26
1915
‘Het spijt me, Eerwaarde,’ zei de politiecommissaris. Hij hield zijn grove handen uitgespreid voor zich. Gundert staarde hem aan zonder een duimbreed te wijken, met ogen als schilfers blauw ijs.
De politiecommissaris was net nieuw in Kodagu. ‘We hebben onze orders,’ zei hij en nu klonk zijn stem een tikje scherp.‘Per slot van rekening zijn onze landen met elkaar in oorlog.’
In het Westen was er inderdaad een oorlog uitgebroken die Europa in schaduwen hulde. Het continent was verscheurd; loop-graven vraten zich als littekenweefsel door de bodem. Oorlog, de allerergste, schreven de kranten, zonder gelijke in de geschiedenis van de mensheid. De Eerste Wereldoorlog. Een oorlog met zulke verstrekkende gevolgen dat zijn stank zich verspreidde over de hele wereld; zijn skeletachtige vingers reikten en graaiden tot helemaal in Kodagu.
Toen de oorlog in alle ernst losbrak had de Engelse overheid de Indiase grenzen gesloten en Duitsland elke toegang ontzegd. Het hoofdkwartier van de missie bevond zich in Zwitserland, niet in Duitsland, hadden de beambten geprotesteerd, wij zijn neutraal, maar desondanks werden er geen mensen, voorraden of fondsen het land meer binnen gelaten. Het bevel had voornamelijk medeleven opgeroepen. De plantagehouders in Kodagu verzamelden zich, organiseerden loterijen en tombola’s om geld binnen te krijgen en stuurden anonieme donaties aan de plaatselijke missie. Gundert keek geroerd toe hoe de collecteschaal na de zondagse mis week na week zo barstensvol munten terugkwam dat er twee nonnen voor nodig waren om hem naar zijn kantoor te torsen.
De oorlog sleepte zich voort, gewelddadig en meedogenloos. De Duitse overheid probeerde Engeland uit zijn koloniën te jagen en begon Indiase oproerlingen te voorzien van geld. Ze smeedden complotten tijdens geheime bijeenkomsten in Berlijn, Amerika en Londen en voorzagen hen van wapens en geld om de Engelsen uit India te verjagen. De Britse overheid reageerde woedend met het stopzetten van alle import uit Duitsland. Ze verklaarden de nijverheidsinstellingen van de missie uit Basel tot Duitse organisatie en confisqueerden alle bezittingen van de fabriekjes en ateliers die de missie in India had opgezet: de weefgetouwen, de fabriek van terracottategels, zelfs de drukpers waarvoor Gundert zich zo had ingespannen. En het gehele missiepersoneel moest per direct geïnterneerd worden.
De politiecommissaris was blozend en schoorvoetend naar de missie gegaan, waar hij geprobeerd had Gundert uit te leggen dat het maar een formaliteit was, maar dat het alles in aanmerking genomen toch beter zou zijn als de priester Madikeri voorlopig niet zou verlaten.
‘Ja.’ Gundert glimlachte ijzig. ‘Uw uniform, commissaris,’ zei hij, en de commissaris wierp een geschrokken blik op zijn broek. ‘Uw kaki kniebroek. Wist u dat de kakiverf is uitgevonden door een voorganger van mij bij de missie? De allereerste kakistof ter wereld is gemaakt op onze weefgetouwen. De weefgetouwen die wíj hier in India hebben opgesteld, dezelfde getouwen die uw landgenoten zich nu menen te mogen toe-eigenen.’
‘De oorlog...’ begon de commissaris, maar Gundert stak zijn hand uit naar zijn wandelstok en hees zich uit de stoel.
‘Bedankt voor uw bezoek,’ zei hij uit de hoogte.
Die middag ging hij naar de winkel, waar Hans liep te ijsberen. ‘Eerwaarde!’ riep hij uit en de bezorgdheid op zijn gezicht loste op in een grijns.‘We hebben u al een tijdje niet gezien. Hier, ga zitten, wilt u wat water? Het is een flink eind lopen.’
Gundert wuifde zijn diensten weg, hoewel hij zwaar ademde van uitputting.‘Zijn ze hier ook geweest, de politie?’
‘Ik moet me elke morgen melden bij het garnizoen, zeggen ze. Voor een appel.’ Hans schudde als een beer zijn hoofd.
‘Misschien is het beter als je je een tijdje rustig houdt, Hans,’ zei Gundert bezorgd.
