38

Knúturs verhaal over de gebeurtenissen van een jaar geleden, toen zijn collega op Snæfellsnes de dood had gevonden, kwam sterk overeen met de politierapporten. Vier mannen die allen op de bank werkten gingen gezamenlijk naar hotel Búðir. Ze reden op vrijdag met twee jeeps naar Snæfellsnes en waren van plan twee nachten in het hotel te blijven, wat te werken, een rit om de Snæfellsjökull heen te maken en ’s zondags weer naar Reykjavík terug te keren. Toen ze vrijdagavond aankwamen was het rustig weer; het vroor flink. Zaterdag splitste het clubje zich. Twee van hen, Knútur en Arnar, spraken af om met een groep toeristen de Snæfellsjökull op te gaan. De andere twee, Sverrir en Þorfinnur, reden naar Svörtuloft in het uiterste westen van het schiereiland, een kustgedeelte met steil uit zee oprijzende klippen. Ze zouden elkaar ’s middags in het hotel terugzien. Het weer werd in de loop van de dag aanmerkelijk slechter, het stormde en sneeuwde. De mannen die de ijskap waren opgegaan keerden op de afgesproken tijd terug, maar de twee die naar Svörtuloft waren gereden lieten op zich wachten. Speciale veiligheidsmaatregelen hadden ze niet getroffen. Ze waren van de risico‘s op de hoogte, ze hadden ervaring met deze tochten.

De gsm’s van de twee mannen hadden geen bereik meer toen ze de rijweg hadden verlaten.

Slechts één van het tweetal keerde van Svörtuloft terug. Zodra Sverrir zijn mobieltje weer kon gebruiken belde hij zijn collega’s om te vertellen dat hij Þorfinnur was kwijtgeraakt. Ze waren in zuidelijke richting gelopen, evenwijdig met de rotsen. Nadat ze ongeveer een uur hadden gewandeld wilde Sverrir omkeren, maar Þorfinnur wilde doorgaan. Ze spraken af dat Sverrir de auto zou halen en Þorfinnur op de weg bij Beruvík zou oppikken. Toen Sverrir daar aankwam was Þorfinnur nergens te zien. Hij had een flinke poos gewacht en daarna nog minstens een uur naar hem gezocht, totdat het weer nog slechter begon te worden. Inmiddels was er drie uur verstreken sinds het tweetal uit elkaar was gegaan. Knútur en Arnar reden naar het lavaveld achter de kust en met zijn drieën zochten de mannen naar hun collega, totdat ze eindelijk besloten contact op te nemen met de politie en de reddingsbrigades.

Het was inmiddels pikdonker en het weer was nog wat slechter geworden toen de mensen van de reddingsbrigades bij Gufuskálar bij elkaar kwamen en naar Svörtuloft reden. De drie vrienden waren bij de zoekactie aanwezig. Sverrir wees de plaats aan waar Þorfinnur en hij ieder hun eigen weg waren gegaan, maar kon verder weinig hulp bieden. Het lavaveld was in die omgeving moeilijk begaanbaar; de duisternis en het slechte weer maakten het er niet beter op en de reddingswerkers moesten na een paar uur zwoegen het terrein verlaten. Direct bij het aanbreken van de volgende dag gingen ze er opnieuw heen en trokken langs de rand van het lavaveld naar de zee. Daar waren de klippen erg steil, de zee beukte met razend geweld tegen de rotswand en de storm loeide zo hevig dat men nauwelijks op de been kon blijven.

De mannen van de reddingsbrigades vertelden aan de vrienden uit Reykjavík dat zeelieden aan deze klippen de naam Svörtuloft hadden gegeven. Heel wat schepen waren er te dicht bij in de buurt gekomen en dan was de pikzwarte steilte het laatste geweest wat de mannen voor ogen hadden gehad. Aan de zeekant hadden deze steile rotsen overal diepe kloven en geulen en gevaarlijke spleten waaruit door het geweld van de zee voortdurend lava losraakte. Er werd gezegd dat Þorfinnur misschien te dicht bij de rand was gekomen en dat die was ingestort, of dat hij was gestruikeld en toen in zee gevallen.

‘Hij is nooit teruggevonden,’ zei Knútur tegen Sigurður Óli. ‘Je weet wat ze dan zeggen, hè? “Alsof de aarde hem opgeslokt had.” Nooit had ik gedacht dat ik dat nog eens letterlijk zou meemaken.’

‘Nou ja, nooit teruggevonden… het volgende voorjaar pas,’ zei Sigurður Óli.

