de jonge soldaat niet van me afschudden.
Was dit het beeld dat ik mee zou nemen uit Kamenetz?
Rochus die werd gegeseld omdat hij niet op me gelet had tijdens die lange, koude nacht?