Woensdag 19 februari
’S OCHTENDS VROEG GING BIJ ANNA-MARIA MELLA THUIS DE TELEFOON.
‘Laat maar gaan,’ zei Robert hees.
Maar Anna-Maria’s hand had zich door jarenlange routine al uitgestrekt om de hoorn op te pakken.
Het was Sven-Erik Stålnacke.
‘Met mij,’ zei hij kort. ‘Je klinkt buiten adem.’
‘Ik kom net de trap op.’
‘Heb je al naar buiten gekeken? Het heeft vannacht gigantisch gesneeuwd.’
‘Mmm.’
‘We hebben antwoord uit Linköping,’ zei Sven-Erik. ‘Geen vingerafdrukken op het mes. Het is afgespoeld en afgedroogd. Maar het is het moordwapen. Er zijn sporen van Viktor Strandgårds bloed gevonden op het lemmet, vlak bij het handvat. En in Sanna Strandgårds gootsteen zijn sporen gevonden van Viktors bloed.’
Bij wijze van antwoord klakte Anna-Maria nadenkend met haar tong tegen haar gehemelte.
‘En Von Post gaat over de rooie. Hij had natuurlijk gewild dat we een sluitend technisch bewijs zouden vinden. Hij belde me vanmorgen tegen halfzes en brulde van alles en nog wat over motieven en dat we het stompe voorwerp waarmee de jongen op zijn achterhoofd is geslagen, moeten vinden.’
‘Tja, daar heeft hij gelijk in,’ zei Anna-Maria.
‘Denk je dat zij het gedaan heeft?’ vroeg Sven-Erik.
‘Het zou erg contra-intuïtief zijn als dat zo was. Maar ik ben geen psycholoog.’
‘Von Pest is in elk geval van plan haar flink aan te pakken.’
Anna-Maria snoof geïrriteerd.
‘Hoezo aanpakken?’ vroeg ze.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Sven-Erik. ‘Hij zal haar natuurlijk weer verhoren. En hij had het erover dat hij haar naar Luleå zou sturen als ze in hechtenis wordt genomen.’
‘Maar verdomme,’ riep Anna-Maria uit. ‘Snapt hij dan niet dat het niet helpt om haar bang te maken? We zouden een professional moeten zien te vinden die met haar kan praten. Ik ga zelf trouwens eens met Sanna praten. Erbij zitten terwijl hij haar verhoort levert niets op.’
‘Wees voorzichtig,’ waarschuwde Sven-Erik. ‘Begin haar niet achter zijn rug om te verhoren, dan heb je de poppen aan het dansen.’
‘Ik zal wel een reden verzinnen. Het is beter dat ik de grenzen oprek dan jij.’
‘Wanneer kom je?’ vroeg Sven-Erik. ‘Je hebt een ton faxen uit Linköping om mee aan de slag te gaan. De meisjes van het secretariaat hollen hier als lemmingen rond. Ze vragen zich af of alles geregistreerd moet worden en verder zijn ze chagrijnig omdat de fax de hele ochtend al geblokkeerd is.’
‘Dat zijn kopieën uit Viktors bijbel. Zeg maar tegen hen dat die niet geregistreerd hoeven te worden.’
‘Dus wanneer kom je?’ vroeg Sven-Erik opnieuw.
‘Dat duurt nog wel even,’ zei Anna-Maria ontwijkend. ‘Robert moet de auto nog uit de sneeuw zien te krijgen en zo.’
‘Nou ja,’ zei Sven-Erik. ‘Dan zien we wel wanneer we elkaar zien.’
Hij hing op.
‘En waar waren we gebleven?’ grijnsde Anna-Maria terwijl ze neerkeek op Robert.
‘Hier,’ antwoordde Robert met een lach in zijn stem.
Hij lag naakt op zijn rug onder haar en liet zijn handen over de geweldige buik omhoog gaan naar haar borsten.
‘Hier waren we,’ zei hij en hij cirkelde over de bruine tepelhoven. ‘Exact hier.’
REBECKA MARTINSSON STOND OP HET ERF VOOR HET HUIS VAN HAAR grootmoeder met een borstel de sneeuw van de auto weg te vegen. Er was die nacht veel gevallen en daarom was het een flinke klus om de auto schoon te krijgen. Ze zweette onder haar muts. Het was nog steeds donker en de sneeuw stortte neer. Bergen losse sneeuw op de weg en geen zicht. Het zou geen pretje zijn om naar de stad te rijden. Als ze sowieso al weg zou kunnen rijden van het erf. Sara en Lova zaten vanachter het keukenraam naar haar te kijken. Er was geen enkele reden om hen buiten te laten wachten en te laten ondersneeuwen, of ze in de auto te laten zitten tot ze het ijskoud hadden. Tjapp had een rondje om het huis gerend en was op het moment nergens te bekennen. Haar mobieltje ging; ze drukte het oordopje in haar oor en zei ongeduldig:
‘Rebecka.’
Het was Maria Taube.
‘Hallo,’ zei ze vrolijk. ‘Goh, dat je de telefoon opneemt. Ik had verwacht een praatje met je voicemail te mogen maken.’
‘Ik heb net een van de buren gebeld en hem gevraagd me te helpen weg te komen met de auto,’ hijgde Rebecka. ‘De kinderen moeten naar de crèche en naar school en het sneeuwt ontzettend. Ik kom niet weg met de auto.’
‘De kinderen moeten naar de crèche,’ bauwde Maria Taube haar na. ‘Spreek ik echt met Rebecka Martinsson? Het klinkt eerder als een vermoeide ouder met kleine kinderen. Met de ene voet in de crèche, de andere op het werk en godzijdank is het bijna vrijdag, dan kun je met een zak chips en een borrel voor de televisie bijkomen.’
Rebecka lachte. Door de vallende sneeuwvlokken kwamen Tjapp en Bella in volle vaart aangerend. De sneeuw spoot achter hen omhoog. Bella liep op kop. De diepe sneeuw was een grotere hindernis voor Tjapp, die kortere poten had. Sivving moest in aantocht zijn.
‘Ik heb de gegevens over de kerk gekregen die je wilde hebben,’ zei Maria. ‘En ik heb Johan Dahlström beloofd hem als dank mee uit eten te nemen, dus nu ben je mij een kroegentocht of iets dergelijks schuldig. Ik kan het wel gebruiken om een keer naar Sturehof te gaan en wat aandacht te krijgen.’
‘Het klinkt als een goeie deal voor jou,’ zei Rebecka hijgend, terwijl ze met de veger over de motorkap heen ging. ‘Eerst zal jouw Johan erop staan jou mee uit eten te nemen als dank voor jouw bedankdinertje, en vervolgens word je door mij in de kroeg getrakteerd. Laat dus maar eens horen wat voor schitterende informatie je voor me hebt.’
‘Hij is mijn Johan niet. En dankbaar en vriendelijk graag, anders krijg je geen informatie.’
‘Ik ben dankbaar en vriendelijk,’ zei Rebecka gehoorzaam. ‘Vertel op.’
‘Oké, hij zei dat de kerk alleen “bijzondere vermelding” heeft aangekruist.’
‘Shit,’ zei Rebecka.
‘Ik heb me nooit met ideële verenigingen en stichtingen en dergelijke beziggehouden. Wat houdt dat in?’ vroeg Maria.
‘Dat ze een ideële vereniging voor het algemeen belang zijn, die geen inkomsten- en vermogensbelasting hoeft te betalen. Daarom hoeven ze geen aangifte te doen bij de belastingdienst en hoeven ze ook geen verantwoording af te leggen. Het is daarom niet mogelijk inzage te krijgen in hun activiteiten.
Wat Viktor Strandgård betreft, hij kreeg een bescheiden salaris van de kerk. Johan heeft gekeken wat hij twee jaar geleden verdiende: geen andere inkomsten, geen vermogen, geen onroerend goed en geen waarde papieren.’
