December

  1. Geen plakband meer
  2. Mijn benen niet scheren
  3. Producten mijden die genetisch gemanipuleerde of in monocultuur verbouwde maïs bevatten
  4. Geen afwasmiddel, behalve bij vette dingen
  5. Bonen in gedroogde vorm en in bulk kopen
  6. Eens in de twee weken een dag binnenblijven
  7. Een groene tip toevoegen aan mijn e-mailhandtekening
  8. Alleen FairTrade-thee drinken
  9. Geen voedsel meer in apart verpakte enkele porties
  10. Niet meer skiën
  11. Alleen taxi’s nemen die op natuurlijk gas rijden
  12. Alleen biologische honing eten
  13. Koeriers inschakelen die de fiets en het openbaar vervoer gebruiken
  14. De druipende vaat in het druiprek boven de planten zetten
  15. Slagroom met de hand kloppen
  16. Handdoeken kopen van biologisch, ongebleekt katoen
  17. Zo mogelijk gepast betalen
  18. Stoffer en blik gebruiken in plaats van een stofzuiger
  19. Zo min mogelijk bagage meenemen
  20. Geen papieren doekjes meer
  21. Gebruikt papier gebruiken als boekenlegger
  22. Geen elektrisch gereedschap meer
  23. Alleen natuurlijke lippenstift kopen
  24. Ordelijk zijn zodat ik geen dingen kwijtraak (en opnieuw moet aanschaffen)
  25. Naar de wc gaan voordat ik aan boord ga van een vliegtuig
  26. Een opwindradio gebruiken
  27. Geen markeerstiften meer
  28. Zelf make-up en schoonheidsproducten maken
  29. Alleen oude dozen en bakjes gebruiken
  30. Gebruikte apparaten en keukenspullen kopen
  31. Handen, gezicht en de vaat wassen met koud water

2 december, dag 277

Mijn benen niet scheren

Ik ben nu officieel een hippie. Hebben ze daar lidmaatschapspasjes voor? Of toch op zijn minst een ketting van hennep?

3 december, dag 278

Producten mijden die genetisch gemanipuleerde of in monocultuur verbouwde maïs bevatten

Maïs blijft me verbazen. Het is overal – niet alleen in onze saladebars en in gepofte vorm in de bioscopen, maar ook in onze blikjes witte bonen in tomatensaus, ons hamburgervlees, in bijna alle toetjes, en in de biologisch afbreekbare bakjes voor afhaalmaaltijden, in zogenaamd milieuvriendelijke ethanol en zelfs in ons haar. Nadat ik de documentaire King Corn had gezien, die deels was geïnspireerd op het eerste deel van het boek The Omnivore’s Dilemma van Michael Pollan, rende ik naar mijn keukenkast en bestudeerde met argusogen alle ingrediëntenlijstjes op alle producten die daar stonden. Alles waar maïs-stroop, maïszetmeel, glucose of fructose op stond bevatte maïs – en niet de gezonde soort die je bij de groenten in de supermarkt ziet liggen, maar de genetische gemodificeerde soort die meerdere kolven per steel voortbrengt waarvan de korrels bijna oneetbaar zijn tot ze worden bewerkt en geraffineerd. Ik bedoel, ik hou van maïs, maar dit gaat te ver.

Samen met soja en tarwe is maïs nu ook een van de meest voorkomende en milieubelastendste monoculturen in Noord-Amerika, dus vanaf vandaag ga ik het in al zijn verschijningsvormen mijden. Een kolfje naar mijn hand!

7 december, dag 282

Een groene tip toevoegen aan mijn e-mail-handekening

Meghan doet al een tijdje aan een bescheiden vorm van zelfpromotie door in al haar mails, onder haar naam en adres, een geinig zinnetje te zetten: “Geef me de zilvervliesrijst even aan, alsjeblieft,” met daarnaast de link naar haar blog.

Vandaag zag ik dat de redacteuren van Treehugger.com een stukje hadden geschreven over het toevoegen van groene tips aan je mail-handtekening en dat leek me een waardevolle verandering. Ik had tenslotte drie mailaccounts – werk, privé en blog – en stuurde waarschijnlijk minstens twintig mails per dag, dus er zouden er altijd wel een paar mensen zijn die de boodschap onderaan zouden lezen.

Voor hen die genoeg om het milieu gaven om zo’n boodschap toe te voegen aan hun mail maar geen idee hadden wat ze moesten schrijven, had Treehugger een suggesties: “Milieutip: het printen van e-mails is meestal papierverspilling.”

Milieutip: het printen van e-mails is meestal papierverspilling?

Geniaal, Treehugger. Zolang ik leef zal ik nooit meer een e-mail printen, dankzij dit wijze en origineel geformuleerde advies.

Eerlijk gezegd kan ik me niet herinneren wanneer ik voor het laatst een e-mail heb moeten printen. Is er nog iemand die dat doet? Afgezien van advocaten en hoogbejaarden?

Van alle tips die je kon kiezen, was dit wel de alleronbenulligste. Bovendien ben ik een schrijver, dus als ik niet zelf iets sarcastisch en geestigs kan verzinnen, word ik ontmaskerd en raak ik mijn baan kwijt…of in ieder geval krijg ik het zwaar te verduren van mijn collega’s.

Ik dacht er even over na, maar het was moeilijker dan ik had gedacht, vooral omdat het professioneel moest zijn. En het was ook belangrijk om een tip te kiezen die mensen echt zouden onthouden en ten uitvoer brengen, wat betekent dat ik geen uitgebreid verhaal kon schrijven over het belang van het opvangen van regenwater. Ik wilde niet het vingertje heffen, maar het mocht ook niet te triviaal klinken, en het moest met een knipoog worden geschreven maar toch oprecht zijn. Na veel gezucht en gesteun en gefrunnik, tikte ik uiteindelijk het volgende.

Vanessa Farquharson

Kunst- en lifestyle-verslaggever

National Post

300-1450 Don Mills Rd

Toronto, ON M5B 3R5

t: (416) 383-xxxx

e: greenasathistle@gmail.com

**Groene tip van de dag: haal ‘s-morgens je koffie in een thermosfles in plaats van in een wegwerpbeker. En ja, dat geldt ook voor de grote extra hete caffè latte zonder vet met extra schuim die nu koud staat te worden op je bureau.

