30

 

 

 

Het appartement werd bezocht door de geest van Tom Joad toen Winter met zijn jas nog half aan in de hal stond en het geluid hoorde van Elsa’s voeten die naar hem toe kwamen. Angela liet iets hards op de vloer in de slaapkamer vallen en het volume was hoog en nijdig: The highway is alive tonight, where it’s headed everybody knows , en nog een klap in de slaapkamer, Elsa’s stralende gezicht, hijzelf op zijn hurken.

Buiten had het gesneeuwd, het was net begonnen. Op zijn schouders smolten nog steeds vlokken.

“Zullen we samen de sneeuw gaan bekijken, Elsa?”

“Ja, ja, ja, ja!”

Het trottoir was wit, het park was wit.

“Sneeuwpop maken”, zei Elsa.

Ze probeerden het en het werd een kleintje. Dit was geen goede plaksneeuw.

“Wortel voor zijn neus”, zei Elsa.

“Dat moet dan wel een klein worteltje zijn.”

“Papa, ga jij hem halen.”

“We nemen dit stokje.”

“De pop gaat stuk!” zei ze toen hij het stokje midden in het ronde gezicht duwde.

“We moeten maar een nieuw hoofd maken”, zei hij.

Na een halfuurtje waren ze terug. Elsa’s wangen waren rood als appels. Angela kwam naar de hal. Springsteen zong op repeat over menselijke duisternis, nog steeds luid, it was a small town bank it was a mess, well I had a gun you know the rest, Angela’s muziek die ook de zijne was geworden.

“Sneeuw!” riep Elsa en ze holde naar haar kamer om een echte sneeuwpop te tekenen.

“En dat ontneem ik haar”, zei Angela terwijl ze hem met een vage glimlach aankeek. “Morgen gaan we weg en dan mist ze de eerste witte Kerstmis in haar leven.”

“De sneeuw is vannacht al weg”, zei hij.

“Ik weet niet of je nu pessimistisch of optimistisch bent”, zei ze.

“Het hangt allemaal van de context af, toch? Positief, negatief.”

Hij hing zijn jas op, veegde wat water uit zijn hals en deed het bovenste knoopje van zijn overhemd los.

“Waar is je das?” vroeg ze.

“Iemand in het park wilde hem lenen”, zei hij en hij wees met zijn duim naar buiten.

“Een zijden das. Dat moet dan wel de best geklede sneeuwpop van de hele stad zijn.”

“Kleren maken de man”, zei Winter en hij liep naar de keuken, waar hij een glas whisky inschonk.

“Wil je ook?”

Ze schudde haar hoofd.

“Je hoeft niet weg”, zei hij. “Jullie kunnen ook thuisblijven. Ik dwing jullie niet om te gaan.”

“Dat bedacht ik vanmiddag ook”, zei ze. “Maar toen moest ik aan je moeder denken. Onder andere.”

“Zij kan ook hierheen komen.”

“Niet dit jaar, Erik.”

“Begrijp je me?”

“Wat moet ik daarop zeggen?”

“Begrijp je waarom ik nu niet weg kan?”

“Ja”, zei ze. “Maar jij bent niet de enige in deze stad die verhoren kan afnemen. Of leiding kan geven aan een onderzoek.”

“Dat heb ik ook nooit beweerd.”

“Maar je moet toch blijven?”

“Ja, ik moet iets … voltooien. En het is nog maar net begonnen. Ik weet niet wat het is. Maar ik moet het … afmaken. Dat kan niemand anders doen.”

“Je bent niet alleen.”

“Zo bedoel ik het niet. Ik heb het niet over mezelf als een soort solist. Maar als ik het werk nu loslaat … dan kom ik niet terug. Dan … raak ik het kwijt.”

“En wat betekent dat? Wat verlies je dan?”

“Dat weet ik niet.”

Ze keek naar het raam, dat door een sterke windvlaag werd bekogeld met sneeuwvlokken. Springsteen zong, keer op keer, I threw my robe on in the morning .

“Er kan iets verschrikkelijks zijn gebeurd”, zei Winter.

“Hebben jullie al een opsporingsbericht doen uitgaan?”

“Ja.”

“O, trouwens, je … contactpersoon, of hoe je hem maar moet noemen, van de Göteborgs-Tidningen heeft gebeld. Bülow.”

