TWEEDE HOOFDSTUK
Het was kwartvoortwaalf de volgende ochtend
toen Bas de steile trap naar Heiligers' zolderkamer beklom. Hij
hijgde als een havenarbeider die net in zijn eentje een schip met
balen cement gelost heeft. Hij plofte neer op het omgekeerde
bierkrat, dat zo'n beetje zijn vaste zitplaats was geworden.
Heiligers was maar één stoel rijk en daar zat hij graag zelf
op.
Bas snoof. 'Het ruikt hier lekker,' zei hij
tegen Heiligers, die in een hoekje van het kamertje bij een
tweepitsgasstel bezig was een aantal eieren in een koekepan met
sissend spek te laten glijden.
'Bak je een uitsmijter?'
'Nee, een appeltaart, is het nou goed,' merkte
Heiligers op. 'En leid me niet af, anders gaan m'n dooiertjes
kapot... Heb jij al ontbeten?'
'Een paar plakken snijkoek. Ik had niet veel
tijd. Ik had me verslapen en was nog net op tijd op de krant om
mijn verslagje te schrijven. Ze hadden niets bijzonders voor me...
ik moest zelf maar op zoek gaan naar nieuws, zeiden
ze...'
'Dat komt later,' stelde Heiligers voor.
'Schenk jij koffie in en duik twee ontbijtborden uit het onderste
kastje op... daar moeten nog een paar schone staan.'
Bas zocht in het kastje waar de fotograaf zijn
afwas van de hele week opspaarde naar de bedoelde borden. Hij vond
ze zowaar. Daarna schonk hij de koffie in. Heiligers verdeelde de
gebakken eieren eerlijk en ze begonnen te eten en dronken hun
koffie. Heiligers op zijn dooie gemak, Bas gejaagd, omdat hij zo
snel mogelijk in actie wilde komen. Eindelijk, nadat hij een
sigaret had opgestoken, stak de fotograaf van wal.
'Zou je me het hele verhaal nu nog eens willen
doen? Ik ben vanochtend iets beter in staat tot helder denken dan
gisteravond, snap je?'
Bas voldeed aan zijn verzoek. En ook nu vergat
hij niet te vertellen van die kogel die zijn linkeroor op een haar
na had gemist.
'En ik weet zeker, dat het geen nachtegaal was
die ik hoorde fluiten,' zei hij zeer beslist.
Heiligers knikte en zei peinzend: 'En die vent
met die parachute was zo'n honderdvijftig meter bij je vandaan,
beweer je?'
'Ik kan er een meter of tien, twintig naast
zitten,' zei Bas. 'Het is nou eenmaal moeilijk schatten in het
donker.'
Heiligers dacht lang na, voor hij de volgende
vraag stelde: 'En die vuurflits uit dat wapen... zag je die op
precies dezelfde plaats waar je die parachutist had zien
neerkomen?'
Bas keek hem vragend aan en antwoordde
aarzelend: 'Ik... ik zou er geen eed op durven doen. Het ging
allemaal zo razendsnel in zijn werk. Ik riep en ik riep nog eens en
toen zag ik die flits en hoorde die knal...'
Heiligers knikte tevreden. 'Ik geloof je,' zei
hij. 'Ik bedoel, ik geloof nu dat je die kogel langs je oren hebt
horen fluiten. Maar het was niet de parachutist die op je
schoot.'Bas staarde zijn vriend met grote ogen van verbazing aan.
'Wat zeg je? Wat brengt je op die gedachte?'
Heiligers drukte de peuk van zijn sigaret uit
op het schoteltje van zijn koffiekopje en zei bedachtzaam: 'In de
oorlog, toen Nederland bezet gebied was, sprongen er regelmatig
geheimagenten en specialisten van sabotage-eenheden af. En er
stond dan altijd wel een comité van ontvangst klaar om die mensen
zo snel mogelijk in veiligheid te brengen
'We leven niet meer in oorlogstijd,' viel Bas
hem in de rede.
'Nee, maar die snuiter sprong wel uit dat
vliegtuig,' zei Heiligers. 'En beslist niet omdat hij zo bezeten
was van parachutespringen, maar omdat hij hier een opdracht heeft
uit te voeren. Hij wilde dolgraag naar Nederland, maar liefst niet
via de douane. En er stond daar in die donkere polder ongetwijfeld
iemand klaar om hem op te vangen en onderdak te bezorgen. Iemand
gewapend met een geweer, om eventuele spelbrekers op een
afstand te houden. Jij had toevallig de pech die spelbreker te
zijn.'
