Op de terugreis van Faro naar Rotterdam herlees ik ma’s zorgapp, waarop we bijna dagelijks berichten over hoe het gaat met onze moeder, schoonmoeder en oma.
Mijn nichtje Debbie schreef aan het begin van mijn vakantie: ‘Oma bezocht. Ze was gezellig en helder. Ze heeft lekker gegeten.’ Ze deelde een foto. In mijn ligstoel in Portugal schrok ik een beetje van de foto, net als mijn schoonzus Jackie, die vanuit de Achterhoek reageerde met: ‘Jeetje. Ze wordt wel mager.’ M’n andere nichtje, Tessa, vanuit Thailand: ‘Nou, dat vind ik ook.’
Herkenbaar zijn ze, al die berichtjes. Misschien moet ik ook wel schrijven ‘verontrustend’, maar als iemand structureel achteruitgaat, hoe traag ook, dan heb je je ongemerkt verzoend met het zorgwekkende van de situatie.
Aan het eind van de vakantie schreef mijn broer: ‘Ik kwam rond etenstijd.
Ik heb ma eten gegeven, maar veel ging er niet naar binnen. Ze dronk ook nauwelijks. Alleen koffie en koek gingen er goed in.’
Goh. Dat zou ondenkbaar zijn geweest vroeger. Als ik ’s avonds mijn bord niet leeg had dan kreeg ik een halfuur later echt geen zoetigheid. De ma van toen zou haar eigen gesnoep corrigeren.
Aan het weerzien met ma kleeft geen drama. ‘O ja? Ben je op vakantie geweest? Was het leuk?’
Ik heb in Portugal amper iets meegemaakt, maar ik vertel er meeslepend over; zo hoort ma ook nog eens wat. Over de dood van hond Tommie zwijg ik maar.
Als zoon met een missie ben ik speciaal rond etenstijd naar het Verpleeghuis gereden. Ik ga eens toezien hoe ma eet én zal niet schromen haar een handje helpen.
Mijn broer vertelde me net over de telefoon dat ma’s verpleeghuisarts heeft gezegd dat iedere extra hap een beetje energie oplevert.
Er zitten vandaag zes bewoners aan de gemeenschappelijke tafel. Eentje eet als een bootwerker, een ander neemt nauwelijks wat. Ma worstelt. Na zes happen witlof met draadjesvlees en aardappelen met jus, geeft ze er de brui aan. Niet demonstratief. Afwezig laat ze haar vork door haar bord gaan. Het zijn schijnbewegingen.
‘Kom ’ns, ma.’ Ik neem haar vork over en breng een hapje witlof naar haar mond. Een flauw protest, maar ze laat me begaan. Mijn volgende hap stuit op verzet. Ze pakt de vork weer af. Mijn broer heeft aan de telefoon al gezegd: ‘Haar trots zit in de weg.’
Tegen heug en meug eet ze. Het is een gevecht dat ik niet voor haar kan voeren. Martha, een van ma’s verzorgsters, ziet me beteuterd kijken en zegt: ‘Je moeder weet precies wat ze wil, hè.’
Ik dring opnieuw aan. Ma fluistert: ‘Het is niet vies, maar ik heb geen trek.’
Ik probeer haar af te leiden, zoals een moeder doet met een weerbarstige peuter in de kinderstoel. Ik was geloof ik een goede eter vroeger, dus de rollen zijn niet echt omgekeerd. Toch voelt het zo.
Ma zegt: ‘Ik eet het niet meer op, ik vind het vies.’
En daar blijft het bij.
Ma neemt nog wel een paar hapjes van haar toetje. En ze neemt koffie. En daarbij natuurlijk een koekje.
‘Lekker, hè,’ zeg ik.