Sivving kwam het erf opgelopen. Hij had een bontmuts over zijn ogen getrokken en sleepte een sneeuwschuiver achter zich aan. De honden renden hem tegemoet en stuiterden speels rondom zijn benen. Rebecka zwaaide naar hem, maar hij had zijn blik op de grond gericht en zag haar niet.
‘De pastores krijgen vijfenveertigduizend kronen per maand.’
‘Dat is ranzig goed betaald voor een pastor,’ zei Rebecka.
‘Thomas Söderberg heeft een flink aantal aandelen voor een slordige half miljoen. En hij bezit een onbebouwd stuk grond op Värmdö.’
‘Värmdö bij Stockholm?’ vroeg Rebecka.
‘Ja, belastbare waarde vierhonderdtwintigduizend kronen. Maar het kan natuurlijk veel meer waard zijn. De belastbare waarde van het huis van Vesa Larsson is 1,2 miljoen. Het is tamelijk nieuw en is vorig jaar getaxeerd. Hij heeft een hypotheek van ruim een miljoen. Waarschijnlijk op het huis.’
‘En Gunnar Isaksson?’ vroeg Rebecka.
‘Niets bijzonders. Wat obligaties, beetje spaargeld op de bank.’
‘Oké,’ zei Rebecka. ‘En hoe zit het verder met de kerk? Zijn ze eigenaars van een of ander bedrijf of zo?’
Sivving dook op achter Rebecka.
‘Hallo!’ bulderde hij. ‘Sta je hier in jezelf te praten?’
‘Wacht even,’ zei Rebecka tegen Maria.
Ze draaide zich om naar Sivving. Boven de sjaal was slechts een klein gedeelte van zijn gezicht zichtbaar. Boven op zijn bontmuts lag een hoopje sneeuw.
‘Ik praat tegen iemand aan de telefoon,’ zei ze terwijl ze naar het snoertje van haar oordopje wees. ‘Ik kom niet weg met de auto. De wielen draaien alleen maar rond als ik probeer te starten.’
‘Telefoneer je via dat draadje?’ vroeg hij. ‘Godallemachtig, binnenkort wordt al in de kraamkliniek een telefoon in je schedel getransplanteerd. Praat jij maar, dan kijk ik wat ik kan doen.’
Hij begon met de schuiver sneeuw voor de auto weg te duwen.
‘Hallo,’ zei Rebecka.
‘Ik ben er nog,’ antwoordde Maria. ‘De kerk heeft geen bezit, maar ik heb de pastores en hun gezinnen ook gecheckt. De echtgenotes van de pastores zijn eigenaars van een handelsmaatschappij, VictoryPrint HB.’
‘Heb je dat verder uitgezocht?’
‘Nee, maar de gegevens zijn openbaar, dus je zult even bij de belastingdienst langs moeten gaan. Ik wilde Johan niet weer vragen. Hij was er sowieso al niet echt blij mee dat hij gegevens moest halen van het transactienet van een ander kantoor.’
‘Hartstikke bedankt,’ zei Rebecka. ‘Ik moet Sivving nu helpen met ruimen. Ik bel je.’
‘Wees voorzichtig,’ zei Maria voor ze ophing.
LANGZAAMAAN VERLIET DE NACHT SANNA STRANDGÅRD. DREEF weg, naar buiten, door het gepantserde raam en de zware stalen deur en maakte plaats voor de onverzoenlijke dag. Het zou nog even duren voor het buiten licht zou worden. Een zwak schijnsel van de straatverlichting drong door het raam naar binnen en nestelde zich als een schemering onder het plafond. Sanna bleef doodstil op de brits liggen.
Nog even, smeekte ze, maar de barmhartige slaap was verdwenen.
Haar gezicht voelde verdoofd. Haar handen kropen van onder de deken te voorschijn en ze streek ermee over haar lippen. Haar handen waren Sara’s zachte haar. Haar neus snoof Lova’s geur op. Ze rook nog steeds als een klein kind, hoewel ze al een grote meid aan het worden was. Haar lichaam ontspande zich en zonk weg in herinneringen. De slaapkamer thuis in de flat. Allevier in het bed. Lova, met haar armen om haar nek. Sara, weggekropen achter haar rug. En Tjapp boven op Sara’s voeten. De zwarte pootjes die renden tijdens haar slaap. Ze waren stuk voor stuk in haar huid getatoeëerd, ingekerfd aan de binnenkant van haar handen en lippen. Wat er ook gebeurde, haar lichaam zou zich hen herinneren.
Rebecka, dacht ze. Ik zal hen niet verliezen. Rebecka regelt het. Ik zal niet huilen. Dat is nergens goed voor.
Een uur later werd de celdeur voorzichtig op een kier geopend. Er stroomde licht naar binnen en iemand fluisterde:
‘Ben je wakker?’
Het was Anna-Maria Mella. De agent met de lange vlecht en de dikke buik.
Sanna antwoordde en Anna-Maria’s gezicht werd zichtbaar in de deuropening.
‘Ik kwam even kijken of je zin had in ontbijt. Thee en een boterham?’
Sanna knikte en Anna-Maria verdween uit het zicht. Ze liet de celdeur een stukje open staan.
Vanuit de gang hoorde Sanna de ontmoedigde stem van de bewaker: ‘Verdomme, Mella.’
Daarna hoorde ze Anna-Maria antwoorden:
‘Ach kom op, man. Wat denk je dat ze zal doen? Hierheen komen om de veiligheidsdeur op te blazen?’
Ze is vast een goede moeder, dacht Sanna. Zo eentje die de deur op een kier laat staan, zodat de kinderen haar bezig kunnen horen in de keuken. Eentje die het lampje bij het bed laat branden als het eng is in het donker.
Even later kwam Anna-Maria terug met twee boterhammen met komkommer in haar ene hand en een mok thee in de andere. Onder haar arm had ze een map vastgeklemd en ze duwde de deur dicht met haar voet. De rand van de mok was hier en daar beschadigd en hij was ooit het bezit geweest van DE BESTE OMA VAN DE WERELD.
‘Wauw,’ zei Sanna dankbaar terwijl ze overeind ging zitten. ‘Ik dacht dat je in de bajes op water en brood moest leven.’
‘Dit is water en brood,’ lachte Anna-Maria. ‘Mag ik gaan zitten?’
Sanna maakte een uitnodigend gebaar naar het voeteneind van de brits en Anna-Maria ging zitten. Ze legde de map op de grond neer.
‘Hij is gezakt,’ zei Sanna tussen de slokken thee door, met een hoofdbeweging naar Anna-Maria’s buik. ‘Nu duurt het niet lang meer.’
‘Nee,’ glimlachte Anna-Maria.
Ze lieten de stilte een tijdje voortduren. Sanna at haar boterhammen met kleine hapjes. De komkommer knapte tussen haar tanden. Anna-Maria keek door het raam naar buiten naar het dichte gordijn van sneeuwvlokken.
‘De moord op je broer was zo, hoe zal ik het zeggen, religieus,’ zei Anna-Maria bedachtzaam. ‘Het had iets ritueels.’
Sanna hield op met kauwen. Het stuk brood bleef als een brok in haar mond zitten.
‘De uitgestoken ogen, de afgehakte handen, de grote hoeveelheid steekwonden,’ vervolgde Anna-Maria. ‘De plek waar het lichaam lag. Midden op het pad naar het altaar. En geen sporen van gevecht of andere gewelddadigheden.’
‘Als een offerlam,’ zei Sanna zacht.
‘Precies,’ zei Anna-Maria instemmend. ‘En ik moest denken aan een plek in de bijbel waar staat “oog om oog, tand om tand”.’
‘Dat staat in een van de boeken van Mozes,’ zei Sanna en ze pakte de bijbel die op de vloer naast de brits lag.
