19

'Ga je mee een eindje rijden?'

Elspeth Hartley zag er anders uit dan Nick zich haar herinnerde. Haar haar was korter en steiler. Ze droeg geen bril meer. Ze droeg ook een ander soort kleren: een leren jack, broek en coltrui, allemaal zwart. Misschien was dit haar echte stijl wel. Haar gezicht leek magerder en ze had de handen nerveus in haar zakken gestoken. Maar nerveus of niet, ze leek wel in staat om een hele berg tragedies en bedrog opzij te zetten met een adembenemend argeloze uitnodiging, waarop Nick amper een antwoord kon formuleren.

'Nou? Binnen kunnen we niet praten.'

'Heb jij... enig idee... van de schade die je mijn familie hebt berokkend?'

'Ja.'

'En toch vraagje me doodleuk... een eindje met je te gaan rijden?'

'Wie zegt dat me dat makkelijk valt?'

'Ik... kan het gewoon niet geloven.'

'Ik weet van Tom. Ik heb ook een brief gekregen.' Ze haalde een verfrommelde envelop uit haar zak. 'Hij heeft geschreven wat hij van plan was. Ik had echt niet de politie nodig om het te bevestigen. Hij heeft altijd woord gehouden. Hij zei ook dat hij jou over Jonty zou vertellen.'

'Was Jonathan Braybourne jouw broer?'

'Ja.'

'Jij bent dus Emily Braybourne.'

'Ja.'

'Hoe wist je dat ik hier zou zijn?'

'Tom wilde je afschrikken. Maar na alles wat er is gebeurd, dacht ik dat jij je niet zou laten afschrikken. Je bent toch teruggekomen om je paspoort te halen?'

'Heel slim van je.'

'Niet echt. Ik heb gewoon mensenkennis. Ik wacht al sinds vanmiddag op je. Ik denk niet dat iemand je is gevolgd en ik weet vrij zeker dat niemand mij voor is geweest. Maar ik voel me veiliger in de auto. Ga je mee?'

'Waarom zou ik?'

'Omdat je de waarheid wilt weten. En nu Tom dood is, moet ik het aan iemand vertellen. Jij bent de enige die ik kan vertrouwen.'

'Jij vertrouwt mij?'

'Ja. En als je hebt gehoord wat ik te zeggen heb... zullen we elkaar vertrouwen.'

'Waar gaan we heen?' vroeg Nick nadat ze in de Peugeot waren gestapt en wegreden. Hij was nog steeds vol ongeloof over deze wending in de gebeurtenissen. Hij had haar gezocht, maar niet gevonden. Zij had hém gevonden.

'We gaan nergens heen. Ik blijf gewoon op de randweg.'

'En dan vertel jij me waarom je je zinnen op de vernietiging van mijn familie hebt gezet, is dat juist?'

'Nee, dat is niet juist. Ik heb nooit iemand willen vernietigen.'

'Ik had even de indruk.'

'We spreken het volgende af, Nick. Ik praat. Jij luistert. Ga je daarmee akkoord? Want zo niet...'

'Je hebt me de waarheid beloofd.'

'En die krijg je. Op mijn voorwaarden. Goed?'

'Oké.'

'Mooi.' Ze concentreerde zich even om in te voegen op de vierbaansweg om de stad en vervolgde: 'Hoeveel weet je over mijn vader?'

'Heel weinig. Volgens Julian Farnsworth hebben mijn en jouw vader elkaar in de oorlog leren kennen, toen ze allebei op Cyprus gestationeerd waren. Maar pa heeft het met mij nooit over een Digby Braybourne gehad. Alledrie waren ze archeoloog in Oxford. Jouw vader raakte betrokken bij een veilingzwendel en belandde in de gevangenis. Dat was in 1957. En meer weet ik niet.'

