Augustus
- Een schoenen-uit-bij-de-deurbeleid instellen
- Handwaaiers gebruiken in plaats van ventilatoren
- Geen nieuwe leren producten kopen
- Ervoor zorgen dat huisoppassers zich aan de groene regels houden
- Alleen gerecyclede of milieuvriendelijke sieraden kopen
- Alleen wassen met koud water
- Alleen natuurlijke kattensnoepjes kopen
- Lauw douchen
- Alleen kringloopkaarten versturen
- Alles dubbelzijdig printen
- Geen Tipp-Ex meer
- Specerijen in buikverpakking kopen
- Een baksteen of plastic fles in de spoelbak leggen
- Alleen ethisch verantwoord geproduceerde, duurzame schoenen kopen
- Handpomp gebruiken voor mijn fietsbanden
- Biologisch afbreekbaar verpakkingsmateriaal gebruiken voor postpakketjes
- Geen papieren schort aantrekken bij de dokter
- Oude kleren doneren aan kringloopwinkels
- Geen nietjes gebruiken
- Opwindbare ledlantaarns gebruiken
- Kamerplanten kopen
- Alleen natuurlijk parfum opdoen
- Me laten masseren door mensen, niet door stoelen of elektrische apparaten
- Digitale in plaats van papieren kaartjes kiezen
- Alleen digitaal persmateriaal gebruiken
- Alleen biologische knolgewassen en wortelgroenten eten
- Alleen de datingsite GreenSingles.com bezoeken
- Stoffen in plaats van papieren servetten gebruiken
- Zelf jam maken
- Alleen gebruikte sportartikelen kopen
- Natuurlijke gezichtscrème gebruiken
4 augustus, dag 157
Ervoor zorgen dat huisoppassers zich aan de groene regels houden
Justin had me verzekerd dat hij het leuk vond om op andermans huis te passen en dat hij het geen enkel probleem vond om in mijn appartement te zitten zolang ik op reis was. Maar ik was daar nog niet zo zeker van. Dit was tenslotte niet zomaar een huis…het was een groen huis. In plaats van gewone pindakaas, stond er biologische amandelpasta in het keukenkastje; in plaats van koud bier was er lauwe wijn uit Ontario en in plaats van de standaardpedaalemmer onder de gootsteen, stond er een veelkleurige verzameling bakken voor gescheiden afval op het balkon naast een zelfgemaakte compostbak, waar net nieuwe wurmen in moesten worden gedaan.
Maar mijn voormalige collega van de Post hield vol dat hij een tijdje verlost wilde zijn van zijn huisgenoten, dus had ik hem uitvoerig bedankt, de sleutel gegeven en op het aanrecht een briefje met gedetailleerde instructies achtergelaten – of eigenlijk een Word-document van drie pagina’s met enkele regelafstand – om hem te helpen mijn groenheid te overleven. Verrassend genoeg trof ik bij terugkomst uit Madrid een brandschoon appartement aan dat er precies zo uitzag als toen ik vertrok. In zijn eigen briefje vertelde Justin dat hij de koelkast aan had gezet in de periode dat ik weg was, maar dat hij nu weer uitstond, dat hij mijn wurmen in de composthoop had gedaan, waar ze zich heerlijk hadden genesteld, dat hij per ongeluk de cafetière had gebroken maar een nieuwe voor me had gekocht, en dat hij er zelfs in was geslaagd een band op te bouwen met Sophie, die meestal niet aardig is tegen gasten. Ongelooflijk, dacht ik. Maar eigenlijk had ik dit wel kunnen verwachten van een voormalige copywriter – voor dat werk moet je een perfectionist zijn. Dat ben ik zelf ook en ik moet zeggen dat het goed was om te zien dat twee obsessief-compulsieve persoonlijkheden op zo’n symbiotische (en schone) wijze samenkwamen.
Nadat ik een zucht van opluchting had geslaakt, weer een briefje voor Justin had geschreven en een paar ladingen wasgoed had afgewerkt, vertrok ik naar het vliegveld van Toronto, waarvandaan ik naar Portland zou vliegen – via Philadelphia waar ik weinig tijd had om van de ene terminal naar de andere te lopen. Gelukkig was de gate voor het tweede deel van de reis gemakkelijk te vinden – wat overigens niet zozeer te danken was aan een strategisch bouwontwerp, maar aan het feit dat het er stikte van de hippies. Ze waren allemaal gekleed in Indiase tunieken, zaten op hun rugzakken, pulken aan de gerafelde randjes van hun sandalen, en hadden een uitdrukking op hun gezicht die het midden hield tussen onverschilligheid en honger. Ik vroeg me af of ze er enthousiaster uit zouden zien als er een nieuwe vliegmaatschappij zou komen alleen voor deze bevolkingsgroep – Hippie Air, bijvoorbeeld, met alleen maar CO²-neutrale vluchten, veganistische maaltijden en een gratis exemplaar van het progressieve tijdschrift Mother Jones. Mijn gevoel zegt van niet.
Ik landde na middernacht in Portland. Mijn bagage helaas niet. Geïrriteerd liep ik naar de bagageservicebalie, waar een lange rij stond, maar mijn humeur knapte onmiddellijk op toen ik me herinnerde dat dit Amerika was, waar klantenservice betekent dat klanten echt worden geholpen en werknemers ofwel oprecht vriendelijk zijn of heel goed kunnen doen alsof. Ik had ook diep medelijden met deze mensen die vanavond in de late dienst acht uur achter elkaar met woedende reizigers te maken hadden. Dus toen ze me een claimkaart gaven, hun excuses aanboden, zeiden dat mijn koffer de volgende ochtend bij het hotel zou worden afgeleverd en me een plastic tasje gaven met wat zij ‘noodtoiletspullen’ noemden – een minitandenborstel, tandpasta, scheercrème, scheermes, kam, deodorant en zeep – pakte ik alles glimlachend aan. Maar, tjonge, dacht ik later, wat een verspilling van petroleum, en dan ook nog in Oregon, een van de groenste staten die er zijn. Hebben deze mensen geen wetten tegen het stationair laten draaien van je motor, het gebruik van pesticiden en plastic noodtasjes met toiletspullen?
De volgende dag werd ik vroeg wakker. Heel vroeg. Een paar tellen genoot ik van de nieuwe ervaring dat ik letterlijk zo uit mijn bed kon rollen en de kamer uit lopen (dat kwam doordat ik in de enige kleren had geslapen die ik bij me had – naakt slapen was geen optie in een Holiday Inn – en doordat ik de meeste met conserveringsmiddelen volgepropte toiletspullen in mijn noodtasje toch niet kon gebruiken), maar zoals met de meeste nieuwe dingen ebde mijn enthousiasme gauw weg. De introductiebijeenkomst voor de fietstocht was om 7 uur en het was al 6.30 uur. Er was geen bushalte of treinstation te bekennen in de buurt van het hotel, dat bijna in een buitenwijk lag, dus ik nam een taxi en ging ervan uit dat er tussen het tekenen van de formulieren en de naamspelletjes door wel wat koffie en zoetigheden zouden worden geserveerd die ik naar binnen kon werken.
De zaal was donker en kaal, op een paar epilepsie-opwekkende tl-buizen en een handvol motiverende posters aan de muur na. Er zaten een paar zwijgende mensen. Ik ging zitten op een van de plastic stoelen en keek om me heen. Geen koffie.
“Waarom geen koffie?” vroeg ik fluisterend aan een van de meisjes daar, die glanzend haar, een bijdehand, gebruind neusje en een algehele gezonde en perzikachtige uitstraling had – heel toepasselijk bleek ze uit Georgia, de perzikenstaat, te komen. Ze zei dat ze het niet wist maar dacht dat het iets te maken had met het feit dat er veganistisch eten werd geserveerd en dat deze mensen de natuurlijke staat van hun lichaam niet wilden veranderen met stimulerende middelen als cafeïne.
Shit. Oké, maar waarom geen zoete broodjes, vroeg ik me af. O, natuurlijk, daar zit boter in – boter die gemaakt is van melk, die afkomstig is van koeien, die mogelijk antibiotica toegediend hebben gekregen of overwerkt zijn of te vroeg van hun kalfjes zijn gescheiden en die ook nog te veel methaan produceren.
Of zoiets.
Maar wat was er dan wel te eten tijdens deze zes uur durende informatiebijeenkomst? Ik keek naar de tafel bij de deur: droge bagels, jam en water. Het deed me denken aan de bagels-en-vruchtensaptentjes van de Sporting Life-hardloopwedstrijd, behalve dat ik nu geen tien kilometer achter de rug had, maar half Oregon voor de boeg.