Ze zocht even en las toen hardop:
‘Maar indien er een ander letsel is, zult gij geven leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand…’
Ze pauzeerde even en las stil voor zichzelf voordat ze vervolgde: ‘…voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem.’
‘Wie had er een reden om wraak op hem te nemen?’ vroeg Anna-Maria.
Sanna gaf geen antwoord, maar bladerde doelloos in de bijbel. ‘Ze steken mensen vaak de ogen uit in het Oude Testament,’ zei ze. ‘De Filistijnen staken Simson de ogen uit. De Ammonieten boden de belegerden in Jabes vrede aan op voorwaarde dat ze hun allemaal het rechteroog mochten uitsteken.’
Ze zweeg toen de deur wijdopen zwaaide en de bewaker verscheen met in zijn kielzog Rebecka. Rebecka’s haar hing in natte slierten over haar schouders. De mascara lag in twee zwarte plakken onder haar ogen en haar neus was een venijnig rode, druppelende kraan.
‘Goedemorgen,’ zei ze en ze keek pissig naar de twee glimlachende vrouwen op de brits. ‘Vraag niets!’
De bewaker ging terug naar zijn post en Rebecka bleef in de deuropening staan.
‘Houden jullie een korte ochtenddienst?’ vroeg ze.
‘We hadden het over uitgestoken ogen in de bijbel,’ zei Sanna.
‘“Oog voor oog, tand voor tand” bijvoorbeeld,’ vulde Anna-Maria aan.
‘Mmm,’ zei Rebecka. ‘Verder staat er ook nog ergens in een van de evangeliën “indien uw oog u tot zonde zou verleiden” enzovoort, waar staat dat?’
Sanna bladerde in de bijbel.
‘Dat staat in Markus,’ zei ze. ‘Hier, Markus 9:43 en verder. “En indien uw hand u tot zonde verleidt, houw haar af. Het is beter, dat gij verminkt ten leven ingaat, dan dat gij met uw twee handen ter helle vaart, in het onuitblusbare vuur, En indien uw voet u tot zonde zou verleiden, houw hem af. Het is beter, dat gij kreupel ten leven ingaat, dan dat gij met uw twee voeten in de hel geworpen wordt, En indien uw oog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit. Het is beter, dat gij met één oog het Koninkrijk Gods binnengaat, dan dat gij met twee ogen in de hel geworpen wordt, waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust.”’
‘Godsamme, zeg!’ zei Anna-Maria hartstochtelijk.
‘Hoe kwamen jullie daar zo op?’ vroeg Rebecka terwijl ze zich uit haar lange jas wurmde.
Sanna legde de bijbel weg.
‘Anna-Maria zei dat ze de moord op Viktor zo ritueel vond,’ antwoordde ze.
Er ontstond een gespannen stilte in de kleine ruimte. Rebecka bekeek Anna-Maria met een grimmige uitdrukking op haar gezicht.
‘Ik wil niet dat je met Sanna over de moord praat als ik niet aanwezig ben,’ zei ze scherp.
Anna-Maria boog zich moeizaam voorover en pakte de map van de vloer. Ze stond op en keek Rebecka met vaste blik aan.
‘Ik had het niet gepland,’ zei ze. ‘Het gebeurde gewoon. Ik loop met jullie mee naar de bezoekersruimte. Rebecka, je kunt de bewaker vragen met Sanna mee te lopen naar de douche als jullie klaar zijn, dan zien we elkaar over veertig minuten in de verhoorkamer.’
Ze overhandigde de map aan Rebecka.
‘Hier, zei ze, met verzoenende glimlach. De kopieën uit Viktors bijbel die je wilde hebben. Ik hoop echt dat we prettig kunnen samenwerken.’
Eén-nul voor jou, dacht Rebecka, toen Anna-Maria voor hen uit liep naar de bezoekersruimte.
Toen ze alleen waren, liet Rebecka zich op een stoel zakken en keek verbeten naar Sanna die bij het raam stond en naar buiten naar de vallende sneeuw keek.
‘Wie kan het moordwapen in jouw flat hebben gelegd?’ vroeg ze.
‘Ik kan niemand bedenken,’ zei Sanna. ‘En ik weet nu niet meer dan eerst. Ik lag te slapen. Viktor stond aan mijn bed. Ik zette Lova op de slee en nam Sara bij de hand en ging naar de kerk. Daar lag hij.’
Ze zwegen beiden. Rebecka opende de map die ze van Anna-Maria had gekregen. Het eerste papier was de achterkant van een gekopieerde ansichtkaart. Er zat geen postzegel op. Rebecka staarde naar het handschrift. Het werd haar koud om het hart. Het was hetzelfde handschrift als dat van de boodschap op haar auto. Onregelmatig. Alsof degene die het had geschreven handschoenen aan had gehad of met de verkeerde hand had geschreven. Ze las:
‘Wat wij hebben gedaan, is niet verkeerd in Gods ogen. Ik hou van je.’
‘Wat is er?’ vroeg Sanna verschrikt toen ze de kleur uit Rebecka’s gezicht zag wegtrekken.
Ik kan niets zeggen over het briefje op de auto, dacht Rebecka. Ze zou gek worden van ongerustheid. Doodsbang dat de kinderen iets zal overkomen.
‘Niets,’ zei ze, ‘maar moet je dit horen.’
Ze las de ansichtkaart hardop voor.
‘Wie hield van hem, Sanna?’ vroeg ze.
‘Ik weet het niet,’ antwoordde ze. ‘Een heleboel mensen.’
‘Je weet echt niets,’ zei Rebecka geïrriteerd.
Ze voelde zich ontregeld. Er klopte iets niet, maar ze kon niet bedenken wat.
‘Had je ruzie met Viktor toen hij doodging?’ vroeg ze. ‘Waarom mochten hij en je ouders de meisjes niet ophalen?’
‘Dat heb ik toch uitgelegd?’ zei Sanna ongeduldig. ‘Viktor zou ze gewoon bij mama en papa hebben achtergelaten.’
Rebecka zei niets en keek door het raam. Ze dacht aan Patrik Mattsson. Op de video van de dienst had hij Viktors handen gegrepen. En Viktor had zich losgerukt.
‘Ik moet nu douchen, wil ik op tijd zijn voor het verhoor,’ zei Sanna.
Rebecka knikte afwezig.
Ik moet met Patrik Mattsson praten, dacht ze.
Ze schrok op uit haar gedachten doordat Sanna vluchtig over haar haar streek.
‘Ik hou van je Rebecka,’ zei ze teder. ‘Mijn allerliefste zuster.’
Ja, zo godvergeten veel als iedereen van je houdt, dacht Rebecka. Ze liegen, bedriegen en vreten je uit pure liefde op als ontbijt.
Rebecka en Sanna zitten aan de keukentafel. Sara ligt in een trappelzak in de woonkamer naar haar favoriete muzikant Jojje Wadenius te luisteren. Dat is haar ochtendritueel. Pap en Jojje in de trappelzak. In de keuken staat de radio op PI. De oranje papieren ster hangt nog steeds in het raam, hoewel het al februari is. Maar je moet wat van de versieringen en het licht van kerst bewaren, als je het tot de nawinter wilt volhouden. Sanna staat bij het fornuis boterhammen te smeren. De koffiepercolator borrelt een laatste keer en valt stil. Ze schenkt twee koppen in en zet ze op de keukentafel.
De misselijkheid golft krachtig door Rebecka heen. Ze springt op van tafel en rent naar de wc. Ze heeft niet eens tijd genoeg om de klep van de wc helemaal omhoog te doen. Het grootste deel van het braaksel komt boven op de klep en op de grond terecht.
Sanna komt achter haar aan. In de deuropening van de wc staat ze in haar groene ochtendjas van pluizig pluche met ongeruste ogen naar Rebecka te kijken. Rebecka veegt met de rug van haar hand een draad slijm en braaksel uit haar mondhoek. Als ze opkijkt ziet ze dat Sanna het begrepen heeft.