‘Ah, geen zorgen. Ze hebben deze winkel in Madikeri nodig, nietwaar? Ze zullen mij niets doen. Bovendien,’ zei hij, ‘bent u er om op mij te passen.’
Gundert knipperde met zijn ogen en liet toen zijn ogen door de winkel dwalen om niet te laten zien hoezeer die uitspraak hem ontroerde. Hij wees met zijn wandelstok naar de schaars bevoorrade planken.‘Komt er nog import binnen?’
‘Een beetje. Voornamelijk van mijn producent in Malaya. Het valt tegenwoordig niet mee om dingen van thuis te krijgen. Maar evengoed,’ zei Hans sardonisch, ‘gaan de zaken goed; er zit hier zo veel geld.’
De oorlog bleek een voordeel voor Kodagu en zijn koffie. De geallieerde strijdmachten konden haast niet genoeg van dat spul krijgen, zo leek het. Ze bestelden grote hoeveelheden koffiebonen voor hun troepen: Kona uit Hawaï, Robusta uit Brazilië en kwintaal na kwintaal van de soepele, aromatische Arabica uit Kodagu. De koffieprijzen waren al heel behoorlijk geweest; tijdens de oorlog schoten ze omhoog naar geheel nieuwe hoogtes, en daar zouden ze de komende tien jaar blijven.
Er ontstond een nieuwe elite in Kodagu op de vleugels van deze voorspoed, als jonge groene ondergroei in een statig oerwoud. Het waren de telgen uit een aantal van de meest gerespecteerde families uit de streek, met een voorouderlijke geschiedenis zo lang en diep als de Kaveri bij hoog water. Ze waren opgeleid in Madras en Bombay en sommigen zelfs in Engeland. Een van hen had in Japan papiermaken gestudeerd, twee anderen waren in New York geweest.
Ze kwamen thuis met zangerige accenten en hutkoffers vol porselein, goede sigaren en oude exemplaren van Racing News. Ze eisten hun deel van het familiebezit op en bouwden er bungalows op in Europeaanse stijl, niet omgeven met de weelderige boomgaarden met bananen, betelpalmen en sinaasappels uit hun jeugd, maar met gladgeschoren gazons die perfect waren voor een middagje croquet. Ze spelden catalogi uit Jermyn Street en Savile Row uit, bestelden scheepsladingen chippendalemeubels en waren vaste bezoekers van Hans’ winkel, waar ze grote aantallen draaitafels, beschilderde lam-pen en poppen met roze wangen op de kop tikten.
De mannen haalden hun vrouwen over ‘modern’ te worden en als hun echtgenotes dan toestemden, knipten ze hun heuplange vlecht af ten gunste van het nieuwste pagekapsel. Ze vormden een shandy nippende, sigaretten rokende, luchtkusjes uitwisselende sociale kring die fantastische theekransjes gaf en de tango kon dansen. Ze haalden hun neus op voor hun oude Kodagunamen – très ouderwets, non? – en doopten zichzelf om, met wisselend resultaat. Dechamma, Kalamma, Neelamma en Nalavva werden Polly, Kitty, Titty en Pussy; hun mannen Jack, Joe-boy, Tarzan en Timmy.
Hun nieuwe weelde ontging de pragmatische Engelsen niet. En zo kwam het dat de commissie van de Club in Madikeri, die ook al unaniem besloten had het lidmaatschap van de Eerwaarde te continueren ondanks zijn Duitse afkomst – kom nou, hij is toch zeker een christelijk missionaris – een unieke motie aannam om selecte leden van lokale origine in hun gelederen op te nemen.
Het was een strenge procedure. Iedereen die lid hoopte te worden moest samen met zijn vrouw drie avonden op de Club doorbrengen om te worden onderworpen aan een nauwgezet onderzoek: van de manier waarop de man de ‘h’ uitsprak en zijn glas cognac vasthield tot de gemanicuurde vingertoppen van zijn vrouw. Als het paar beschaafd genoeg werd bevonden, werd de man uitgenodigd voor een vraaggesprek van twee uur in de King Edward Room. De commissie zat met zijn rug naar de ramen of naar het brullende vuur, afhankelijk van het weer, en zaagde de ongelukkige aanmelder door over politiek, morele integriteit en zijn vermogen om bij te dragen – met geld of diensten – aan de bloei van de Club. Maar ondanks de strikte toelatingseisen werden in dat eerste jaar van 1915 niet minder dan vijftien echtparen lid van de Club in Madikeri.