‘Ja, inderdaad. Ik kan niet zeggen hoe ellendig het was. Om te rillen. Þorfinnur was dan wel geen kostwinner, hij was single, maar dat maakt het niet minder vreselijk.’

‘Het is nu een jaar geleden.’

‘Ja.’

‘Ik heb begrepen dat niemand van jullie daar vaak in die omgeving kwam.’

‘Sverrir wel. Die heeft ons meegenomen. Hij komt er vandaan en is er bekend… dus… maar voor mij was het nieuw. Het was de eerste keer dat ik daar de gletsjer op geweest ben. Ik weet niet of ik het ooit nog wil overdoen.’

‘De sectie heeft niks anders opgeleverd dan dat Þorfinnur waarschijnlijk ten gevolge van een ongeluk is overleden. Hij is door een stel Zweedse toeristen op een zandstrandje bij Skarðsvík gevonden. Daar was zijn lichaam naartoe gedreven. Hij was onherkenbaar doordat hij zo lang in zee had gelegen, maar later is hij geïdentificeerd. Het vermoeden was dat hij gewoon onvoorzichtig is geweest en toen van de rotsen is gevallen.’

‘Ja, iets dergelijks moet het haast wel geweest zijn.’

‘Jullie werkten allemaal hier op de bank?’

‘Ja.’

‘En Sverrir is dus de laatste geweest die Þorfinnur levend heeft gezien?’

‘Ja. Hij zit er natuurlijk erg mee dat hij niet beter op hem gelet heeft en geeft er zichzelf tot op zekere hoogte de schuld van dat het zo gelopen is. Dat was uiteraard niet zo. Þorfinnur kon behoorlijk koppig zijn. Die liet zich niet zo gauw overtuigen.’

‘Wilde hij alleen doorgaan?’

‘Ja, dat is wat Sverrir zegt. Þorfinnur was helemaal verrukt van dat gebied.’

De gsm van de bankman ging over. Hij keek op het display en vroeg Sigurður Óli hem te willen excuseren. Hij zat achter zijn bureau en liet zijn stoel een halve cirkel draaien om meer privacy te hebben, maar Sigurður Óli kon het hele gesprek volgen. Het ging over een muziekensemble.

‘Waar heb je dat orkestje vandaan gehaald dat een paar dagen geleden bij je gespeeld heeft?’ vroeg Knútur. ‘Nee, ik heb een etentje,’ antwoordde hij op iets wat zijn gesprekspartner zei. ‘Ja, ik weet het, dat is kort dag, maar het is wel echt klasse. Een van de eigenaars komt ook. En dat ensemble – het had het helemaal, vond ik.’

Hij maakte een notitie, groette kort en draaide zich weer naar Sigurður Óli.

‘Was dat het?’ vroeg hij. Hij keek op de klok van zijn computerscherm alsof hij geen tijd meer had om met Sigurður Óli te praten.

‘Doen jullie allemaal hetzelfde werk?’

‘Nee, maar op sommige punten grijpt het natuurlijk wel in elkaar. We werken veel samen.’

‘Kun je zo’n punt noemen?’

‘Nee, dan zou ik inbreuk maken op de vertrouwelijkheid. Het bankgeheim is er niet voor niks, hè. Ik kan alleen maar zeggen dat we de belangen van bedrijven behartigen.

Knútur glimlachte.

Sigurður Óli vond dat hij nogal uit de hoogte deed. Knútur was wat jonger dan hij, waarschijnlijk vijf keer zo rijk, en hij bestelde musici voor bij een etentje, die kerel met zijn babyface. Sigurður Óli had bewondering voor zulke mensen. Die kwamen vooruit, en dat was hun eigen verdienste, hun eigen initiatief. Hij misgunde hun het succes dan ook nooit. Maar Knúturs gedrag was irritant, en het gedoe over dat orkestje werkte hem op de zenuwen, hij kon het niet helpen.

‘Ik begrijp het,’ zei hij. ‘Jullie kenden elkaar dus niet zo heel goed, jullie vieren?’

‘Jawel, we kennen elkaar allemaal heel goed op de bank. Maar waarom vraag je nu naar die geschiedenis? Ben je die weer aan het onderzoeken?’

‘Nou, om eerlijk te zijn, ik weet het niet. Ken je een vrouw die Sigurlína heet?’

‘Sigurlína?’ zei Knútur nadenkend. Hij stond op, alsof het gesprek wat hem betrof afgelopen was, liep naar de deur en opende die. Sigurður Óli maakte geen aanstalten om overeind te komen. ‘Nee, die naam zegt me zo direct niks. Moet ik die kennen?’

Hij knikte naar iemand op de gang. Tijd voor de volgende bespreking. De beleggingsrekeningen wachtten op nieuwe klanten.

