John
Goed. Het was al moeilijk genoeg om over het verleden te schrijven. Over Bogotá. Dat was één ding.
Maar nu wil dokter Wexler dat ik schrijf over het heden, over ons huwelijk.
Ik heb hem verteld dat we zoiets niet makkelijk doen; hij is een man, hij zou dat moeten weten.
‘Daar gaat het juist om,’ zegt hij. Hij denkt dat me heel wat dwarszit. Dat ik heel wat heb weggestopt. Dingen waarover ik niet wil denken. Dingen die ik nooit heb verwerkt. En dat opschrijven soms de enige manier is om het te verwerken.
‘Hé, daar heb ik de boksbal al voor,’ zei ik gekscherend. Dokter Wexler kon er niet om lachen.
Dus hier ben ik dan.
(§) <§> © @> © (§) <§> (§>
Oké. Ik wist niet hoe ik moest beginnen. Dus ik belde dokter Wexler om hem te zeggen dat het niet werkte, maar dat hij toch bedankt werd. Ik wilde net ophangen en het allemaal uit mijn hoofd zetten, maar hij hield me tegen.
Die kerel geeft namelijk niet makkelijk op. Hij zei: ‘Wees nou eens rustig, John. Dit is geen huiswerk, weetje nog?’Toen vertelde hij me nog eens dat hierbij geen goede of foute antwoorden bestonden.
Hij stelde voor dat ik zou beginnen met over gisteravond te schrijven. ‘Schrijf gewoon op wat je je nog kunt herinneren,’ zei hij. ‘De rest komt vanzelf wel.’
Dus zei ik: ‘Oké, ik zal het proberen.’
Dus hier komt het.
Gisteravond.
Ik reed de inrit op en zette de auto voorzichtig in de garage.
Even bleef ik gewoon zitten en luisterde naar het gezoem van de motor, terwijl ik me vermande. Het was een lange dag geweest en de wereld waar ik uit kwam was lichtjaren verwijderd van de wereld die in dat huis op me wachtte.
Vijfjaar was een hele tijd.
Dingen veranderden. Mensen veranderden.
Of misschien... Misschien vervaagde alles wel gewoon. Zoals een krant die in de zon ligt.
Ik kan net zo goed naar binnen gaan, dacht ik uiteindelijk. Jane heeft minstens zo’n goed gehoor als Superman, dus ik was ervan overtuigd dat ze wist dat ik thuis was. Als ik hier te lang bleef zitten, zou ze naar buiten komen rennen om te kijken wat er aan de hand was.
Ik maakte mijn gordel los en...
Verdomme! Waar was mijn ring? Ik was bijna vergeten hem weer aan te doen. Ik doorzocht mijn zakken en vond hem in mijn jas; vervolgens deed ik hem weer aan mijn linker ringvinger.
Ik ving een glimp van mezelf op in de achteruitkijkspiegel. Pas toch op, man.
Verdomme, wat was dat? Een rode veeg op mijn kraag. Shit, Jane zou ontploffen als ze het zag. Ik wreef erover, maar ik kreeg hem er niet uit. Het lukte me de kraag zo te vouwen dat de vlek niet zichtbaar was.
Daarna haastte ik me het huis in.
Binnen gooide ik mijn sleutels in een schaal in de hal. En beslist niet voor het eerst vroeg ik me af waarom ik me elke keer zo gespannen voelde als ik de voordeur binnenstapte.
Jane verscheen uit het niets. ‘Je komt precies op het juiste moment,’ zei ze met een glimlach. Ze keek me verwachtingsvol aan.
O, dat is waar ook: de boter. Godzijdank ben ik die niet vergeten. Dan zou ik het moeten blijven horen. Met een zwierig gebaar haalde ik het kuipje uit mijn jaszak. ‘Je hebt om boter gevraagd - dan breng ik toch boter mee?’
‘Alles goed gegaan vandaag?’ vroeg ze, terwijl ze het aanpakte. Ik haalde mijn schouders op. ‘Hetzelfde als anders. En jij?’
Zij haalde eveneens haar schouders op. Aarzelend.
Ik bukte me voorover voor de verplichte kus.
Had ik niet moeten doen. Ik zag haar bedenkelijk kijken toen ze zich terugtrok. Wat betekende dat ze duidelijk de alcohol in mijn adem had geroken.
‘Ik ben nog even bij Eddie langs geweest om wat te drinken,’ zei ik nonchalant.
