39
Nieveld manoeuvreerde zijn auto langs de toeschouwers die zich bij het hek hadden verzameld en reed de oprit op. Hij stapte zijn auto uit en begroette de chauffeur van de mortulance, die met zijn armen over elkaar tegen zijn wagen geleund stond.
‘Waar ligt ie?’ vroeg hij aan de agent die in de deuropening stond.
‘Boven.’
‘Is Verkerk er al?’
De agent knikte.
Onder het afdak stapte Nieveld in zijn witte overall en zette de capuchon omhoog. Terwijl hij de trap opliep hoorde hij de diepe basstem van zijn collega uit een van de kamers komen. In de deuropening bleef hij stilstaan en keek de kamer in. Twee mannen van de technische recherche waren in de kamer bezig. Verkerk stond bij het bed. Toen hij naast Verkerk stond schoten zijn wenkbrauwen verbaasd omhoog.
‘Zo, die is aardig toegetakeld. Weten we al wie het is?’
‘Ja, ene Simon Versteegen.’
‘Wie heeft hem gevonden?’
‘Zijn hulp. Ze is hier alleen ’s ochtends en komt later op de dag terug om voor hem te koken. Ze zit beneden. Van haar zijn we niets wijzer geworden, ze was hysterisch toen we hier aankwamen.’
‘Dat kan ik me voorstellen. Moordwapen?’
‘Niks gevonden. Kijk hier, zie je die afdrukken? Hij is over hem gaan staan en heeft hem minstens twee keer geraakt. Kijk maar.’
Nieveld volgde Verkerks vinger in de richting van het plafond. De spetters vormden een lange baan, als de staart van een komeet.
‘En dat?’ Hij wees op de muur.
‘Geen idee, een U op een stokje?’
De rechercheur boog zich ernaartoe. Peinzend wreef hij over zijn kin. ‘Die twee schuine strepen die aan die streep vastzitten en naar boven wijzen, deze hier. Weet je waar ik het op vind lijken?’
‘Op een U op een stokje waar een V doorheen zit?’
‘Een tulp.’
‘Een tulp? Verrek, nou zie ik het ook. De handtekening van de moordenaar?’
‘Het wordt pas een handtekening als we zoiets ook op een andere plaats delict vinden,’ zei Nieveld.
‘Een seriemoordenaar? In Nederland?’
‘Dat lijkt mij ook stug.’