‘Wie?’ vraagt Sanna. ‘Is het Viktor?’
‘Hij heeft het recht het te weten,’ zegt Sanna.
Ze zitten weer aan de keukentafel. De koffie is weggegooid.
‘Waarom?’ zegt Rebecka hard.
Ze voelt zich alsof ze ingekapseld zit in dik glas. Zo is het al een tijdje. Haar lichaam ontwaakt ’s ochtends lang voor zijzelf. Haar mond opent zich voor de tandenborstel. Haar handen maken het bed op. Haar benen lopen naar school. Soms blijft ze midden op straat staan en dan vraagt ze zich af of het niet zaterdag is. Of ze eigenlijk wel naar school moet. Maar het is opmerkelijk: haar benen hebben altijd gelijk. Ze komt op het juiste tijdstip in het juiste lokaal aan. Haar lichaam redt zich prima zonder haar. Ze heeft de kerk gemeden. Ze heeft de schuld gegeven aan haar huiswerk en griep en is naar haar grootmoeder in Kurravaara gegaan. Thomas Söderberg heeft niet naar haar gevraagd, heeft niet gebeld.
‘Omdat het zijn kind is,’ zegt Sanna. ‘Hij zal het hoe dan ook doorkrijgen. Ik bedoel, over een paar maanden kun je het zien.’
‘Nee,’ zegt Rebecka toonloos. ‘Je zult niets zien.’
Ze ziet hoe de betekenis van hetgeen ze net heeft gezegd bij Sanna bezinkt.
‘Nee, Rebecka,’ zegt ze terwijl ze haar hoofd schudt.
De tranen wellen op in haar ogen en ze grijpt naar Rebecka’s hand, maar Rebecka staat op en trekt haar schoenen en donzen jack aan.
‘Ik houd van je, Rebecka,’ smeekt Sanna. ‘Begrijp je niet dat het een geschenk is. Ik zal je helpen om...’
Ze zwijgt als ze Rebecka’s minachtende blik ziet.
‘Ik weet het,’ zegt ze zacht. ‘Je vindt dat ik niet eens voor mijzelf en Sara kan zorgen.’
Sanna begraaft haar gezicht in haar handen en begint ontroostbaar te huilen.
Rebecka staat op en verlaat de flat. De woede bonkt binnen in haar. Haar handen ballen zich in haar wanten. Het voelt alsof ze iemand zou kunnen vermoorden. Wie dan ook.
Als Rebecka weg is, neemt Sanna de hoorn van de haak en draait een nummer. Het is Thomas Söderbergs vrouw Maja die opneemt.
PATRIK MATTSSON WERD OM KWART OVER ELF ’S OCHTENDS WAKKER van het geluid van een sleutel die in de buitendeur van zijn flat werd omgedraaid. Vervolgens de stem van zijn moeder. Broos als ijs in de herfst. Vervuld van ongerustheid. Ze riep zijn naam en hij hoorde hoe ze door de hal liep, langs de badkamer waar hij lag. Ze bleef bij de deur van de woonkamer staan en riep opnieuw. Na een tijdje klopte ze op de badkamerdeur.
‘Hallo! Patrik!’
Ik zou moeten antwoorden, dacht hij.
Hij verplaatste zich een stukje en de tegeltjes van de vloer gaven kilte door aan zijn gezicht. Hij moest ten slotte in slaap gevallen zijn. Op de vloer van de badkamer. In elkaar gekropen als een foetus. Hij had zijn kleren nog aan.
Opnieuw de stem van zijn moeder. Hardnekkig geklop op de deur.
‘Hallo. Patrik, doe alsjeblieft de deur open. Gaat het goed met je?’
Nee, het gaat niet goed met me, dacht hij. Het zal nooit meer goed met me gaan.
Zijn lippen vormden de naam. Maar geen enkel geluid kreeg toestemming om over zijn lippen te komen.
Viktor. Viktor. Viktor.
Nu rukte ze aan de deurkruk.
‘Patrik, nu doe je de deur open of anders bel ik de politie, zodat zij hem kunnen inslaan.’
Allemachtig. Hij wist op zijn knieën te gaan zitten. Zijn hoofd bonkte als een klopboor. De heup waarmee hij op de harde tegelvloer had gelegen deed pijn.
‘Ik kom,’ kraste hij. ‘Ik… voelde me opeens niet goed. Wacht.’
Ze deinsde achteruit toen hij de deur opendeed.
‘Wat zie je eruit,’ riep ze. ‘Ben je ziek?’
‘Ja,’ antwoordde hij.
‘Zal ik bellen om te zeggen dat je thuisblijft vandaag?’
‘Nee, ik moet er nu vandoor.’
Hij keek op de klok.
Ze liep achter hem aan de woonkamer in. Bloempotten lagen kapot op de grond. Het vloerkleed was in een hoek terechtgekomen. Een van de leunstoelen was omvergeworpen.
‘Wat is er hier gebeurd?’ vroeg ze met een dun stemmetje.
Hij draaide zich om en pakte haar schouders vast.
‘Dat heb ik zelf gedaan, mama. Maar je hoeft je geen zorgen te maken. Het gaat nu weer beter.’
Ze knikte bij wijze van antwoord, maar hij kon zien dat ze bijna moest huilen. Hij wendde zich van haar af.
‘Ik moet naar de paddestoelenkwekerij,’ zei hij.
‘Ik blijf hier om het voor je op te ruimen,’ zei zijn moeder achter zijn rug terwijl ze zich vooroverboog om een glas van de vloer op te rapen.
Patrik Mattsson verzette zich tegen haar inschikkelijke zorg.
‘Nee, alsjeblieft mama, dat hoeft niet,’ zei hij.
‘Voor mij,’ fluisterde ze en ze probeerde zijn blik te vangen.
Ze zoog haar onderlip naar binnen in een poging haar tranen te bedwingen.
‘Ik weet dat je me niet in vertrouwen wilt nemen,’ vervolgde ze. ‘Maar als ik hier nou op mag ruimen, dan…’
Ze slikte een keer.
‘…dan heb ik toch iets voor je gedaan,’ maakte ze haar zin af.
Hij liet zijn schouders zakken en dwong zichzelf haar een snelle knuf fel te geven.
‘Oké,’ zei hij. ‘Je bent lief.’
Daarna vluchtte hij de deur uit.
Hij ging in zijn Golf zitten en draaide de contactsleutel om. Liet de motor met de koppeling ingedrukt brullen om zijn gedachten te overstemmen.
Niet huilen, vermande hij zich.
Hij verstelde de achteruitkijkspiegel en bekeek zijn eigen gezicht. Zijn ogen waren gezwollen en zijn haar lag in vermoeide slierten op zijn hoofd. Hij stootte een kort, vreugdeloos lachje uit. Het klonk als een kuchje. Daarna draaide hij de spiegel met een ruk de andere kant op.
Ik zal nooit meer aan hem denken, dacht hij. Nooit meer.
Hij slipte de Gruvvägen op en ging harder rijden op de heuvel naar de Lappgatan. Hij moest bijna op zijn geheugen rijden, hij zag niets vanwege de sneeuwval. De weg was die ochtend geveegd, maar sindsdien was er meer sneeuw gevallen en de losse sneeuw gaf de voorwielen verraderlijke grip. Hij vergrootte de druk op het gaspedaal. Af en toe bleef een van de wielen vastzitten, waardoor de auto naar de andere weghelft gleed. Het maakte allemaal niet uit.
