John
Ik keek Jane na. Ze hield haar hoofd gebogen en hield haar hand voor de hoorn terwijl ze praatte.
Ze werd nogal eens gebeld door kantoor.
Ik staarde naar het vieze bord in mijn handen en hoorde haar stampend de trap op gaan, naar onze slaapkamer. Waar ze niet kon worden gehoord.
Ik luisterde toch.
De kraan drupte in de gootsteen.
Niets.
Toen pakte ik het vieze bord en zette het zo in die verrekte vaatwasser. Zónder het eerst schoon te maken.
Gewoon om lekker dwars te zijn.
Een man moest toch af en toe eens laten zien dat hij een vent was? Plotseling hoorde ik boven een vreemd schrapend geluid, boven mijn hoofd. Alsof er meubels werden verschoven. Of een lichaam.
Ik kneep mijn ogen tot spleetjes. Wat nu weer?
Niet dat het me iets kon schelen. Maar... misschien had Jane hulp nodig.
Zonder vooropgezette bedoeling ging ik stilletjes de trap op naar onze slaapkamer. Terwijl ik door de gang liep, zag ik dat de deur op een kier stond. Net genoeg om naar binnen te kijken. Jane, die met haar rug naar de deur stond, had net haar jas aangetrokken. Ze praatte nog steeds zachtjes in de hoorn en ik hoorde haar zeggen: ‘Mm-mm... eh-huh penthousesuite. Over drie kwartier ben ik er.’
Penthouse? Hmm.
Ze hing op en ik deed een stap achteruit. Maar de vloer kraakte, een heel klein beetje maar.
Met een ruk draaide ze zich om en zag mij in de deuropening staan.
‘Jezus, schat, je bezorgde me zowat een hartaanval.’
‘Sorry,’ zei ik, en ik haalde nonchalant mijn schouders op. ‘Ik wilde alleen maar even kijken of alles in orde was.’
Ze rolde met haar ogen en wees naar de telefoon.‘Een of andere gek van een advocatenkantoor in de stad heeft net zijn server laten crashen en alles ligt nu plat.’ Haar bewegingen leken overdreven, haar stem iets te hard. Ze haalde verontschuldigend haar schouders op. ‘Ik moet naar de stad.’
‘We hebben het de Colemans beloofd,’ herinnerde ik haar aan onze afspraak.
Ze verstijfde en keek op haar horloge. ‘Ik ben rond negen uur terug. Erin en eruit. Een vluggertje dus,’ zei ze erachteraan.
Ik wilde dat ze dat woord niet had gebruikt.
Ze glimlachte. Ik glimlachte. Voor de vorm. Ik denk dat we allebei half en half opgelucht waren om een paar uur van elkaars gezelschap verlost te zijn.
Ik wachtte tot ik de voordeur hoorde dichtslaan en liep haar toen achterna de trap af.
Ik ging bij het raam aan de voorkant van het huis staan en keek hoe ze achteruit de oprit afreed. Het was niet de eerste keer dat ik me afvroeg waar ze nou eigenlijk naartoe ging. Wat ze ging doen. En met wie.
Misschien vroeg zij zich dat ook allemaal af als ik wegging. Sinds wanneer vroegen we elkaar niets meer?
Verdomme, sinds wanneer interesseerde het ons ook niets meer?
Haar koplampen vingen me als een zoeklicht. Toen was ze weg. Op de schoorsteenmantel tikte een klok.
Plotseling was ons volmaakte huis te groot, te leeg.
Gelukkig had ik zelf nog een klusje te doen.
Een halfuur later reed ik met mijn ingehuurde chauffeur, een man die Yousef heette, over de Queensborough-brug. Ik kon er niet echt achter komen of Yousef nu blij of pissig was dat hij me met zijn taxi naar de stad moest brengen. Waarschijnlijk van allebei een beetje. En of ik dat gevoel ken. Zijn rijstijl leek nergens op.
Ik had nog steeds mijn pak aan, maar deed mijn stropdas los. Dan kon de drank wat makkelijker naar binnen glijden.
En geloof maar dat ik een flinke borrel kon gebruiken. Yousefs taxi liet nogal wat te wensen over, zoals een raam dat werkte en een goed gevulde bar. Maar aangezien ik toch altijd mijn eigen bar bij me had — een zilveren heupflacon — maakte dat niet veel uit. Eersteklas whisky. Wat wil je nog meer? Ik haalde de flacon uit mijn zak en draaide de dop eraf.
Ik hield de flacon even voor me toen we over iets in de weg reden en merkte toen dat mijn ogen over de inscriptie gleden. Hoe lang was het geleden dat ik die woorden echt had gelezen?
OM DE DANS TE ONTSPRINGEN. LIEFS, JANE
Ja. Hetzelfde, schat.
Ik nam een flinke slok.
Yousef zag eruit alsof hij zelf ook wel een slok kon gebruiken toen we voor het pand stopten waarvan ik hem het adres had opgegeven. De straat was donker en onheilspellend stil. Tuig glipte als ratten langs de trottoirs. Of misschien waren het wel ratten.
Ik betaalde de taxichauffeur en gaf hem genoeg fooi om zo lazarus te worden dat hij vergat dat hij me ooit gezien had. Zodra ik was uitgestapt, schoot hij ervandoor alsof de duivel hem op de hielen zat en was ik alleen.
Langzaam keek ik om me heen en ging toen een bedompt trapje af dat leidde naar een verduisterde deur. Ik gaf een mep tegen een drukbel en even later ging de deur met een klik open.