'Juist. Dan volgt nu de rest. Mijn moeder werkte in de keuken van Brasenose College. In haar jonge jaren was ze een spetter. Mijn vader viel op haar en draaide haar met een trouwbelofte een rad voor ogen. Hij loog natuurlijk. Het was ondenkbaar dat een onderzoeksassistent met een bediende trouwde. Ze werd zwanger. Jonty werd net geboren in de tijd dat mijn vader de bak in draaide. Toen hij vrijkwam, was alles veranderd. Nu was hij maar al te bereid om met mam te trouwen, want hij had niemand anders meer. Dus dat werd een huwelijk. Ik werd in 1966 geboren. We woonden in Cowley. Een heel eind van de universiteit, zowel letterlijk als overdrachtelijk. Mam zorgde er via vrienden voor dat pa een administratieve baan bij Morris Motors kreeg. Maar kantoorwerk hield hij niet vol. Hij ging drinken en gokken. Als hij dronken was of pech had met de paardenrennen, mishandelde hij mam. Hij werd ontslagen. Daarna heeft hij ons verlaten. En vervolgens kwam hij weer terug. En toen ging hij er weer vandoor. Ik zag hem niet veel toen ik opgroeide, maar nog altijd meer dan me lief was. Voor Jonty was het anders. In zijn ogen kon pa geen kwaad doen. Hij aanbad hem. Om pa recht te doen, moet ik zeggen dat die gevoelens naar mijn idee wederzijds waren. Hij wilde erg graag een vader zijn waarop Jonty trots kon zijn, maar hij had het niet in zich. Uiteindelijk is mam van hem gescheiden. Inmiddels studeerde Jonty in Cambridge en later vertelde hij me dat pa dikwijls uit Londen bij hem op bezoek kwam. Mam verbood hem om naar de buluitreiking te gaan. Maar later hoorde hij er natuurlijk van.'

'Bedoel je van mij?'

'Ja. Het wonderkind Paleologus. Volgens Jonty had het feit dat jij uit de gratie was gevallen pa op een idee gebracht. Hij was in de zestig en zijn gezondheid was niet al te best. Hij wilde iets doen voor Jonty - en voor mij - voor het te laat was. Hij wilde ons niet onverzorgd achterlaten en mam evenmin, om te bewijzen dat hij geen nietsnut was. Zijn idee had te maken met jouw vader. Zonder jouw vader kon het zelfs niets worden.'

'Wat was het idee?'

'Ik weet het niet. Nog altijd niet. Maar ik denk dat Jonty het wel wist. Volgens mij had pa hem in vertrouwen genomen. Maar ik denk ook dat Jonty het als een ouwemannenfantasie heeft afgedaan. Hoe dan ook, het is niets geworden. We zijn er nooit achter gekomen of je vader hem de deur heeft gewezen, of dat hij ervoor is teruggedeinsd om hem te benaderen, want weldra hoorden we niets meer van hem. We hadden geen adres. Hij placht van de ene groezelige huurkamer naar de andere te verhuizen. Op een bepaald moment in de herfst van 1980 verdween hij helemaal uit ons leven. Mam dacht dat hij dood was. Dat dacht ik ook. Een ongeïdentificeerd lijk dat ze uit de Theems dregden of in een portiek vonden. Zoiets. Stukje bij beetje vergaten we hem. Jonty vestigde zich als makelaar, trouwde en kreeg kinderen. Ja, precies. Hij liet zelf een gezin achter toen hij in Venetië verdronk. Ik ben ook naar Cambridge gegaan, heb er mijn titel gehaald en ben een academische loopbaan begonnen.'

'Dus je bent echt kunsthistorica?'

'Ja. Op sabbatsverlof van de universiteit van Wisconsin.'

'Weten ze daar wat je met je verlof doet?'

'We hadden afgesproken dat je alleen maar zou luisteren, Nick. Mam is in juli '99 overleden. Toen we naderhand door haar spullen gingen, troffen we veel meer geld op de bank dan we hadden verwacht. Er waren regelmatige kwartaalbetalingen op haar rekening gestort via een bank op Cyprus. Dat verklaarde waarom mam het iets makkelijker had toen de jaren verstreken. Het was zoiets als een extra pensioen. Maar wie betaalde dat? De bank wilde het niet zeggen. Maar Jonty wilde er met alle geweld achter komen. Dat najaar ging hij met Audrey en de kinderen op vakantie naar Cyprus. Daar nam hij een privé-detective in de arm om wat rond te snuffelen. De man stelde vast dat de rekening waarvan mam was betaald op naam stond van Demetrius Paleologus. Ken je die?'

'In zekere zin. Ik heb hem nooit ontmoet. Hij is een soort neef. Pa kende hem. Maar hij woont niet op Cyprus.'

'Nee. Cyprus was zijn toevlucht in de oorlog. Hij is nog steeds eigenaar van een aantal Cypriotische hotels, maar hij woont in Venetië. Toen onze vaders op Cyprus dienden, was Demetrius Paleologus daar ook. Daar hebben ze elkaar allemaal leren kennen. Dat kan niet anders. En volgens Jonty was daar de bakermat van het lucratieve plannetje dat vader jaren later uitbroedde. Jonty heeft nooit geloofd dat pa vrijwillig het contact met ons had verbroken. Hij dacht dat hij gedwongen was.'