Op de kruising met de Lappgatan kon hij met geen mogelijkheid stoppen, de auto gleed hulpeloos rechtdoor de straat over. Vanuit zijn ooghoeken zag hij een vrouw met een stepslee met voorop een klein kind. Ze trok de slee naar achteren over de sneeuwwal langs de kant van de weg en hief haar arm. Vermoedelijk stak ze haar middelvinger naar hem op. Toen hij de Laestadiaanse kapel passeerde, veranderde de ondergrond. De sneeuw was samengepakt door het gewicht van de auto’s, er hadden zich sporen gevormd, maar de Golf wilde graag zijn eigen weg gaan. Achteraf kon hij zich niet herinneren hoe hij de kruising van de Gruvvägen met de Hjalmar Lundbohmsvägen was overgestoken. Was hij voor het stoplicht blijven staan?
Bij de mijn reed hij langs het wachthuisje met zijn hand geheven in een groet. De bewaker was verdiept in zijn krant en keek niet eens op. Hij bleef staan bij de slagboom voor de opening van de mijntunnel die de berg inging. Zijn lichaam trilde. Zijn vingers wilden niet gehoorzamen toen hij in zijn jaszak onhandig tastend naar een sigaret zocht. Hij voelde zich leeg vanbinnen. Dat was goed. De afgelopen vijf minuten had hij geen enkele keer aan Viktor Strandgård gedacht. Hij inhaleerde de rook met diepe trekken.
‘Rustig aan,’ fluisterde hij troostend, ‘rustig aan.’
Hij had misschien thuis moeten blijven. Maar de hele dag opgesloten zitten in zijn flat… Dan zou hij vast van het balkon springen.
Ach, hou toch op, hoonde hij. Alsof je dat zou durven. Theekopjes breken en bloempotten op de grond smijten, dat kun je.
Hij draaide het raampje van zijn auto open en strekte zijn hand uit om zijn pasje in de gleuf van de kaartlezer te steken.
Een hand sloot zich om zijn pols en er ging zo’n schok door hem heen dat de as van de sigaret op zijn schoot viel. Eerst zag hij niet wie het was en zijn maag kneep samen van angst. Toen verscheen er een bekend gezicht voor het raam.
‘Rebecka Martinsson,’ zei hij.
Er viel sneeuw op haar donkere haar, de vlokken smolten op haar neus.
‘Ik wil met je praten,’ zei ze.
Hij maakte een hoofdbeweging naar de stoel naast hem.
‘Stap dan maar in.’
Rebecka twijfelde. Ze dacht aan het briefje dat op haar auto had gezeten. ‘Je moet sterven’, ‘je bent gewaarschuwd’.
‘It’s now or never, zoals The King zegt’, zei Patrik Mattsson en hij boog zich over de passagiersstoel om het portier te openen.
Rebecka keek naar de mijngang voor zich. Een zwarte tunnel de onderwereld in.
‘Oké, maar ik heb een hond in de auto. Ik moet over een uur terug zijn.’
Ze liep om de auto heen, ging op de passagiersstoel zitten en trok het portier dicht.
Niemand weet waar ik ben, dacht ze, terwijl Patrik Mattsson zijn pasje in de kaartlezer stak en de slagboom die de weg naar de mijn versperde, langzaam omhoogging.
Hij liet de koppeling opkomen en ze reden de mijn in.
Voor hen lichtten de reflectoren aan de wanden van de mijn op en achter hen sloot de compacte duisternis zich als een zwart fluwelen gordijn.
Rebecka probeerde wat met hem te praten. Het was alsof ze een onwillige hond aan een riem achter zich aan sleepte.
‘Mijn oren zitten opeens dicht. Hoe komt dat?’
‘Het hoogteverschil.’
‘Hoe diep gaan we?’
‘540 meter.’
‘Dus je bent paddestoelenkweker geworden.’
Geen antwoord.
‘Shii-take, dat heb ik nog nooit gegeten. Ben jij de enige die er werkt?’
‘Nee.’
‘Dus er werken er meer. Zijn er op het moment meer mensen?’
Geen antwoord, hij reed snel naar beneden.
Patrik Mattsson parkeerde de auto voor een ondergrondse werkplaats. Er was geen deur, alleen een grote opening in de bergwand. Daarbinnen zag Rebecka mannen in overalls met helmen op. Ze hadden werktuigen in hun handen. Enorme monsters van boormachines van Atlas Copco stonden in een rij opgesteld om gerepareerd te worden.
‘Hierheen,’ zei Patrik Mattsson en hij liep weg.
Rebecka liep achter hem aan, keek naar de mannen in de werkplaats en wenste dat een van hen zich om zou draaien en haar zou zien.
Aan weerszijden torende een zwarte oerberg omhoog. Her en der liep er water uit de berg dat de stenen wanden groen kleurde.
‘Het is koper dat groen wordt door het water,’ legde Patrik uit toen ze ernaar vroeg.
Hij doofde zijn sigaret onder zijn schoen en opende met een sleutel een zware metalen deur in de bergwand.
‘Ik dacht dat je hierbeneden niet mocht roken,’ zei Rebecka.
‘Waarom niet?’ vroeg Patrik. ‘Er zijn hier geen explosieve gassen of zo, hoor.’
Ze lachte even.
‘Mooi zo. Dan kun je je vijfhonderd meter onder de grond verstoppen om stiekem te roken.’
Hij hield de zware deur open en gebaarde met zijn hand dat zij voor hem naar binnen mocht gaan.
‘Ik heb nooit begrepen waar die gebodenlijst van de kerk goed voor is,’ zei ze, terwijl ze zich naar hem omdraaide om hem niet achter haar rug te hebben als ze naar binnen ging. ‘Gij zult niet roken. Gij zult geen alcohol nuttigen. Gij zult niet naar de discotheek gaan. Hoe komen ze erbij? Over schranspartijen en niet delen met behoeftigen, zonden die daadwerkelijk worden genoemd in de bijbel, wordt alleen maar zachtjes gesproken.’
De deur viel achter hen dicht. Patrik deed de verlichting aan. De ruimte zag eruit als een grote bunker. Aan rails aan het plafond hingen stalen planken. Op de planken lagen voorwerpen die eruitzagen als in plastic verpakte grote worsten of ronde houtblokken.
Rebecka vroeg en Patrik Mattsson vertelde.
‘In plastic verpakte houtsnippers,’ legde hij uit. ‘Ze zijn geïnjecteerd met sporen. Als ze een bepaalde tijd hebben gelegen, kun je het plastic weghalen en met je hand op de spaanders kloppen. Dan beginnen ze te groeien en na vijf dagen kun je oogsten.’
Hij verdween achter een plastic gordijn aan de andere kant van de ruimte. Na een tijdje kwam hij terug met een aantal blokken houtspaanders vol met shii-takes. Hij legde de blokken op een tafel en begon de paddestoelen met geoefende hand te plukken. Van tijd tot tijd gooide hij ze in een kartonnen doos. De geur van paddestoel en vochtig hout verspreidde zich door de ruimte.
‘Het klimaat hier is precies goed,’ zei hij. ‘En de lampen wisselen heel korte nachten en dagen automatisch af. Genoeg gekletst, Rebecka, wat wil je?’
‘Ik wil over Viktor praten.’
Hij bekeek haar uitdrukkingsloos. Rebecka kreeg het gevoel dat ze zich eenvoudiger had moeten kleden. Nu stonden ze hier op ieder hun niveau en probeerden ze te praten. Zij met die klotemantel van haar en haar dunne, dure handschoenen.
‘Toen ik hier woonde, waren jullie goede vrienden,’ zei ze.
‘Ja.’
‘Hoe was hij? Ik bedoel, nadat ik wegging.’
Achter het gordijn sloeg het bewateringssysteem dof sissend aan. Er spoot vocht uit het plafond en het stroomde langs het stijve, doorzichtige plastic.
‘Hij was perfect. Mooi. Toegewijd. Een begenadigd spreker. Maar hij had een strenge God. Als hij in de Middeleeuwen had geleefd, had hij zich gegeseld en was hij op kapotte blote voeten naar heilige plaatsen getrokken.’
Hij oogstte de paddestoelen van het laatste blok en verdeelde ze gelijkmatig over de kartonnen dozen.