Ik stapte naar binnen en keek om me heen.
Jezus. Misschien hadYousef gelijk. Dit hier was beslist het voorportaal van de hel.
Boven de kassa bevond zich een gloeilampje met in het schijnsel ervan een paar verslaafde hoertjes die zich met moeite aan de bar staande konden houden. De duisternis bespaarde me wat er zich nog meer in het stinkende hol afspeelde.
Ik ging op een kruk zitten die elk moment door de rottende houten vloer kon zakken.Vond mijn evenwicht. Wachtte tot de barman me in de gaten kreeg.
Eindelijk keek hij me aan met een blik alsof hij net gehoord had dat ik zijn moeder had geneukt. ‘Ja?’
‘Wat voor bier kan ik hier krijgen?’ vroeg ik.
‘Guinness.’
Ik wachtte, maar er volgde niets meer. Dat beperkte de keus dus nogal.
‘Geef maar een Red Label met soda,’ zei ik daarom. ‘En niet te royaal met de soda.’
Terwijl hij mijn bestelling voor me inschonk, leunde ik op de bar en bestudeerde de inrichting. Nu mijn ogen aan de duisternis gewend waren geraakt, ontdekte ik in de schaduwen heel veel wat het daglicht niet kon verdragen: drugs, gokspelletjes, geld dat over de tafel ging in ruil voor zakken met inhoud. En in de hoeken nog wat dingen waar ik liever niet over wilde nadenken.
Daarachter bevond zich achter een halfgesloten gordijn een gang met nog meer geheime plaatsen.
De barman zette mijn drankje met een klap op de bar. Misschien vond hij dat ik te nieuwsgierig om me heen keek. Dus draaide ik me weer om en staarde in mijn glas. Het was zwart.
Het zag er beslist niet uit als Red Label met soda.
Maar aan het gezicht van de barman te zien hield hij niet van commentaar, dus wat maakte het ook uit? Drank was drank. Ik kiepte het naar binnen.
Wauw! Dat kwam aan. ‘Hé, doe er nog maar een,’ zei ik, en het kostte me moeite om goed uit mijn woorden te komen. Hij keek me nors aan, dus ik besloot direct ter zake te komen. ‘Waar is hier de plee?’ vroeg ik, en hij knikte naar het gordijn achterin.
Zodra hij me mijn glas gaf — het is trouwens maar watje geven noemt - ging ik richting gordijnen en waggelde door de gang totdat ik bij twee deuren kwam. Op de ene stond: PLEE. Op de andere was te lezen: BUITEN BLIJVEN, VERDOMME.
Klasse hoor, deze tent.
Er is iets wat je van me moet weten. Al mijn hele leven heb ik problemen met bordjes waar VERBODEN en zo op staat. Op de een of andere manier werken ze op me als een rode lap op een stier. Ik kan er niet overheen kijken. Dus kies ik de deur waar nauwelijks gebruik van wordt gemaakt en strompel verder. ‘Wel gloeiende godver!’ riep iemand.
Ik belandde midden in een pokerspel. Erg privé. De kamer lag ook erg achteraf. Drie buitengewoon onbetrouwbaar uitziende sujetten en een kerel die helemaal niet deugde staarden me vol ongeloof aan.
‘Wat is dit voor flauwekul?’ riep iemand.
‘Sorry,’ zei ik met dubbele tong. ‘Ik was op zoek naar de plee. Ik maakte aanstalten om weg te gaan en draaide me toen wankelend weer om.
‘Zijn jullie aan het pokeren?’
‘Dit is privé,’ zei een kerel. ‘Dus maak verdomme dat je wegkomt.’
‘Jullie hebben nog een lege stoel,’ zei ik, en ik wees.
Een andere kerel draaide zich om op zijn stoel en keek me woest aan. ‘Welk deel van “Maak verdomme datje wegkomt” heb je niet begrepen?’
‘Weten jullie het zeker?’Wankelend probeerde ik mijn hand in mijn zak te steken. ‘Ik heb heel wat...’
Voordat ik mijn zin kon afmaken, was de grote baas al opgesprongen en hield een halfautomaat op mijn voorhoofd gericht.
Ik bleef als versteend staan. ‘Hé, het zijn maar bankbiljetten.’ Langzaam haalde ik mijn hand uit mijn zak en liet hem een dikke stapel bankbiljetten zien.
Er werd gefluisterd. Ik kon niets opvangen, maar ik hoorde wel dat iemand de grootse bandiet die ertussen zat, Curtis noemde. Ik had het idee dat hij de grote baas was.
Ik zag Curtis denken: straalbezopen rijk broekie met zak vol flappen moet van zijn geld af. Wie zou daar moeilijk over doen? Ik was er bijna. ‘Ik dacht alleen: daar staat nog een lege stoel.’ ‘Dat is Lucky’s stoel,’ snauwde Curtis.
Net wat ik wilde horen. ‘Wanneer komt Lucky hier?’
Hij gromde. ‘Als het hém uitkomt.’
‘Nou, laat me dan meedoen totdat hij komt,’ zei ik. ‘Vooruit, jullie weten dat ik geld heb.’
De kerels aan tafel wisselden blikken, blikken waarvan ze dachten dat ik ze niet kon interpreteren: waarom zouden we geen lol maken zolang we op Lucky wachten?
Curtis trapte de lege stoel onder de tafel uit.
Met een stomme grijns liet ik me op Lucky’s stoel vallen.