'Hoezo gedwongen?'

'Jonty bedoelde vermoord. En sinds wij allebei weten wat jij en je broer onder de keldervloer op Trennor hebben gevonden, ben ik het met hem eens. Het was toch een lijk, Nick? Ontken het maar niet. Zeg maar niets, eigenlijk. Luister maar gewoon. Jonty zocht een paar oude kennissen van pa in Oxford op, onder wie Julian Farnsworth. Hij is ook bij je vader langsgegaan, die hem min of meer zei op te donderen. Voor Jonty vielen alle puzzelstukjes op hun plaats. De betalingen aan mam waren gewetensgeld. En de moord op pa was wat op die gewetens drukte. Jouw vader en Demetrius waren van de partij. Wie weet heeft Jonty wel harde bewijzen tegen ze verzameld. Ik heb hem tijdens de paasvakantie vorig jaar voor het laatst gezien en inmiddels was hij geobsedeerd door de kwestie. Audrey maakte zich zorgen. En met reden, zoals zou blijken. Een paar weken later ging hij alleen naar Venetië. Hij is nooit meer teruggekomen. Zodra ik hoorde dat hij dood was, wist ik dat ik moest afmaken wat hij was begonnen. Eerst pa, toen Jonty. Ik kon het niet laten rusten. Ik probeerde het wel. Maar dat zou ik nooit kunnen. Die uitbarsting bij het gerechtelijk onderzoek was niet zo slim eigenlijk. Het kon niemand wat schelen. Niemand luisterde. Maar het was een soort gelofte. Ik zou wel zorgen dat de mensen luisterden. Wisconsin liet me mijn sabbatsverlof eerder opnemen op grond van familieomstandigheden, dus had ik de tijd. Het was een onderzoeksproject van de bovenste plank. Jonty had in de maanden voor zijn dood een hele stapel boeken verzameld. Die nam ik door. Het ging voor het merendeel over middeleeuwse geschiedenis. Venetië, Byzantium, de kruistochten. En een heleboel esoterisch werk over de tempeliers en de vrijmetselarij. Ik kon er niet achter komen waar het allemaal op sloeg. Maar de naam Paleologus dook heel vaak op, logisch. Jonty had verder nog een hele berg literatuur over de opgravingen en mythologie van Tintagel, en zo'n beetje alles wat er ooit was verschenen over het gebrandschilderde glas van St. Neot. Dat bracht me bij het mysterie van het verdwenen raam, dat op zijn beurt weer een schakel met Trennor had, waar niemand anders woonde dan Michael Paleologus, pa's oude legermaatje.'

'Was er echt verband? Ik weet dat je me hebt voorgelogen over de Bawden-brief.'

'Het was nauwelijks een onjuiste voorstelling. De "grote en bijzondere schat van de parochie" moest het Raam met de Dag des Oordeels zijn. Ik weet vrij zeker dat Mandrell, de man die door Bawden werd genoemd als schatbewaarder, op Trennor heeft gewoond.'

'Vrij zeker is niet zeker.'