‘Op welke manier geselde hij zichzelf?’ vroeg ze.
Patrik Mattsson schoof de paddestoelen heen en weer, het was alsof hij steeds meer tegen hen praatte dan tegen haar.
‘Je weet wel. Alles wat niet van God is weghalen. Naar niets anders dan christelijke muziek luisteren, want anders stel je je bloot aan de invloed van kwade krachten. Hij wilde een tijdlang heel graag een hond hebben, maar een hond kost tijd en die tijd was voor God, dus nam hij geen hond.’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Hij had die hond moeten nemen,’ zei hij.
‘Maar hoe was hij?’ vroeg Rebecka.
‘Dat zei ik toch. Perfect. Iedereen hield van hem.’
‘En jij?’
Patrik Mattsson gaf geen antwoord.
Ik ben hier niet heen gekomen om iets over paddestoelenteelt te leren, dacht Rebecka.
‘Ik denk dat jij ook van hem hield.’
Patrik zoog lucht naar binnen door zijn neus, klemde zijn lippen op elkaar en liet zijn blik op het plafond rusten.
‘Hij was een bluffer,’ zei hij heftig. ‘Maar dat doet er nu allemaal niet meer toe. En ik ben blij dat hij dood is.’
‘Hoe bedoel je? Hoezo een bluffer?’
‘Hou op,’ zei hij. ‘Stop hiermee, Rebecka.’
‘Heb je een kaart aan hem geschreven waarop stond dat je van hem hield en dat wat jullie deden niet verkeerd was?’
Patrik Mattsson verborg zijn gezicht in zijn handen en schudde zijn hoofd.
‘Hadden jullie een relatie of zo?’
‘Vraag maar aan Vesa Larsson,’ snotterde hij. ‘Vraag hem maar naar Viktors seksleven.’
Hij onderbrak zich en begon in zijn zak naar een zakdoek te graven. Toen hij er geen vond, veegde hij zijn neus af aan de mouw van zijn trui. Rebecka deed een stap naar hem toe.
‘Raak me niet aan!’ viel hij uit.
Ze bleef als bevroren op haar plek staan.
‘Weet je wel wat je van me vraagt? Jij, die ervandoor ging toen het moeilijk werd.’
‘Ja,’ fluisterde ze.
Zijn handen gingen de lucht in.
‘Begrijp je dat ik de hele tempel kan laten instorten! Er zal van de Bron der Kracht, de beweging, de school en… de hele zooi niets dan as overblijven! De gemeente Kiruna zal een ijshockeybaan moeten maken van de Kristalkerk.’
‘“De waarheid zal u vrijmaken”, staat er geschreven.’
Hij zweeg even.
‘Vrij!’ spoog hij daarna. ‘Is dat wat jij nu bent?’
Hij draaide zich om, leek ergens naar te zoeken.
Een mes, schoot het door Rebecka’s hoofd.
Hij maakte een gebaar met zijn hand, de vingers bij elkaar, de handpalm naar haar gericht, het leek te betekenen dat ze moest wachten. Hij verdween door een deur verderop in de ruimte. Een zwaar, klikkend geluid toen hij dichtging, daarna werd het stil. Alleen het gedruppel van de kwekerij achter het plastic gordijn. Het gesuis van elektriciteit in de tl-buis.
Er verstreek een minuut. Ze moest denken aan de man die in de jaren zestig verdwenen was in de mijn. Hij was naar beneden gegaan, maar was nooit meer boven gekomen. Zijn auto stond nog op de parkeerplaats, maar zelf was hij weg. Spoorloos. Geen lichaam. Niets. Nooit gevonden.
En Tjapp in de auto op de grote parkeerplaats. Hoelang zou ze zich redden als Rebecka niet terug zou komen? Zou ze blaffen en opgemerkt worden door een voorbijganger? Of zou ze gaan liggen en inslapen in de besneeuwde auto?
Ze liep naar de deur die uitkwam op de mijngang en voelde eraan. Tot haar opluchting was hij niet op slot, ze moest zich beheersen om niet naar de werkplaats te rennen. Zodra ze de mensen daarbinnen zag en het lawaai van hun gereedschap en het geluid van plaatijzer dat gebogen werd hoorde, liet de angst haar los.
Er kwam een man uit de werkplaats. Hij deed zijn helm af en liep naar een van de geparkeerde auto’s.
‘Ga je naar boven?’ vroeg Rebecka.
‘Hoezo,’ glimlachte hij. ‘Wil je een lift?’
Ze reed met de man van de werkplaats mee terug. Ze voelde zijn vermaakte en nieuwsgierige blikken. Maar hij zag natuurlijk niet veel in het donker.
‘Goh zeg,’ zei hij. ‘Kom je hier wel vaker?’
TJAPP ZAT VOL VERWIJTEN TOEN ZE TERUGKWAM BIJ DE AUTO OP de parkeerplaats bij de mijn.
‘Het spijt me, meisje,’ zei Rebecka met een slecht geweten. ‘We gaan gauw Lova en Sara ophalen en daarna gaan we heel lang buiten spelen, dat beloof ik je. We moeten alleen nog even langs de belastingdienst om iets in hun systeem te checken.’
Ze reed door de vallende sneeuw naar het plaatselijke belastingkantoor.
‘Ik hoop dat dit allemaal snel is afgelopen,’ zei ze tegen Tjapp. ‘Hoewel er op het moment nog geen licht te zien is. Ik snap maar niet hoe alles verband houdt met elkaar.’
Tjapp zat naast haar op de voorbank aandachtig te luisteren. Ze hield haar kop bezorgd scheef en leek ieder woord van Rebecka te begrijpen.
Ze is net als Jussi, de hond van grootmoeder, dacht Rebecka. Diezelfde wijze blik.
Ze dacht eraan hoe de mannen van het dorp vaak met Jussi zaten te babbelen. Jussi mocht vrij rondlopen in het dorp. ‘Alleen het spraakvermogen ontbreekt hem,’ verzuchtten ze dan.
‘Het ging niet zo goed met je baasje tijdens het verhoor vandaag,’ vervolgde Rebecka. ‘Zodra ze haar onder druk zetten, kruipt ze als het ware in elkaar en verdwijnt ze uit het raam. Dan klinkt ze afwezig en onverschillig. De aanklager wordt daar witheet van.’
De belastingdienst bevond zich in hetzelfde bakstenen gebouw als het politiebureau. Bij het parkeren keek Rebecka om zich heen. Het onaangename gevoel van de vorige dag toen ze het briefje onder de ruitenwisser had gevonden, wilde maar niet wegtrekken.
‘Vijf minuten,’ zei ze tegen Tjapp en ze deed de auto achter zich op slot.
Tien minuten later was ze terug. Ze legde vier printjes in het handschoenenvakje en krabde Tjapp tussen haar oren.
‘Potverdorie,’ zei ze triomfantelijk. ‘Nu kunnen ze maar beter antwoorden als ik vragen stel. We kunnen nog iets doen voor we de meisjes ophalen.’
Ze reed naar de Kristalkerk op de Sandstensberget en liet Tjapp uit de auto springen voor ze zelf uitstapte.
Ik kan wel iemand gebruiken die aan mijn kant staat, dacht ze.
Haar hart begon sneller te kloppen toen ze de heuvel opliep naar het café en de boekhandel. Het risico iemand tegen te komen die ze kende, was aanzienlijk. Als het maar niet een van de pastores of ouderlingen was.
Het maakt niet uit, hield ze zichzelf voor. Of het nu gebeurt, of later.
Tjapp sprintte van de ene lantaarnpaal naar de andere, las en beantwoordde berichten. Hier had een flink aantal hondenjongens gelopen die ze nog niet kende.