“Dat begrijp ik. Hij belt wel terug.”

“Hoor jij een telefoon? Nee. En de stilte komt omdat ik de stekker eruit heb getrokken.”

“Ik hoor Ghost of Tom Joad ”, zei hij.

“Mooi zo.” Ze maakte een gebaar. “Neemt deze zaak nu al je kerstdagen in beslag?”

“Daarom blijf ik juist thuis, Angela.” Hij nam nu een slok whisky, een koele warmte door zijn keel. “Meer kan ik er niet over zeggen. Je kent me toch. Of niet? Ik doe het werk of ik doe het niet. Het is het een of het ander. Ik kan het niet maar half doen.”

“Waarom maken we dan vakantieplannen? Dat heeft helemaal geen zin. Je kunt beter altijd maar werken, achttien uur per dag, het hele jaar door, jaar na jaar. Iets anders is maar half, zoals je zegt.”

“Dat zeg ik niet.”

“Oké, oké. Ik begrijp dat je nu … verder moet gaan. Dat er nu aldoor dingen gebeuren. Dat wat er met dat jongetje is gebeurd verschrikkelijk kan zijn. Of verschrikkelijk is.” Ze keek nog altijd naar de sneeuw op het raam. “Maar er komt nooit een einde aan, Erik.” Ze draaide haar hoofd naar hem toe. “Er gebeuren altijd weer nieuwe verschrikkelijke dingen. En jij zit er altijd middenin. Er komt geen einde aan, nooit.”

Hij gaf geen antwoord.

Ik heb toch een halfjaar vaderschapsverlof gehad, dacht hij. Dat was misschien wel de beste tijd van mijn leven. De enige tijd dat ik echt iets betekende.

“Ik heb naar deze reis uitgekeken”, zei ze nu.

Wat moest hij zeggen? Als we één kerst samen mislopen, dan komen er nog duizend andere? Wat voelde hijzelf? Wat betekende het om die dagen niet met Angela door te brengen? En met Elsa?

Over hoeveel dagen hebben we het eigenlijk?

“Misschien kom ik wat later”, zei hij.

“Tweede kerstdag?”

“Blijf hier, Angela. We gaan zodra dit voorbij is.”

“Soms, als ik aan jou en je werk denk, is het net alsof je een soort … kunstenaar bent”, zei ze. “Geen regelmatige tijden, je kiest zelf wanneer en hoe je werkt, je … stuurt het werk als het ware. Begrijp je, Erik? Het is alsof je het zelf … creëert.”

Hij antwoordde niet. Haar woorden bevatten een kern van waarheid. Het viel niet te verklaren, dat kon niemand. Maar er zat iets in. Het was een beangstigende gedachte.

“Ik kan het niet verklaren”, zei ze.

“Dat kan ook niet”, zei hij. “Maar ik begrijp wat je bedoelt.”

“Ja.”

“Natuurlijk blijven jullie de kerstdagen thuis”, herhaalde hij.

“Laat me even denken”, zei ze. “Misschien is het voor iedereen juist wel goed als we wel gaan, Elsa en ik.”

Vijf dagen, dacht hij plotseling. Over vijf dagen is alles voorbij. Op tweede kerstdag is het voorbij.

Hij wist nu al dat het niet iets was om naar uit te kijken. Wat er ook gebeurde, er zou hen na de feestdagen een verschrikking te wachten staan, dat voelde hij. Hij wist dat hij verrast zou zijn, vragen en antwoorden zou vinden die hij niet had geformuleerd. Hij zou met onbeantwoorde vragen blijven zitten. Plotselinge openingen zien die eerder dichtgelast waren. En nieuwe muren. Maar hij zou aldoor onderweg zijn, echt onderweg, en dit moment aan tafel was het laatste vredige moment. Wanneer zou hij weer terugkeren, hierheen? Naar de vrede?

“Wil je met me trouwen, Angela?” vroeg hij.

 

 

De telefoon rinkelde zodra hij de stekker in het contact had gestoken. Het was na middernacht. Niets nieuws op zijn mobieltje en dat nummer had niemand aan wie hij het niet had gegeven. Hans Bülow was niet een van hen.

“Wat is er aan de hand, Erik?” vroeg Bülow.

“Wat wil je weten?”