'Oké. Ik zal je vertellen wat ik wél zeker weet. Ik moest bij je familie zien binnen te komen. Ik had een bondgenoot nodig. Ik koos Tom, omdat hij tot de volgende generatie behoorde en daarom vermoedelijk geen handlanger was geweest van wat zich allemaal had afgespeeld. Ik heb hem goed bestudeerd. Eerlijk gezegd, denk ik dat hij zich gevleid voelde door mijn aandacht, vervolgens voelde hij zich oprecht tot me aangetrokken en vervolgens, nou ja, tot over zijn oren. Ik beken dat het niet wederzijds was. Ik deed wat ik moest doen om hem zover te krijgen om me te helpen, en om dat zo te houden. Niettemin was dat maar een deel van de reden dat hij meedeed. Je familie is een bende, Nick. Dat weet je vast wel. Het kostte niet veel moeite om jullie tegen elkaar op te zetten. Tom had een ernstig verstoorde relatie met zijn vader en grootvader. Hij had het gevoel dat hij werd afgewezen. Hij voelde zich geminacht. En dat is geen voedingsbodem voor loyaliteit. Bovendien herinnerde hij zich iets uit zijn kinderjaren. Zijn grootouders hadden op hem gepast op Trennor toen zijn ouders een weekeindje uit waren. Hij was toen een jaar of negen. In 1986 of '87. Ongeveer. Hij was een keer 's nachts wakker geworden doordat ze ruzie maakten. Hij was naar beneden geslopen en hoorde ze tegen elkaar schreeuwen, kennelijk in de kélder. Hij kon zich nog herinneren hoe bang hij was geweest door de heftigheid van de woordenwisseling tussen twee mensen die hij tot dan toe als die zachtaardige ouwe oma en opa had beschouwd. Hij sloop weer terug naar bed en zei nooit een woord over het feit dat hij ze had gehoord. Maar hij vergat het ook nooit. En een van de dingen die zijn oma had geroepen was hem bijgebleven. "Ik wil dat dit ding wordt weggehaald." Herhaalde malen. "Ik wil dat dit ding wordt weggehaald." Mij leek het toe - en hem ook - dat de tijd was gekomen om uit te vissen wat ze daarmee had bedoeld. Ik wist wat Jonty zou hebben gedacht. Ik begon dat zelf ook te denken. Ze wilde dat het lijk van mijn vader werd verwijderd. Dus besloten we een proef te nemen. Als Michael Paleologus echt mijn vader had vermoord en op Trennor onder de grond had gestopt, zou hij het huis nooit verkopen. Voor geen prijs. Hij zou zich eraan vast moeten klampen, zelfs als zijn kinderen hem smeekten het te verkopen, ook al kon hij geen fatsoenlijk argument bedenken om het niét te verkopen. En we wilden natuurlijk dat hij het wist. We wilden dat hij besefte waar het allemaal om ging. Ik leende de naam Elspeth Hartley van een kunsthistorica in Bristol met wie ik af en toe had samengewerkt. Ik wist dat die zelf met sabbatsverlof was. Harriet Elsmore was gewoon een schuilnaam. Tantris was ingewikkelder. Tom heeft die bedacht als pesterij, én als extra test. We stuurden een boodschap die de ontvanger waarschijnlijk beter zou begrijpen dan wijzelf. Tom zorgde ook voor het benodigde kapitaal om het project van de grond te krijgen. Hij genoot er inmiddels van, wat me niet zo lekker zat. Hij begon genoegen te scheppen in het kwellen van zijn grootvader, en daarmee de rest van jullie familie. Daar was het mij niet om te doen. Ik wilde alleen de waarheid boven water. Dat is nog steeds zo.'

'Jij en ik allebei.'

'Ja. Oké. Ik begrijp wat je bedoelt. Vanaf dit punt wordt het ruig. Ik wil dat je weet dat ik er een punt achter had gezet als ik had voorzien waartoe ons complotje allemaal zou leiden. Ik probeerde het zelfs na de dood van je vader. Maar daar wilde Tom niets van weten. Hij wilde per se tot het bittere eind doorgaan. 'We kunnen nu niet stoppen,' zei hij. 'We kunnen niet stoppen voor de onderste steen boven is.' Vermoedelijk was hij die avond dat je vader stierf op Trennor, al ontkende hij dat. Jullie dachten natuurlijk allemaal dat hij in Edinburgh zat. Maar hij was een stuk dichterbij. Hij heeft die condoléancekaart op de landrover van je broer achtergelaten. Hij is jullie beiden naar Minions gevolgd, heeft geraden wat jullie in je schild voerden en lag de volgende avond te wachten toen jullie dat lijk daar dumpten. Hij stapte de dag daarna in Plymouth op de trein uit Edinburgh en stapte weer uit in Bodmin Parkway, waar Andrew wachtte om hem op te halen, in de waan dat hij helemaal uit Schotland was gekomen. Hij speldde jullie het verhaal op de mouw dat zijn grootvader hem een exemplaar van de The Romance of Tristan had gestuurd. Na de begrafenis legde hij de video in je auto. Daarna ging hij rustig zitten kijken wat voor bokkensprongen jullie allemaal zouden maken. En op dat punt begon hij de controle te verliezen. Andrews dood was een ongeluk, maar daar was Tom in hoge mate verantwoordelijk voor. Volgens mij besefte hij toen pas dat het geen spelletje was. Of dat hij, als het dat wel was, de spelregels niet begreep. Er waren ook andere spelers die machtiger waren dan wij tweeën. Die hebben ervoor gezorgd dat de politie niets in de schacht zou aantreffen. En vervolgens gingen ze achter ons aan. Farnsworth is er een van. Maar er zijn er nog meer. Dat kan niet anders. Wie heeft het lijk uit de schacht gehaald? Wie heeft Tom en mij in Robusta gefotografeerd? Daar probeer ik achter te komen. Ik heb er bij Tom op aangedrongen om Edinburgh te ontvluchten. Daar was hij een te makkelijk doelwit. Maar dat wilde hij niet. Het was net alsof hij gestraft wilde worden voor wat hij op zijn geweten had. Na de dood van Andrew was hij zo veranderd. Zo radicaal en zo snel. Uiteindelijk zag hij zelfmoord waarschijnlijk als de enige uitweg.'