Op het meisje achter de toonbank na waren er geen mensen in de boekhandel. Rebecka had haar nog nooit eerder ontmoet. Ze had krullerig kort haar en er hing een groot kruis om haar nek, dat bedekt was met glazen pareltjes. Ze glimlachte naar Rebecka.
‘Zeg maar als ik je ergens mee kan helpen,’ zong ze.
Je kon zien dat ze vagelijk het gevoel had Rebecka te herkennen, maar dat ze haar niet kon plaatsen.
Bekend van tv, dacht Rebecka, ze knikte tegen het meisje, plaatste Tjapp bij de ingang, veegde de sneeuw van haar mantel en stevende op de dichtstbijzijnde plank af.
Uit de luidsprekers stroomde christelijke pop op een tamelijk laag volume. Over de wand met boeken en cd’s vloeide licht van spotlights en van glazen Ikea-lampen die aan het plafond hingen. De boekenkasten in het midden van de winkel waren te laag om je achter te kunnen verbergen. Rebecka keek dwars door de grote glazen deuren naar de caféruimte. De houten vloer was zo goed als droog. Er waren vandaag niet veel mensen met besneeuwde schoenen binnen geweest.
‘Wat is het hier rustig, zeg,’ zei ze tegen het meisje achter de toonbank.
‘Iedereen is naar seminars,’ antwoordde het meisje. ‘De Mirakelconferentie is bezig.’
‘Jullie hebben ervoor gekozen om die door te laten gaan ondanks het feit dat Viktor Strandgård…’
‘Ja,’ antwoordde het meisje snel. ‘Hij zou het zo gewild hebben. En God wilde het zo. Gisteren en eergisteren waren er hier een heleboel journalisten. Ze stelden vragen, kochten boeken en videobanden, maar vandaag is het rustig.’
Hier was het. Rebecka had de plank met Viktors boek gevonden. Een retourtje hemel. Er stonden ook een Engelse, Duitse en Franse versie. Ze draaide het boek om. ‘Gedrukt door VictoryPrint HB’. Ze keek ook op de achterkant van een aantal andere boeken en brochures. Die waren ook gedrukt door VictoryPrint HB. Op de videoband stond ‘copyright VictoryPrint HB’. Bingo.
Op hetzelfde ogenblik hoorde ze vlak achter zich een stem.
‘Rebecka Martinsson,’ zei die stem veel te luid. ‘Dat is lang geleden.’
Toen ze zich omdraaide, stond pastor Gunnar Isaksson praktisch boven op haar. Hij stond met opzet te dichtbij, zijn buik raakte haar bijna.
Het is een magnifieke en zeer bruikbare buik, dacht Rebecka.
Als een zelfstandige voorhoede stak hij boven de riem naar voren en kon hij het territorium van anderen binnendringen, terwijl Gunnar Isaksson zelf op gepaste afstand dekking zocht achter diezelfde buik. Ze weerstond de impuls een stap achteruit te doen.
Ik heb jouw handen op mijn lichaam verdragen toen je voor me bad, dacht ze. Dus overleef ik het verdomme best als je te dichtbij staat.
‘Hoi Gunnar,’ zei ze luchtig.
‘Ik had wel verwacht dat je op zou duiken,’ zei hij. ‘Ik dacht dat je een keer langs zou komen bij een van onze avonddiensten nu je toch in de stad bent.’
Rebecka zweeg. Vanaf een poster op de muur keek Viktor op hen neer.
‘Wat vind je van de boekhandel?’ vervolgde Gunnar Isaksson terwijl hij trots om zich heen blikte. ‘We hebben hem vorig jaar verbouwd. We hebben de muur naar het café doorgebroken, zodat je in een boek kunt zitten bladeren terwijl je een kopje koffie drinkt. Er is de mogelijkheid om je jas daarbinnen op te hangen, als je wilt. Ik heb gezegd dat we een bordje moeten maken voor bij de hoedenplank: LAAT UW VERSTAND HIER ACHTER.’
Rebecka nam hem op. De goede tijden waren hem aan te zien. Dikkere buik. Duur overhemd, dure stropdas. Zijn baard en zijn haar waren goed verzorgd.
‘Wat ik van de boekhandel vind,’ zei ze. ‘Ik vind dat de kerk waterpompen zou moeten plaatsen en geprostitueerde straatkinderen naar school zou moeten laten gaan, in plaats van een boekhandel runnen.’
Gunnar Isaksson keek haar hooghartig aan.
‘God houdt zich niet bezig met kunstmatige bewatering,’ zei hij hard, met de nadruk op ‘God’. ‘In deze kerk is een bron van zijn overvloed ontsprongen. Door onze gebeden zullen overal ter wereld bronnen ontspringen.’
Hij keek vanuit zijn ooghoeken naar het meisje achter de toonbank en stelde tevreden vast dat hij ook haar aandacht had. Het was leuker om Rebecka haar plaats te wijzen onder het oog van toeschouwers.
‘Dit,’ zei hij met een weids gebaar dat zowel de Kristalkerk als alle voorspoed die de gemeente ten deel was gevallen leek te omvatten, ‘dit is nog maar het begin.’
‘Gekwalificeerd gelul,’ zei Rebecka droog. ‘De armen mogen voor hun eigen rijkdom bidden, bedoel je? Zegt Jezus niet “Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook Mij niet gedaan.” En hoe zou het ook al weer aflopen met hen die de minsten zonder hulp hadden gelaten? “En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven.”’
Gunnars Isakssons wangen werden rood. Hij boog zich naar haar toe en zijn adem plofte tegen haar gezicht. Hij rook naar menthol en sinaasappel.
‘En je wilt zeggen dat jij tot de rechtvaardigen zou behoren?’ fluisterde hij minachtend.
‘Nee,’ fluisterde Rebecka terug. ‘Maar je zou je er misschien maar beter op kunnen voorbereiden dat je me gezelschap zult moeten houden in de hel.’
Voordat hij antwoord kon geven, vervolgde ze:
‘Ik zie dat VictoryPrint HB een aanzienlijk deel van wat hier wordt verkocht, heeft gedrukt. Je vrouw is toch een van de eigenaars van de vennootschap?’
‘Ja,’ antwoordde Gunnar Isaksson wantrouwig.
‘Ik heb het even nagekeken bij de belastingdienst. De vennootschap heeft enorme bedragen aan BTW teruggekregen. Ik kan daar geen andere reden voor verzinnen dan dat er grote investeringen zijn gedaan in het bedrijf. Hoe kwamen ze aan het geld daarvoor? Verdient ze goed, je vrouw? Ze was vroeger toch onderwijzeres?’
‘Je hebt het recht niet om je neus in de zaken van VictoryPrint te steken,’ siste Gunnar Isaksson fel.
‘Belastingsbesluiten zijn openbaar,’ repliceerde Rebecka luid. ‘Ik zou willen dat je een paar vragen beantwoordt. Waar komt het geld vandaan waarmee de investeringen zijn gedaan in VictoryPrint? Was er iets waar Viktor zich zorgen over maakte voordat hij stierf? Had hij een verhouding met iemand? Bijvoorbeeld met een gemeentelid?’
Gunnar Isaksson deed een stap achteruit en bekeek haar met weerzin. Vervolgens hief hij zijn wijsvinger en richtte hem op de deur.
‘Eruit,’ brulde hij.
Het meisje achter de toonbank maakte een sprongetje van schrik enwierp hem een angstige blik toe. Tjapp stond op en blafte.
Gunnar Isaksson deed een dreigende stap in de richting van Rebecka zodat ze gedwongen was een stap achteruit te doen.
‘Kom hier niet proberen Gods werk en Gods volk te bedreigen,’ schreeuwde hij. ‘In Jezus’ naam smoor ik jouw plannen in de kiem. Hoor je wat ik zeg? Eruit!’
Rebecka draaide zich bruusk om en verliet de boekhandel met gehaaste tred. Haar hart klopte in haar keel. Tjapp volgde haar op de voet.