O, dit werd helemaal geweldig!
Eindelijk begon de sessie. Hij werd geleid door Mark, een soepele, lome, traag sprekende jongen met grote ogen en ook weer die onberispelijke, typisch Amerikaanse bruine huidskleur, maar een minder onberispelijk kapsel. Hij zag eruit alsof hij begin dertig was, droeg een hawaïhemd met een fel oranje short en de onvermijdelijke sandalen, en hij trok voortdurend zijn wenkbrauwen op alsof hij in de war, nieuwsgierig of beide was. Mark bekende een ovo-pesco-veganist te zijn, wat betekende dat hij geen vlees of zuivel at, maar wel eieren en vis, wat naar mijn mening betekende dat hij een veganist van niks was. Dat stelde me gerust. Tijdens de presentatie vertelde hij dat hij doctor was in de neurowetenschappen (aantrekkelijkheidsscore: een plus), een jaar lang in zijn eentje in een mangobos had gewoond om maanpatronen te bestuderen (aantrekkelijkheidsscore: een min) en gediplomeerd massagetherapeut was (aantrekkelijkheidsscore: een plus…een dikke vette plus). Als Oregon ooit een mascotte zoekt – misschien een equivalent van Spuitje, zonder het kostuum – dan moeten ze Mark kiezen.
In de tweede helft van de bijeenkomst keken we naar dia’s van eerdere tochten en een aantal plaatselijke, duurzame projecten, die we mochten bezoeken aan het begin en het einde van ons verblijf hier in Portland. Mark vertelde ons alles over de biologische restaurants in de stad, die hun gebruikte plantaardige olie lieten omzetten in biodiesel, over de voetgangers- en fietsersvriendelijke infrastructuur, over de groengezinde ecoscholen en tot slot over een wijk vlak om de hoek waarvan de bewoners hadden besloten om gezamenlijk een grote, kleurrijke zonnebloem midden op een grote kruising te schilderen, om het verkeer vaart te laten minderen. Ze plaatsten ook een prikbord op de hoek waar iedereen mededelingen kon ophangen.
“En toen deelden ze aan iedereen gratis jonge katjes en regenbogen uit,” zei ik op sarcastische, gedempte toon tegen de jongen die naast me zat.
“Wat?” zei hij.
Ach, laat maar.
Ongeveer op dat moment begon de cultuurschok. Van Ramallah naar Spanje naar Portland reizen was een overgang van het ene uiterste naar het andere wat betreft sociale normen en prioriteiten. Maar wat ik het frustrerendst vond, was dat ik mijn irritatie over deze bijeenkomst niet kon rechtvaardigen, in ieder geval niet met logische argumenten. Waarom zou ik me ergeren aan een groep mensen die alleen maar wilden fietsen en iets leren over duurzame landbouw en veeteelt en die gezond voedsel wilden eten dat niet van dieren afkomstig was? Daar is niets mis mee. Het is zelfs precies de reden waarom ik me heb opgegeven voor deze tocht.
Halverwege de presentatie nam Mark ons mee naar buiten om een spel te spelen. Hij stelde vragen als: ‘Wat is het verschil tussen actieve en passieve zonne-energie?’, ‘Heb je al eerder een meerdaagse fietstocht gemaakt?’ en ‘Eet je biologisch?’ Als het antwoord ja was, moest je een stap naar voren zetten. Zo leerden we elkaar een beetje kennen en konden we ook zien waar we zelf stonden op het groene continuüm.
Tot mijn stomme verbazing, zette ik meer stappen naar voren dan alle anderen. Blijkbaar had ik dus geen reden om een hekel te hebben aan deze mensen – al was het maar omdat ik eigenlijk gewoon een van hen was.
Ik dacht terug aan een gesprek dat ik kortgeleden met Ian had gevoerd over het ethos van de moderne groene beweging. Hij zei toen dat de hippies in de jaren zestig zich er vol overgave in stortten – ze verbrandden hun beha’s, werden high, gooiden bierflesjes of bakstenen in de spoelbak om water te besparen. Maar de hippies van vandaag zijn minder fanatiek: ze zouden nooit een beha verbranden omdat dat verspilling zou zijn en luchtvervuiling zou veroorzaken, ze zouden geen acid gebruiken en alleen biologische wiet roken omdat ze hun (overigens heilige) lichaam niet wilden blootstellen aan gifstoffen en ze zouden liever een toilet met een keuzeknop installeren dan een baksteen gebruiken omdat die laatste oplossing tot aantasting van de riolering zou kunnen leiden en bakstenen sowieso beter gedoneerd konden worden aan Habitat for Humanity, een organisatie die huizen bouwt in ontwikkelingslanden.
Ja, dat was het probleem: op de waarden die deze moderne, veganistische fietsers hanteerden was niets aan te merken, maar hun gebrek aan spontaniteit en hun voorzichtigheid, om nog maar te zwijgen van het feit dat ze alles, ook zichzelf, te serieus namen, dat werkte me op de zenuwen.
Ik generaliseer natuurlijk. En toen we een rondje maakten waarin iedereen uitlegde waarom hij zich had aangemeld voor de tocht en vertelde wat hij ervan verwachtte, klonken er uiteraard antwoorden die niet pasten in dit plaatje van de stereotiepe veganistische, fietsende hippie. Zo staarde een tienermeisje uit Portland alleen maar naar de vloer en zei: “Ik wil gewoon fietsen.” Een van de oudere vrouwen gaf toe dat ze hier vooral was om erachter te komen hoe het nou eigenlijk zat met quinoa. Toen stak een jongen die Chris heette zijn hand op. Hij kwam uit Texas (alle monden vielen open), werkte voor Hallmark en zei dat hij hoopte hier mensen tegen te komen die zich iets meer om het milieu bekommerden, zodat hij genoeg inspiratie kon opdoen om te proberen de moeder van alle wenskaartproducenten groener te maken.
Dat vond ik heel mooi.
Ik vond hem ook heel leuk – maar hij was helaas, zoals ik later ontdekte, ook heel getrouwd en heel erg bezig een baby te maken.
Tegen het einde van de presentatie kende ik Chris wat beter, evenals Dave, de jongen die mijn grapje over de katjes en de regenbogen niet begreep. Dave was een één meter tachtig lange, slungelige veganist van in de dertig, die net een rugzak vol rauwe groene paprika’s, wortels, broccoli en courgettes had weggewerkt en er nog steeds uitzag alsof hij ondervoed was. Maar ik vond het wel leuk dat hij de droge bagels afsloeg, en zijn gebrek aan gevoel voor ironie maakte hij goed met zijn vriendelijkheid. Hij was een van die mensen bij wie je je meteen op je gemak voelt, een van die zeldzame mensen die uitgesproken meningen hebben en zelfverzekerd zijn zonder dat ze ooit iemand kwetsen.
Ik besloot dat dit waarschijnlijk de normaalste mensen van de fietstocht waren en probeerde nu alvast bij hen aan te haken. Die avond maakten we samen een wandeling – Chris fotografeerde graag en wilde wat artistieke kiekjes maken van Portland – en we besloten dat we voor ons vertrek de volgende ochtend een laatste avondmaal wilden eten in een vega-vriendelijk sushirestaurant in de buurt. Het zou mijn laatste glas wijn van die week worden, wat ik geen prettig vooruitzicht vond. Ik had overwogen merlot aan te lengen met water en dat in mijn waterfles te gieten (dat zou er vast net zo uitzien als Gatorade met rode sinaasappelsmaak); maar uiteindelijk bedacht ik dat het niet alleen afschuwelijk zou smaken, maar dat ik dan maar beter meteen op het podium van een AA-bijeenkomst kon gaan staan. Ik bestelde nog een glas en probeerde me te concentreren op wat Dave aan het zeggen was—wat was hij eigenlijk aan het zeggen? O jee, hij was aan het klagen tegen de serveerster. Ze had hem misosoep voorgezet die misschien met visbouillon was gemaakt.
8 augustus, dag 161
Lauw douchen
Ik douche het liefst gloeiendheet, zodat het echt pijn doet en je huid het wil uitschreeuwen, en je niet alleen een schoon en gedesinfecteerd gevoel krijgt, maar ook door en door warm wordt. Maar vanochtend had ik de beste douche van mijn hele leven – en hij was lauw. Ik was op de Sunbow Farm in Corvallis, Oregon, waar de eigenaar, Harry, voor zijn arbeiders buiten een met zonne-energie verwarmde douche had geïnstalleerd. Het was de dag daarvoor bewolkt geweest en er hadden al een paar mensen gedoucht, dus het water was niet echt heet. Mijn reisgenoten hadden me daarvoor gewaarschuwd, maar de laag vuil had de grens van beschaafdheid overschreden – ik zag eruit alsof ik was ontsnapt uit de Neanderthaler-expositie in het plaatselijke museum – en het was tijd om eens grondig te boenen. Een van de meisjes bracht me naar de douche, legde uit hoe die werkte en liet me alleen.
