Het poppenhuis
Ik speel niet met poppen, zegt Jip.
Ook niet met het poppenhuis? vraagt Janneke. Ze is verdrietig. Want ze heeft zo’n mooi poppenhuis gekregen. En nou wil Jip er niet mee spelen. En het is echt mooi.
Kijk, zegt Janneke. Hier beneden is de zitkamer. En de keuken. En de badkamer is boven. En hier zijn de slaapkamers.
Ja, zegt Jip. Maar we kunnen er toch niet in. Het is te klein.
De poppen moeten erin, zegt Janneke. Die moeten naar bed.
Zie je wel, zegt Jip. Toch met poppen spelen. Bah.
Dan komt Jannekes moeder binnen. Janneke, zegt ze, wil je even voor mij naar boven lopen? En mijn tas zoeken?
Ja, zegt Janneke. En ze vliegt weg.
En als ze terugkomt... ooo, wat is dat...
Jip heeft het hele huis leeggehaald. Alle meubeltjes eruit.
Alles heeft hij zo maar op de grond gegooid. De poppen ook.
En hij heeft overal autootjes gezet. Een auto in de zitkamer.
En een auto in de keuken. En een in de slaapkamer!
Kijk, zegt Jip trots. Nou is het een garage. Een garage met twee verdiepingen. Leuk hè?
Nee! gilt Janncke. En ze huilt van boosheid. Nee, dat mag je niet! Lelijkerd. Het is jouw huis niet! Het is mijn huis! jij mag er niet meer aan komen. En Janneke gooit al Jips autootjes eruit, op de grond.
Jip is heel verbaasd. Zo boos is Janneke nooit.
Ik speel niet meer met je! schreeuwt Janneke. Ga maar weg!
Jip neemt zijn autootjes en hij gaat weg.
Wat is er nou? zegt Jips moeder, als hij thuiskomt.
Ik mag niet meer met Janneke spelen, zegt Jip. Hij vertelt het allemaal. En hij kijkt erg sip.
Dat was ook dom van je, zegt moeder. Want ze heeft dat poppenhuis pas gekregen. En ze is er net zo blij mee...
Ja, zegt Jip. Maar ik vond er niks an.
De hele middag speelt Jip alleen. En het regent. En hij verveelt zich een beetje. En dan gaat de zon schijnen. En Jip gaat naar buiten. Hij heeft zijn handen in z’n zakken. En hij loopt over het gras in de tuin. En hij gooit met een steentje naar een mus.
En dan hoort hij ineens: Hoe-hoe! Heelzacht-jes.
Jip kijkt om zich heen. Hij ziet niemand.
Hoe-hoe... klinkt het weer, erg zacht.
Jip loopt naar de heg. Hij kan er niet overheen kijken. Maar er is een gat in de heg. Jip kijkt erdoor.
Daar ziet hij twee oogjes. Dat zijn de oogjes van Janneke.
Jip lacht een beetje. En de oogjes lachen ook een beetje.
Ben je nog boos? vraagt Jip.
Nee, zegt Janneke. Jij?
Nee, zegt Jip. Ik wil wel even met de poppen spelen. Maar niet lang.
Goed, zegt Janneke. En Jip kruipt door de heg, en ze gaan samen de poppen naar bed brengen.
En Jip vindt het niet eens naar.