'En waar zat jij toen zijn keuzen werden weggesnoeid?'

'Ik hield me schuil, en dacht na.'

'Ik heb zelf ook veel nagedacht.'

'Ga je daarom naar Venetië?'

'Ik ga naar Venetië omdat Basil daarheen is en ik bang ben voor zijn veiligheid.'

'Kun je niet gewoon zeggen dat hij thuis moet komen?'

'Ik kan hem niet bereiken.'

'Bedoel je dat hij wordt vermist?'

'Misschien.'

'Dan moet je waarschijnlijk gaan. Maar wees voorzichtig. Heel voorzichtig.'

'Ben je bang dat ik op de bodem van een kanaal beland?'

'Ja.'

'Je kunt maar beter hopen van niet. Als ik dit niet kan klaren, zullen ze jou blijven achtervolgen, wie ze ook mogen zijn.'

'Ik hoop het hoe dan ook niet. Ik geloof dat je vader de hand heeft gehad in de moord op mijn vader en indirect de moord op mijn broer. Maar jou houd ik niet verantwoordelijk. Je had naar de politie moeten gaan toen jullie dat lijk vonden, maar je hebt de consequenties van die vergissing al onder ogen moeten zien. Ik zou graag zien dat mijn vader een fatsoenlijke begrafenis kreeg, maar dat zit er niet in. Ik zou heel graag willen dat ik iets had gedaan om Tom tegen zichzelf te beschermen, maar het is te laat. Ik kan nu niets meer doen. Behalve mijn eigen huid redden, en hopelijk die van een paar andere mensen.'

'Hoe stel je je dat voor?'

'Ik ga terug naar Milwaukee. Ik hoop dat ze me daar met rust laten. Ik hoop dat ze zullen begrijpen dat ik het opgeef en het daarbij zullen laten. Ik moet niet alleen aan mezelf, maar ook aan anderen denken. Ik kan niet het risico nemen dat ze Jonty's kinderen onder schot nemen. Ik heb je de waarheid verteld, Nick. Ik hoop dat het helpt. Het is de enige hulp die ik kan bieden.'

'Het is niet genoeg.'

'Ik heb niet gezegd dat het dat wel zou zijn.'

'Wat weet je van Demetrius Paleologus?'

'Niets. Ik heb het rapport gelezen van de privé-detective die Jonty op Cyprus had ingeschakeld, maar daar stond niets in wat je al niet weet. Een bejaarde, afwezige hotelbaas, woonachtig in Venetië. In het bezit van een waardevol geheim, neem ik aan. Maar wat dat geheim is...' Ze zuchtte. 'Er is nog één uitermate zwakke schakel die ik met geen mogelijkheid kan interpreteren. Die brengt het geslacht Paleologus in verband met St. Neot en Tintagel. Het vormt een schakel tussen hun geschiedenis. Maar het kan puur toeval zijn. Je moet er geen...'

'Wat is het?'

'Goed, ik zal het je vertellen. Een van de boeken in Jonty's verzameling was een biografie van Richard, graaf van Cornwall, de man die verantwoordelijk was voor de verwoesting van Tintagel Castle. Het heet The LeftHand of the King. Het is al jaren uit de handel. God mag weten hoe Jonty aan dat exemplaar is gekomen. Misschien heb je wel eens van de schrijver gehoord. Vernon Drysdale.'

'Een vriend van Farnsworth. Die heb ik in Edinburgh ontmoet.'

'Heeft hij het over dat boek gehad?'

'Niet over dat boek.'

Jonty had er nog een van hem. Shades of Grail. Beetje commercieel. Niet de moeite waard om je tijd mee te verdoen.'

'Te laat.' Nick moest denken aan het telefoontje van Drysdale vlak voor zijn vertrek uit Edinburgh. De professor had geprobeerd zijn aandacht te vestigen op iets anders dat hij had geschreven. Maar Nick had niet geluisterd. Nu spitste hij de oren. 'Vertel maar over dat andere boek.'

