Een vlieger
Vader heeft een vlieger gemaakt. Het is zo’n mooie! Er staat een gezicht op. Jip is heel trots op de vlieger. Nu gaan ze hem oplaten. Jip en Janneke samen. In de tuin. Maar het valt niet mee. Hij wil de lucht niet in.
Vader, roept Jip. Hij wil niet. Hij doet het niet.
Hij doet het best, zegt vader. Kom maar, ik zal je helpen.
En vader loopt een eind met de vlieger, en nu gaat de vlieger de lucht in. Hoger en hoger. Je kan zijn gezicht niet eens meer zien...
Mooi... zucht Janneke.
Mooi, zegt Jip.
Zo, zegt vader. En hou nu goed het touw vast. Nu kun je het wel alleen. En vader gaat naar binnen.
Daar staan Jip en Janneke. Met de vlieger.
Laat mij ook eens, zegt Janneke.
Ze loopt een eind weg, met het touw in haar hand. En opeens... O jee, daar komt een rukwind. En de vlieger doet zo gek. Hij tuimelt een eind naar benee.
En hij komt in een boom terecht.
O, kijk, zegt Jip. Hij zit vlak bij het vogelnest.
Ja, zegt Janneke. Hij zit bijna in het vogelnest.
Die arme vogeltjes, zegt Jip. Wat zullen ze schrikken.
Dan moet vader er natuurlijk weer bij komen. Hij moet de vlieger weer naar beneden halen. Hij doet het met een ladder.
Wat zeiden de vogeltjes? vraagt Jip, als vader terug is.
Ze zeiden: Piep, piep... wat is dat voor een gek gezicht... lacht vader. Maar ik heb ze verteld, dat het maar een vlieger is.
En dan gaan Jip en Janneke weer verder met de vlieger.