Ik trok het canvasgordijn dicht, dat tot ongeveer schouderhoogte reikte maar alle belangrijke delen aan de onderkant verhulde, kreeg uiteindelijk het water aan de gang en bleef er aarzelend naast staan. Plotseling draaide ik me om en mijn adem stokte in mijn keel – niet omdat het water koud was, maar omdat ik over uitgestrekte, ruisende velden met amarant, quinoa en gerst keek, terwijl de hemel overweldigend blauw kleurde, de witte wolken zich opbliezen als popcorn en een briesje de ontbijtgeluiden van de anderen met zich meevoerde. Het was absolute perfectie. Op dat moment besloot ik dat lauw het nieuwe warm was – van nu af aan zou iedere douche die ik nam precies deze temperatuur hebben.
Ach, Sunbow. Het was halverwege de fietstocht en voor het eerst was ik echt blij dat ik hieraan meedeed. De vorige dagen hadden allemaal zo hun pluspunten – idyllische landschappen, flinke inspanningen op de fiets, zelfs een bezoek aan een biologische zuivelboer – maar er was niemand met wie ik me echt verbonden voelde. Vooral dag twee was een ramp; ik had er zelfs nachtmerries van. We overnachtten in Salem (achteraf gezien een toepasselijk naam), in Pringle Creek, een woongemeenschap die helemaal in het teken staat van duurzaamheid. Alle gebouwen voldoen aan de LEED-standaard, alle huizen hebben zonnepanelen, al het hout is hergebruikt of FSC-goedgekeurd, alle isolatie is gemaakt van hergebruikte materialen, de bouwmachines liepen op biodiesel en er is een gemeenschappelijke, biologische tuin aangelegd. Maar de gemeenschap was nog nieuw en, zoals bij de meeste pas aangelegde buitenwijken, leken de gazons op golfbanen en waren er overal straten die in het niets eindigden. Maar de trots van de projectontwikkelaars was het wegdek, dat gemaakt was van poreus asfalt. James, de reisleider, legde uit dat de straten als het regende negentig procent van het regenwater absorbeerden en via ondergrondse kanalen naar de rivieren en beekjes in de omgeving leidden. Aan de ene kant vond ik dat mooi en wilde ik er versgeperst sinaasappelsap op gieten om te zien of de pulp zou worden gezeefd, maar aan de andere kant vond ik het doodeng en wilde ik er liever niet op lopen uit angst dat ik ook onder de grond zou worden gezogen.
Later die avond, terwijl we op een van de gazons de tenten aan het opzetten waren, stapte ik bijna op een lijk. Geen menselijk lijk, natuurlijk, maar de rottende resten van iets wat eruitzag als de foetus van een bosmarmot. Een paar seconden later vond mijn tentgenoot er nog een paar, bedekt met vliegen. Ik schrok me dood en begon wild met mijn handen voor mijn gezicht te wapperen. Ondertussen haalde zij een schep waarmee ze de lijkjes zonder omhaal in de bosjes aan de overkant van de straat gooide. De volgende morgen bij het ontbijt vertelden drie mensen dat ze nachtmerries hadden gehad en niet konden slapen. Misschien is het hier groen, maar net als de stad met dezelfde naam in Massachussetts, die bekendstaat om de heksenvervolgingen van enkele eeuwen geleden, is ook dit Salem vervloekt.
Maar de boerderij van Harry was een ander verhaal. Op Sunbow voelde ik me goed. Het voelde veilig. Mijn tent stond tussen twee persenbomen in – niemand wist of het pruimen of kersen waren, dus werd men het erover eens dat het een kruising tussen de twee vruchten moest zijn – en al onze maaltijden bestonden uit biologische groenten en granen, die binnen een straal van honderd meter waren geoogst. Harry wist echt alles over duurzame landbouw, permacultuur en biologische certificering, en hij vertelde er zo duidelijk over dat het allemaal begrijpelijk werd. Ik had nooit gedacht dat ik zo geïnteresseerd zou kunnen zijn in een onderwerp als de genetische samenstelling van biologische versus commerciële knolgewassen.
12 augustus, dag 165
Specerijen in buikverpakking kopen
Vandaag heb ik met mezelf afgesproken dat ik alleen specerijen in buikverpakking koop, maar ik denk dat ik misschien ook beloof dat ik ze in bulk eet, want hoewel ik erg gesteld ben geraakt op al die yerba maté-thee, snijbiet en tempeh, moet ik zeggen dat veganistisch voedsel ondraaglijk smakeloos kan zijn.
Zelfs de veganisten hier zullen dat beamen. Emmanuel, een van de jongens van mijn leeftijd die meedoen aan deze tocht, verwierf al snel faam met zijn sladressings en zelfgemaakte sauzen – hij kon geweldig smaken combineren en dat kwam goed van pas op de avonden waarop onze ingrediënten voor het avondeten beperkt waren tot drie soorten zetmeel en gistvlokken, een van de weinige beschikbare bronnen van B12 die niet dierlijk zijn. De meeste veganisten zullen je vertellen dat het sterk naar boter smaakt, wat ik om begrijpelijke redenen een tamelijk ironische woordkeuze vind.
Maar specerijen kunnen lastig zijn, vooral voor de veganisten die hun voedingspatroon laten bepalen door milieufactoren. Dingen als basilicum, tijm en koriander kunnen allemaal lokaal geteeld worden, maar knoflook en gember komen meestal uit China, kaneel komt uit Sri Lanka, komijn uit het Midden-Oosten, vanille en kerrie komen uit India enzovoort, dus hoe meer smaak in je maaltijd, hoe hoger de CO²-uitstoot.
Ik vroeg Emmanuel hoe hij daarover dacht, of het hem iets uitmaakte of zijn eetgewoonten misschien betekenden dat een kip in leven bleef, maar dat er een paar duizend ton CO² de lucht in werd gehoest door vrachtvliegtuigen en vrachtwagens.
“Weet je, het zit me niet lekker als ik in de supermarkt in de rij sta en bedenk dat ik mijn stoffen tassen niet bij me heb of als ik ergens ben waar geen afvalcontainers te vinden zijn,” zei hij. “Ik ben me constant bewust van de hoeveelheid verpakkingsmateriaal die ik weggooi, hoeveel velletjes toiletpapier ik gebruik en zo, maar als ik eerlijk ben, beschouw ik, in het licht van alles wat ik doe om het milieu te helpen, mijn gebruik van specerijen niet als een groot probleem.”
“Maar als jouw behoefte aan kaneel in die kom veganistische havermout betekent dat er een hele extra kist van de andere kant van de wereld heeft moeten komen?”
“Ja, maar ik denk niet dat dat zo is,” zei hij. “Bovendien gebruik ik geen enorme hoeveelheden. Eigenlijk zijn uien, knoflook en basilicum mijn basiskruiden, en afgezien van zo nu en dan wat Indiase specerijen hou ik het bij sojasaus, olijfolie en rijstwijnazijn. En ik koop meestal lokale groenten. Dus als mijn snufjes kaneel in de ochtendpap uit Sri Lanka komen, dan kan ik ‘s-nachts toch rustig slapen.”
Nou, misschien kon Emmanuel rustig slapen, en ik was absoluut niet in de positie om hem een hypocriet te noemen, maar als je moet bepalen wat duurzaam is en wat niet, blijkt er een groot grijs gebied te zijn, zeker op het gebied van voeding. Veel veganisten bekritiseren hun omnivore metgezellen omdat ze voedsel kiezen waarvoor dieren en land moeten worden misbruikt, maar alleen planten eten, kan tot gevolg hebben dat er een paar veldmuizen door de tractor worden overreden als de boer zijn gierst oogst voor de ontbijtgranen. Het betekent ook dat je vitaminesupplementen nodig hebt – zoals de B12 in voedingsgist, die er niet van nature in zit en dus synthetisch moet worden geproduceerd – en specerijen, die over de hele wereld moeten worden vervoerd met vliegtuig, trein, boot of vrachtwagen. En tenzij je alleen maar rauw voedsel eet, moet je ook de energie niet vergeten om al de vegetarische roerbakgroenten en tofoecurry’s te verhitten.
Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat veganisten net zulke grote CO²-voetafdrukken achterlaten als vleeseters, absoluut niet. Maar het lijkt onmogelijk om iets te eten zonder dat je de aarde schade toebrengt, dus misschien moeten we dat in ieder geval toegeven, of we bij het avondeten nu kiezen voor lasagna met rundvlees of rauwe boerenkool.
13 augustus, dag 166
Een baksteen of plastic fles in de spoelbak leggen
“Kunnen we het even hebben over composttoiletten?” vroeg ik aan Andrew, een uitgerekte, twintigjarige versie van Paul Rudd. Tijdens de fietstocht was ik een beetje verliefd op hem geworden – vooral omdat hij lang was en op Paul Rudd leek, maar ook omdat hij zijn eigen klassieke Bianchi-sportfiets had meegenomen in plaats van een van de hybriden van de organisatie te huren. Hij was ook afgestudeerd in Engelse literatuur, dus hij zou ongetwijfeld meer in zijn boekenkast hebben staan dan alleen milieugerelateerde boeken. Bovendien speelde hij vreemde snaarinstrumenten en had hij een mooie stem en – minder belangrijk maar stiekem het allerbelangrijkst – hij was geen veganist. Verre van.
Het composttoilet was, zo realiseerde ik me al snel, misschien niet het meest geschikte onderwerp om over te beginnen als ik hoopte dat er iets romantisch zou opbloeien tussen mij en Andrew. Helaas, te laat. Ik had het er al uit geflapt.
De beste tactiek, zo besloot ik, was om er schattig uit te zien en op de een of andere manier soepeitjes over te gaan op een ander onderwerp. Helaas heb ik een probleem met ongemakkelijke situaties: dan zeg ik iets stoms, besef ik dat ik iets stoms zeg, probeer ik mezelf te laten ophouden met praten en zeg ik vervolgens iets nog stommers.
Dus terwijl de stem in mijn hoofd zei: “Hou op over die compost-toiletten, hou op over die composttoiletten, hou op over die compost-toiletten,” zei de stem die uit mijn mond kwam: “Ik blijf me er maar over verbazen dat ze niet stinken!”
“Ja, goed, hè,” zei Andrew vriendelijk. Om je de waarheid te zeggen, van alle dingen die we tot nu toe op onze tocht hadden gezien, hadden alleen de composttoiletten me echt versteld doen staan. Toen Mark op de eerste dag al die vragen had gesteld, was er slechts een waarop ik niet bevestigend kon antwoorden en die vraag luidde: “Wie van jullie heeft er een composttoilet gebruikt?” Op dat moment associeerde ik een dergelijk apparaat met wurmen, een gat in de grond en lange tijd gehurkt moeten zitten, dus toen hij zei dat we ze zouden gebruiken op de boerderij van Harry en in Dharmalya, een yogacentrum in Eugene dat onze laatste kampeerplaats zou zijn, bereidde ik me voor op hygiënische stress en prentte me in dat ik die dagen geen vezels moest eten.
Maar in werkelijkheid zijn deze toiletten – die uiteenlopen van simpele emmers gevuld met zaagsel tot geavanceerde, zelf-ventilerende, temperatuur-gecontroleerde containers – ongelooflijk schoon, geurloos en gebruiken ze geen water. Als ze tot een bepaald niveau gevuld zijn, wordt de inhoud omgevormd tot mest, hetzij in een apart, verhit compartiment, hetzij in een compostbak buiten. Deze ‘mensenmest’ is na ongeveer een jaar, als hij gesteriliseerd is, geschikt voor de tuin. Nadat ik deze toiletten had gebruikt, was het me een raadsel waarom die bedrijven met mobiele toiletten nog steeds bestonden. Waarom zouden bouwploegen of concertbezoekers genoegen willen nemen met die smerige blauwe vloeistof, giftige luchtverfrissers, pompmechanismen enzovoort, als ze eigenlijk alleen maar een emmer en wat zaagsel nodig hebben?
Thuis had ik, voordat ik naar het westen vloog, een waterfles in de spoelbak van mijn toilet gelegd als verandering voor vandaag – daardoor kan er minder water in de bak en spoelen er per keer milliliters minder water weg. Ik merkte geen verschil toen ik het probeerde, dus het was een gemakkelijke en succesvolle verandering, maar nu was ik van mening dat water voor sukkels was, en als er een manier was om een composttoilet in mijn appartement te installeren, zou ik dat zo snel mogelijk doen.
“Het ziet er niet eens smerig uit,” hoorde ik mezelf tegen Andrew zeggen. God, ging ik hier nou nog steeds over door? Tijd voor een andere benadering. Ik schakelde over op de journalistenstand en begon open vragen te stellen, vragen die begonnen met: “Wat vind jij van…”
– en eindigden met alles behalve ‘composttoiletten?’ – in de hoop dat dat we zo meer raakvlakken zouden vinden, wat op zijn beurt zou kunnen leiden tot minder onbenullige gespreksonderwerpen, zoals het belang van biologisch voedsel en Fair Trade, of beter nog, hoe mooi ik er vandaag uitzie, ondanks mijn wielrenbroek en bandana, of – het allerbeste scenario – hoe koud de nachten hier worden en hoe dun mijn slaapzak is en hoe warm en aangenaam het zou zijn als we vannacht een beetje konden knuffelen in zijn tent.
Hoewel ik een spastische manier van converseren heb en niet in staat ben mijn zinloze gezwets een halt toe te roepen, ben ik gelukkig een behoorlijk goede journalist en mijn plan werkte. Die avond sliep ik in de tent van Andrew – en nee, ik was niet naakt. Het was veel te koud en bovendien lagen er nog twee anderen tussen ons in. Er gebeurde die nacht weinig opwindends, maar toen iedereen ‘s-ochtends wegging om te ontbijten schoof ik naar hem toe. Hij vroeg of ik het nog steeds koud had en ik antwoordde bevestigend, klappertandend als bewijs. Dus wrong hij één arm uit de cocon van zijn slaapzak, sloeg hem om me heen, trok me dichter naar zich toe en al heel snel hielden we elkaars hand vast, lagen we tegen elkaar aan en begonnen we ten slotte te kussen. Het was nogal vreemd, een eerste kus nog voordat we echt goed wakker waren, onze tanden hadden gepoetst of de slaap uit onze ogen hadden geveegd. Maar het was lief en teder en stil, dit kleine avontuurtje – niet intens, niet gehaast, niet onder de gordel. Het maakte me weer duidelijk dat mijn relaties met echte mensen net zo belangrijk zijn als de ideologische relatie die ik heb met Gaia, of ik nu het geloof in het wonder van het composttoilet met die ander deel of een kus in een warme, ruisende tent.
14 augustus, dag 167
Alleen ethisch verantwoord geproduceerde, duurzame schoenen kopen
Ik koop geen Birkenstocks. Ik koop geen Birkenstocks. Ik koop geen Birkenstocks. Hoewel ik moet toegeven dat ze er op de een of andere manier minder afstotelijk uitzien dan zes maanden geleden.
17 augustus, dag 170
Geen papieren schort aantrekken bij de dokter
Ik begin me af te vragen hoeveel van mijn veranderingen te maken hebben met naakt zijn en hoe ik daar de komende winter tegenaan zal kijken. Misschien moet ik een nudist interviewen en grondig veldonderzoek doen.
Aan de andere kant is de mening van mijn moeder waarschijnlijk afdoende.
Vandaag was ze jarig, dus hebben Emma en ik thuis voor haar gekookt – of eigenlijk kookte ik terwijl Emma vanaf de zijlijn kritiek leverde – waarna er een episode van cadeautjes uitpakken en taart snijden volgde. Dit leek me een goed moment om te vragen naar het schortenprotocol in haar praktijk.
“Weet je, ik heb patiënten gehad die zich liever helemaal wilden uitkleden,” zei ze, “en daar voelde ik me heel ongemakkelijk bij. Meestal zijn dat Duitse vrouwen die dat in Europa zo doen en er geen enkel probleem mee hebben, maar het is toch een werkplek. Op school leren we dat we altijd de lichaamsdelen die we niet onderzoeken moeten bedekken, en het spijt me, maar als ik de kamer in loop en jij zit daar helemaal bloot, dan heeft het een soort van seksuele lading.”
Ze vroeg me of ik ook zo gemakkelijk het schort uit zou laten als ik een mannelijke dokter had, en ik moest toegeven dat dat waarschijnlijk niet zo was.
“Maar,” ging ze verder, “ik moet erbij zeggen dat een mannelijke arts die een inwendig onderzoek doet bij een vrouwelijke patiënt, er altijd een verpleegster bij moet halen.”