'Oké. De titel - The Left Hand of the King - verwijst naar de nauwe, levenslange band tussen Richard en zijn oudste broer, koning Hendrik III. Ze waren met een tussenpoos van slechts vijftien maanden geboren en stierven ook binnen een paar maanden na elkaar. De meeste geschiedkundigen besteden aandacht aan hun zogenaamde rivaliteit, maar Drysdale ziet het anders. Volgens hem waren het uiterst trouwe bondgenoten, die het vaak eenvoudiger vonden om te doen alsof ze dat niet waren. Hun vader, koning John, stierf in 1216 toen ze klein waren. Zijn weduwe trouwde met een lid van het geslacht Lusignan, heersers van Jeruzalem voordat het werd heroverd door de Saracenen. Dus via zijn moeder had Richard van jongs af aan contact met de kruisvaarders. Op zijn zestiende werd hij graaf van Cornwall en een paar jaar later kocht hij het landgoed Bossiney met het specifieke doel om een kasteel in Tintagel te bouwen. Het was in zekere zin een krankzinnig project, in bouwkundige termen reusachtig complex en daarom enorm kostbaar, en het had geen aanwijsbare strategische betekenis. Het kasteel werd ook opzettelijk ouderwets gebouwd. Het diende geen militair doel. Men doet ons geloven dat het de gril van een rijke jongeman was, een decor voor Arthuriaans toneel. Drysdale heeft zo zijn twijfels. Volgens hem had koning Hendrik zijn broer ertoe aangezet, of was hij het er op z'n minst volledig mee eens. Drysdale weet niet waarom, maar vermoedt een verborgen agenda. Het kasteel was omstreeks 1240 klaar. In juni van dat jaar scheepte Richard zich in voor het Heilige Land, maar zijn precieze doel is onbekend. Hij arriveerde in oktober en bleef tot mei 1241. In die tijd werd hij op de een of andere vreemde manier aanvaard als hoogste afgevaardigde van de kruisvaarderslanden en vertegenwoordigde hij die in gesprekken met een gezant van de Byzantijnse keizer Johannes Vatatzes. Die gezant was Andronicus Paleologus. Hij werd vergezeld door zijn zoon Michael, de toekomstige keizer Michael vin, grondlegger van de keizerlijke Paleologus-dynastie. En een van de ridders in Richards gevolg was Ralph Valletort, eigenaar van het landgoed Lewarne in de parochie van St. Neot. Daar verbindt Drysdale natuurlijk niets aan. Hij noemt die naam slechts en passant. Maar Valletort is belangrijk. Zijn familiewapen komt voor op een van de ramen van St. Neot, terwijl zijn familie in de veertiende eeuw uitstierf, ruim honderd jaar voordat het glasproject van start ging.'

'Wat moet dat allemaal bewijzen?'

'Helemaal niets. Maar het betekent wel iets. Dat weet ik zeker. En er is nog iets wat je over Richard van Cornwall moet weten: de vrouw die hij koos. Op zijn eenentwintigste trouwde hij met een dochter van William the Marshall, graaf van Pembroke. Pembroke was regent toen Hendrik 111 nog minderjarig was. Ook was hij tempelier. Zijn graftombe kun je vinden in de Temple Church in Londen. Zoals ik al zei, kan het allemaal toeval zijn, maar dat denk ik niet. En ik betwijfel of jij dat echt toeval vindt. De kruistochten, de tempeliers, Tintagel, St. Neot, Trennor en jouw familie. Die zijn met elkaar verbonden. En mijn vader en broer zijn door die connectie gestorven.'

'De mijne ook, voor het geval je het vergeten was.'

'Dat was ik niet. Maar wat schieten we op met verwijten over en weer, Nick? Gedane zaken. Het verleden kunnen we niet herstellen. Alleen de toekomst is van belang. Onze toekomst. En die van onze naasten. Daarom geef ik het op. Daarom zou jij het ook op moeten geven.'

'Misschien doe ik dat wel. Als ik zeker weet dat Basil in veiligheid is.'

'Wanneer heb je voor het laatst iets van hem gehoord?'

'Gistermorgen.'

'En wanneer had je voor het het laatst iets van hem verwacht?'

'Dat moment is allang voorbij.'