“Jullie hebben een opsporingsbericht doen uitgaan naar een jongen van vier die Micke Johansson heet?”

“Dat klopt.”

“Wat is er gebeurd?”

“Dat weten we niet. De jongen is verdwenen.”

“In Nordstan? Terwijl iedereen kerstinkopen deed?”

“Op dat soort plekken en momenten gebeurt het meestal.”

“Is het al vaker gebeurd?” vroeg Bülow.

“Ik bedoelde in het algemeen. Ouders raken kinderen kwijt op plaatsen waar veel mensen zijn.”

“Maar dit kind is niet teruggekomen?”

“Nee.”

“Er is bijna een etmaal verstreken.”

Winter gaf geen antwoord. Bülow en zijn collega’s konden de wijzers van de klok even goed volgen als hijzelf.

Angela draaide zich om in bed. Hij legde de hoorn neer en liep snel naar de keuken, waar hij de andere telefoon pakte. De journalist was nog aan de lijn.

“Iemand heeft het kind dus gekidnapt?” vroeg Bülow.

“Die term zou ik niet willen gebruiken.”

“Welke term zou je dan gebruiken?”

“We weten nog niet wat er is gebeurd”, herhaalde Winter.

“Zoeken jullie naar de jongen?” vroeg Bülow.

“Wat dacht jij?”

“Hij is dus verdwenen.” Winter hoorde stemmen op de achtergrond. Iemand lachte. Ze zouden moeten huilen, dacht hij. “Het klinkt als een verdomd ernstige zaak”, ging Bülow verder.

“Dat ben ik met je eens”, zei Winter.

“En dan hebben we de mishandeling van de Engelse jongen nog.” Winter hoorde geritsel van papier in de buurt van de hoorn. “Waggoner. Simon Waggoner. Kennelijk is hij ook gekidnapt en mishandeld en daarna ergens achtergelaten.”

“Geen commentaar”, zei Winter.

“Kom op, Erik. Ik heb jou ook wel eens geholpen. Je zou nu, na al je contacten met de media, toch moeten weten dat feiten beter zijn dan geruchten.”

Winter kon niet nalaten even te lachen.

“Was dat een ironisch lachje?” vroeg Bülow.

“Waarom denk je dat?”

“Je weet dat ik gelijk heb.”

“De bewering klopt, maar de boodschapper is vals”, zei Winter. “Ik zit in de feitenbranche, jij in de geruchtenbranche.”

“Dat kan soms niet anders, als we geen feiten krijgen”, zei Bülow.

“Werk dan niet.”

“Hoe bedoel je?”

“Schrijf niets voordat je weet waarover je schrijft.”

“Werk jij net zo?” vroeg Bülow.

“Sorry?”

“Zit jij te niksen tot je een klein puzzelstukje hebt?”

“Ik zou geen puzzelstukjes hebben als ik zat te niksen”, zei Winter.

“Wat ons weer op het doel van dit gesprek brengt”, zei Bülow, “omdat ik dus iets doe om een puzzelstukje te vinden waarover ik kan schrijven.”

“Bel me morgenavond”, zei Winter.

“Ik moet er nu over schrijven”, zei Bülow. “Vanavond. Dat moet zelfs jij kunnen begrijpen.”

“Hm.”

“We hebben al feiten in de zaak Waggoner.”

“Waarom hebben jullie daar dan mee gewacht?” vroeg Winter.

Winter hoorde dat Bülow aarzelde voor hij antwoordde. Zou hij “Geen commentaar” zeggen?

“Het is zonet pas binnengekomen”, antwoordde de journalist. “In verband met het opsporingsbericht over de andere jongen.”

“O.”

“Zien jullie een verband, Erik?”

“Als ik dat zeg en jij dat schrijft, zijn de gevolgen moeilijk te overzien”, zei Winter.

“Hier is niemand die paniek wil zaaien”, zei Bülow.

Winter moest bijna weer lachen.

“Alleen losse geruchten zaaien paniek en ik ben op zoek naar feiten”, zei Bülow.

“Hebben we het daar al niet eens eerder over gehad?” vroeg Winter.

“Is er een verband?” herhaalde Bülow.

“Ik weet het niet, Hans. Ik ben eerlijk tegen je. Misschien dat ik morgen meer weet, of overmorgen.”

“Dan is het kerstavond.”

