29

Voor de kust van het schiereiland Iveragh, zuidwesten van Ierland

 

De boot rolde en stampte angstaanjagend tijdens de overtocht naar het eiland. Tim O’Donovan had Josie fijntjes laten weten dat Sophie nooit had overgegeven tijdens haar tripjes naar het eiland. Sophie was archeologe. Josie was een goed getrainde inlichtingenofficier. Tijd om de tanden op elkaar te zetten. Maar ze was nooit dol geweest op boten. Uiteraard was Myles al goede maatjes met de visser en geen van beiden leek oog te hebben voor de golven, het opspattende zeewater of haar zeeziekte.

Het lukte Josie om niet over te geven. Maar ze gleed wel uit op de gladde rotsen en belandde op haar achterste. Myles grijnsde en stak haar zijn hand toe. ‘Ik heb ook mijn trots,’ zei ze, en ze sprong soepel overeind. ‘Ik ben een stadsmeisje uit Londen. Kolere rotsen in het midden van een kolere oceaan zijn niet mijn ding.’

En in die trant ging ze nog een tijdje door. Het was een lichtbewolkte dag en in het zachte licht hadden ze een adembenemend uitzicht op het schiereiland Iveragh met de hoogste bergen in Ierland. Het eiland zelf bestond uit kale rotsen met her en der wat gras.

‘Vroeger,’ zei Tim, ‘bouwden ze kloosters langs de Ierse kust.’

‘Ja. Seamus Harrigan probeert me over te halen om het oude klooster op Skellig Michael te bezoeken. Ik heb begrepen dat je daar nog moeilijker kunt komen dan hier, en dat het er nogal onherbergzaam is.’

De Ier keek haar aan alsof ze een doetje van de eerste orde was. ‘Dat klooster is ruim zeshonderd jaar in gebruik geweest.’

‘Weet je, ik sta mijn mannetje in moeilijke omstandigheden, maar als ik de keuze had, zou ik niet op de kale rotsen van een afgelegen eiland gaan wonen. Zouden de artefacten die Sophie in de grot heeft gezien van Skellig Michael afkomstig kunnen zijn? Ik heb begrepen dat Sophie gelooft dat het heidense artefacten zijn, maar als ze van goud zijn en een historische en culturele waarde hebben… Nou ja, ik neem aan dat het niet uitmaakt.’

Tim haalde zijn brede schouders op. ‘Alles is mogelijk.’

Myles wees naar het midden van het eiland. ‘Die kant op voor de grot?’

‘Ja. Sophie was heel voorzichtig, ze wilde niet de broedgronden voor zeevogels of zeehonden verstoren.’

‘Wij ook niet,’ zei Josie, ‘dus we zullen heel voorzichtig zijn.’

Ze volgden O’Donovan omhoog en omlaag over de grijze, grauwe rotsen. Nu en dan wierp Josie een blik op de kustlijn en het water, en moest ze de neiging bedwingen Will in Londen op te bellen om te zeggen dat ze ontslag nam en dat zij en Myles op het punt stonden een trektocht over de Kerry Way te maken, onderweg gingen picknicken, en in schilderachtige Ierse B&B’s zouden overnachten.

Maar uiteraard was Myles nu helemaal in de ban van zijn geadopteerde missie om Percy Carlisle te vinden.

Op haar eigen manier was zij dat ook, bedacht Josie, die niet meer zo’n wee gevoel in haar maag had nu ze weer vaste grond onder de voeten had. Ze had wel een akelig voorgevoel over Carlisle.

Tim bleef op een richel staan en wees omlaag naar een rotsformatie. ‘Daar is Sophies grot.’

Josie ging naast hem staan en richtte haar aandacht weer op de reden voor hun komst naar dit onherbergzame rotsblok. ‘Ik zou hier honderden jaren lang elke dag kunnen komen en dat nog niet opmerken.’

Tim bromde wat en zei vervolgens: ‘Sophie weet waar ze naar moet uitkijken.’

Myles sprong omlaag naar de ingang van de grot. Josie zuchtte en schuifelde voorzichtig naar beneden. Ze had niet zo’n hekel aan kleine, donkere plekken als aan boten. Ze ritste haar waterdichte jack dicht dat ze uit het huis van de familie Malone had geleend, en kroop naar binnen om een kijkje te nemen. Myles volgde haar en in gedachten zag ze hem en Will voor zich, die in Afghanistan grotten doorzochten op wapenvoorraden en mogelijke plannen van terroristen. Zij droeg haar steentje bij vanuit een warm kantoor in Londen.

‘Dit is gewoon een lolletje voor jou,’ zei ze, terwijl ze haar ogen aan het schemerige licht in de grot liet wennen, ‘net zoals het voor Sophie Malone was.’

‘Het is geen lolletje als ze inderdaad zag wat ze zei.’

Ze hurkten neer tussen de vochtige rotsen. ‘Geen aangename plek om de nacht door te brengen, vind je wel?’ Josie huiverde even. ‘Misschien zou ik mezelf ook wel gefluister en met bloed doordrenkte takken hebben verbeeld, en ik heb toch allerlei trainingen gevolgd. Sophie is een archeologe met veel veldervaring, maar toch.’

‘Deze verrekte grot bezorgt me de kriebels.’

Hij sloeg de spijker op zijn kop, dacht Josie.

Myles draaide zich om naar Tim, die ook naar beneden was gekomen en bij de ingang van de grot stond, zo’n twee meter bij hen vandaan. ‘Waar wilde Sophie overnachten?’

‘Op een vlak stuk niet ver van de plek waar we aan land zijn gekomen. Ze had een tent, voedsel en water bij zich en maakte zich helemaal geen zorgen.’

Josie tuurde in de donkere grot.

‘Vertel eens, Tim,’ zei ze, ‘als jij een gouden schat had die je uit de handen van de Vikingen of wie dan ook wilde houden, zou jij hem dan op dit eiland verstoppen?’

‘Als ik van de grot had geweten,’ zei hij.

‘Denk jij dat het een geest was of elfen?’ vroeg Myles.

‘Ierland is vol folklore.’

Dat was geen rechtstreeks antwoord, maar Myles ging er niet op door.

‘Een archeologe kijkt misschien heel anders tegen dit eiland aan dan wij,’ zei Josie. ‘Ik vind het een eenzame, afgelegen en onherbergzame plek. Maar Sophie…’

‘Vond het fantastisch,’ zei Tim.

Ze hoorden een geluid achter in de grot.

Gekreun.

Josie wierp snel een blik op Myles en zag dat hij het ook gehoord had.

Tim O’Donovan stond zwijgend bij de ingang.

Er was iemand achter in de donkere grot.