Elspeth Hartley - of Emily Braybourne, zoals Nick zichzelf nu probeerde voor te houden - zweeg. Een paar minuten reden ze zonder iets te zeggen door de duisternis met zijn onderbrekingen van oranje licht.

Toen vroeg Nick: 'Waar denk je aan?'

'Ik denk dat je achter hem aan zult gaan, wat ik ook zeg.'

'Maar je denkt zeker dat het te laat is?'

'Ik denk dat het nog niet te laat is voor jou, Nick. Ik denk dat jij nog een kans maakt.'

'Ik ga toch.'

'Ik weet het.'

'Dus misschien moest je me maar eens naar huis brengen.'

Er werd niets meer gezegd toen ze hun rondje op de randweg voltooiden en terugreden naar Damson Close. Nick was lichamelijk moe en geestelijk overweldigd. Telkens als hij de puzzel aaneen probeerde te passen - het gebrandschilderde glas van eeuwen geleden, de opgravingen in Tintagel van zeventig jaar geleden, het geheim dat drie man blijkbaar tien jaar later op Cyprus deelden - viel die als een kaartenhuis in elkaar. Nu kon hij zich niet eens meer troosten door de schuld op een ongrijpbare Elspeth Hartley te schuiven. Zij was niet langer ongrijpbaar en heette ook geen Elspeth meer. Zij was Emily Braybourne, met haar eigen claim op slachtofferschap. Op de randweg was weinig verkeer geweest en de straten van de woonwijk Walnut Tree waren helemaal uitgestorven. Maar net toen ze Damson Close naderden, kwam er een zwarte Ford Transit zonder licht met grote snelheid uit het doodlopende straatje en schoot langs hen heen. Emily stond op de rem en toeterde, maar het busje snelde verder en knipte zijn lichten aan toen hij in de volgende bocht uit het gezicht verdween.

'Jezus,' zei Emily. 'Wat een manier om...' Toen keek ze Nick van opzij aan. 'Ik neem aan dat de mensen hier niet gewend zijn om zo te rijden, hè?'

'Nee.'

'Ik was van plan je hier af te zetten. Maar misschien is het toch beter als ik je naar huis breng.'

Ze reed Damson Close in en passeerde langzaam zijn huis. Er leek niets mis. Het licht dat brandde, had hij zelf aangedaan. Ze stopte en hij stapte uit. 'Wacht hier maar even,' riep hij toen hij de oprijlaan op liep. Hij zag haar knikken achter de voorruit. In het licht van de straatlantaarn zag ze er flets uit.

Toen hij de voordeur bereikte, zag hij dat die op een kier stond. Het slot was op de een of andere manier geforceerd. De knip sloot niet meer. Hij ging naar binnen en toen hij een blik in de keuken wierp, zag hij dat de inhoud van zijn tas over de grond slingerde. Instinctief klopte hij op zijn zak om zich ervan te vergewissen dat zijn paspoort daar nog zat. Zijn chequeboek lag tussen de verspreide kleren, een merkwaardige omissie voor een inbreker. Maar de bezoeker was natuurlijk geen inbreker geweest. Nick keek in de eetkamer. De laden van zijn bureau en van de kast stonden open. En zijn diskettes waren weg.

Hij haastte zich weer naar buiten en de oprijlaan af. Tot zijn verrassing zat Emily met iemand te bellen. Toen hij naderbij kwam, verbrak ze de verbinding en liet ze haar raampje zakken. 'En?'

'Er heeft iemand ingebroken en rondgesnuffeld.'

'Raar, hè? Al die tijd dat je weg bent, gebeurt er niets. Nu wordt je huis vlak na je terugkeer overhoop gehaald.'

'Wat denk jij?'

'Ik denk dat ze alleen maar wilden weten wat je bij je had.'

'Dan zullen ze op hun neus gekeken hebben.'

'Je kunt hier nu niet blijven.'

'Het is maar tot morgenochtend. Ik kan trouwens nergens anders heen.'

'Ik kan je toch meenemen.'

'Ik dacht dat je ervandoor ging, nu het nog kan.'

'Dat ben ik ook van plan.'

'Wie had je aan de telefoon?'

'Vertrouw je me niet, Nick?'

'Meer dan eerst.'

'Maar niet helemaal. Ik begrijp het. Voor jouw informatie: ik belde met een hotel op Heathrow waar ik een kamer heb. Anonimiteit biedt veiligheid. Ik belde of ze nog genoeg kamers vrij hadden.'

'En?'

'Eén persoon extra is geen probleem.'

Nick dacht even na. De inbraak kon hij niet negeren. Ze zaten hem op de hielen, wie 'ze' ook waren. En in het isolement van zijn buitenwijk was hij makkelijk te vinden.

'Graag of niet, Nick. Ik wil weg.'

Hij aarzelde nog even. 'Goed dan.'

Emily Braybourne had gelijk wat het hotel betrof. Het stond in een groepje onopvallende, lage hotels langs de A4 ten noorden van de luchthaven Heathrow. Je kon je nauwelijks een betere tijdelijke wijkplaats wensen.

Emily ging direct naar haar kamer en Nick bleef achter in de bar, waar hij langzaam een paar glazen whisky dronk. Ze konden hem hoegenaamd niet kalmeren. Terwijl de pianist speelde en de cocktailkelner zijn werk deed, tuimelden de vragen in zijn hoofd over elkaar heen, maar er kwamen geen antwoorden. Hij wist dat hij te moe was om helder te denken, maar kon niet stoppen. 'Het geheim is dat er geen geheim is,' had Drysdale gezegd. Af en toe had Nick dat bijna geloofd. Maar nu niet meer. Er was wel degelijk een geheim. Er was een patroon in de gebeurtenissen. En het was een patroon van de waarheid. Maar wat betreft de vraag wat die waarheid behelsde, of kon behelzen... Misschien had Drysdale moeten zeggen: 'Het geheim is dat het geheim nooit gekend kan worden.'

Net toen Nick toe was aan de laatste slok van zijn voorgenomen laatste whisky, viel er een schaduw over hem die donkerder was dan de andere schaduwen in zijn donkere hoekje van de bar. Hij keek op en zag Emily Braybournes nerveuze glimlach vol zelfspot.

'Ik vroeg me al af of ik je hier zou aantreffen.'

'Dat moet die mensenkennis van je zijn.'

'Ik kon niet slapen.'

'Ik heb het niet eens geprobeerd.'

'Mag ik bij je komen zitten?'

'Ga je gang.'

Ze ging zitten. De ober verscheen prompt. Emily bestelde dezelfde moutwhisky als Nick. En Nick bestelde er zelf ook nog een.

'Hoe laat is je vlucht morgenochtend?'

'Kwart over elf.'

'En hoe lang doe je erover?'

'Ongeveer twaalf uur, inclusief de stop in Chicago.'

'Dus morgen omstreeks deze tijd...'

'Ben ik theoretisch in veiligheid.'

'En in werkelijkheid?'

'Dat ook, denk ik. Maar...'

'Maar wat?'

'Maar niets.'

De kelner bracht hun drankjes. Geen van tweeën zei iets terwijl de man de glazen naar zijn tevredenheid op onderzetters had gezet en de gemengde nootjes had bijgevuld. De stilte leek Nick bijna tastbaar. Emily bleef hem aankijken, haar gezicht verried niets. De ober trok zich terug.

'Hoe pakt het uit? De schade die jouw familie de mijne heeft toegebracht en andersom?'

'Het gaat te ver. Veel te ver.'

'Dus wordt het tijd dat er een eind aan komt.'

'Mee eens.'

'Maar hoe komt er een eind aan? Vertel me dat maar eens.'

'Ik weet het niet.'

'Tom zei...' Ze wendde haar gezicht af en haalde diep adem. Daarna keek ze hem weer aan. Heel even verscheen die broze glimlach weer. 'Sorry.'

'Waarvoor?'

'Je kunt niet al te goed met emoties overweg, of wel, Nick? Ze brengen je van je stuk. Jij bent een van de meest beheerste mensen die ik ooit ben tegengekomen, maar ooit is er een moment geweest dat je totaal bent geflipt. Is die... repressie... jouw manier om te voorkomen dat het je ooit nog een keer overkomt?'

'Wat heeft Tom gezegd?'

'Hij zei...' Ze haalde nog eens diep adem. 'Hij zei: "De beste manier om achter de waarheid te komen, is die aan iemand te vertellen.'"

'Ik heb je de waarheid verteld, Emily.'

'Niet de hele waarheid. Ik kan het weten. Dat heb ik ook niet gedaan.'

'O, nee?'

'We zijn allebei bang en eenzaam. Maar we hoeven niet zó bang en eenzaam te zijn als we ons voelen. En dat wil ik ook niet. Vannacht niet, althans.' Ze keek hem recht aan en in zekere zin was haar blik even uitdagend als ontvankelijk. 'Hoe staat het met jou?'