“Ja, en?”

“Werk je op kerstavond?” vroeg Bülow.

“Jij niet dan?” vroeg Winter.

“Dat hang ervan af. Onder andere van jou.” Winter hoorde weer stemmen op de achtergrond. Het klonk alsof iemand iets aan Bülow vroeg. Hij zei iets wat Winter niet verstond en kwam toen terug. “Je wilt dus niets zeggen over een mogelijk verband?”

“Ik wil dat je het op dit moment niet noemt, Hans. Het zou veel kunnen kapotmaken. Begrijp je wat ik bedoel?”

“Dat weet ik niet. Dat is dan nóg een gunst. En ik neem hier niet alle beslissingen”, zei Bülow.

“Je bent een goed mens. Je begrijpt het.”

 

De wekker rukte hem uit een droom waarin hij een sneeuwbal had gemaakt die was uitgegroeid tot een huis dat was gaan rollen en maar door bleef rollen. Er was een vliegtuig over hem heen gevlogen en hij had op de top van het sneeuwbalhuis gestaan en naar Elsa gezwaaid, die vanuit haar vliegtuigraam met kleine bewegingen had teruggezwaaid. Angela had hij niet gezien. Er was muziek gedraaid die hij nooit eerder had gehoord. Hij had naar beneden gekeken en kinderen gezien die hadden geprobeerd de enorme sneeuwbal weg te rollen, maar niets had bewogen, ook Elsa’s handen niet, omdat het vliegtuig was doorgevlogen en was verdwenen in een lucht waarin alle kleuren die hij eerder had gezien tot één grijs waren vermengd. Wanneer al het stralende met zichzelf wordt vermengd, wordt het resultaat grijs, had hij gedacht, en op dat moment was hij wakker geworden.

Angela zat al in de keuken.

“De sneeuw is weg”, zei ze. “Je had gelijk.”

“Er komt nog meer sneeuw.”

“Niet waar wij zijn.”

“Dus je hebt je keuze gemaakt?”

“Ik heb zon nodig.” Ze keek Winter aan en stak een van haar naakte armen omhoog. “Ik wil verdorie een beetje zon op mijn bleke huid. Een beetje zon in mijn hoofd.”

“Ik kom tweede kerstdag ook.”

“Hoe kun je dat zo zeker weten?”

“Of de dag daarna.”

“Zullen we er tot en met Oud en Nieuw blijven?”

“Op zijn minst.”

“Heb je met Siv gesproken?”

“Ik ga haar nu bellen. Ik wilde eerst weten wat jij had besloten.”

Ze boog zich over de tafel. Er stond een theekopje voor haar. De radio murmelde in zijn hoekje, woorden gevuld met feiten.

“Erik? Meende je wat je zei gisteren? Of was je bereid om willekeurig wat te zeggen om thuis te kunnen blijven en tijdens de kerstdagen rustig in je eentje te kunnen nadenken?”

“Ik was zo ernstig als ik maar kan zijn.”

“Ik weet niet wat ik ervan moet denken.”

“Noem een datum. Ik ben het zat je mijn partner of mijn verloofde te moeten noemen”, zei hij.

“Ik heb nog geen ja gezegd”, antwoordde ze.

 

Winters mobiele telefoon ging over toen hij zich stond te scheren. Angela reikte hem aan.

“Die pet is weer opgedoken”, zei Ringmar.

“Waar?”

“We hebben vannacht drie getuigen gevonden die denken een man met een wandelwagen en een kind te hebben gezien die bij H&M of zo vandaan kwam, en hij droeg een geruite pet. Geen suggestieve vragen.”

“Hoe komt het dat het ze is opgevallen?”

“Eén vrouw stond achter de toonbank recht tegenover de plek waar de moeder de wagen had neergezet. Zij zag dat er een tijdlang niemand bij was en dat er toen een man aankwam, die er even later mee wegreed.”

“Zonder te reageren?”

“Tja … dat is toch vrij logisch. Maar ze moest eraan denken toen wij vragen gingen stellen.”

“Grote goden, Bertil, als dat waar is, hebben we iets.”

“Niet dat ik er direct blij van word.”

“En de andere getuigen?”

“Onafhankelijk van elkaar hebben ze de pet in het winkelcentrum gezien.”

“Niet erbuiten?”