Nu voelde ik me een beetje schuldig. Die ochtend was ik bij de dokter geweest en toen ze zei dat ik me moest uitkleden om me te wegen, trok ik meteen alles uit tot en met mijn ondergoed. Het voelde niet ongemakkelijk of zo en we kletsten gewoon door over welke films we kortgeleden hadden gezien. Maar nu ik mijn moeders standpunt hoorde, dacht ik er verder over na en ik besloot dat ik de volgende keer dat ik naar de dokter moest, een badjas in mijn tas zou proppen, zowel voor het milieu als uit fatsoen.
23 augustus, dag 176
Me laten masseren door mensen, niet door stoelen of elektrische apparaten
Toevallig kwam ik net op een website terecht met de naam True Green Confessions (Groene bekentenissen), waar je een anonieme ecologische zonde of omstreden mening of wat dan ook kunt plaatsen, en ik vind hem geweldig. Het herinnert ons er allemaal aan dat ook hippies meerdimensionaal zijn en niet altijd met evenveel plezier de composthoop omscheppen of het afval sorteren. Een andere mooie functie op deze website – waar ik net een uur lang heb rondgekeken, nu ik terug ben in Toronto en de glorieuze wereld van het internet – is dat er onder aan iedere bekentenis een kleine ‘ik ook’ – knop zit die je kunt aanklikken om die ander te laten weten dat hij niet alleen is.
Over het algemeen zijn de teksten vrij luchtig.
Een paar voorbeelden:
“Ik vind dat de Prius eruit ziet als een deurstopper.”
“Ik baal ervan als ik per ongeluk veganistische toetjes koop.”
“Soms gooi ik stiekem een krant of een catalogus in de vuilnisbak in plaats van in de papierbak, en godsamme, wat voelt dat lekker.”
“Ik zeg tegen mijn kinderen dat ze alle lichten uit moeten doen om energie te sparen, maar ik slaap nog steeds met een nachtlampje.”
“Ik heb een hekel aan stoffen luiers.”
“Ik gooi batterijen gewoon weg.”
“Ik gebruik één bord om het eten in de magnetron te zetten een tweede bord om het op te eten. Ik heb zo’n hekel aan het plasje vocht dat op het eerste bord achterblijft! En uiteindelijk zet ik alles in de vaatwasser.”
“Ik spoel twee keer door als ik heb gepoept.”
“Ik koop kringlooppapier voor het gastentoilet, maar voor mezelf koop ik het zachte, niet-gerecyclede papier.”
Maar er zijn ook deprimerende en zelfs verontrustende bekentenissen.
“Ik vind de groene beweging een Orwelliaanse nachtmerrie.”
“Ik heb er zo genoeg van dat ik zo groen mogelijk probeer te zijn terwijl het verder niemand een moer kan schelen.”
“Waarom moet ik proberen de wereld te redden als ik mezelf nauwelijks kan redden?”
Maar van alle teksten die ik had gelezen was deze mijn favoriet:
“Ik voel me superieur als ik de supermarkt uit loop en er alleen maar planeetvriendelijke stoffen tassen in mijn wagentje heb.”
Aha! Een hippie die toegeeft dat hij of zij zich af en toe beter voelt dan anderen, en de ondertitel op mijn blog – “iedere dag één ding veranderen om mijn leven groener te maken (hopelijk zonder al te verwaand te worden”) – nog toepasselijker maakte. Wacht even, nu was ik ingenomen met mezelf omdat ik probeerde niet zelfingenomen te zijn. Shit.
Ik besloot dat ik niet kon achterblijven en zelf een bekentenis moest toevoegen. Maar wat moest ik schrijven? Er waren zo veel dingen waarover ik me schuldig voelde, zo veel milieuvriendelijke klusjes die me mijn neus uit kwamen, dat ik niet wist waar te beginnen.
Maar opeens kreeg ik een idee.
“Beste True Green Confessions,” schreef ik. “vergeef me, ik heb gezondigd. Vorige week lag ik in de heilige achtertuin van een yogacentrum in Eugene, Oregon, te flikflooien met niet een maar twee hippies – afzonderlijk, maar binnen een tijdsspanne van twaalf uur – zonder me veel aan te trekken van mijn tentgenoten, die zich heel deugdzaam van seks onthielden en zeer waarschijnlijk veganistisch waren.”
Ja, het is waar.
Ik doe dat soort dingen nooit, echt niet. Maar Andrew, die twee volle weken mee had gefietst, ging een dag eerder terug naar huis en die avond kwam Mark omdat hij de volgende ochtend een presentatie moest houden in Dharmalaya. Die keer dat hij met onze groep het vraag-en-antwoordspel over actieve en passieve zonne-energie deed, had ik iets geschreven over zijn mooie gebronsde huid, zijn blauwe ogen en zijn afschuwelijke Polynesische kleding. Toen ik erachter kwam dat hij niet mee zou gaan, onderdrukte ik alle romantische gevoelens die de kop op zouden kunnen steken. Maar nu ik hem weer zag, was het anders. We stonden met de groep buiten in het donker, in een cirkel, met onze slaapzakken en lantaarns bij ons en hij kwam naar ons toe. Hij had nog steeds zijn sandalen aan, maar was verder gekleed in een sportieve kampeeroutfit, met onder andere een ledlamp op zijn hoofd die niet alleen zijn springerige haar platdrukte maar ook zijn handen vrijliet voor een grote jerrycan met een soort lokaal geproduceerde, veganistische dressing. Op het etiket stond ‘Yum Sauce’.
“Yum Sauce?” vroeg ik.
“Ja,” zei hij, terwijl zijn hoofdlamp in mijn ogen scheen. “Hij is echt jammie.”
“Je meent het.”
Hij draaide het licht omhoog en we maakten een praatje – over de saus, over de kou en over dat het een beetje treurig was dat ik het ondanks mijn Canadese opvoeding voor elkaar had gekregen om alleen een tropische slaapzak in te pakken die gemakkelijk kon doorgaan voor een zomersjaal. Toen ik Mark daar zo zag staan met zijn hoofdlamp en de Yum Sauce, dacht ik maar één ding: deze vent is een ongelooflijke sul, angstaanjagend mager en goed voorzien van proviand. Echt mijn type.
Misschien was het mijn door lactosezuur opgewekte delirium, na tweehonderd kilometer fietsen, misschien waren het mijn ingewanden die schreeuwden om vlees, zuivel en cafeïne of misschien was het gewoon de algehele kick van een week vol biologische energierepen, duurzame dialogen en composttoiletten – wat het ook was, het kreeg me in zijn macht en we waren nog geen vijf minuten gevorderd met ons stompzinnige gesprek over Yum Sauce of Mark en ik kropen samen de dichtstbijzijnde tent in. Beschamend? Ja. Gênant? Ja. Leuk? Weer ja.
De volgende morgen ging iedereen terug naar Portland waarna onze wegen zich scheidden. De meesten namen de trein maar Mark had een auto en, ach, slapen met de leider had zo zijn voordelen: ik kreeg een lift. Eerst voelde ik me schuldig omdat ik koos voor het gemak van dit vervoermiddel, maar hij zou toch rijden, dus eigenlijk hielp ik hem door te carpoolen.
Op de terugweg staarde ik uit het raam en dacht ik na over het absurde van deze situatie. Aan het begin van deze reis gaf ik stilletjes af op alle serieuze veganisten, al verheugde ik me wel op de groene fietstocht, en een week later had ik het aangelegd met een van die veganisten, die me persoonlijk terugbracht naar het startpunt van de reis. Eerlijk gezegd was ik uitgeput en de pijntjes en kwaaltjes die ik had onderdrukt met een onophoudelijke stroom pijnstillers, maakten zich nu kenbaar. Ik zuchtte en draaide voorzichtig mijn nek. Net op dat moment strekte Mark zijn hand naar me uit en legde zijn duim en middelvinger tegen de bovenkant van mijn nek – hij kneep even en onmiddellijk spoelde een golf van rust door me heen en begon mijn bloed door de doorgebroken dam van stress en angst te stromen.
“Mijn god,” zei ik happend naar adem. “Ik was helemaal vergeten dat je massagetherapeut was.”
Mark glimlachte, zich volledig bewust van zijn superkrachten – een beetje blasé zelfs.
“O mijn god, wauw,” zei ik. “Echt waar, wauw. Hoe kan ik nou zijn vergeten dat je dit kon? Kun je dit eindeloos volhouden? En wil je alsjeblieft met me trouwen? Zeg het maar als ik te snel voor je ga.”
Ergens meende ik het nog ook. Op dat moment was het zo helder als de blauwe lucht boven ons hoofd dat de wereld veel beter zou zijn als we allemaal zouden ophouden met waar we mee bezig waren en elkaar een massage zouden geven. Een echte massage, niet zo een van een automaat waar je muntjes in moet doen of van een apparaatje met batterijen of van een jacuzzi – nee, een onvervalste, menselijke massage. Geen zonnepanelen op het dak of een veganistisch dieet, nee, dit was de beste manier om de planeet te redden.
24 augustus, dag 177
Digitale in plaats van papieren kaartjes kiezen
“Ik heb een papierloos kaartje voor je gekocht voor het Fietsfilmfestival,” zei Meghan vanochtend aan de telefoon. “Een wat? Waarvoor? En wanneer?” vroeg ik.
Ze had net het Fietsfilmfestival ontdekt, dat precies is wat het zegt: een filmfestival met fietsen als thema. En toen ze zag dat de kaartjes werden verkocht op een website genaamd BrownPaperTickets.com—dat, ondanks de misleidende naam, digitale kaartjes levert in plaats van kaartjes van papier – besloot ze dat dat een goede groene verandering voor me zou zijn. Ik was het met haar eens.
Als filmcriticus en fietser vond ik ook dat ik dit evenement moest bezoeken. Meghan is niet zo’n cinefiel, maar ze fietst wel graag – ze heeft een zilveren fiets die ze Betty heeft gedoopt, met twee grote manden vol met veelkleurig plastic gebladerte, vlinders, tuinornamenten, een gepersonaliseerde minikentekenplaat en een roze vlaggetje. Niet zo verbazend dat hij nooit is gestolen.
We spraken af voor de bioscoop en toen ik aankwam zag ik tot mijn verrassing dat er een parkeerservice was voor de fietsen. Ik gaf Quentin – zo heet mijn fiets – aan de parkeerbediende en haalde het bonnetje op waarmee ik hem terug kon krijgen. Het was niet moeilijk om Meghan te herkennen in de rij; dat is het eigenlijk nooit, ondanks haar lengtebeperking (ze is een meter vijfenvijftig). Ze ziet er altijd net zo uit als haar fietsmanden, gehuld in een regenboog van psychedelische stoffen en accessoires. Bovendien had ze, in ieder geval op dat moment, haar neongroene helm met paisley-patroon op.
“Hoi,” zei ik.
“Hoi!” zei ze, terwijl ze een slok water uit haar roestvrijstalen Sigg-fles nam.
“O nee, ik heb de mijne vergeten,” zei ik. Plotseling voelde ik me uitgedroogd, maar ik vond het ook vervelend om Meg te vragen of ik mee mocht drinken van haar kraanwater. “Ik geloof dat ik mijn belofte moet breken en een fles Evian of zo moet kopen. Aan niemand vertellen, hè?”
Ik had de laatste tijd een paar keer gezondigd – ik had mezelf ‘s-avonds laat getrakteerd op een in waspapier verpakt broodje falafel met papieren servetjes, mijn föhn vaker gebruikt dan nodig was, popcorn met niet-biologische boter gegeten, om er maar een paar te noemen – en ik werd bang dat ik op de een of andere manier betrapt zou worden.
“Maak je geen zorgen, je geheim is veilig bij mij,” zei ze. “Maar weet je wat je zou kunnen doen?”
“Nou?”
“Als je fles leeg is, kun je de bovenkant eraf snijden en hem als trechter gebruiken als je je specerijen uit de buikverpakking in je glazen potjes giet. Ik doe het zelf ook en je morst veel minder.”
O mijn god, dacht ik. Ze is nog fanatieker over deze groene missie dan ik.
“Wat ben je toch een maniak,” zei ik.
“Je vindt het maar wat leuk.”
Ik liet haar een paar minuten alleen om een winkel te zoeken en toen ik terugkwam, was de rij in beweging gekomen. Meghan lonkte naar de parkeerbediende maar ik was niet in de stemming om te flirten – ik wilde alleen maar de donkere zaal in zodat niemand kon zien dat ik stiekem slokjes nam uit mijn duivelse, oestrogeen lekkende, geïmporteerde, plastic wegwerpflesje.
26 augustus, dag 179
Alleen biologische knolgewassen en wortelgroenten eten
Eindelijk, het vakantiehuisje. Tijd om te ontspannen en niets te doen (behalve natuurlijk iedere dag mijn blog bijwerken en nieuwe groene veranderingen bedenken – een dagelijkse taak, die me langzaam maar zeker op de zenuwen begon te werken). Mam en pap hadden een gezellig, afgelegen huisje gehuurd op Hope Island, in Muskoka en daar zou ik vijf dagen naartoe gaan. Mijn dieet zou bestaan uit niets anders dan Canadees bier en Fair Trade-s’mores (koekjes met boven een vuur gesmolten chocolade en geroosterde marshmellows), mijn lichaamsbeweging zou beperkt blijven tot het omslaan van de pagina’s van Middernachtskinderen van Salman Rushdie, dat met gemak opnieuw Anna Karenina had verslagen in de wedstrijd Welk boek mag mee op reis?
Ik reed ernaartoe met de auto van mijn moeder en na een paar bandjes met mijn favoriete nummers en een paar verkeerde afslagen kwam ik eindelijk aan bij de steiger, waar mijn zus met de boot wachtte om me over te zetten.
“Hééé,” zei ze toen ze me zag. Of eigenlijk zong ze het. Ze liep ook wat losser dan normaal en leek zich helemaal niet druk te maken om de plukjes haar die los waren gewaaid uit haar Franse vlecht. Dat is niets voor Emma, maar ze zat ook al een tijdje hier en het platteland van Ontario kan dat effect op je hebben; het is een soort valium voor de ziel.
Al snel legden we aan bij het eiland en ik klom op de steiger, waarna ik me onmiddellijk op de warme houten latten liet vallen en me genietend uitstrekte. Ik was in het Midden-Oosten, Spanje en Oregon geweest, waar ik vele uren in de buitenlucht had doorgebracht, maar dit was de eerste keer dat ik de zon echt kon voelen. Ik sloot mijn ogen, ademde de frisse lucht in en hoorde mijn moeder koeren: “Hallo.”
Ik kwam weer bij bewustzijn en liep de treden naar het huisje op, gooide mijn tas neer in de voorkamer en ging naar de koelkast om de inhoud te inspecteren. Mijn ouders hadden me tot nu toe heel braaf biologisch, lokaal scharrelvlees voorgezet als ik bij hen at, maar nu de dichtstbijzijnde supermarkt een half uur varen was, waren ze wat nonchalanter geworden. De melk was niet-biologisch, evenmin als de worstjes, die waren verpakt in piepschuim en plastic, en ik had geen idee waar het fruit en de groenten vandaan kwamen. Dat was een probleem. Juist vandaag had ik alle niet-biologische knolgewassen en pompoenen afgezworen, dankzij een dertig minuten durende redevoering van Harry in Sunbow, waarin hij vertelde dat deze diepgewortelde groenten veel meer DDT uit de bodem opzuigen dan granen, vruchtenbomen of bladgroenten.
“Ik heb biologische koekjes voor je gehaald,” zei mama, die achter me kwam staan en de keukenkast opendeed.
Koekjes. Hoera!
Begrijp me niet verkeerd, ik vind s’mores en zo heerlijk, maar moest ik echt vijf dagen leven op een dieet van koekjes? Mijn lichaam raakte net gewend aan dingen als quinoa en boerenkool – misschien zou ik wel in een suikercoma raken. Ik besloot een compromis te sluiten en wel de vruchten, de groenten en het brood te eten, maar de zuivel, het vlees en de eieren te laten staan.
Dat ging vrij goed en mijn eerste vierentwintig uur in het huisje waren pure gelukzaligheid. Maar al snel begonnen mijn rusteloosheid en mijn behoefte om actief te zijn zich te roeren; het geluk ging over in ongeduld en ik wilde gezelschap. De meeste van mijn vrienden moesten werken of waren op dit moment zelf met vakantie, maar Jacob was zojuist uit Ramallah naar Toronto teruggekeerd voor zijn jaarlijkse zomerbezoek, dus op een ochtend belde ik hem op en gebruikte ik alle retorische argumenten die in me opkwamen om hem ervan te overtuigen dat een reisje naar Muskoka absoluut noodzakelijk was: 1) gratis drank, 2) een onderbreking van zijn hectische sociale programma, 3) ruige, inspirerende Canadese wildernis, 4) prikkelende gesprekken met een van zijn beste vrienden en 5) eh…biologische koekjes? Achteraf gezien had ik hem waarschijnlijk kunnen overhalen met alleen argument 1, maar hoe het ook zij, hij stemde in en de volgende dag haalde ik hem op bij de steiger.
We brachten de eerste dagen door met doen wat ik eigenlijk tot dan toe ook had gedaan, namelijk niets, maar op de een of andere manier voegde zijn aanwezigheid er iets aan toe. Heel veel zelfs. Hij maakte de gesprekken boeiender, het film kijken gezelliger en de maaltijden…eh, zuivelvrijer (vanwege die lactose-allergie).
Maar op de een na laatste dag in het huisje, sloeg de stress weer toe toen ik me herinnerde dat ik nog geen groene verandering had bedacht voor twee dagen later, laat staan voor de rest van de week. Dus toen de middagzon zo fel begon te branden dat onze huid om schaduw schreeuwde, gingen Jake en ik naar binnen om met mijn ouders en zus aan de keukentafel te brainstormen.
“Geen bladblazers!” zei mijn moeder. Maar ik had geen gazon.
“Ophouden met ademen!” zei Emma heel behulpzaam.
“Een opwindradio kopen. Ik heb er laatst een gezien bij Roots,” zei mama. Niet slecht, maar het minpunt was dat ik dan iets nieuws moest kopen.
“Ophouden met eten!” zei Emma. Ik zuchtte diep.
“Dvd’s huren in plaats van kopen?” zei Jacob. Dat was te doen, hoewel ik nu al niet vaak dvd’s kocht.
“Zou je zelfmoord kunnen plegen, en dat op de een of andere manier groen maken?” opperde Emma, nog steeds even behulpzaam en nu ook een beetje angstaanjagend.
“Ben je al overgestapt op stoffen in plaats van papieren servetten?” vroeg Jacob.
Nee, dat had ik nog niet gedaan! Ik bedankte hem met een warme, plakkerige zonneolie-omhelzing (natuurlijke, conserveringsmiddelenvrije zonneolie, uiteraard) en schreef mijn volgende verandering op.
27 augustus, dag 180
Alleen de datingsite GreenSingles.com bezoeken
“Ik denk dat Jacob verliefd op je is,” zei mijn moeder, nadat hij terug was gegaan naar Toronto, waarvandaan hij uiteindelijk weer naar de Westoever zou gaan.
“Wat? Nee, nee, nee. Onmogelijk,” zei ik. Het was écht onmogelijk. Als er tussen ons iets had kunnen opbloeien, dan was dat in de afgelopen vijftien jaar dat we elkaar kenden toch zeker al een keer gebeurd. Bovendien woonde hij aan de andere kant van de wereld en kauwde hij soms met zijn mond open. Ik noemde deze twee onoverkomelijke problemen.
“Maar hij vindt je wel leuk, dat zie ik gewoon,” zei ze. “Waarom proberen jullie het niet eens met elkaar?”
Was ze gek geworden?
“Nou, nee, mam,” antwoordde ik kortaf. “Ik kan het niet proberen met Jacob.”
“Waarom niet?” vroeg mijn zus, die de kamer binnenkwam, een biertje openmaakte en zich onmiddellijk in het gesprek mengde.
“Hij is slim, hij is mager; wat is het probleem?”
Het was waar. Objectief gezien was hij helemaal mijn type.
“Jullie begrijpen het niet,” zei ik. “Ik ken hem al vijftien jaar en al die tijd zijn we gewoon vrienden geweest, niets meer. Het zou raar zijn als we een stel werden. Bovendien zien jullie het verkeerd: hij is niet verliefd op me. Alsjeblieft!”
“Wel waar,” zei mijn moeder. “En het feit dat je iemand heel lang kent betekent niet dat je niet verliefd kunt worden. Waarom probeer je het niet gewoon?”
“O mijn god,” zei ik. “Omdat…omdat het Jacob is.” En daar lieten we het bij.
Maar op dat moment besloot ik dat het tijd was om meer initiatief te tonen om mijn gebrek aan een vriendje aan te pakken (of eigenlijk het gebrek aan romantische avontuurtjes in het algemeen) en dat ik misschien de sprong moest wagen in de wereld van het online daten. Maar ik weigerde hoegenaamd er een cent voor te betalen en ik had ook weinig zin in al die pagina’s met engerds uit de slaapsteden die alleen maar ‘een leuke tijd’ willen in de dichtstbijzijnde nachtclub. Toen vond ik GreenSingles.com en wist ik dat ik twee vliegen in één klap kon slaan: een vriendje vinden en een groene verandering afvinken. Ik wist in ieder geval dat de jongens op deze site waren geslaagd voor de eerste test – dat wil zeggen, ze zouden mijn liefde voor boerenmarkten en mijn afkeer van piepschuim begrijpen. Ik hoopte dat er zelfs een paar gewone jongens zouden zijn die ook mijn liefde voor Advil en mijn afkeer van kettingen van hennep zouden begrijpen.
De website, die bedoeld was voor de milieubewuste, vegetarische, diervriendelijke gemeenschap, bestond al sinds 1985, dus dat was een goed teken. Maar ze hadden ook een inspirerend citaat van de dag, en dat luidde vandaag: “Verkwik me met rozijnen, verfris me met appels; want ik ben ziek van liefde.” Hooglied 2:5. Jakkes!
Toch voerde ik een profiel in, wat waarschijnlijk het pijnlijkste en gênantste was wat ik ooit heb gedaan. Als professioneel schrijver was ik verbaasd dat het zo moeilijk bleek te zijn om normaal te klinken. Toen ik mijn tekst herlas, besefte ik dat ik overkwam als een volkomen neurotische en lastige vrouw – waarom zou iemand in godsnaam op deze beschrijving reageren? Ik zou het in ieder geval niet doen.
Maar het was te laat op de avond en de fles baco noir uit Ontario was te leeg om het stukje bij te schaven, dus ik liet het erbij en gaf een zoekopdracht. Ik selecteerde op mannen die op zoek waren naar vrouwen in Toronto van tussen de zesentwintig en negenendertig jaar. Het aantal passende profielen dat ik uiteindelijk terugkreeg: zeven.
De eerste zei dat hij graag ‘Doulgas Coupeland’ (oftewel Douglas Coupland) las. Niet dus.
De tweede was iemand die als kop gebruikte: ‘Ben met knipperende ogen en verward uit de wildernis gekomen’. In zijn ‘Over mezelf’ schreef hij: ‘Ik heb veel vrienden maar ik ben op zoek naar liefde. Sinds de middelbare school ben ik een goede vegetariër⁄slechte veganist. Ik heb een uitgesproken politieke mening en voel me verwand [sic] met anarchisme, milieuactivisme en de strijd tegen onderdrukking.’
Weer mis.
En dan was er nog de jongen die een foto van zichzelf in yogahouding in zijn profiel had geplaatst. Volgens het bijschrift was hij op zoek naar yogini’s en bij religie had hij in het keuzeveld ‘op een spiritueel pad’ aangeklikt. Hij schreef dat hij graag een vrouw zou ontmoeten die zich bewust is van haar band met het goddelijke. Voor haar lichaam zorgt. Misschien naar India is geweest of daarnaartoe wil. Weet wat het woord ‘kirtan’ betekent. Precies weet wat ze wil en er niet aan twijfelt dat wie ik ben in dat ‘willen’ past.
Getver. Een luid en duidelijk nee.
Het laatste profiel waarop ik klikte had de kop: ‘Natuurminnende jongen zoekt aardse, wilde vrouw die van kunst, buitensport en zweefvliegen houdt’.
Ik vond het komisch dat deze jongen algemene criteria combineerde met de uiterst specifieke eis dat die vrouw van zweefvliegen moest houden. Als hij een mooie, excentrieke landschapsschilderes zou ontmoeten die niet van zweefvliegen hield, zou het dan niet klikken?
Ik keek naar wat hij bij ‘Over mezelf’ had geschreven. Er stond letterlijk: “Bij mij draait alles om verbinding. De natuur is mijn leven. Ik vind het heerlijk om te stoppen, te kijken, aan te raken. En ik loop warm voor alle buitenactiviteiten: biologisch tuinieren, kayakken, fietsen, wandeltochten, tai chi, meditatie, zwemmen in oude steengroeven en oceanen (mijn sterrenbeeld is vissen)…Compassie (meevoelen) vult mijn leven.”
En bij ‘Over jou’ stond: “Ik wil iemand die contact heeft met haar gevoelens, vooral haar angsten. Ze moet eraan werken om te leren omgaan met die gevoelens en ze ONDER OGEN ZIEN (meestal verbonden met jeugd⁄gezin). Ik wil ook iemand die graag contact maakt, die wil delen en gelooft in tweeëenheid.”