'Ja, die boffer was ik,' zei Bas.
'Die ongenode gast,' ging Heiligers verder,
'kwam... dat mogen we veilig aannemen, uit Engeland.'
'Daar hebben we geen enkele zekerheid over,'
bestreed Bas. 'Ik heb je gezegd dat ik niet zeker wist of dat
vliegtuig uit de richting van de kust kwam. Het kan rondgecirkeld
hebben en...'
'Laat mij nou even,' zei Heiligers. 'Luister...
iemand die vanuit Duitsland of België onopgemerkt ons land wil
binnenkomen, heeft tal van mogelijkheden. Dat kan de eerste de
beste botersmokkelaar je vertellen. Zo iemand is niet zo gek
om in het pikdonker boven een polder uit een vliegtuig te springen
en het risico te lopen op de hoorns van een koe terecht te komen.
Of, minder pijnlijk, maar niet minder onprettig, in een
koeieplak. Maar iemand die de Noordzee over moet, heeft weinig
andere mogelijkheden, tenzij hij een geoefend Kanaalzwemmer
is.'
'Er bestaan boten,' wierp Bas tegen.
'Ik weet het,' zei Heiligers minzaam. 'Ik heb
er wel eens een gezien. Natuurlijk is het mogelijk om desnoods in
een kano van Engeland naar Nederland over te steken, dat is meer
gedaan. Denk maar eens aan de Engelandvaarders. Maar in dat
geval hadden ze die kerel waarschijnlijk ergens op het
Bloemendaalse strand aan land gezet. En daar had-ie dan gestaan. Nu
was hij gelijk op de plek waar hij wezen moest... op de plek
waar hij hulp aanwezig wist. Ik moet zeggen, ik vind het een knappe
prestatie, zowel van de piloot van dat vliegtuigje als van de knaap
die sprong. Iets anders... heb je het ochtendblad
meegebracht?'
'Ja, de krant ligt op tafel,' antwoordde Bas.
'Vers van de pers.'
'Geef mij die krant even aan, wil je?' vroeg
Heiligers, die er een gruwelijke hekel aan had zich onnodig te
vermoeien.
Bas reikte hem de krant aan. Heiligers begon
die zorgvuldig door te nemen, terwijl Bas ongeduldig op zijn nagels
zat te bijten, zich afvragend hoe het mogelijk was dat iemand op
zijn gemak de krant kon gaan zitten lezen, terwijl er zoveel
raadsels waren op te lossen. Na een kwartier legde Heiligers
de krant neer. 'Niets,' zei hij. 'Er staat niets in.'
'O nee?' zei Bas, 'ik dacht toch werkelijk dat
alle pagina's bedrukt waren.'
'Ik wilde alleen maar zeggen dat er niets in
staat dat ons op een spoor zou kunnen brengen. Ik zocht naar een
bericht over een spectaculaire miljoenenroof in Engeland, daar zijn
die overzeese jongens goed in, weet je... of een opzienbarende
kunstroof...'
Bas zei spottend: 'Zou iemand het in zijn hoofd
halen om met een paar gestolen Rembrandts onder zijn arm uit een
vliegtuig te springen, of met een koffer waarin een paar miljoen
Engelse ponden zaten. Zo'n koffer bestaat niet..., daar zou je
minstens een vrachtauto voor nodig hebben.'
'Daar zit iets in,' zei Heiligers. 'Nou, zullen
we dan maar eens gaan? Naar de plaats van de misdaad, bedoel ik.
Misschien vinden we een aanwijzing, die ons verder kan helpen. Denk
je dat je de juiste plaats nog terug kunt vinden?'
'Het is hier vandaan gerekend voorbij Halfweg,'
zei Bas. 'Ik kon de lichten van Halfweg in de verte zien. En rechts
van de weg, dus aan de kant van het rijwielpad, zag ik bij het
licht van de bliksem in de verte een paar
boerderijen...'
'Enig idee hoeveel boerderijen er in die polder
staan?' vroeg Heiligers sarcastisch. 'Nou ja, misschien hebben we
geluk en ontdek je een punt dat je bekend voorkomt. Het is mooi
weer voor een ritje. Ontdekken we niets, dan kunnen we altijd
nog doorrijden naar Zand voort, wat jij?'
Ze hadden Halfweg achter zich liggen en
Heiligers minderde vaart om Bas de gelegenheid te geven een
herkenningspunt te vinden. Het was geen eenvoudige opgave; de
Haarlemmerweg was als altijd druk en door het tegemoetkomende
verkeer, waaronder veel zware vrachtauto's, werd Bas belemmerd in
het uitzicht.
Voor hen uit doemde Haarlem op en Bas zei
somber: 'We moeten er al ver voorbij zijn. Het spijt
me...'
'Mij ook,' zei Heiligers laconiek, 'maar ik
neem het je niet kwalijk. Het is hier verboden en bovendien
levensgevaarlijk te keren, dus etat zollen we maar niet doen. We
rijden door naar Haarlem, drinken daar een kop koffie en
rijden dan rustig terug.'
In Haarlem gebruikten ze een kop koffie en
Heiligers, die beweerde dat hij alweer rammelde van de honger,
werkte nog even twee broodjes naar binnen. Daarna reden ze dezelfde
weg terug. Bas had nu in ieder geval vrij zicht op de
weilanden rechts van hen. Boerderijen genoeg, zoals Heiligers al
eerder had opgemerkt, soms dicht bij de weg, soms als stipjes aan
de horizon. En toen opeens herkende Bas de twee boerderijen,
waarvan hij de contouren de vorige avond zo scherp tegen de hemel
afgetekend had zien staan.
'Hier ergens moet het zijn geweest!' riep hij
opgewonden uit.
Heiligers reageerde prompt en ging bovenop de
rem staan, tot grote woede van de automobilist die achter hen zat
en op het laatste nippertje een aanrijding kon vermijden. Toen de
man passeerde, maakte hij het overbekende gebaar, door zeer
nadrukkelijk op zijn voorhoofd te wijzen.
'De brave man heeft gelijk,' zei Heiligers. 'Ik
ben gek... anders zou ik nu niet met jou op zoek zijn naar een vent
die waarschijnlijk even onvindbaar is als een naald in de
hooiberg.'
Hij reed zijn Lelijke Eend op de smalle
grasstrook tussen de rijbaan en het betegelde rijwielpad en ze
stapten uit. Toen ze naast elkaar stonden, keken ze naar de twee
boerderijen in de verte. Heiligers vroeg met enige twijfel:
'Weet je zeker dat je die boerderijen zag? Al die huisjes en
schuurtjes en stallen lijken als twee druppels water op
elkaar.'
'Ik weet het héél zeker,' antwoordde Bas. 'De
meeste boerderijen hier in de polder staan ver uit elkaar, maar die
twee lijken uit de verte bijna één geheel te vormen. En zo zag ik
het gisteravond ook. Bovendien kunnen we vanaf dit punt
Halfweg zien liggen... het moet hier zijn.'
'Ik hoop dat je gelijk hebt,' zei Heiligers.
'Wel, dan moeten we de weilanden door.'
Bas keek naar de meer dan twee meter brede
sloot rechts van het rijwielpad en merkte op: 'Je denkt toch zeker
niet dat ik daaroverheen spring? Geen enkele mogelijkheid om een
flinke aanloop te nemen. Ik voel er niets voor in de blubber
terecht te komen.'
'Ik ook niet, beste jongen,' zei Heiligers.
'Maar als je goed kijkt, zie je vijftig meter verderop een
bruggetje, weliswaar afgesloten met een ongastvrij hek, maar dat
mag de pet niet drukken.'
Toen ze er waren, klauterden ze over het hek,
en ze trokken er zich niets van aan dat ze door iedere
voorbijrijdende automobilist konden worden opgemerkt.
'Waarheen zijn we eigenlijk op weg?' vroeg
Bas.
Heiligers bleef een ogenblik staan en keek hem
met hoog opgetrokken wenkbrauwen aan. 'Waarheen we op weg zijn? Wat
een vraag! Naar die boerderijen natuurlijk! Misschien kunnen ze ons
daar iets wijzer maken... Misschien hebben ze het schot
gehoord en, nog eens misschien, heeft onze uit de lucht getuimelde
vriend, of beter gezegd vijand, daar onderdak gevonden. We moeten
ons onderzoek toch ergens beginnen, nietwaar?'
Lodderig nagestaard door de in de wei grazende
koeien vervolgden ze hun weg, terwijl ze af en toe over een smal
slootje sprongen. Dichterbij gekomen merkten ze dat de boerderijen
toch verder uit elkaar stonden dan ze op het eerste gezicht
hadden gedacht. Ze liepen nu door een weiland zonder koeien en
al van verre zagen ze het bord dat op het erf van de eerste
boerderij aan een paal was geslagen.
'Te koop', zei Heiligers. 'De boeren zien het
ook al niet meer zitten. Of deze moet zijn schaapjes op het droge
hebben...'
'Hij komt voorlopig nog niet naar buiten,'
grinnikte Bas. 'Zou die tent leeg staan?'
Heiligers haalde zijn schouders op en duwde een
vermolmd houten hek open. 'Het lijkt er wel op,' zei hij. 'De boel
ziet er knap verwaarloosd uit. Als ik een aspirant-koper was
geweest, zou ik al rechtsomkeert hebben gemaakt.'
Ze liepen om de boerderij heen, onwillekeurig
op hun hoede, omdat het gevaar altijd in een klein hoekje school.
Maar er was niemand, die het vuur op hen opende of hen vanuit een
hinderlaag besprong. De meeste ruiten waren kapot, het
houtwerk was verveloos en afgewaaide dakpannen lagen in scherven om
het huis.
'Sommige mensen zijn helemaal weg van oude
boerderijtjes,' merkte Heiligers op. 'Er is een tijd geweest dat ze
wegvlogen als warme broodjes, om die krankzinnige beeldspraak maar
eens te gebruiken. Maar dit krot is rijp voor de
slopershamer...' Hij keek Bas aan. 'Wat doen we, de rust van de
ratten en muizen verstoren en binnen een kijkje nemen? Mijn lieve
grootmoeder zei altijd: "Ga nooit alleen op het uiterlijk af,
mijn jongen". En daar had het brave mensje gelijk in. Wie weet
welke geheimen deze bouwval prijsgeeft.'
De vermolmde voordeur verleende alle
medewerking door krakend in zijn scharnieren wijd open te zwaaien
toen Heiligers ertegen duwde. Ze stapten over de drempel.
'Voorlopig geeft de bouwval alleen maar stank
prijs,' merkte Bas op, en hij kneep demonstratief zijn neus
dicht.
'Weet je wel zeker dat dit het woongedeelte is?
Zijn we niet in de stal terechtgekomen?'
Heiligers gaf geen antwoord. Hij was blijven
staan en gaf een niet onverdienstelijke imitatie van een jachthond
weg, door zijn neus in de lucht te steken en diep te
snuiven.
'Vind je het zó lekker?' vroeg Bas vol
afschuw.
'Die stank? Nee, maar daar sta ik ook niet van
te genieten. Ik ruik iets anders. Snuif maar eens goed.'
'Liever niet,' zei Bas. 'Snuffel jij maar voor
mij en vertel me maar wat je ruikt.'
'Vuur!' zei Heiligers gedecideerd. 'Iemand
heeft hier nog niet zo lang geleden een vuurtje gestookt..., kom
mee!'
Hij liep door en kwam in een klein vertrek dat
aan de woonruimte grensde. Bas was hem op de hielen gevolgd en zag
v/at Heiligers al eerder geroken had: de nog smeulende resten van
een vuurtje dat iemand midden op de plavuizen vloer had
aangelegd.
'Warm!' zei Heiligers. 'Ik bedoel niet dat
vuurtje, maar wij. We zijn warm, Bas. We zitten op het goede
spoor!'
Ze waren nu op hun hoede, want ze beseften dat
het niet uitgesloten was dat iemand hen al had opgemerkt. Iemand
die nu mogelijk met zijn geweer in de aanslag wachtte op zijn kans
om de twee nieuwsgierige Aagjes, die in de vervallen boerderij
op de snuffeltoer waren, naar de andere wereld te helpen. Ze
gingen naar buiten en keken in de richting van de andere boerderij.
Was daar iemand die hun bewegingen gadesloeg? Voorlopig zou die
vraag onbeantwoord blijven. In ieder geval was er op
dit ogenblik niets dat er op wees dat er onmiddellijk gevaar
dreigde. Ze gingen weer naar binnen en zetten hun speurtocht voort,
en gingen terug naar het kleine kamertje, waar het vuur nog
smeulde. Ze zochten naar meer aanwijzingen dat hier iemand had
gehuisd die liever onopgemerkt bleef, voor wie dan ook.
Bas was de eerste die succes had. In een hoekje
van het stinkende hok vond hij een ineengefrommelde
krant.
'Kijk nou eens!' riep hij uit, terwijl hij de
krant gladstreek. 'Moet je zien wat ik hier heb, Heiligers. Een
krant..., maar het lijkt wel Chinees.'
Heiligers kwam naar hem toe en griste de krant
uit zijn hand.
'Het is Chinees,' zei hij. 'Lezen kan ik het
niet, maar het is Chinees!'
'Da's gek,' merkte Bas op. 'Een Chinese krant
in een Hollands boerderijtje. Denk jij dat de boer die hier vroeger
gewoond heeft misschien. Heiligers schudde heftig zijn hoofd.
'Nee,' zei hij op een toon die geen tegenspraak duldde. 'Nee, die
krant is hier niet door de vroegere bewoner achtergelaten. In de
eerste plaats zou die krant al okergeel verkleurd zijn als hij
hier zo lang had gelegen en in de tweede plaats, al behoor ik niet
tot het soort mensen dat het altijd over "domme boeren" heeft... in
de tweede plaats zie ik een boer uit de Haarlemmermeer geen
Chinese krant lezen...'
Ze zetten hun zoektocht voort en opnieuw was
het Bas die een vondst deed. En weer was het een krant. Een
Nederlandse, deze keer.
'Heiligers,' riep hij opgewonden uit, 'hier heb
ik nog een bewijs dat zich hier mensen hebben schuilgehouden! Ik
heb hier een krant van gisteren... mijn eigen krant!'
De fotograaf zei hoofdschuddend: 'Hoor hem,
werkt een blauwe maandag voor een dagblad en spreekt er nu al over
alsof hij de directeur is... laat eens zien. Misschien staat hier
iets in, waar we wijzer van worden.'
Ze namen allebei een stuk krant voor hun
rekening en begonnen te zoeken.
'Vergeet vooral de kleine advertenties niet,'
waarschuwde Heiligers. 'Daar kun je soms de gekste dingen in
vinden.'
Voor een ogenblik vergaten ze hun omgeving en
gingen verder met het spellen van de krant.
En toen opeens riep Heiligers uit: 'Dit zou
iets kunnen zijn!'
Bas kwam vlug naar hem toe. De fotograaf hield
zijn vinger bij een kleine advertentie en Bas las over zijn
schouder mee: Lindy komt vanavond. Ling Ho.
Bas vroeg teleurgesteld: 'Wat maak jij daar dan
uit op... waarom zou dat iets moeten zijn?'
'Heb jij iets anders gevonden?' vroeg
Heiligers.
Bas schudde zijn hoofd. Heiligers zei: 'Ik heb
mijn gedeelte van de krant twee keer doorgenomen en dit is de enig
mogelijke aanwijzing die ik heb kunnen vinden.'
'Waarom een aanwijzing?' herhaalde
Bas.
'Ling Ho,' zei Heiligers. 'Die Chinese krant en
Ling Ho, Basje! Chinezer kan het niet.'
'Stom van me dat ik het niet onmiddellijk
snapte,' zei Bas. 'En wie zou die Lindy zijn? Ook een Chinees? Een
Chinees meisje?'
'Chinese meisjes heten niet Lindy,' zei
Heiligers. 'Die heten Lotusbloem of Amandelbloesem of Morgendauw en
weet ik veel hoe nog meer. Maar niet Lindy. In mijn oren klinkt het
meer Engels, dat Lindy. En nu ga ik misschien wat al te veel
op mijn instinct af, maar wedden dat ik er niet ver naast zit als
ik beweer dat jij onze Lindy al eens eerder hebt
ontmoet?'
'Ik?' vroeg Bas, terwijl hij Heiligers
schaapachtig aankeek. 'Ik ken geen Lindy. Wanneer zou ik die
ontmoet moeten hebben?'
'Gisteravond,' antwoordde Heiligers, breed
grijnzend. 'Toen zweefde ze als een engeltje over je hoofd heen en
kwam honderdvijftig meter verder tussen de koeien terecht. Wij
hebben als vanzelfsprekend aangenomen dat de parachutist die
gisteravond uit de hemel kwam vallen een man was, maar het was een
meisje en ik...'
Verder kwam Heiligers niet, want op dat moment
vingen zijn oren het geluid van sluipende voetstappen op. Hij
draaide zich met een ruk om en slaakte een waarschuwende kreet,
maar het was al te laat...