Zwemmen

 

Jip en Janneke gaan zwemmen.

Ze kunnen het nog niet. Maar ze gaan het leren. In het zwembad. Vandaag voor het eerst.

De zwemjuffrouw is erg lief. Kleed je maar uit, zegt ze. Kun je dat zelf?

Ja hoor, zegt Janneke.

En daar staan ze. Janneke heeft een badpak aan.

En Jip heeft een zwembroek aan.

Ze mogen nog niet in het diepe. O nee, dat zou veel te gevaarlijk zijn. Ze mogen in het pieren-bad. Zo heet dat. En ze kunnen er fijn spelen. En elkaar nat spetten. Koud! zegt Janneke. Och, wat is het koud.

Helemaal niet koud, zegt Jip. Fijn!

En dan moet Jip aan de hengel. Om te zwemmen.

Handjes voor, roept de juffrouw. En trappen met je voetjes!

Jip krijgt water in zijn neus. Hij proest. Hij is net een hondje. Een hondje aan een hengel.

Maar het gaat al beter. Jip leert het vlug. En nu Janneke.

Maar Janneke is zo bang. Er komt water in haar mond.

En ze proest ook. En ze hikt en ze slikt. En dan ineens gaat Janneke gillen.

De zwemjuffrouw trekt haar gauw aan de kant. Wat is er dan toch?

Ik durf niet... jammert Janneke. Ik verdronk haast.

Malle, zegt Jip. Je kan toch niet verdrinken aan een hengel?

Jawel, zegt Janneke. Ik was bijna verdronken.

Nou, zegt de zwemjuffrouw, als je bang bent, moet je nog maar even wachten. Dan mag Jip weer.

En Jip laat zien, hoe goed hij al kan zwemmen.

Hij doet zo zijn best. Hij spartelt en slaat met zijn handen en met zijn voeten. Het gaat best.

Nu jij weer, Janneke?

Nee, zegt Janneke. Ik wil naar huis.

Jip en Janneke gaan samen naar huis.

Ik was bang, hè? zegt Janneke.

Ja, zegt Jip. Jij was bang. Ik niet. Maar ik ben een man.

 

O ja, zegt Janneke. Maar morgen ben ik niet bang meer.

En als ze thuis zijn, krijgen ze chocola.