Je zou denken dat ik inmiddels wel was gestopt met lezen, maar nee, ik moest gewoon weten welke tekst deze jongen bij ‘Interesses en hobby’s’ had geschreven. En dat was een pareltje: “Yoga, kundalini, analyseren, spelen met mijn kippen, fermentatie, mijn composttoilet gebruiken:)”
WAUW. VERGEET HET MAAR.
Begrijp me niet verkeerd, ik ben dol op composttoiletten, maar NEE.
Achtenveertig uur later haalde ik mijn profiel eraf, schonk mezelf nog een glas bocht in, ging naast Sophie op de bank zitten en sloot mijn ogen.
Deze hele zoektocht naar een milieuvriendelijke man was nogal frustrerend – zo erg dat ik het bijna wilde opgeven. Maar iets in me zei dat als mijn ware liefde aan de andere kant van de deur stond, ik misschien niet moest blijven duwen, maar juist moest trekken. Tenslotte blijken de eenvoudigste oplossingen vaak het effectiefst – sterker nog, misschien heb ik Die Ene al gevonden; misschien is hij in de kamer hiernaast en heb ik het alleen nog niet door. Terwijl al die gedachten door mijn hoofd zoemden, begon er iets anders te zoemen.
Mijn telefoon.
“Hallo?” zei ik.
“Hé,” zei een stem. Een lome mannenstem.
Het was Mark.
Toen we een paar weken geleden afscheid hadden genomen op het vliegveld van Portland, dacht ik dat ik hem nooit meer zou zien – het was een zomeravontuurtje met een hippie, niets meer dan dat. Maar toen kreeg ik een paar uitgebreide mails waarin hij schreef over mijn groene missie en ook vertelde hoe leuk hij het met me had gevonden. Hij had ook een paar korte SMS-jes gestuurd toen ik in het vakantiehuisje zat. Ik had niet de moeite genomen om hem te antwoorden, want ten eerste had mijn telefoon nauwelijks bereik, en ten tweede gingen Jacob en ik te veel op in onze bommetjewedstrijden, nachtelijke gesprekken op de steiger, marshmellowexperimenten enzovoort. Mark was een aardige jongen, maar als ik met Jake herinneringen ophaalde aan een dramatisch verlopen dansfeest op de middelbare school, of als we onderwerpen uitdiepten als interculturele empathie en de vraag of je echt gelukkig kunt zijn, of als ik gewoon lekker tegen hem aan lag op de bank om voor de achtste keer naar The Shining te kijken en me volkomen op mijn gemak voelde omdat ik wist dat deze vriendschap altijd zou blijven bestaan, was een SMS-je in strategisch gekozen bewoordingen aan een jongen die ik nooit meer zou zien, het laatste waar ik zin in had.
En toch zat ik hier met Mark te praten en bedacht ik dat hij een stuk normaler was dan alle kandidaten op GreenSingles.com. Tegen het einde van het gesprek zei hij dat hij naar de oostkust zou gaan om zijn ouders te bezoeken en misschien op de terugweg naar Toronto zou kunnen vliegen. Of ik het leuk zou vinden als hij een paar dagen of misschien zelfs een week langs zou komen – maar hij wilde me niet onder druk zetten. Ik had een paar seconden nodig voordat ik kon antwoorden. Ik kon me niet herinneren wanneer iemand me voor het laatst vanaf de andere kant van het land had gebeld omdat hij seks met me wilde, laat staan een negenendertigjarige veganist uit Oregon.
“Weet je,” zei ik uiteindelijk, “ik geloof dat ik dat wel leuk zou vinden.”
29 augustus, dag 182
Zélf jam maken
Jam maken klonk altijd als een ongelooflijk saaie bezigheid, vergelijkbaar met nieuwe batterijen voor je horloge kopen of je douchegordijn schoonmaken. Ik beschouw jam ook als iets wat je aan iemand geeft als je geen idee hebt wat voor iemand dat is en het je ook niets kan schelen: “Hé, hier is een pot kiespijn…op zijn best maakt het je brood wat minder droog.”
Maar vandaag heb ik uit naam van de voedselconservering en als voorbereiding op de scheurbuik waaraan ik mogelijk de komende winter ten prooi zal vallen omdat ik me moet beperken tot voedsel dat binnen Ontario is gekweekt en waarschijnlijk kool moet eten bij het ontbijt, jam gemaakt.
Het recept en de instructies, afkomstig van Crunchy Chicken (een groene blog van iemand die in Seattle woont), waren verrassend gemakkelijk te volgen, waarschijnlijk omdat ik ze helemaal niet volgde maar eigenlijk maar wat deed. Ik wist niet precies wat blancheren was en ik had geen idee waar pectine vandaan kwam en of het wel ecologisch verantwoord was. Maar op de een of andere manier slaagde ik erin alle ingrediënten te mengen, in een pan te doen en aan de kook te brengen op een laag vuurtje – op de maximale stand die mijn groene normen toestonden. Ik roerde het mengsel door tot het begon te borrelen en dik werd, goot het in een paar weckpotten die ik had ‘gesteriliseerd’ (dat wil zeggen dat ik ze even in heet water had gedompeld) en liet alles ‘s-nachts afkoelen.
Maar na een paar uur kon ik me niet meer beheersen en opende ik heel voorzichtig een van de potten om te kijken hoe het eruitzag. Ik verwachtte stinkende vloeibare, troep aan te treffen, maar kijk eens aan, ik zag iets wat op jam leek. Mijn jam. Mijn eigen lokale-perziken-biologische-pruimen-en-helaas-geïmporteerde-vanillestokjesjam. Ik smeerde er wat van op een cracker, nam een hap en begon langzaam te kauwen, wachtend op een kokhalsreflex, maar het smaakte zowaar goed. Niet te geloven. Ik had jam gemaakt. Lekkere jam. Nu hoefde ik alleen nog maar een nietsvermoedende schoonmoeder te zoeken om de andere zes potten aan te geven.
En daarbij kon Mark me misschien helpen. Na ons gesprek aan de telefoon hadden we besloten dat hij maar beter zo snel mogelijk kon komen, omdat over een paar weken het filmfestival begon en dan zou ik vijftien uur per dag van de ene kant van de stad naar de andere moeten vliegen en te gestrest zijn om gastvrouw te spelen. Dus zou hij eerst bij mij langskomen en pas daarna naar North Carolina gaan om zijn familie te bezoeken, en gisteravond is hij aangekomen.
Ik haalde hem met een deelauto van het vliegveld en had een paar extra dollars neergeteld voor een rode Mini Cooper, die ik er tamelijk indrukwekkend uit vond zien. Ik herkende hem meteen met zijn enorme rugzak, heuptas en laptoptas en toen hij me zag, gaf hij me een zoen, wat heel fijn zou zijn geweest als hij zijn mond niet zo wijd open had gedaan en niet zo naar vliegtuig had geroken. Toch vond ik het leuk dat ik een mooie jongen mocht ophalen van het vliegveld en hem mee mocht nemen naar mijn huis. Terwijl we naar de parkeerplaats liepen, bereidde ik hem voor op onze stoere rit naar huis.
“Ik heb een Mini gehuurd,” zei ik stralend. “Hij is echt heel stoer, dus probeer maar niet om eruit te zien als een sul als je erin zit.”
“Wat is een Mini?” vroeg hij.
“Hoe bedoel je ‘Wat is een Mini’? Gewoon, een Mini – de auto.”
“Een Mini is een auto?”
Wat krijgen we nou? dacht ik. Wie weet er nou niet wat een Mini is? Ik bedoel, ik weet niets van auto’s, maar dit is een icoon – je hoeft alleen maar een of twee James Bond-films te hebben gezien, of The Italian Job of desnoods Austin Powers om te weten wat een Mini is.
Vreemd.
Hoe dan ook, we reden van de parkeerplaats de snelweg op.
Tijdens het rijden liet hij zijn hand op mijn knie rusten, een gebaar dat ik veel meer op prijs stelde dan de natte zoen op het vliegveld, en ik voelde me lekker. Ik had ook een plak veganistische worteltaart voor hem gehaald, dus toen we thuiskwamen, nam hij een douche, pakte zijn rugzak uit nam een paar happen van de taart terwijl ik een paar slokken wijn nam en daarna kwamen we meteen ter zake (met andere woorden, begonnen we te rollebollen op de bank).
Het was precies wat ik nodig had – het praten, het eten en de vrijpartij gaven me het gevoel dat mijn woonkamer eindelijk tot leven kwam. En Mark was heel zoet: zorgzaam, attent, eerlijk en lief.
Niet zo zoet als mijn jam, natuurlijk, maar dat is ook geen eerlijke strijd.