De commissie benaderde ook Devanna. Per slot van rekening was hij een van de rijkste inwoners. Ze stuurden hem een uitnodiging op dik, crèmekleurig papier met bordeauxrode reliëfprint. Zouden hij en zijn vrouw een avond willen doorbrengen op de Club, over twee woensdagen, vanaf zes uur ’s avonds? rsvp.
Tot hun verbijstering wees Devanna hen af. Devi perste haar lippen op elkaar, maar zei niets. Gundert kwam vaak op de Club; na de manier waarop hij Devanna had genegeerd toen ze Appu’s toelating op de missieschool kwamen regelen, wist ze dat Devanna zijn oude mentor de gêne van een toevallige ontmoeting probeerde te besparen. En Devi had weinig gemeen met de vrouwen uit Kodagu die hun avonden daar doorbrachten. Een vlucht mussen, dacht ze, kwetterend in andermans veren. Haar wereld was hier, op de plantage en bij haar kinderen. Clubs en zo, waar moest ze de tijd vandaan halen voor dat soort frivoliteiten?
Kodagu beleefde de mooiste zomer in jaren. De ficushybride die Gundert overal langs de muren van de missie geplant had stond in volle bloei en bedekte de stenen met roze en mauve. De fancy fair die de dames van de kerk tegen de achtergrond van de ficus organiseerden was een doorslaand succes, waar iedereen zich toch wel wat liet gaan dankzij de huisgemaakte wijnen van kruisbessen en gember.
De oorlog woedde intussen verder. De sfeer wordt steeds grimmiger, schreef het bezorgde hoofdkwartier van de missie naar de posten over de hele wereld, en vervolgens werd de missionarissen opgedragen naar huis te komen. Gundert weigerde.
Mijn werk, schreef hij de autoriteiten met pijnlijke, reumatische vingers, is hier.
Devanna hinkte tijdens een zonnige, gouden avond naar huis met in zijn kruiwagen de zak eierschalen die hij in de rozenbedden had verkruimeld, maar hij bleef staan en schermde zijn ogen af om naar de oprijlaan te kijken. Daar stond een Austin geparkeerd, de zwarte glans van het chassis ondanks het stof duidelijk zichtbaar. Hij zuchtte. Weer een gast die over de tuin kwam praten. Hij liep met tegenzin naar de veranda, waar Devi’s gezicht hem meteen zei dat de gasten iets geheel anders bespraken.
‘Meneer Devanna.’ Het was Gordon Braithwaite, met een gezette vreemdeling aan zijn zijde. ‘Mag ik u voorstellen aan kolonel Bidders?’
Devanna schudde de heer de hand, mompelde een welkomstgroet en liet zich ongemakkelijk in een rieten stoel zakken.
‘U heeft vast wel eens gehoord,’ ging Braithwaite verder,‘van Bidders Academy?’ Dat had Devanna inderdaad. Het was een jongensschool, zeer prestigieus, die in de lage heuvels van Ootacamund lag, bijna 250 kilometer ten zuiden van Kodagu. Hij knikte en keek de kolonel nieuwsgierig aan.
Bidders, zo bleek, was op een zoektocht. De school draaide inmiddels al enige tijd en de laatste vijf afgezwaaide klassen hadden het behoorlijk goed gedaan op Trinity en Balliol. Maar, zei hij terwijl hij nog een grote slok versgeperst sinaasappelsap nam, hij zou willen dat er zich meer Indiase jongens inschreven.
‘Kapitein Balmer...’ zei hij. ‘Ik weet niet of die naam u iets zegt?’ Devanna schudde verwonderd zijn hoofd. ‘Hij is met pensioen. Vervroegd legerpensioen na de grensaffaire van 1908. Was in actie bij Mohmand met de Lancers. Niet zomaar een gevecht, zegt iedereen. Direct daarna kreeg hij promotie, maar vanwege zijn oorlogsverwondingen kon hij niet lang meer dienen. Hij is nu terug in Engeland. Aardige kerel, ik heb hem eerder dit jaar in Londen ontmoet.’ Hij viel nog eens aan op zijn sinaasappelsap.