Bah, teleurstellend.

Maar ik vond het gebruik van thermosflessen een belangrijk punt en dit was een verandering die over het algemeen weinig moeite kostte. Ik vond de uitgebreide beschrijving van de koffie een grappige maar niet onaardige sneer naar Starbucks waarmee ik liet zien dat ik mensen die geen Fair Trade-koffie drinken niet uitsloot, en over het geheel genomen was het een tamelijk korte en aansprekende boodschap. In ieder geval was het een stuk beter dan mensen erop te wijzen dat het printen van e-mails vaak papierverspilling is.

12 december, dag 287

Alleen biologische honing eten

Een paar weken geleden stond er een warrige boodschap op mijn antwoordapparaat van Mark, die vroeg naar mijn postcode. Ik had hem teruggebeld om het hem te vertellen en hij had snel weer opgehangen, wat ik nogal vreemd vond, maar uiteindelijk was ik het vergeten.

We hadden nog af en toe contact met elkaar sinds ik het vorige maand had uitgemaakt – ik blijf met de meeste van mijn exen bevriend, dus dat was niets bijzonders – maar toch was het een vreemd telefoontje. Bovendien was ik er tamelijk zeker van dat Mark op dit moment in Hawaï zat; in ieder geval was het kengetal dat op mijn schermpje verscheen niet van Portland. Even voelde ik paniek en dacht ik dat hij misschien was gestrand op een afgelegen eiland in de Stille Oceaan of gegijzeld werd door de Polynesische maffia, maar waarom had hij dan mijn postcode nodig?

Maar alles werd duidelijk toen ik vandaag bij de post een pakje vond waarop in de linkerbovenhoek Marks naam en een postadres in Hawaï waren gekrabbeld.

Het was klein maar zwaar en het was al opengescheurd door de Canadese douane (zoals een gele sticker me vertelde). Ik stak mijn hand erin en vroeg me af wat het in godsnaam was.

Het bleek honing te zijn.

Ik snapte het nog steeds niet. Waarom honing?

“Het is Volcano Island-honing – de beste die er is,” zei Mark toen ik hem belde om te bedanken en hem vervolgens te vragen wat dit cadeau te betekenen had. Ik bedoel, ik vind honing best lekker en zo, maar zag hij gewoon een pot honing toen hij in Hawaï was en dacht hij aan mij of zat er meer achter? Moest ik dit interpreteren als een symbool van zijn blijvende zoetheid en vragen of hij weer mijn vriendje wilde zijn?

“Probeer het maar,” zei hij. “Je zult het wel zien.”

Dus doopte ik mijn vinger in de pot, bracht een klodder naar mijn lippen en bereidde me voor op de bekende smaak van honing.

Het was lekker. Eigenlijk was het heerlijk. Nee, wacht even, laat ik het anders zeggen: het was zo heerlijk dat ik iemand nodig had om me door elkaar te schudden omdat het leek of mijn smaakpapillen xtc hadden genomen en een orgie hielden in mijn mond. Geen enkel voedselcliché was toereikend om het verbluffende gastronomische genot te beschrijven dat ik nu onderging. Wat een geluk dat er bijen zijn en dat ze moeten overgeven.

“Geen wonder dat de douane dit wilde onderzoeken,” zei ik, terwijl ik plotseling de behoefte aan een sigaret voelde opkomen. “Weet je zeker dat het legaal is?”

Hij verzekerde me dat het legaal was, hoewel de honing rauw en ongepasteuriseerd was, wat de glanzende en zachte textuur verklaarde. De honing was afkomstig van een biologische bijenhouder waar de bijen maar één soort bloem bestoven.

Nadat ik had opgehangen en Mark nog een keer uit het diepst van mijn hart had bedankt keek ik op internet of deze bijenhouder een website had. Dat bleek zo te zijn. Er stonden links op naar artikelen van bijvoorbeeld National Geographic, waarin werd gezegd dat deze honing tot de beste soorten ter wereld behoorde en de eigenaren schreven uitgebreid over het arbeidsintensieve oogst- en extractieproces.

Ik moest weer denken aan de berichten eerder dit jaar over Colony Collapse Disorder, oftewel bijenverdwijnziekte, en meende me te herinneren dat de biologische bijenpopulatie daar ongevoelig voor was. Ik wilde er meer over weten. Maar het idee dat ik onderzoek moest doen naar honing was veel minder aanlokkelijk dan het eten ervan. Het was tijd om te delegeren.

Aan het begin van de maand had mijn agent voorgesteld dat ik een stagiair zou nemen om me te helpen al het nieuws over milieukwesties bij te houden en ideeën aan te dragen voor groene veranderingen. Ik hing een oproep op bij de universiteit en kreeg meteen een reactie van een meisje genaamd Eva. Haar eerste opdracht, zo had ik besloten, zou zijn om alles over honing te weten te komen.

Binnen het uur mailde ze terug met verrassend boeiende informatie over bijen.

Bijenverdwijnziekte, de naam die werd gebruikt voor de plotselinge afname dit jaar van de bijenpopulatie in de Verenigde Staten en bepaalde delen van Quebec met dertig tot veertig procent, leidde niet alleen tot hogere prijzen voor honing maar hogere voedselprijzen in het algemeen, aangezien eenderde van al ons eten van gewassen komt die door bijen zijn bestoven. Maar waar de commerciële bijenhouders enorme verliezen leden, ondervonden de biologische imkers geen problemen.

Als honing commercieel wordt bewerkt en gepasteuriseerd, wordt hij gefilterd en verhit, waardoor de pollen en ook de vitaminen verdwijnen. Maar in rauwe honing blijven de pollen, vitaminen, verteringsenzymen en antioxidanten behouden.

Onderzoek leek erop te wijzen dat biologische honing beter is dan commerciële honing voor de gezondheid van de eter, voor de gezondheid van de bijen en voor het behoud van onbespoten planten.

