Je hebt natuurlijk de douchescène in Psycho. Je hebt de charmante kannibaal Hannibal Lecter. Je hebt het huiveringwekkende slot van de Nederlandse film Spoorloos. Je hebt die twee meisjes, geestverschijningen, die in The Shining een jochie op zijn driewieler de stuipen op het lijf jagen.
Over wat eng is, wat enger en wat het engst, kun je twisten. Tenminste, dat dacht ik. Tot ik Still Alice zag. Dat was eergisteren. De film die actrice Julianne Moore een Oscar, een Golden Globe en een BAFTA opleverde, heeft me beroerd.
Still Alice is onder mijn huid gaan zitten. In de film zie je Alice Howland, een taalwetenschapper, verdwalen tijdens het joggen. Tijdens een lezing komt ze niet op een woord dat haar verhaal moet onderbouwen. Bij Alice openbaart zich een vuige alzheimervariant. Ze is pas vijftig. Haar geheugen hapert steeds vaker. In de film zegt ze: ‘Wie ben ik nog als ik me niet meer kan uitdrukken?’ En: ‘Wie neemt ons serieus als we zo ver zijn weggedreven van wie we ooit waren?’
Eerst is er ongeloof bij Alice Howland, eventjes ontkenning, dan boosheid en angst, gevolgd door moed en strijdlust en uiteindelijk is er doffe berusting. Daarna begint het grote, genadeloze vergeten. Alice verliest haar identiteit.
Ook al is het fictie, ook al maak je het mee in de bioscoop: wie een mens ontmanteld ziet worden en zijn decorum ziet verliezen, die voelt zich ongemakkelijk. Het kan jou ook overkomen.
Shit, hoe vaak kan ik niet op een woord komen? Hoe vaak loop ik iemand straal voorbij met wie ik een halfjaar geleden nog een praatje heb gemaakt? Waarom herkent oud-burgemeester van Rotterdam Ivo Opstelten 25.000 stadgenoten (die man heeft een geheugen, niet normaal) en ik misschien duizend? Waarom vergat ik laatst die best belangrijke afspraak? Van die gedachten had ik. Héb ik.
Ik was niet de enige die onzeker de bioscoop verliet. Ik heb het nagevraagd bij mensen die deze angstaanjagende film ook bezochten. Na Still Alice waan je je onzeker. Dementie blijkt niet alleen iets wat je op oude leeftijd kan krijgen. Het kan al op je veertigste toeslaan.
‘Had ik maar kanker,’ bitst de alzheimerpatiënt Alice Howland.
Dat is een kwalijke opmerking – zeker. Je mag leed nooit vergelijken. Maar vergeef het haar, Alice is wanhopig omdat ze geestelijk wordt gesloopt en ze is zich er, ondanks al het vergeten, verdomd lang van bewust. Ze schaamt zich rot voor wat er van haar overblijft. ‘Herinneringen,’ zegt ze, ‘zijn je meest waardevolle bezittingen’ – en die ontvallen haar.
Weet u wat ik klote vind? Over deze griezelfilm kan ik niet meer met mijn dementerende moeder praten. Ik troost mij met de gedachte dat we wel over soortgelijke verhalen gesprekken hebben gevoerd. Ma las boeken als Hersenschimmen (Bernlef), over het grote, genadeloze vergeten, zag documentaires over alzheimer. Bij ma op de koffie spraken we erover. Ik herinner me hoe vaak ze zei dat ze er serieus rekening mee hield dat dit lot haar zou treffen. Gelukkig gebeurde dat niet op de leeftijd van Alice Howland. Maar toch.
Eén ding zag ik over het hoofd. Het vooruitzicht moet voor ma doodeng zijn geweest. Het vooruitzicht is doodeng.