‘Ik vertelde hem over mijn aanstaande reis naar Kodagu en toen vertelde hij mij over zijn ordonnans. Ook uit Kodagu...’ De kolonel zocht in zijn zak naar een stukje papier. ‘Ah, sepoy Machaiah. Balmer is ervan overtuigd dat hij uitsluitend nog leeft dankzij de daden van de sepoy. Hij zegt dat hij geprobeerd heeft na het gevecht een onderscheiding voor moed aan de man toe te laten kennen. Helaas: te weinig overlevenden, behalve Balmer geen ooggetuigen, en zelf was hij ook ernstig gewond. Hij kon moeilijk onderscheiden wat waar was en wat hij zich inbeeldde... maar toen ik hem vertelde van mijn plannen om Kodagu te bezoeken – fabelachtig jachtgebied,’ zei de kolonel stralend, ‘vorige week nog twee bizons omgelegd – toen sprak Balmer met me over de zoon van de sepoy. Ik heb gehoord dat jullie de wees onder jullie hoede hebben genomen. Wat zou u ervan zeggen om de jongen in te schrijven op mijn school?’
Devanna wierp een verontruste blik op Devi. Ze zat kaarsrecht op haar stoel; haar handen draaiden de punten van haar sari om en om.
‘U hoeft natuurlijk niet meteen te beslissen,’ voegde Bidders eraan toe, zichzelf koelte toewuivend met zijn tropenhelm, ‘maar denk erover na. Onze Academy kan de jongen zo veel meer bieden dan een plaatselijke school, met alle respect voor de missie.’
‘Goed,’ Braithwaite sloeg met zijn handen op zijn dijen. ‘Zoals altijd een genoegen, mevrouw Devanna,’ zei hij stralend. Hij wend-de zich tot Devanna.‘Mag ik u verzoeken om een snelle blik op uw flox voor ik ga? Mijn vrouw heeft er zo veel over gehoord, ik zou een goede beurt maken als ik haar erover kon vertellen.’
‘Ja, ja, natuurlijk...’ Devanna stond op, prutsend aan zijn wandelstok. Hij deed een stap naar voren en schrok toen hij een luid gekraak onder zijn voeten hoorde. ‘Het is niets,’ zei hij toen Braithwaite snel een hand uitstak. ‘Eierschalen... voor de rozen. Ik was vergeten dat ze hier lagen.’
Devanna leidde hem de tuin rond en zwaaide hen uit met takken flox en orchideeën. Hij wachtte met groetend opgeheven hand tot de Austin de poorten uit gereden was. Devi zat nog op de veranda waar hij haar had achtergelaten en staarde ongelukkig in het niets.
‘Devi,’ zei hij.‘Hij hoeft niet te gaan.’
‘Je hebt gehoord wat hij zei,’ antwoordde ze zwaarmoedig. ‘Het is een van de beste scholen.’
‘De slaapzalen...’ begon hij terwijl Martin Thomas’ gezicht plotseling opdook uit het niets. Hij mepte naar een bij die hem bene-veld vanaf de flox achterna was gevlogen.‘De slaapzalen,’ herhaalde hij en hij probeerde zijn stem vlak te houden.‘De ontgroening kan... kan moeilijk zijn.’
Ze haalde nietszeggend haar schouders op, haar ogen donker.‘Je weet best dat hij voor zichzelf kan zorgen.’
‘Nee. Jij weet niet, je hebt géén idee hoe erg het kan zijn. Hij hoeft niet te gaan.’ Zijn stem klonk nu scherp. ‘De missieschool is prima, daar hebben we hem tenminste bij ons.’
Ze draaide zich om en keek hem aan, nog altijd in gedachten verzonken.
‘De ontgroening,’ zei Devanna weer. ‘Als ze het hem daar moeilijk maken...’
‘Iederéén vindt Appu aardig,’ zei ze vermoeid terwijl ze opstond om te gaan.
Ze maakte het besluit een week later aan de eettafel bekend.
‘Bidder Academy? Echt waar?’
‘Ja.’ Ze probeerde te glimlachen en legde nog een otti op Appu’s toch al volle bord.‘Je gaat vanaf volgende schooljaar.’
‘Bidder Academy! Avvaiah, daar hebben ze coaches voor hockey en tennis, én een zwembad.’
‘Ja, ja... Nanju...’ Ze keek hem lusteloos aan. ‘Ik weet dat je nog maar één jaar naar de missieschool hoeft, maar aangezien je broer naar Bidders gaat... als jij ook wilt...’
‘Ja, o ja, Nanju!’ onderbrak Appu haar.‘Jij moet ook gaan.’