“Bovendien,” schreef Emma, “maken biologische imkers, in tegenstelling tot commerciële bijenhouders, hun bijen niet dood aan het eind van het seizoen, omdat het kostbaar is om het certificaat ‘biologisch’ te krijgen voor een bijenkorf. Als je deze imkers steunt, help je de bijenpopulatie op een gezond peil te houden en zonder die bijen zouden heel veel gewassen niet kunnen groeien,” zei ze, en ze voegde eraan toe: “We hebben die bijen hard nodig!”

We hebben die bijen héél hard nodig, dacht ik, en plotseling voelde ik me gesterkt in mijn beslissing veganistische floss te gebruiken.

Net toen ik op ‘publiceer’ wilde klikken om voor het eerst een goed onderbouwd en uitgebreid verhaal op Green as a Thistle te plaatsen, kreeg ik een e-mail van mijn moeder.

Ik had haar verteld over het cadeau dat Mark had gestuurd en dat het me in een honingsnob zou veranderen – of, zoals ik liever genoemd wilde worden, een melissopalynoloog (een persoon die honing bestudeert).

Ze reageerde precies op de goede manier op mijn nieuwe obsessie, met nog meer wetenschappelijke feiten die mij steunden in mijn mening.

“Ik dacht dat je dit wel interessant zou vinden,” schreef ze en eronder stond een link naar een artikel in een geneeskundig internettijdschrift over een onderzoek naar de gebruiksmogelijkheden van honing als alternatief wondgeneesmiddel. Ik had al eens gehoord dat het helpt tegen keelpijn en dat het vergelijkbaar is met hoestsiroop – maar wonden?

In het artikel stond dat dit komt doordat honing niet alleen voorkomt dat bacteriën doordringen in de wond, maar dat de honing zelf ook een antibacteriële werking heeft vanwege het lage watergehalte, de hoge zuurtegraad en iets wat het ‘hydrogeenperoxide-effect’ wordt genoemd.

Op de Wikipedia-pagina over honing las ik ook tweeweet jes die hier niets mee te maken hadden maar me wel fascineerden: 1) deskundigen vermoeden dat het Romeinse Rijk zijn inwoners belasting liet betalen in goud of honing, 2) de oude Egyptenaren gebruikten honing om de doden te balsemen en 3) honing is het belangrijkste bestanddeel van mede.

Mede. Dat is pas een goddelijk drankje. Wat is er eigenlijk mee gebeurd? Ik durf te wedden dat er een markt is voor lokale, biologische mede.

14 december, dag 289

Planten onder de druipende vaat in de afwasmachine zetten

“Je zou echt moeten kijken of je daar een patent op kunt aanvragen,”

zei mijn vader.

Ik had net een manier gevonden om mijn lege, nutteloze afwasmachine te gebruiken. Nu ik met de hand afwaste moest ik de vaat laten drogen op een theedoek, wat weer betekende dat de theedoek na een tijdje zou gaan schimmelen en gewassen moest worden. Ik had een afdruiprek nodig maar wilde geen nieuw van plastic kopen, dus besloot ik de klep van de afwasmachine open te zetten, het bovenste rek naar buiten te trekken en de vaat daarin te laten drogen. Toen mijn borden daar zo boven de open klep stonden te druipen, bedacht ik dat het handig zou zijn om er een paar planten onder te zetten die het water konden opvangen.

Dat betekende dat ik meer afvalwater hergebruikte en één theedoek minder in de was hoefde te doen. Ik noemde mijn uitvinding ‘de afwaswatergieter’.

Mijn vader had gelijk, dit idee had potentieel – met een beetje onderzoek en ontwikkeling, consumententesten en patentaanvragen zou ik hier geld mee kunnen verdienen.

Jammer dat ik daar veel te lui voor ben.

17 december, dag 292

Zo mogelijk gepast betalen

De gedachte hierachter is: hoe meer munten er in omloop zijn, hoe minder munten er door de Royal Canadian Mint hoeven te worden geslagen; en minder munten betekent minder vraag naar koper, nikkel en andere metalen.

Het betekent ook dat je de komende tijd maar beter niet achter mij in de rij bij de kassa kunt staan.

18 december, dag 293

Stoffer en blik gebruiken in plaats van een stofzuiger

Mijn stofzuiger aan de wilgen hangen; dit was de verandering waar ik het meest tegen opzag. Het was het enige wat vandaag nog op de lijst stond en ik kon geen alternatief verzinnen, maar ik raak nu al van streek als ik denk aan alle stofplukken, kruimels en haren die zich in mijn appartement zullen verzamelen. Om nog maar te zwijgen van alle stofmijten die ik niet kan zien.

Ik geloof dat ik een douche nodig heb. Een donkere, lauwe douche.

19 december, dag 294

Zo min mogelijk bagage meenemen

Een ex-vriendje van me beschouwde pakken als een kunst. Volmaakt inpakken – of het nu ging om een stapel kleren in een weekendtas of verhuisdozen en meubels in een vrachtwagen – was iets wat je kon leren met geduld en veel tijd, maar het was ook erfelijk. (Hij hield vol dat deze vaardigheid van zijn vaderskant bij hem in het bloed zat.)

Het klinkt dom, maar ik had oprechte bewondering voor de manier waarop hij de onhandigste en logste voorwerpen in de kleinste koffers kon laten passen alsof ze ervoor gemaakt waren. Als ik hem zou vragen mijn hele bureau in een al volle plunjezak te stoppen, weet ik zeker dat het hem op de een of andere manier zou lukken.

In de loop van de jaren heb ik het een en ander van hem opgestoken en ik hoop dat ik het geleerde in praktijk kan brengen nu ik me aan het voorbereiden ben op een reisje naar New York met Ian, tussen Kerstmis en oudjaar. Inclusief vliegreis—ja, we gaan vliegen – zijn we vier dagen weg. Mijn plan is om alleen handbagage mee te nemen, want hoe minder bagage, hoe minder zwaar mijn CO²-voetafdruk is (minder gewicht in het vliegtuig betekent minder brandstof; het verschil is natuurlijk miniem maar ik ben blij met elke kruimel).

Toen ik ging nadenken over wat ik eigenlijk moest inpakken en hoe dat allemaal in een boodschappentas zou passen, ging mijn telefoon. Ik zag dat het Jacob was, die vanuit het huis van zijn vader in Toronto belde. Hij zou eigenlijk pas over twee dagen terugkomen – dat wist ik omdat ik op mijn kalender bij vrijdag ‘Jacob terug’ had geschreven, met een smiley ernaast.

Ik klapte mijn telefoon open.

“O mijn god, ben je nu al terug?” riep ik uit.

“Ik ben nu al terug!” zei hij en hij legde uit dat hij eerder weg mocht van zijn werk en een eerdere vlucht had kunnen krijgen. Dit moet ik ook even vertellen over Jacob: hij is een tikje geobsedeerd met vluchtschema’s. En met ‘een tikje geobsedeerd’ bedoel ik dat hij de tijden van bijna alle vluchten van alle maatschappijen van alle luchthavens uit zijn hoofd kent en vaak tot op $50 nauwkeurig de prijzen kent op elke willekeurige dag. Dus eigenlijk is het niet zo vreemd dat hij twee dagen eerder in Toronto aankomt dankzij een of andere obscure vlucht midden in de nacht met Taiwan Air uit Tel Aviv met een tussenstop op de Canarische eilanden.

“Ik ben bezig met uitpakken,” zei hij.

“Echt waar? Ik ben net bezig met inpakken,” zei ik.

“O? Waarvoor? Je gaat toch nog niet naar New York?” Jacob zou oorspronkelijk met ons meegaan maar zijn vader en zus hadden plannen gemaakt om met hem naar het noorden te gaan en omdat hij ze maar zelden ziet, had hij ons uitstapje afgezegd.

“Nee, nee, pas na Kerstmis,” zei ik. “Hé, ik ga vanavond met mijn ouders uit eten en ik geloof dat Dimitris ook komt. Heb je zin om mee te gaan?”

“Ja, leuk – zeven uur in Brown’s, toch?”

“Klopt.”

Dimitris en ik waren als eersten in het restaurant en al snel voegden mijn ouders en Emma zich bij ons. Ongeveer tien minuten later hoopte ik dat Jacob net zo punctueel was als goed geïnformeerd en binnen zou komen lopen, want mijn moeder was al een beetje aangeschoten en had om de een of andere duistere reden aan Dimitris gevraagd wanneer hij voor het laatst liefdesverdriet had gehad. Ik had haar inmiddels al twee keer onderbroken in een poging het gesprek een andere richting op te sturen, maar ze liet zich niet van de wijs brengen. Gelukkig liet Dimitris het gelaten over zich heen komen en probeerde hij mijn moeder een vaag maar bevredigend antwoord te geven over de betekenis van liefdesverdriet in het algemeen, maar toch begon de sfeer ongemakkelijk te worden.

Eindelijk kwam Jacob binnen. Het was grappig, die avond drie maanden geleden, toen Emma en ik in Ramallah aankwamen, wilde ik hem zo graag omhelzen en schreef ik dat toe aan het feit dat we om twee uur ‘s-nachts aan de andere kant van de wereld zaten in een door conflicten verscheurde regio. Nu had ik plotseling hetzelfde gevoel. Vond ik het dan echt zo belangrijk dat hij Dimitris verloste van mijn moeders vragenvuur? Of kwam het doordat ik hem een tijd niet had gezien en ik me liet meeslepen door het kerstsentiment. Hoe het ook zij, ik stond op om hem mijn innigste welkom-terugomhelzing te geven. Dimitris en mijn hele familie volgden mijn voorbeeld. Uiteindelijk ging Jacob zitten, pakte een stukje brood en begon een gesprek met mijn vader over de problemen die je tegenkwam als je in het Midden-Oosten een bedrijf wilde starten.

Ook ik ging zitten en luisterde naar het gebabbel om me heen, maar ik voelde me nog steeds rusteloos en zenuwachtig, alsof er iets was wat ik niet had afgemaakt of nog wilde zeggen.

Ik bestelde een glas rode wijn omdat ik dacht dat ik daar wel van zou ontspannen, maar toen de fles was ontkurkt, uitgeschonken en voor me neer was gezet, besefte ik dat ik helemaal geen wijn wilde. Ik wilde nog een omhelzing.

23 december, dag 298

Alleen natuurlijke lippenstift kopen

Er wordt de laatste tijd veel gepraat over groenwassen – de gewoonte van bedrijven om te beweren dat ze op de een of andere manier milieuvriendelijk zijn terwijl ze eigenlijk alleen iets minder carcinogene producten verkopen of een product in een meer geconcentreerde vorm hebben gegoten zodat de consument er minder van nodig heeft.

Maar aan de andere kant heb je de bedrijven en producten die zo overdonderend groen zijn dat je er bijna bang van wordt. Neem bijvoorbeeld de lippenstift die ik vandaag heb gekocht: het merk heet PeaceKeeper Cause-metics (‘cause’ betekent ‘goede zaak’; leuke woordspeling, hè?), en hun lippenstift is honderd procent natuurlijk en gebaseerd op mineralen. Het bedrijf is een van de veiligste cosmeticaproducenten in Amerika en op hun website staat een overzicht van de ingrediënten. Alle winst op de verkoop van deze lippenstift gaat naar mensenrechtenorganisaties en de strijd tegen vrouwenziekten. Hun verpakking is herbruikbaar en over ongeveer twee jaar hebben ze waarschijnlijk ook iets uitgevonden om het huisje van de lippenstift zelf biologisch afbreekbaar te maken. (Cargo is trouwens al zover met hun lippenstiftlijn, die Plant Love heet en in hulzen zit die zijn gemaakt van dat milieuvriendelijke en toch niet zo milieuvriendelijke ingrediënt, maïs.)

Het is tegelijkertijd prijzenswaardig en onrustbarend om te zien hoeveel aandacht er wordt geïnvesteerd om een product als dit ethisch verantwoord te maken – misschien moeten de mensen van PeaceKeeper wat verder kijken dan hun lippenstift lang is en hun diensten aanbieden aan de olie-industrie.

25 december, dag 300

Naar de wc gaan voordat ik aan boord ga van een vliegtuig

Vliegtuigtoiletten hebben natuurlijk niets te maken met Kerstmis, maar ik heb vandaag geen zin in logica en over minder dan vierentwintig uur vliegen Ian en ik naar New York en krijg ik te maken met wc’s op grote hoogte.

De vorige keer dat ik in Manhattan was, was ongeveer tien jaar geleden met mijn ouders en ik kan me niet veel van de reis herinneren, behalve dat ik oordopjes moest kopen om ‘s-nachts te kunnen slapen en versteld stond van de populariteit van het Jekyll and Hyde-restaurant. Deze keer had ik een lijst dingen die ik wilde doen: ï) een cakeje van Magnolia Bakery eten, 2) te veel geld uitgeven bij het warenhuis Anthropologie, 3) een beroemdheid zien, 4) me een mening vormen over Brooklyn en 5) No Impact Man ontmoeten. Als de tijd het toeliet konden we misschien het MoMa en Times Square bezoeken, maar cakejes en beroemdheden stonden bovenaan.

Natuurlijk was geen van deze dingen op het lijstje nou bijzonder groen te noemen, afgezien van de ontmoeting met Colin, mijn mede-milieublogger. Sterker nog, voor de meeste dingen die ik in New York wilde doen, moest ik meerdere groene regels schenden (de glazuur op het cakeje, om maar wat te noemen, zou waarschijnlijk maïsstroop bevatten en de kleren van Anthropologie waren vast niet slavernij-vrij). Maar zoals de toerismebranche graag uitdraagt: bij vakantie gaat het erom dat je even de boel de boel laat – en in mijn geval sloeg ‘de boel’ ook op alles wat groen was. Als ik geld spaar en tijd vrijmaak om naar New York te gaan en mezelf dan de hele tijd moet inhouden en wanhopig moet proberen al die dingen die ik wil doen niét te doen, weet ik zeker dat ik alleen maar gefrustreerd en teleurgesteld zal zijn.

De laatste tijd zie ik trouwens steeds duidelijker in dat je jezelf af en toe een niet-groene traktatie moet veroorloven om te voorkomen dat je een onverdraaglijke milieufreak wordt.

Als ik ongeveer negentig procent van de tijd in overeenstemming leef met mijn zelfopgelegde groene waarden – door geraffineerd en geïmporteerd voedsel te mijden, naar boerenmarkten te gaan, biologische en lokale groenten en vruchten te kopen enzovoort – en de overige tien procent van mijn tijd bewust kies voor minder milieuvriendelijke opties, bijvoorbeeld cakejes eten met geraffineerde suiker, kleurstoffen en maïsstroop, zal er uiteindelijk een werkbare balans tussen deugd en zonde ontstaan. Sommige milieuactivisten die in de nabije toekomst een apocalyptische ramp verwachten als gevolg van de opwarming van de aarde, beweren dat we geen tijd hebben voor ecologische zonden, dat we allemaal onze leefstijl ingrijpend moeten veranderen en ons daaraan moeten houden als we een kans willen maken om te overleven, maar ik weet dat ik zelf niet kan overleven zonder een enkele zonde hier en daar.

Begrijp me niet verkeerd: als ik zou terugkeren naar mijn oude levensstijl – waarin ik nauwelijks lette op wat ik kocht, behalve hoe duur het was, en al helemaal niet lette op dingen als de CO²-voetafdruk van een cakeje – dan zou ik blijven steken in bitterheid en cynisme. Maar als ik zou proberen Gaia’s wonderkind te zijn, die streeft naar absolute ecologische perfectie, zou ik alleen maar neurotisch worden; ik zou me druk maken over alle details, wakker liggen over de vraag of spaarlampen of led’s de lampen van toekomst zijn, iedere keer als ik de wc doortrok verlamd zijn van schuldgevoel en als gevolg daarvan vervreemden van bijna al mijn vrienden en mijn familie. Er is nou eenmaal geen enkele kans dat mensen kunnen worden overgehaald groener te gaan leven zolang de milieuactivist precies past in het stereotiepe beeld van de geitenwollensokkendrager die bij iedere aanval op Moeder Natuur op tilt slaat.

Deze behoefte aan zondigheid én deugdzaamheid, scepcis én ernst, is wat me bezig blijft houden, vooral op de momenten in deze missie dat ik mijn hypocrisie onder ogen moet zien en probeer goed te praten. Toen lan me er vorige maand in het sushirestaurant op aansprak dat ik geïmporteerde avocado en bier bestelde, sputterde ik tegen dat het de groenste optie was op het niet-groene menu. Toen hij begon over mijn vliegreis naar New York, riposteerde ik dat het in feite niet hypocriet was, omdat ik niet tegen anderen zei dat ze niet mochten vliegen, ik zei alleen dat ze hun eigen koptelefoon moesten meenemen aan boord. Maar het gegoochel met woorden daargelaten: we kunnen er niet omheen dat hypocrisie bestaat. Het is overal, het is onvermijdelijk en hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik geloof dat het in kleine doses gezond is.

Als ik eindelijk mijn tanden in een cakeje van Magnolia zal zetten, lijdt het geen twijfel dat ik meer zal proeven dan suiker en glazuur – ik zal monoculturen en schuldgevoel proeven. Maar op de een of andere vreemde manier kan dat soms net zo zoet smaken. Hoe belangrijk het ook is dat ik in deze missie steeds een stapje verder kom, ik moet mezelf ook af en toe de kans geven te struikelen. Deze instelling is meer ‘que sera, sera’ dan ‘carpe diem’, maar uiteindelijk durf ik te stellen dat dit duurzamer is.

Wat me terugbrengt bij de vliegtuigtoiletten.

Mensen zullen altijd blijven vliegen en ik ben een van hen. Daarom heb ik besloten dat ik als kleine maar niet onbelangrijke verandering (naast het bestellen van een vegetarische maaltijd en het meenemen van weinig bagage en het gebruik van mijn eigen koptelefoon) naar de wc ga voordat ik aan boord ga.

In een recent artikel op Treehugger werd ingegaan op het feit dat deze hemelhoge wc’s tamelijk waterbesparend zijn omdat ze vooral op zuigkracht werken, maar dat ze iedere keer dat er wordt doorgetrokken een hoeveelheid energie gebruiken die overeenkomt met zes-en-halve kilo kooldioxide, genoeg om een gemiddelde auto tien kilometer te laten rijden. En als iedereen aan boord een volle blaas heeft, draagt het vliegtuig technisch gezien meer gewicht, zodat er meer brandstof nodig is om het voorwaarts te stuwen.

Met die gedachte in mijn achterhoofd ben ik maar al te graag bereid de luchtvaartregels te volgen en geen vloeistof mee te nemen aan boord.

26 december, dag 301

Een opwindradio gebruiken

Burn out the day! Burn out the night! I can’t s…

…toput up afight. I’m livingfor…

Ik had de grootste lol met mijn opwindradio, een van de groene geschenken die ik met Kerstmis van mijn moeder heb gekregen. Ik had nog tijd over voordat ik naar het vliegveld moest, dus besloot ik nog even bij mijn ouders te blijven. De zender Q107 Classic Rock speelde een van mijn favoriete nummers: Tm burning for you’ van Blue öyster Cult. Ik was er nog niet aan toegekomen de batterij op te laden, wat betekende dat er alleen muziek klonk op het moment dat ik aan de zwengel draaide. Dat gaf me het gevoel dat ik de macht had over alle radiofrequenties van Toronto.

“God, het is net als vroeger, toen ik mijn kinderen speeltjes gaf zonder stil te staan bij de herrie die ze zullen maken,” zei mijn moeder. “Niet te geloven dat ik mijn lesje nog steeds niet heb geleerd.”

De radio en al mijn andere cadeaus hadden ingepakt gezeten in krantenpapier, in overeenstemming met mijn ban op cadeaupapier.

Mijn ouders hadden er zelfs voor gezorgd dat al hun cadeaus voldeden aan mijn groene normen – oude mengkommen van Pyrex, een antiek koffieblik en een antieke ijsschep, sokken van bamboe, oogschaduw op basis van mineralen en natuurlijke rouge, kaarsen van bijenwas, Fair Trade-chocolademelk – en ze hadden ook een scharrelkalkoen, biologische en lokale groenten en een zelfgemaakte appeltaart gekocht voor onze kerstlunch. De enige regel waar ik me die dag niet aan hield, was de regel die ik het vaakst overtreed, namelijk dat ik alleen lokale alcohol mag drinken – ik hielp mijn familie van harte met de fles roze Vleuve Cliquot en om eerlijk te zijn had ik maar weinig last van wroeging.

Natuurlijk is cadeaus krijgen altijd gemakkelijk. Het moeilijke deel was het kopen van cadeaus voor mijn familie die op de een of andere manier groen waren maar toch bij ze in de smaak zouden vallen. Ik kon niet bij mijn vader aankomen met wijn uit Ontario in een Tetra Pak, om maar wat te noemen, of bij mijn moeder met een T-shirt van hennep of bij mijn zus met een herbruikbare kofnethermoskan. In dat soort dingen waren ze niet geïnteresseerd en het zou alleen maar getuigen van gebrek aan inlevingsvermogen van mijn kant.

Uiteindelijk denk ik dat ik het toch vrij goed heb gedaan: voor mijn moeder kocht ik via de liefdadigheidsinstelling Heifer.org een bijenkorf met imkeruitrusting voor een Zuid-Amerikaans gezin en een paar tweedehands boeken, voor mijn zus kocht ik natuurlijke make-up en sexy retro-ondergoed van American Apparel en voor mijn vader, die altijd het moeilijkst was, koos ik uiteindelijk voor een nogal bizar maar zonder meer onvergetelijk en spannend cadeau: een slachtworkshop. De workshop zou eind januari plaatsvinden bij de Healthy Butcher (Gezonde Slager), een delicatessenwinkel die al zijn vlees inkocht bij lokale en duurzame boerderijen met weidekoeien en vrije-uitloopkippen; de snij- en anatomieles gaf ons beiden de kans om te zien waar ons vlees precies vandaan komt.

De groene geschenken waren niet alleen een overdonderend succes, maar toen ik online mijn banksaldo bekeek en voorbereid was op het gebruikelijke stomp-in-de-maaggevoel bij het zien hoeveel ik aan Kerstmis had uitgegeven, stond er tot mijn verbazing nog een flink bedrag op. De milieurestricties op de cadeaus betekenden dat ik moest nadenken voordat ik mijn portemonnee trok, zodat ik geen impulsaankopen deed. Maar daar kwam nog bij dat mijn saldo al maanden aan het groeien was, zoals ik constateerde toen ik mijn oude afschriften bekeek. Veel van mijn lezers vroegen me hoe ik me de dure biologische producten en duurzame designtassen kon veroorloven. Het antwoord is: geen auto.

Sinds ik in juni mijn auto heb verkocht, is het aantal maandelijkse geldopnames bijna gehalveerd. Zelfs als ik mijn Bugaboo gratis had weggegeven, had ik nog honderden dollars bespaard op benzine, verzekering en andere kosten. Die enkele uitspatting als ik een mooi bamboejurkje zag, viel in het niet vergeleken met de reparatiekosten van een kapot knipperlicht of de $15 die ik iedere keer moest betalen in de parkeergarage van Manulife Center als ik daar naar de film ging. Bovendien moest alles wat ik kocht tegenwoordig in mijn fietsmand passen of kunnen worden vervoerd per metro en tram, dus ik was me veel meer bewust van de hoeveelheid spullen die ik aanschafte.

Naarmate mijn CO²-voetafdruk kromp, werd mijn portemonnee dikker.

27 december, dag 302

Geen markeerstiften meer

Dit klinkt als de zoveelste onbenullige verandering: geen markeerstiften. Maar iedereen die me kent weet dat ik heel ordelijk ben, alles in vakjes indeel en graag prioriteiten stel. Dat is niet per se een positieve eigenschap. Vaak betekent het dat ik me niet prettig voel als mijn verschillende sociale netwerken op een feest bij elkaar komen of als iemand een boek op de plank terugzet zonder acht te slaan op mijn alfabetische ordeningssysteem. Wat boeken betreft ben ik ook heel pietluttig – mijn verzameling staat niet alleen op alfabet, de boeken zijn ook gerangschikt op genre en de ruggen lijnen precies met de rand van de plank. Ik wil ook elk boek dat ik lees zelf hebben, zodat ik het bij de hand heb als ik er later nog eens in wil kijken (dus geen bibliotheken voor mij, tot ergernis van de hippies onder mijn lezers). Toen ik John Irving interviewde en hem mijn exemplaar van Bidden wij voor Owen Meany liet signeren en later ook gesigneerde exemplaren van werken van Salman Rushdie en Timothy Findley in de wacht wist te slepen, raakte ik bijna geobsedeerd door gesigneerde boeken. En toen ik op eBay voor een redelijke prijs een prachtige uitgave uit 1886 vond van Tom Jones en een van de eerste Noord-Amerikaanse uitgaven van Lolita, moest ik mijn best doen om niet het glibberige pad van de oudeboekenverzamelaar op te gaan.

Toen ik me tijdens mijn opleiding door de ene na de andere leeslijst werkte, gebruikte ik de volgende studietechniek: de passages die belangrijk zijn markeren, geeltjes met analyses op de bladzijden plakken die in de lessen werden behandeld, het boek nog eens doornemen en de belangrijkste zinnen binnen de gemarkeerde stukken die ik voor mijn examens misschien moest weten, onderstrepen. Ik was niet zo’n pietje precies dat ik het nodig vond om mijn markeringen een kleurcode mee te geven, maar ik gebruikte wel graag klassiek geel voor de lesboeken en de fellere groene, roze en oranje tinten voor romans. Maar nooit blauw.

Wat ik hiermee wil zeggen is: ik hou van markeerstiften. Hoewel ik niet meer op school zit gebruik ik ze nog steeds graag. Zoals sommige mensen een drankje in de ene hand en een sigaret in de andere moeten hebben, heb ik graag een boek in de ene hand en een markeerstift in de andere. Maar nu komt daar verandering in. Als ik iets lees wat ik wil onthouden of wat ik later nog eens wil teruglezen, kan ik gewoon een ezelsoor maken en misschien een paar zinnen onderstrepen met mijn biologisch afbreekbare pen.

Ik verwacht dat ik de komende maanden veel zal lezen, want Ian en ik zijn nu echt in New York aangekomen en toen hij naar een muziekwinkel ging, ging ik naar de Strand op Broadway en nu voel ik het bedwelmende gewicht van 29 kilometer literatuur – en dan ook nog gebruikte literatuur! Ik kan een dikke uitgave met harde kaft van Anna Karenina kopen voor slechts $12 (niet dat ik er nog een nodig heb), De gebroeders Karamazov voor $5, Middlemarch voor $8 – de droom van iedere boekenwurm⁄milieubeschermer.

Ik moest niet vergeten No Impact Man te bedanken. Hij raadde me aan naar deze boekwinkel te gaan toen we hier om de hoek koffie dronken. Het sprak voor zich dat ik niet helemaal naar New York zou gaan zonder mijn concurr…ik bedoel mijn mede-milieublogger te ontmoeten. Colin had net zijn eigen missie volbracht en was in een goed humeur. Een paar producers in Hollywood hadden de filmrechten van zijn nog te verschijnen boek gekocht. Hij had het druk met televisie-interviews en was net klaar met een documentaire over zijn project. Ja, er was een verschil tussen Colin en mij: die groene toestand was voor hem een fulltimebaan. Ik probeerde daarentegen nog mijn geld te verdienen door te schrijven over de vraag of de nieuwste romantische komedie van Patrick Dempsey echt zo afschuwelijk was als de trailers deden vermoeden, terwijl ik meer dan driehonderd manieren om milieuvriendelijk te zijn in gedachten moest houden en in praktijk moest brengen. Ik zal er niet omheen draaien; ik ben een beetje jaloers.

Maar tegelijkertijd ben ik diep onder de indruk omdat hij, met zijn vrouw en dochter, echt tot het uiterste is gegaan. En ik zag ernaar uit hem te ontmoeten, al was het maar om een gezicht op de man van No Impact te kunnen plakken.

We troffen elkaar in zijn favoriete café in Greenwich Village, de Grey Dog, dat gezellig en schattig was, maar niet bijzonder groen – de koffie stond niet aangeprezen als Fair Trade, de zuivel was niet biologisch en Colin zei dat het hem nogal wat tijd had gekost om ze zover te krijgen dat ze de wegwerpbekertjes bij de waterkoeler achterin weghaalden. Toch zou er vast wel iets zijn wat ik kon eten.

Van een paar foto’s op zijn website wist ik vaag hoe Colin eruitzag, maar toen ik hem in het café zag, bleek hij niet alleen kleiner dan ik had verwacht, maar ook gewoner en braver, en hij sprak met een zachte stem. Hij had een stoffen tas bij zich omdat hij later boodschappen ging doen op de boerenmarkt op Union Square en hij liep met een bijpassende lichte tred.

“Dus jij ben nog volop bezig, hè?” vroeg hij toen hij zich realiseerde dat ik nog twee maanden van mijn groene jaar voor de boeg had.

“Ja, absoluut,” zei ik, terwijl ik gehaast een bagel met roomkaas bestelde en daarna plotseling besefte dat ik mijn regel op het gebied van biologische zuivel had overtreden. Een fractie van een seconde zag ik in een paranoïde visioen de titel van Colins blog van de volgende dag: ‘De waarheid over Thistle – “Groene” blogger eet zomaar niet-biologische roomkaas’.

“Eh,” begon ik haperend uit te leggen, “ik laat de teugels een beetje vieren als ik met vakantie ben.”

Het leek hem niet te deren.

We gingen bij het raam zitten. Ik haalde mijn zakdoek tevoorschijn om als servet te gebruiken en maakte een opmerking over hoe gewoon hij eruitzag en dat ik verbaasd was dat er geen penetrante compost-walmen om hem heen hingen. Hij bekende dat hij voor het eerst sinds lange tijd kleren had gekocht en dat hij zijn compostbak had weggedaan vanwege een hardnekkige fruitvliegjesplaag. Vervolgens complimenteerde hij mij met mijn eigen doorsneekleding en het ontbreken van lichaamsgeur (dit zijn de bizarre loftuitingen onder geïnfiltreerde milieuactivisten).

Het gesprek dat hierop volgde ging voornamelijk over wat we in onze groene periode hadden geleerd, uiteenlopend van de tijdrovendheid van bloggen tot het feit dat iedereen die bij ons over de vloer kwam teleurgesteld was omdat het er niet uitzag als een verloederd hippiehol, op een enkel oud brood op het aanrecht en wat rondslingerende natuurlijke producten na.

Colin moest naar een bespreking, dus we maakten vrij snel een einde aan ons samenzijn. Hij bood aan me mee te nemen naar de markt en me de weg te wijzen naar de Strand, dus we rekenden af en gingen op weg. Hij vroeg of ik wist waar ik duurzaam geproduceerde hardloopschoenen kon vinden, maar wat ik eigenlijk in mijn laatste minuten met hem wilde doen, was terugkomen op onze mailwisseling van een tijd geleden over het niet gebruiken van wc-papier. Hij had een nogal beknopt antwoord gegeven over een kom water en zijn hand, maar ik wilde details – specifieke, technische details – en nu we elkaar beter hadden leren kennen, dacht ik dat ik hem wel een beetje onder druk kon zetten.

Maar hoe kon ik het gesprek onopvallend laten overgaan van ethisch verantwoorde sportschoenen op toiletgewoonten?

Ik waagde de sprong in het diepe en wendde nonchalance voor.

“Hé, Colin…gebruik jij…nog steeds je hand? Op de wc, bedoel ik?” vroeg ik terwijl we langs een kraampje met biologisch fruit slenterden. Heel soepeitjes.

“Nee, joh,” zei hij. “Ik gebruik weer wc-papier.”

Aha! Blijkbaar vond hij het dus toch niet zo geweldig. Ik vertelde dat ik op dit moment geen wc-papier gebruikte voor de kleine boodschap maar dat ik nog niet zover was dat ik alles met de hand deed. Ik bracht mijn zorgen over bacteriën weer ter sprake, maar Colin onderbrak me met hetzelfde bondige antwoord dat hij eerder had gegeven: daar moest ik me gewoon overheen zetten – mijn westerse preutsheid overboord gooien en het gewoon doen.

“Ik ga nu deze kant op,” zei hij, naar links wijzend, “maar daar is de Strand, daar verderop. Zie je het?”

Het was duidelijk dat ons poepgesprek voorbij was. Ik bedankte hem. Omhelsde hem ten afscheid en zei dat ik hem zou mailen als ik milieuvriendelijke sportschoenen had gevonden. Op weg naar de boekwinkel vroeg ik me af of Colin misschien expres zo gereserveerd was. Misschien wilde hij dieper op zijn wc-gewoonten ingaan in zijn boek en wilde hij van tevoren geen informatie lekken – vergeef me de woordspeling. Als dat het geval was, zou ik die pagina zeker markeren.

31 december, dag 306

Handen, gezicht en de vaat wassen met koud water

Gelukkig heb ik al een tijdje niet meer hoeven afwassen, dankzij alle kersfeestjes en eetafspraken. En vanavond ben ik weer op pad vanwege oudjaar. Ian, Dimitris, Jacob en ik gaan – samen met een paar andere goede vrienden – Indiaas eten in een vegetarisch restaurant op loopafstand van mijn huis. Daarna pikken we Meghan op en gaan we doen wat we zo’n beetje altijd doen met oudjaar: naar het huis van Jacobs vader aan de noodzijde van Toronto (zijn vader is er eigenlijk nooit, dus het staat meestal leeg), een dansfeestje houden in de woonkamer, lekkere hapjes eten, nepchampagne drinken en deelnemen aan een ritueel dat ‘taarthappen’ heet. Dat is iets van Ian en Jacob. Ze gaan naar de supermarkt en kopen een goedkope taart met veel glazuur. En als het moment gekomen is (dat wil zeggen, na een paar glazen wijn, meestal als er een nummer van The Cure begint), duwen ze hun gezicht erin. Ze beweren dat het bevrijdend werkt, maar meestal levert het een heleboel niet zo bevrijdend schoonmaakwerk op en natuurlijk ook schuldgevoel over de verspilling van eten. (Hoewel Meghan ons er altijd op wijst dat zo’n taart nauwelijks voedingswaarde heeft.) Verder doen we meestal een spel of een andere activiteit – ooit hebben we een kookwedstrijd gedaan met een hamburger van McDonald’s als verrassingsingrediënt; een andere keer speelden we spelletjes in het donker, zoals verstoppertje. Bijzonder succesvol was de keer dat we dikke pakken huurden en een sumoworstelwedstrijd hielden in de kelder. Dit jaar hadden we besloten het een beetje rustig te houden en elkaar korte verhalen voor te lezen, eventueel gekleed in Great Gatsby-kostuum als je dat wilde. Dit zou zonder twijfel het saaiste oudejaarsfeestje in heel Toronto worden en geen van ons zou het anders hebben gewild.

Hoewel het zomaar een avond met mijn oude vrienden was, telde het in mijn groene-reglementenboek toch als een bijzondere gelegenheid, wat betekende dat ik officiële toestemming had om gedurende tien energieslurpende minuten mijn haar te föhnen, daarna mijn steiltang vijftien minuten in het stopcontact te steken en mijn giftige maar o, zo wimperverlengende mascara op te doen. Na een paar vegen rouge en een paar likjes camouflage, deed ik mijn PeaceKeeper-lippenstift op, kuste een velletje wc-papier, deed het licht uit en trok de deur achter me dicht.