Jane knikte, maar wist haar ongenoegen niet goed te verbergen. Evenmin als ik trouwens. Ze had altijd kritiek als ik wat dronk. Maar nu was er meer aan de hand. Ze staarde naar de boter alsof het een tweekoppige slang was. ‘Dit is gezouten boter,’ zei ze klaaglijk.
Ze hield het kuipje omhoog zodat ik het kon zien. Ja, er stond GEZOUTEN op. Ik knipperde met mijn ogen. ‘Is er dan ook andere?’
‘On-gezouten,’ zei ze. Waarna ze er binnensmonds aan toevoegde: ‘Zoals ik had gevraagd.’
Ik kreunde inwendig. Waarom gaf ze me steeds van die belachelijke boodschappen op als ze toch nooit tevreden was met wat ik meebracht? Het was alsof een ijsprinses de gekwelde ridder een opdracht gaf die hij toch nooit kon vervullen. Ik probeerde mijn excuses aan te bieden, maar zij wuifde ze weg. ‘Het is al goed. Ik eh... Ik verzin wel wat.’
Nou zeg! Als dat het grootste probleem van vandaag is! Gelukkig probeerde ze van onderwerp te veranderen. ‘Ik heb nieuwe gordijnen voor de woonkamer,’ zei ze opgewekt.
‘Zo.’
‘Ja.’
Ze leidde me de al volmaakt ingerichte huiskamer in om me de nieuwe groene gordijnen te laten zien die we niet nodig hadden. Ze lagen over de bank gedrapeerd. Ze waren enorm; de kleur deed alles eromheen verbleken.
‘Toen ik de stof vond, werd het nog even spannend,’ zei ze. ‘Een klier van een vent had hem ook vast, maar ik won.’ ‘Natuurlijk.’ Zij wint altijd.
‘Omdat de stof zo opvallend is, dacht ik dat we er misschien een geruit overtrek voor de bank bij moeten zoeken,’ ging ze verder. ‘Iets wat niet al te druk is, niet iets met bloemen of zo, en natuurlijk lichter dan de gordijnen, wat inhoudt dat we ook een donkerdere pers voor de vloer moeten hebben.’
Mijn ogen werden glazig en ik voelde hoofdpijn opkomen. Dus we kregen gordijnen die we niet nodig hadden, wat betekende dat we de bank moesten veranderen zodat die bij de gordijnen paste, waarna we een ander vloerkleed moesten kopen omdat het kleed dat er lag niet bij het overtrek van de bank paste, dat we niet nodig zouden hebben gehad als we geen nieuwe gordijnen hadden aangeschaft.
‘Ik heb een idee: we houden gewoon de oude gordijnen.’
Ze keek op en fronste haar wenkbrauwen. Het duurde even voordat ze er erg in had dat ze tegen zichzelf stond te praten over iets wat me gigantisch irriteerde.
‘Hè? We hebben het er toch over gehad? Weet je dat dan niet meer?’
‘Ja,’ zei ik. ‘Want we hadden besloten dat we nog even zouden wachten.’
Ik zuchtte toen ik de ongelukkige uitdrukking op haar gezicht zag.
Aan mijn blijde thuiskomst was een einde gekomen.
Jane streek de al gladgestreken gordijnen nog een keer glad.‘Als je ze niet mooi vindt, kan ik ze wel terugbrengen...’
‘Ik vind ze niét mooi...’
‘Nou, dan wén je er maar aan!’
De stilte was indrukwekkend. Hoe had het weer zover kunnen komen? Alle hoop op een genoeglijke avond was vervlogen. ‘Ik denk dat ik de tuin even in ga...’
‘Ik heb nog wat werk...’
Godzijdank gaven we elkaar de kans te ontsnappen.
Buiten gekomen pakte ik de tuinslang en gaf de bloemen water die langs de oprit stonden. Niet dat ze dat nodig hadden. Maar ik had het nodig. Ik hield van het geluid van water. Er ging een kalmerende werking van uit. Deed me denken aan rivieren die stroomafwaarts gaan.
Tussen de tulpen zag ik een oude basketbal liggen. Was het mijn oude bal, of was hij van een kind dat hem had laten liggen? Jezus, het was een eeuwigheid geleden dat ik een bal door een basketbalring had gegooid. In een opwelling pakte ik de bal op en deed een aanval op de ring die aan de garage bevestigd zat. Daarna draaide ik me om, pakte de tuinslang en ging verder met sproeien.
Een kleine tien meter achter me hoorde ik de bal door de ring suizen.
Ik kon de bal in het gat krijgen zonder zelfs maar te kijken.
Maar dit huwelijk... Het werd steeds moeilijker om mijn best te doen.