DE AVOND VIEL DONKERBLAUW OVER DE BOERDERIJ VAN REBECKA’S grootmoeder. Rebecka zat op een stepslee te kijken naar Lova en Tjapp die in de sneeuw speelden. Sara lag op haar bed in het kamertje een boek te lezen. Ze had niet eens nee geantwoord toen Rebecka had voorgesteld dat ze naar buiten zouden gaan; ze had domweg de deur dichtgedaan en zich op het bed geworpen.
‘Kijk naar mij, Rebecka,’ riep Lova. Ze stond op de nok van het dak van de voorraadschuur. Daarna draaide ze zich om en viel achterover in de sneeuw. Het dak was niet zo hoog. Ze bleef in de sneeuw liggen en spartelde met haar armen en benen om een sneeuwengeltje te maken.
Ze hadden al bijna een uur buiten gespeeld en hadden een hindernisbaan gemaakt. Die ging in een tunnel onder de sneeuwwal tegen de stal door, drie rondjes om de grote berk, het dak van de voorraadschuur op, een evenwichtsoefening over de nok en dan de sneeuw in, terug naar de start. Het laatste stukje moest je achterstevoren door de diepe sneeuw rennen, had Lova bepaald. Nu was ze druk in de weer om de baan met dennentakken te markeren. Ze had problemen met Tjapp, die zich als taak had gesteld alle takken te jatten en ze naar geheime plekken te brengen waar het licht van de buitenverlichting niet kwam.
‘Niet doen, zeg ik toch!’ riep Lova buiten adem tegen Tjapp, die enthousiast wegstormde met een nieuwe prooi in zijn bek.
‘Wat zeg je ervan, Lova, chocolademelk en boterhammen?’ probeerde Rebecka voor de derde maal.
Ze had zich moe gewerkt toen ze de tunnel onder de sneeuwwal groef. Nu zweette ze niet meer en begon ze het koud te krijgen. Ze wilde naar binnen. Het sneeuwde nog steeds.
Maar Lova protesteerde vurig. Rebecka moest er immers bij zijn als ze de hindernisbaan deed.
‘Maar dan doen we dat nu,’ zei Rebecka. ‘Dan moet het maar zonder dennentakken. Jij weet toch waar je moet lopen?’
Het was zwaar om door de sneeuw te rennen. Het werden maar twee rondjes om de berk en het laatste stukje holde ze niet achterstevoren. Toen ze over de eindstreep kwam, viel ze uitgeput in Rebecka’s armen.
‘Een wereldrecord,’ riep Rebecka.
‘Dat had je gedroomd. Morgen misschien. Hup, naar binnen!’
‘Tjapp!’ riep Lova toen ze naar het huis liepen.
Maar de hond was nergens te bekennen.
‘Ga jij maar vast naar binnen,’ zei Rebecka, ‘dan roep ik haar.’
‘En trek je pyjama en dikke sokken aan,’ riep ze het meisje achterna toen ze naar boven verdween.
Ze deed de buitendeur dicht en riep weer. De duisternis in.
‘Tjapp!’
Ze had het gevoel dat haar stem niet verder reikte dan een paar luttele meters. De vallende sneeuw absorbeerde al het geluid en toen ze zelf goed luisterde in de duisternis was het onbehaaglijk stil. Ze moest zich vermannen om nog een keer te roepen. Het was griezelig om open en bloot op het trapje voor het huis te staan roepen, terwijl het bos pikzwart en zwijgend om haar heen stond.
‘Tjapp, kom hier! Tjapp!’
Stomme hond. Ze deed een stap het trapje af om een rondje over het erf te maken, maar bleef plotseling staan.
Hou op met dit kinderachtige gedoe, sprak ze zichzelf streng toe, maar ze durfde het trapje toch niet te verlaten of nog een keer te roepen. Ze kon het niet laten om weer aan het briefje te denken dat onder haar ruitenwisser had gezeten. Het woord ‘BLOED’ was met onhandige letters geschreven. Ze dacht aan Viktor. Aan de kinderen in het huis. Ze liep achterwaarts het trapje op. Durfde haar rug niet naar het onbekende toe te keren dat daarbuiten in de duisternis op de loer zou kunnen liggen. Toen ze de deur was binnengegaan, deed ze die van binnenuit op slot en holde ze de trap op naar de bovenverdieping.
Vanuit de hal belde ze Sivving. Hij was er binnen vijf minuten.
‘Ze is vast loops,’ zei hij. ‘Ze heeft vermoedelijk niets te klagen. Integendeel waarschijnlijk.’
‘Maar het is zo koud,’ probeerde Rebecka.
‘Als het te koud voor haar is, dan komt ze thuis.’
‘Je hebt vast gelijk,’ zuchtte Rebecka. ‘Ik vind het een beetje eng hier zonder haar.’
Ze aarzelde een seconde.
‘Ik wil je iets laten zien,’ zei ze vervolgens. ‘Wacht even in de hal, ik wil niet dat de kinderen het zien.’
Ze holde naar de auto en haalde het briefje dat onder de ruitenwisser vastgezeten had.
Sivving las het met een frons tussen zijn wenkbrauwen.
‘Heb je dit aan de politie laten zien?’ vroeg hij.
‘Nee, wat kunnen ze doen?’
‘Weet ik niet. Je laten bewaken of zo.’
Rebecka lachte droog.
‘Voor zoiets? Nee hoor, daar hebben ze de middelen niet voor. Maar er is nog iets anders.’
Ze vertelde over de ansichtkaart in Viktors bijbel.
‘Stel je voor dat degene die die kaart schreef iemand was die van hem hield.’
‘Ja?’
‘“Wat wij hebben gedaan, is niet verkeerd in Gods ogen.” Ik weet het niet, maar Viktor heeft nooit een vriendinnetje gehad. En ik dacht dat hij misschien…, ja, ik dacht opeens dat er misschien iemand is die van hem hield, maar dat niet mocht. En misschien is die persoon degene die mij nu bedreigt, omdat hij zichzelf bedreigd voelt.’
‘Een man?’
‘Precies. Dat zou nooit geaccepteerd worden in de kerk. Hij zou er direct uit vliegen. En als dat zo is en Viktor wilde het geheim houden, dan wil ik niet meteen naar de politie hollen om met zo’n briefje te wapperen. Je kunt je voorstellen hoe de krantenkoppen eruit zouden zien.’
Sivving bromde bezorgd en streek over zijn hoofd.
‘Ik vind dit niet prettig,’ zei hij. ‘Als je maar niets overkomt.’
‘Er zal me niets gebeuren. Maar ik ben ongerust over Tjapp.’
‘Wil je dat ik hier vannacht met Bella blijf slapen?’
Rebecka schudde haar hoofd.
‘Ze komt gauw terug,’ zei Sivving geruststellend. ‘Ik loop nog een rondje met Bella, ik zal haar roepen.’
Maar Sivving heeft het mis. Tjapp komt niet terug. Ze ligt op een voddenkleed in de achterbak van een auto. Haar snuit is omwikkeld met zilveren tape, net als haar voor- en achterpoten. Haar hart gaat tekeer in dat kleine borstkasje en haar ogen staren in de zwarte duisternis. Ze klauwt heen en weer in de nauwe ruimte en haalt haar kop over de bodem in wanhopige pogingen de tape rond haar snuit kwijt te raken. Eén tand is half afgebroken en stukjes tand en bloed druppelen haar strot in. Hoe is het mogelijk dat deze hond zo’n gemakkelijk slachtoffer is? Zij die door haar vorige eigenaar keer op keer mishandeld is. Waarom herkent ze het kwaad niet als ze het recht in de armen rent? Omdat ze het vermogen heeft te vergeten. Net als haar baasje. Ze vergeet. Boort haar neus in vederlichte sneeuw en groet iedere willekeurige persoon die zich vooroverbuigt en zijn hand uitstrekt. En nu ligt ze hier.