Nanju schudde geschrokken zijn hoofd. ‘Nee,’ sputterde hij. ‘Ik ga niet weg van Nari Malai!’
Een diepe somberheid daalde op Devi neer bij de gedachte dat Appu wegging. Ze lag die nacht slapeloos in haar bed tot lang nadat de lampen uit waren gegaan. Zelfs het huis sluimerde uiteindelijk in, met kleine kraak- en kreungeluidjes als een oude man die zich te ruste legt, terwijl Devi maar wakker bleef.
Ze gooide de dekens van zich af en ging naar het raam. De maan was zo helder dat zelfs de kleuren van de bloemen te onderscheiden waren; de nacht had een buitenaards blauwe kleur. Haar gedachten dwaalden weer af naar de dode soldaten. Devanna las elke morgen hardop voor uit de kranten, zichtbaar van streek terwijl hij de aantallen doden en gewonden noemde. India had grote aantallen manschappen aan de oorlog bijgedragen: er waren al ruim veertigduizend Indiase soldaten gesneuveld. In Turkije, Kut, Afrika, Frankrijk...
Het greep Devi sterk aan, de gedachte aan al die verloren man-nen.‘Wie zal ze verbranden?’ vroeg ze zich af. Hun moeders, hun vrouwen, wat zouden die treuren...
Haar ogen dwaalden naar de heg waarin geurige massa’s koninginnetjes-van-de-nacht bloeiden, langs het prieel met bougainville en het kleine bosje sampigébomen. Zovelen verloren, dacht ze weer. Wat moest er van hun geest worden, van de veera die gevangenzaten in vreemde landen die ze zelf niet gekozen hadden? Machu’s stoffelijk overschot hadden ze tenminste nog naar huis gestuurd, herinnerde ze zich zwaarmoedig.
Ze staarde ontroostbaar naar de lotusvijver en de zilvergerande lotussen die erin dreven. Vanboven uit het raam had de vijver geen abstracte vorm meer; het ontwerp was duidelijk zichtbaar. Devanna had hem de vorm van een vrouwenhoofd gegeven. Het achterhoofd, met een lange, kronkelende vlecht die naar beneden viel. Devi bracht onbewust een hand naar haar haar. Zouden ze Appu op school ’s morgens wel genoeg eieren geven? Hij had ze graag als roerei, met gember en tomaat. Zeven otti’s kon de jongen achter elkaar wegwerken, met drie, soms vier kluiten verse boter...
Er vloog een uil langs het raam. Devi verstijfde. Als de kreet van een uil klonk als tikki-per, tikki-per, was dat een goed teken, zei men. Kuttichood, kuttichood daarentegen... doorsteken en verbranden, betekende dat, doorsteken en verbranden. Ze keek met luid bonzend hart naar de vogel die in stilte over het gras vloog en weer verdween. Toen liep ze naar de kaptafel waar ze aan de pot crème friemelde die daar in het maanlicht stond te glanzen.
Na Machu’s dood had Devi vele jaren lang alle interesse voor haar uiterlijk verloren. Haar maandstonden waren na zijn overlijden direct gestopt. Dat had alleen maar passend geleken; een geheim teken van rouw, een innerlijke grafsteen voor het verleden. Het was niet eens bij haar opgekomen om medisch advies te vragen. Maar heel langzaam waren er sporen van de oude ijdelheid teruggekeerd. Tukra’s vrouw masseerde elke dag voor haar bad warme kokosolie in haar handen en voeten. Er stond een klein aardewerken schaaltje op de rand van het wasbekken, gevuld met kekererwtenmeel om haar gezicht mee te reinigen; als de arbeiders de honingraten uit de reusachtige bijenkorven aan de schaduwbomen op de plantage haalden, bewaarde Devi altijd wat honing om in haar huid te kloppen.
Het was Devanna geweest die die eerste pot crème voor haar had besteld, jaren geleden, uit de catalogus van Selfridges. Hij had er niets over gezegd, maar aan Tukra gevraagd om de pot, parelmoerroze en geurend naar rozen, naast haar bed te zetten. Ook Devi zei nooit iets over het geschenk, maar maanden later zei ze tijdens het ontbijt nadrukkelijk dat de bodem van de pot in zicht kwam.