Hij kon Bertil horen zuchten. Bertil had een nacht zonder slaap achter de rug. Winter zelf had niet kunnen blijven, dat was niet mogelijk geweest. Hij had de feestdagen met Angela moeten bespreken. En een sneeuwpop met Elsa moeten maken.

“We hebben zoals altijd van die idioten die alles hebben gezien wat je maar wilt horen. Nu in nog groteren getale dan anders, maar dat heeft vast met Kerstmis te maken”, zei Ringmar.

Winter vroeg niet wat hij daarmee bedoelde.

“Heb je nog meer afdrukken van die foto geregeld?” vroeg hij.

“Honderden.”

“Ik ben er over een halfuur.”

“Ik heb nog geen tijd gehad om bij de ouders langs te gaan”, zei Ringmar. “Ik bedoel de ouders van het jongetje Johansson.”

“Ik heb gehoord dat zijn vader gisteravond is opgenomen”, zei Winter.

“Ja, ik heb zelden iemand met zo’n shock gezien”, zei Ringmar. “Alles kwam naderhand, als een lawine.”

“Niets nieuws van de moeder, van Carolin?”

“Zij heeft haar verhaal verteld”, zei Ringmar. “Ik geloof niet dat ze een kidnapping heeft geënsceneerd. Maar we moeten haar nog maar een keer verhoren.”

“Ik wilde vanochtend een nieuwe poging wagen bij Simon Waggoner”, zei Winter.

“Bij hem thuis? Of hier op het bureau?”

“Thuis. Heb jij de videocamera?”

“Die ligt op mijn bureau te wachten.”

“Hoe gaat het met de controle van het crèchepersoneel?” vroeg Winter.

“Daar zijn we mee bezig. Maar dat kost tijd, dat weet je.”

“We moeten iedereen controleren die daar werkt of heeft gewerkt. Dat weet Möllerström toch? Zo nodig moeten we tien jaar teruggaan, of langer.”

 

Hij hield Elsa vast en fluisterde dingen in haar oor waardoor ze begon te giechelen. De koffers waren gepakt.

“We hadden gisteravond een beetje kerst moeten vieren”, zei Angela.

“Dat doen we over een paar dagen”, zei hij.

“Hou jezelf niet voor de gek”, zei ze.

Hij antwoordde niet.

“We hebben allebei ergens in huis een kerstcadeautje voor je verstopt”, zei ze.

“Mijne vind je nóóit!” zei Elsa.

“Hoog, laag of ertussenin?” vroeg hij.

“Laag!” riep Elsa.

“Het is een geheim, Elsa!” zei Angela.

“Is het makkelijk te vinden?” vroeg Winter.

“In de keuken ligt een briefje met aanwijzingen”, zei Angela.

 

Buiten wachtte de taxi. De sneeuw was verdwenen, maar de zon scheen, laag aan een blauwe lucht.

“Papa moet ook mee”, zei Elsa onderweg naar de taxi. Ze leek verdrietig.

Waar ben ik mee bezig, dacht Winter.

De chauffeur zette de koffers in de achterbak. Hij keek Winter kort aan. Hij had het gehoord.

Winters mobieltje ging over in de binnenzak van zijn jas, twee keer, drie keer.

“Moet je niet opnemen?” vroeg Angela vanaf de achterbank door het open portier.

Hij zag ‘afgeschermd nummer’ op het display en nam op. Het was Paul Waggoner, de vader van Simon. “Ik wilde alleen even het tijdstip checken waarop je komt”, zei hij.

Winter wisselde een paar woorden met hem en verbrak de verbinding.

“Ik breng jullie”, zei hij en hij liep naar de achterbak van de taxi en begon de koffers er weer uit te halen.

“Prettige kerstdagen”, zei de chauffeur voordat hij in de lege taxi wegreed.

Winter en Elsa zongen de hele weg tot vliegveld Landvetter kerstliedjes.

De rij bij de incheckbalie was korter dan hij had verwacht.

Angela glimlachte en zwaaide op de roltrap naar de terminal. Hij had dat nodig. Ze was een goed mens. Ze begreep het.

Het is maar de vraag wat ze begrijpt, dacht hij toen hij terugreed. Het nieuws op de radio deed verslag van zíjn werkelijkheid. Nu was dat zijn hele wereld.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml