TWAALFDE
HOOFDSTUK
'Ik vraag me af waarheen we op weg zijn?' mompelde Hopjes. Tot zijn niet geringe verbazing had hij vastgesteld dat het zeker niet in de richting van de Amsterdamse Chinezen-wijk ging.
Integendeel, ze reden nu door de deftige Apollolaan en rechercheur Nagelkaas merkte op: 'Ik hoop niet dat ze hun pakje moeten afgeven aan iemand, die in het Hiltonhotel logeert... Geen groter ellende dan paniek en ontsteltenis zaaien in zo'n pakhuis vol slapende mensen.'
Zijn vrees werd niet bewaarheid. De Opel liet het Hilton links liggen en sloeg honderd meter verder een weg naar rechts in, de wagen minderde langzaam vaart, alsof de inzittenden naar het juiste adres zochten. Toen stopte de Opel voor de ingang van een indrukwekkende villa en tegelijkertijd ging ook Hopjes op de rem staan, en hij bracht de Volkswagen juist buiten de rand van de verraderlijke lichtcirkel van een straatlantaarn tot staan.
'Niet bepaald een krot,' zei Nagelkaas. 'Gek toch, dat je in dat beroep van ons telkens weer voor verrassingen komt te staan. Enig idee wie er in die kast kan wonen, Hoppie?'
Hopjes schudde zijn hoofd. 'Geen flauw idee. De meeste van mijn kennissen wonen in een andere buurt. Maar we zullen het gauw genoeg weten. Ik stel voor dat we nog even blijven zitten. We zullen onze vrienden rustig naar binnen laten gaan en daarna zullen wij aan de bel trekken. En laten we met elkaar hopen dat er geen heel leger achter die vestingmuren in hinderlaag ligt.'
Zwijgend keken ze toe hoe de twee Chinezen uit de Opel stapten en haastig naar de voordeur van de villa liepen, Hong Tong met de buidel aan het hoofd van de tweemansstoet.
'Ik heb het drie uur,' zei Hopjes. 'Noteer dat even voor ons proces-verbaal, Nagelkaas.'
Nagelkaas voldeed zwijgend aan het
verzoek.
Blijkbaar stond er al iemand achter de voordeur klaar om de twee Chinezen op te wachten. Hong Tong had zijn nicoti-nebruine vinger bij wijze van spreken nog op de bel toen er werd opengedaan.
Hong Tong deinsde onwillekeurig achteruit en kwam op Li Wongs tenen terecht omdat die vlak achter hem stond. Oog in oog stond hij met de man die de deur voor hen had geopend.
Hong Tong had iets anders verwacht in deze weelderige omgeving. Een keurig dienstmeisje met blonde lokjes en hemelsblauwe ogen, gekleed in een zwart jurkje en een wit schortje, maar niet deze kaalgeschoren gorilla met zijn loensende ogen, die je eerder tussen de touwen van een boks-ring, dan tussen de Rembrandts en Vermeers zou verwachten.
'Hong Tong?' vroeg de kerel met een stem, die deed denken aan het gerommel van een vulkaan die op uitbarsten stond.
Hong Tong knikte heftig. 'Ja, ik Hong Tong... hij Li Wong.'
'En nummer drie, waar is die?' rijmde de lijfwacht.
Hong Tong trok een zielig gezicht en antwoordde: 'Alme Tsjang pech. Hij gepakt... maal juwelen veilig. Waalom jij mij vlagen? Ik alles wel veltellen aan Glote Baas. Hij wachten op ons?'
De reus gromde iets dat op een bevestiging leek
en snauwde: 'Kom!'
Ze stonden nog altijd op de deurmat en Li Wong veegde overdreven zijn voeten om te laten zien dat hij een welopgevoed kereltje was.
Ze liepen door een lange gang, waarvan de wanden aan weerskanten schuilgingen achter schitterende schilderijen. Hong Tong had niet zoveel verstand van kunst, maar hij zag wel dat het geen uitgeknipte kalenderplaatjes waren.
Aan het eind van de gang gekomen sloegen ze linksaf en bleven toen staan voor een paar dubbele, rijkgebeeldhouw-de deuren. Hong Tongs zenuwen waren gespannen als vioolsnaren. Hij had de Grote Baas eenmaal eerder ontmoet. Dat was geweest toen hij zijn instructies had gekregen. Maar gezien had hij de Grote Baas bij die gelegenheid niet. De grote Baas was in het duister gebleven, terwijl er een verblindende lamp op Hong Tongs gezicht was gericht. Hij had toen alleen zijn fluisterende stem gehoord.
Maar nu, over enkele ogenblikken, zou hij van aangezicht tot aangezicht staan met de machtige figuur. Alleen al het horen van zijn naam was voldoende om de gemeenste misdadigers te laten huiveren.
Voor Li Wong was het de eerste persoonlijke ontmoeting met de Grote Baas en het zou overdreven zijn om te beweren dat Li Wong zich als een kind verheugde op de kennismaking. In de boerderij van Harm en zijn vrouw had Li Wong zich helemaal op zijn gemak gevoeld, maar hier...
De reus klopte aan en het viel Hong Tong honderd procent mee dat de dubbele deuren niet onder zijn vuistslagen bezweken.
Toen opende zich de deur. Achter de deur stond een gestalte die de gorilla die hen tot hier begeleid had tot een nietige kabouter ineen deed schrompelen.
'Glote Baas,' stamelde Hong Tong eerbiedig, 'wij zijn gekomen!'
Hij viel op zijn puntknietjes en kuste de neus van de rechterschoen van de kolos die voor hem stond. Sabbelend aan het leer van de schoen constateerde hij dat het hier minstens om maatje achtenveertig ging.
'Schei uit met die onzin en kom hier!' klonk ergens vanuit de ruimte een stem, zo schril als van een sopraan op haar retour.
Hong Tong keek verbaasd op, zich verwonderd afvragend of de reus wiens voet hij had gekust die snerpende klanken had uitgestoten. Dat bleek niet het geval. De kolos deed een stap opzij en Hong Tong kon een blik werpen op het overdadig ingerichte vertrek dat hij op het punt stond te betreden. Ergens in de verte, achter een reusachtig bureau, zat een veredelde kabouter. Hij trok aan een sigaar die in zijn kleine pruimemondje onwezenlijk groot leek en blies grijze rookwolken uit.
'Kom hier!' herhaalde de 'sopraan', 'ik ben de Grote Baas!'
Hong Tong wankelde naar voren en voelde de knoflookadem van Li Wong, die hem op de hielen volgde, in zij n nek.
'Glote Baas, wij zijn gekomen,' sprak Hong Tong nogmaals, volkomen overbodig, wat dat had de Grote Baas inmiddels al geconstateerd. 'Ja, met de juweeltjes,' deed Li Wong een duit in het zakje.
De Grote Baas had nauwelijks aandacht voor de buidel die Hong Tong in zijn hand hield. Slechts heel even wierp hij er een korte blik op, alsof het om een zak knikkers ging.
Waar is Tsjang?' beet hij Hong Tong
toe.
Hong Tong zette zijn meelijwekkende masker weer op. 'Tsjang glote suffeld zijn,' zei hij. 'Hij gepakt..., mep op kop geklegen en gepakt. Maal vool de lest geen vuiltje aan de lucht hooi, Glote Baas...'
'O nee?' zei de Grote Baas. En dat ene piepkleine zinnetje hield zoveel verborgen dreiging in dat Hong Tong de rillingen over zijn ruggegraat voelde lopen. Hij wilde zijn mond opendoen om in de verdediging te gaan, maar juist op dat ogenblik werd er gebeld. En ook de mond van de Grote Baas viel open, maar dan van verbazing. De knots van een sigaar, die klemvast tussen zijn tanden had gezeten, tuimelde op het notehouten bureau en maakte daar een lelijk brandvlek.
'Wat leuk... visite,' zei Li Wong knullig.
De lijfwacht, die al die tijd in de kamer was gebleven, kwam onmiddellijk in actie. Hij rukte de deur open en samen met zijn iets minder groot uitgevallen collega, die buiten op de gang op wacht had gestaan, stormde hij naar de voordeur. Het gestamp van hun voeten, die met elkaar zeker zo'n driehonderd kilo droegen, verbrak de stilte van het huis.
'Zekel belanglijk pelsoon zijn, dat zoveel haast om open te doen,' zei Li Wong.
'Zwijg!' beet de Grote Baas hem toe. En Li Wong zweeg. Maar hij zette zijn kiezen met zo'n klap op elkaar dat het plaatje van zijn bovengebit in tweeën knapte.
'We geven ze nog een paar minuten,' zei Hopjes.
'Beter dat gespuis nog even in de waan te laten dat ze niet gevolgd
zijn zodat ze denken dat er geen vuiltje aan de lucht is.' Hij
keek om naar Bas en vroeg: 'Nog altijd vastbesloten om mee
naar binnen te gaan, Banning?'
'Het lijkt mij toch beter van niet,' kwam
Nagelkaas tussenbeide.
'Wij zijn verantwoordelijk voor hem, Hoppie. De
hoofdcommissaris zal het ons niet in dank afnemen als we hem met
een mooi rond kogelgaatje tussen zijn ogen afleveren.'
'Zeker niet,' was Hopjes het met Nagelkaas
eens. 'En een mes tussen je ribben is ook zo lekker
niet.'
Bas zei nijdig: 'Jullie proberen mij bang te
maken, maar ik heb samen met mijn vriend Heiligers wel voor hetere
vuren gestaan!'
Nagelkaas zei vriendelijk: 'Ik geloof je
onmiddellijk, beste knul. Maar je weet niet hoe heet het vuur is
waaraan je je straks misschien kunt warmen. We hebben niet met
amateurs te doen, als je dat maar goed beseft.'
'U wilt uw naam toch graag in de krant zien?'
gooide Bas het over een andere boeg.
'Dat zou wel leuk zijn,' gaf Nagelkaas toe.
'Goed... ga dan maar mee naar binnen. Maar blijf een beetje in de
achterhoede, begrepen? Hoppie... heb je je pistool
gereed?'
'Voor het grijpen,' meldde Hopjes.
'Mooi,' zei Nagelkaas,' dan zullen we nu maar
eens op visite gaan.'
Ze stapten uit de Volkswagen en liepen snel
naar de villa.
'Jij mag de openingszet doen,' zei Hopjes tegen
Bas. 'Bel maar eens netjes aan.'
Bas legde het topje van zijn wijsvinger op de
bel en drukte.
Het resultaat van die eenvoudige handeling was
ronduit verbluffend, want binnen in het huis leek opeens een
zwaar onweer los te barsten...
Bas schrok zo mogelijk nog meer dan Hong Tong, toen de voordeur werd open gerukt. De monsterachtige gestalte die in de deuropening verscheen, had een bijna dierlijke uitdrukking op zijn gezicht. Een figuur die regelrecht leek te zijn weggelopen uit een nachtmerrie, waaruit je badend in je zweet ontwaakte. En achter dat monster stond een soortgelijk exemplaar van iets geringere afmetingen, maar toch altijd indrukwekkend genoeg.
'Wat wil jij?' vroeg de kerel die voor Bas stond, zijn schouders zó breed dat hij bijna klem zat in de deuropening.
Bas zou het liefst zo snel hij kon de benen hebben genomen, maar hield wijselijk zijn mond. Hij vroeg zich wanhopig of waarom Hopjes en Nagelkaas, die zich links en rechts van de deur zo plat mogelijk tegen de muur drukten, niet ingrepen. Hij wierp een snelle blik op het glimmend gepoetste koperen naambordje, dat naast de deur op de muur was bevestigd en zei moeilijk: 'Ik eh... ik ben een neef van meneer Pikinski... ik wilde... ik wilde oom Ferdinand verrassen.'
Ergens naast zich hoorde Bas een zacht gehik,
alsof iemand zich verslikte. Hij kon niet zeggen of dat Hopjes of
Nagelkaas was.
Het monster nam hem van hoofd tot voeten op en
zei ongelovig: 'Jij een neef van.... Wat staat er ook alweer voor
een naam op dat bordje?'
'Pikinski,' hielp Bas.
'O ja,' mompelde de kerel, 'dat dacht ik al. Nou jochie, je hebt pech. Je oom heeft al bezoek. Hij maakt een praatje met een paar ouwe makkertjes van hem, die hij een hele tijd niet heeft gezien.'
Bas keek de schele zombie, die als nachtportier dienst deed, zo recht mogelijk in de ogen en loog dapper verder: 'Dat zijn dan vast en zeker Hong Tong en Li Wong, die alleraardigste Chinezen. 'U hoort wel, ik ken alle vrienden van mijn oom.'
Hij besefte niet dat hij op dat ogenblik een
reusachtige stommiteit beging. De wachter aan de poort mocht dan
geen goocheme indruk maken en misschien kon hij zelfs niet lezen,
gezien zijn problemen met het naambordje, maar helemaal van hersens
verstoken was hij toch niet.
'Zozo,' zei hij langzaam en zijn loensende ogen
werden spleetjes. Zozo... en waarom denkt neef dat? Waarom juist
Hong Tong en Li Wong, hè? Waarom zou die aardige Tsjang niet één
van die twee zijn, vertel me dat eens?'
'O, Tsjang... dat is waar ook... goeie ouwe
Tsjang,' stotterde Bas. 'Nou en of ik die ken. Ik heb
hem...'
Verder kwam hij niet. Een klauw als de grijper van een hijskraan greep hem bij zijn linkerschouder en rukte hem met zoveel kracht naar binnen dat hij zeker tien meter door de lange gang zeilde. Hij kwam aan de voet van een marmeren zuiltje, waarop een buste van Beethoven prijkte, tot stilstand. Het zuiltje wankelde en Beethoven, die van gips bleek te zijn, barstte in duizend scherven en splinters naast zijn hoofd uiteen.
Tegelijkertijd weerklonk de daverende knal van
een schot. Nagelkaas en Hopjes waren eindelijk in actie gekomen. De
reus, die daarnet nog als menselijke hijskraan had gefungeerd,
sloeg als een blok tegen de grond. Hij krijste als een mager
speenvarken bij het zien van het bloed, dat uit een schampschot aan
zijn rechterschouder stroomde. Nagelkaas, die op dienstkistjes
liep, legde hem het zwijgen op door zijn met spijkers beslagen zool
op zijn mond te plaatsen, waarna Hopjes de gewonde vliegensvlug de
handboeien aandeed.
'En nu braaf stil zijn, jij!' zei Nagelkaas
tegen de verslagen kolos. 'Oom dokter komt straks wel even naar je
kijken.'
De andere lijfwacht, die meer geluk had gehad
dan zijn collega, bleef niet op de komst van de dokter wachten. Hij
rende naar het eind van de gang. Hij sprong als een hordenloper
over de nog halfversuft op de grond liggende Bas heen en vluchtte
de spreekkamer van de Grote Baas binnen.
'Alarm! Alarm!' brulde hij. 'Politie!
Alarm!'
Zo hard hoefde hij nu ook weer niet te
schreeuwen, want de Grote Baas had geen watjes in zijn oren. Hij
had inmiddels wel begrepen dat er iets aan het handje
was.
'Hoeveel man, Simon?' beet hij zijn lijfwacht toe. 'En waar is IJzeren Hein?'
'Gewond en geboeid..., drie man,' beantwoordde Simon de vragen van zijn chef in omgekeerde volgorde. 'Twee stillen, die ik nog van vroeger ken en een blonde knul van een jaar of zeventien. Die ligt trouwens ook voor pampus in de gang.'
Hong Tong en Li Wong keken elkaar paniekerig aan. Een blonde jongen? Dat kon maar één ding betekenen, namelijk dat ze gevolgd waren. En de Grote Baas zou dat ook begrijpen, als hij eventjes doordacht.
De Grote Baas hoefde niet door te denken. Hij had het geweten, op het moment dat er gebeld werd.
En hij nam zijn maatregelen, nu alleen nog maar aan zijn eigen hachje denkend. Hong Tong en Li Wong, die stommelingen, mochten wat hem betrof in hun kraag worden gegrepen.
Ferdinand Gregorius Pikinski, bij de
Burgerlijke Stand bekend als Wilhelmus, genaamd Wimpie Knol, griste
met een vliegensvlugge beweging de zak met juwelen van zijn bureau
en drukte op een verborgen knop aan de onderkant van het
bureaublad.
En Hong Tong en Li Wong en ook Simon Spierbal,
niet onbekend in politiekringen, keken hun ogen uit.
Wat heet uitkijken! Hun ogen rolden bijna uit hun kassen, toen ze de Grote Baas een kunstje zagen vertonen dat elke circusdirecteur in opperste staat van verrukking zou hebben gebracht.
De Grote Baas als de Onzichtbare Man! Zo zag je hem en zo was hij verdwenen. Met stoel en al.
Hong Tong rende om het reusachtige bureau heen om te zien of de Grote Baas in zijn angst misschien onder het bureau was gekropen. Maar dat had hij mis. De Grote Baas was weg en bleef weg.
'Het lijkt wel of hij door de glond is gezakt,' mompelde Hong Tong verbijsterd.
En dat was precies wat er was gebeurd. En had Hong Tong zijn ogen een beetje beter de kost gegeven, dan zou hij zeker in de vloer de naden hebben gezien van het klapluik dat zich na die korte druk op de verborgen knop geruisloos geopend en weer gesloten had.
Hong Tong kreeg overigens weinig tijd om zijn ogen op z'n gemak de kost te geven. Want in de deuropening stonden naast elkaar de rechercheurs Nagelkaas en Hopjes, de pistolen in de hand.
'Tijd voor de ochtendgymnastiek, mijn heren,'
zei Hopjes opgewekt. 'Armpjes hoog!'
Er bleef Hong Tong en Li Wong niets anders over
dan hun handen zo hoog mogelijk in de lucht te steken.
'Jij ook, Simon,' zei Nagelkaas. 'Laat ons maar eens zien ' hoe lenig je bent.'
'Lang geleden, dat wij elkaar voor het laatst ontmoet hebben, Spierbal,' zei Hopjes.
'Pech gehad,' zei Simon berustend.' Dat's nou eenmaal de risico van het vak, jongens.'
'Zo is het,' zei Nagelkaas. 'Hoppie... pak jij de telefoon, wil je, en laat de hoofdcommissaris weten waar we zitten. Ik houd dat fijne stelletje wel onder schot.'
'Moet ik hem zeggen dat...'
'Dat de kerel die we hadden willen grijpen verdwenen is? Nee, vertel hem dat nog maar niet. Waarom zij n humeur bederven?'