Ze had geen bezwaar gemaakt toen Devanna een nieuwe pot bestelde, en evenmin toen hij dat trouw elke zes maanden begon te doen. Devi waste de lege potten zorgvuldig uit. Ze had er een paar op haar kaptafel voor veiligheidsspelden en haarclips, en ze gebruikte er nog drie in de gebedskamer om vibhuti, kamfer en sandelhoutpoeder in te bewaren. De rest bewaarde ze stuk voor stuk in de koffer onder haar bed; ze maakte zichzelf wijs dat ze dat alleen deed omdat de potten met hun kristallen buitenkant véél te mooi waren om weg te gooien.
Ze liet de pot nu tussen haar handen heen en weer gaan en duwde haar vingers tegen de sterrenexplosie die aan de zijkant was geëtst terwijl ze over Appu bleef piekeren. Zouden ze op school wel weten hoe ze de bloedneus moesten behandelen die hij tijdens de moesson vaak kreeg, dat hij moest gaan liggen met een koude lepel tegen zijn rug? En de verse buffelmelk die het kind zo graag dronk? Zo piekerde ze verder en verder terwijl de staande klok beneden de uren riep, tot ze uiteindelijk met een zucht de pot neerzette, zich opkrulde in bed en nog wat probeerde te slapen.
De weken gingen voorbij. Devi stond erop dat ze Appu naar de school zou escorteren, en ze wuifde Devanna’s idee weg dat het misschien passender was als híj het kind zou vergezellen.
‘Devi, als je per se wilt gaan, zal ik meegaan. Het is niet gepast dat je zo ver reist zonder begeleiding.’
‘Doe niet zo dwaas. Als jij ook meegaat, wie moet er dan voor Nanju zorgen?’
Toen het tijd werd om te vertrekken leken de jongens het even te kwaad te krijgen tijdens het afscheid nemen van elkaar. Maar toen stompte Appu Nanju tegen zijn arm en glunderde. ‘Je krijgt hier nog spijt van, weet je. Als ik terugkom en je vertel wat ik allemaal gedaan heb in Ooty...’
Nanju op zijn beurt stompte hem tegen zijn hoofd.‘Huh. Ik kijk uit naar een beetje rust hier, zonder dat jij rondstampt over Nari Malai.’
‘Denk erom,’ zei Devanna met een somber gezicht tegen Appu. ‘Als íémand je lelijk behandelt, neem dan geen wraak. Laat het me gewoon weten, dan regelen wij het, hoor je dat?’
‘Tsk,’ sputterde Devi, ‘wat leer je hem nu voor onzin? Luister naar me, Appu,’ zei ze fel. ‘Als iemand je lelijk behandelt, wees dan nog lelijker voor hem!’
Devi keek zo strijdlustig dat Nanju en Appu elkaar even aankeken en toen in lachen uitbarstten.
Ze reden naar Ooty, Devi en Appu, in de nieuwe Austin. Devi zat de hele reis vrolijk te kletsen, maar ze viel ten slotte stil toen de auto een hoek omsloeg en de rode bakstenen gebouwen en de uitgestrekte gazons van de school in zicht kwamen.
‘Bidders!’ juichte Appu, en hij stak zijn hoofd uit het raampje van de auto. De wind maakte zijn haar door de war.
De chauffeur droeg zijn koffers naar de slaapzaal terwijl Devi en hij over het terrein rondliepen en het zwembad, de tennisvelden en de sportvelden inspecteerden. Appu liet zijn hand liefkozend over zijn nieuwe hockeystick glijden en luisterde nauwelijks toen Devi hem voor de zoveelste keer vertelde:‘Eet-goed, poets-geregeld, studeer-hard, zeg-elke-avond-je-gebeden en schrijf-vaak-naar-huis.’
‘Ja Avvaiah,’ stemde hij in. Hij kon niet wachten tot hij de stick kon uitproberen. Hij zwaaide hem zachtjes heen en weer en beproefde de druk van het hout tegen zijn handpalm.
Ergens diep achter in de slaapzalen ging een bel. De docenten begonnen beleefde geluiden te maken en de ouders, die de hint oppikten, begonnen te vertrekken. Devi streek Appu’s haar van zijn voorhoofd.‘Gedraag je, hoor je dat, kunyi? En schrijf vaak, ik wacht op je brieven.’
‘Ja Avvaiah,’ zei hij terwijl hij met zijn stick in het stof sloeg.
‘Mijn lieve kind. Mijn zon en maan, mijn zon en maan,’ zei ze, en ze draaide zich om zodat hij haar tranen niet zou zien.