‘Ze was secretaresse bij een accountantskantoor,’ zei Sigurður Óli. ‘Ze is in haar huis het slachtoffer geworden van lichamelijk geweld. Het is op het journaal geweest. Ze is in het ziekenhuis overleden.’

‘Dat heb ik op het journaal gezien. Ik zou niet weten wie het was.’

‘De firma waar ze werkte had kort voor die tragische gebeurtenissen in Snæfellsnes een tocht door het binnenland georganiseerd. Jullie hebben daar allemaal aan deelgenomen. Haar man heeft jullie toen begeleid. Lína werd ze genoemd.’

‘O, die? Was zíj dat, hebben ze háár in elkaar geslagen?’ zei Knútur, die eindelijk zijn houding scheen te hervinden. ‘Weten jullie wat er gebeurd is?’

‘De zaak is in onderzoek. Weet je weer wie het was?’

‘Ja, nou je het over die tocht hebt. We hebben het ontzettend leuk gehad. Ik bedoel, het reisje was leuk.’

‘Heb je verder nog contact met haar gehad? Na dat reisje?’

‘Nee, helemaal niet.’

‘Iemand uit jullie groep soms? Dus uit de groep van de bank, die met haar op stap is geweest?’

‘Nee, dat denk ik niet. Niet dat ik weet in elk geval.’

‘Ben je daar zeker van?’

Sigurður Óli stond op en liep naar de deur, die Knútur nog steeds openhield. Hij was nu te laat voor zijn volgende afspraak. Het geld wachtte niet op de mensen.

‘Ja,’ zei Knútur, ‘dat weet ik heel zeker. Je moet het maar aan de anderen vragen. Heeft ze soms iets over ons gezegd?’ vroeg hij toen.

Sigurður Óli kon de verleiding niet weerstaan hem een beetje te pesten.

‘Ja,’ zei hij. ‘Tegen haar man. Hij vond jullie ongelooflijk, echt ongelooflijk.’

‘Hoezo?’

‘Ze had het over een of ander smerig spelletje. Weet je wat ze daarmee bedoelde?’

‘Een smerig spelletje?’

‘Een of ander plan waar jullie mee rondliepen, een operatie waar jullie aan werkten. Ze gebruikte de woorden “ongelooflijk koud” toen ze jullie noemde. Wat er aan de hand was wist ze niet, maar daar ben ik gauw genoeg achter. Dank je voor je medewerking.’

Ze gaven elkaar een hand. Hij liet Knútur achter in de open deur, zijn kinderlijke gezicht een en al verwarring.

Doodskap
x97890214406511.xhtml
x97890214406512.xhtml
x97890214406513.xhtml
x97890214406514.xhtml
x97890214406515.xhtml
x97890214406516.xhtml
x97890214406517.xhtml
x97890214406518.xhtml
x97890214406519.xhtml
x978902144065110.xhtml
x978902144065111.xhtml
x978902144065112.xhtml
x978902144065113.xhtml
x978902144065114.xhtml
x978902144065115.xhtml
x978902144065116.xhtml
x978902144065117.xhtml
x978902144065118.xhtml
x978902144065119.xhtml
x978902144065120.xhtml
x978902144065121.xhtml
x978902144065122.xhtml
x978902144065123.xhtml
x978902144065124.xhtml
x978902144065125.xhtml
x978902144065126.xhtml
x978902144065127.xhtml
x978902144065128.xhtml
x978902144065129.xhtml
x978902144065130.xhtml
x978902144065131.xhtml
x978902144065132.xhtml
x978902144065133.xhtml
x978902144065134.xhtml
x978902144065135.xhtml
x978902144065136.xhtml
x978902144065137.xhtml
x978902144065138.xhtml
x978902144065139.xhtml
x978902144065140.xhtml
x978902144065141.xhtml
x978902144065142.xhtml
x978902144065143.xhtml
x978902144065144.xhtml
x978902144065145.xhtml
x978902144065146.xhtml
x978902144065147.xhtml
x978902144065148.xhtml
x978902144065149.xhtml
x978902144065150.xhtml
x978902144065151.xhtml
x978902144065152.xhtml
x978902144065153.xhtml
x978902144065154.xhtml
x978902144065155.xhtml
x978902144065156.xhtml
x978902144065157.xhtml
x978902144065158.xhtml
x978902144065159.xhtml
x978902144065160.xhtml
x978902144065161.xhtml
x978902144065162.xhtml
x978902144065163.xhtml
x978902144065164.xhtml
x978902144065165.xhtml
x978902144065166.xhtml
x978902144065167.xhtml