40

 

 

 

Er was een telefoontje voor Ringmar gekomen dat hij in zijn eigen kamer wilde afhandelen. Winter zag dat hij nerveus was toen hij erheen ging. Hij zag de schaduwen onder zijn ogen. Wat zou hij nu te horen krijgen? Wat zou hij zeggen?

“Ik ga nog een keer naar Ellen Sköld”, zei Aneta Djanali. “Ik weet wat ik moet zeggen en hoe ik het zal zeggen.”

Winter keek op zijn horloge. Op de tv was het tekenfilmuurtje afgelopen. Buiten was de lange nacht gevallen. Het was te laat om nog met Simon Waggoner op stap te gaan om sporen te volgen.

“Ellen heeft wel gezegd wat we moeten weten”, zei Winter.

“Ik wil zekerheid hebben.”

“Ga naar huis”, zei Winter. “Vier Kerstmis.”

“Ik ben bij Fredrik”, antwoordde ze.

Winter knikte en begon wat papieren bij elkaar te leggen.

“Ben je verbaasd?” vroeg Aneta Djanali.

“Waarom zou ik verbaasd zijn?”

“Tja … Fredrik en ik.”

“Een merkwaardig stel?” vroeg hij met een glimlach. “Hou toch op, Aneta.”

Ze treuzelde in de deuropening.

“Jij bent ook welkom”, zei ze.

“Sorry?”

“Als je zin hebt, ben je welkom. We eten wat later, dus het kerstbuffet is nog onaangeroerd.” Ze glimlachte en sloeg haar ogen ten hemel. “Fredrik heeft iets met polenta gemaakt. Dat lijkt nog het meest op yamspap, zei hij.”

“Die Fredrik Halders. Altijd weer bereid om een culturele kloof te overbruggen”, zei Winter.

Aneta Djanali lachte.

“Maar helaas”, zei Winter, “ik moet werken.”

“Waar?”

“Hier. En thuis.”

“Erik, het is kerstavond en je bent alleen. Een beetje gezelschap kan geen kwaad.”

“Ik zie wel”, zei hij.

“Bel anders straks even, hoe dan ook.”

“Ik bel”, zei hij. “Groetjes aan Fredrik. Hoe dan ook.”

Ze glimlachte weer en ging weg. Hij liep naar de cd-speler en zette die aan. Hij ging bij het raam staan en stak een Corps op. Hij deed het raam weer open, maar slechts een decimeter. De rook werd meegevoerd door een wind die hij pas nu opmerkte.

De kamer achter zijn rug werd gevuld met Tranes Slo Blues, Earl Mays bas en Arthur Taylors drums, doom, doom, doom, doom, dooom, dooom , daarna Coltraines tenorsax, die hem tegelijkertijd rust en onrust schonk, de moeilijke eenvoud die hij nog altijd nergens anders had gevonden dan in de jazz, al had hij wel andere muziek gevonden die hij mooi vond en die hij in zijn leven kon gebruiken.

Lush Life nu, de mooie intro, als een soundtrack bij de rook die zilverglimmend van zijn cigarillo wegdreef in een avond die goudkleurig glom van de opgetuigde stad. Muziek om bij weg te dromen, maar hij droomde niet.

Op de tafel ging zijn mobieltje over. Hij zette de muziek zachter en pakte de telefoon terwijl hij de cigarillo in zijn andere hand nam.

“Gelukkig kerstfeest, papa!”

“Gelukkig kerstfeest, meisje!”

“Wat ben je aan het doen, papa?”

“Ik stond net te denken, nu moet ik Elsa maar eens bellen”, antwoordde hij en hij liet een kleine askegel in de asbak vallen.

“Ik was lekker eerst!”

“Jij komt altijd eerst, meisje”, zei hij en hij was blij dat Angela die woorden niet hoorde. Wat deed hij dan hier terwijl zij daar zaten? “Heb je je pakjes al opengemaakt?”

“De kerstman is nog niet geweest”, zei ze.

“Dan kan hij vast elk moment komen.”

“Heb jij de pakjes al opengemaakt?”

Oeps, dacht hij. De kerstcadeautjes.

“Dat ga ik vanavond doen”, zei hij.

“Wanneer kom je, papa?”

“Gauw, meisje.”

“Je moet nú komen”, zei ze en hij hoorde andere stemmen op de lijn. Misschien hadden ze allemaal dezelfde boodschap vanavond.

“Ik kom voordat kerst voorbij is”, zei hij. “Binnenkort gaan we samen zwemmen.”

“Het is koud”, zei ze. “Het was hartstikke koud.”

“Wat heb je verder nog gedaan?”

Open vragen, dacht hij.

“Met een poes gespeeld”, zei ze. “Ze heet Miauw.”

“Dat is een heel mooie naam voor een poes.”

“Ze is zwart”, zei Elsa.

Winter hoorde een echo en haar stem verdween, toen kwam er een andere stem: “Hallo?”

“Hallo”, antwoordde hij.

“Met Angela. Waar zit je?”

“In mijn kamer op het politiebureau”, antwoordde hij.

“Bof jij even”, zei ze.

“Gelukkig kerstfeest”, zei hij.

“Hoe gaat het?”

“Misschien is er vooruitgang.”

“Hoe gaat het met jou?”

“Het is nogal … zwaar. Het is een zware zaak.”

“Geen nieuws over de jongen?”

“Ik weet het niet. Misschien komen we dichterbij. Maar we hebben hem niet gevonden.”

“Wees voorzichtig, Erik.”

“Het is … dichtbij. Ik voel het.”

“Wees voorzichtig”, herhaalde ze. “Ik weet dat je voorzichtig moet zijn in deze … zaak.”

“Hm.”

“Je moet dat aldoor in gedachten houden, Erik. Dat je voorzichtig moet zijn.”

“Ik beloof het. Ik hoorde van Elsa dat jullie …”

De telefoon op zijn bureau ging over.

“Wacht even.”

Hij nam na twee keer overgaan op.

“Hé Winter, met Björck van de bewaking. Je hebt bezoek. Ene Jerner, Mats Jerner.”

Winter keek op zijn horloge. Jerner was een uur te laat. Hij was hem vergeten, totaal vergeten. Was dat wel eens eerder gebeurd? Niet voorzover hij zich kon herinneren. Hij realiseerde het zich voordat hij antwoordde.

“Ik kom eraan.”

Hij sprak weer in de mobiele telefoon: “Ik bel je straks, Angela. Doe mama vast de groetjes.”

“Ik kan horen dat je druk bent.”

“Het is niet voor niets”, zei hij. “Kus.”

 

De bezoeker stond nog bij het loket. Hij kon van Winters leeftijd zijn, iets ouder. Ik weet tenslotte ongeveer hoe oud hij is. Carlström heeft het gezegd.

Winter deed de glazen deuren naar de wachtruimte open.

“Mats Jerner? Erik Winter.”

Jerner knikte en gaf hem in de deuropening een hand. Zijn haar was blond en zijn ogen waren blauw. Hij droeg een bruin Tenson-jack op een blauwe spijkerbroek en stevige schoenen die zeer geschikt waren voor dit weer. Onder zijn linkerarm droeg hij een aktetas. Zijn hand was koud. Winter zag de handschoenen die hij in zijn linkerhand droeg. Jerners ogen hadden een doorzichtige scherpte en Winter wilde zich bijna omdraaien om te zien wat de man achter hem aan het bekijken was.

“We gaan met de lift naar boven”, zei Winter.

Jerner stond naast hem zonder iets te zeggen. Zijn ogen waren van de spiegel afgewend.

“Heb je op een middag als deze überhaupt wel passagiers?” vroeg Winter toen ze de lift uitstapten.

Jerner knikte weer, recht voor zich uit.

“Geen problemen met sneeuw op de rails?” vroeg Winter.

“Nee.”

Ze liepen naar zijn kamer.

“Wil je koffie of iets anders?” vroeg Winter.

Jerner schudde zijn hoofd.

Winter liep om zijn bureau heen en gebaarde naar de stoel ertegenover. Hij had onlangs een kleine zithoek in een hoek van de kamer laten inrichten, maar dit was nu beter.

“Tja”, zei Winter, “we proberen dus een reeks overvallen op jonge mannen hier in de stad op te lossen.”

Jerner knikte.

“We hebben het er al over gehad”, zei Winter.

Jerner knikte weer.

Hoe zeg ik dit, dacht Winter. Heb jij toevallig een merkijzer van je pleegvader gejat? Of twee misschien?

“Het zit zo … wapens die bij de misdrijven kunnen zijn gebruikt, zijn gestolen uit de boerderij van je pleegvader, Natanael Carlström.” Winter keek Jerner aan. “Dat is jouw pleegvader, toch?”

Jerner knikte en zei: “Een van mijn pleegvaders.”

“Heb je er veel gehad?” vroeg Winter.

Jerner knikte.

“In datzelfde gebied?”

Jerner schudde zijn hoofd.

Dit is een stille man, dacht Winter. Daarbij val ik in het niet.

Hij heeft er met geen woord over gerept dat hij ruim een uur te laat is voor een verhoor op het politiebureau. Hij lijkt zich er niet van bewust. Sommigen zijn zo. Gelukkig van geest.

“Je hebt van je … pleegvader niets gehoord over een diefstal?”

“Nee.”

Jerner ging even verzitten, sloeg zijn benen weer over elkaar, nu de andere kant op. Hij had de handschoenen voor zich op het bureau gelegd. In zijn linkerjaszak zat een bobbel, misschien een muts.

Misschien krijgt hij korting op die Tenson-jacks, dacht Winter. Heeft de Tenson-bende een deal weten af te dwingen.

De Tenson-bende was de populaire benaming voor tramcontroleurs, knorrige en ervaren mannen en vrouwen die in groene Tenson-jacks het hele tramsysteem doorkruisten op jacht naar zwartrijders. Halders was een keer de klos geweest en had de hele middag aan de telefoon gehangen met de hoofdcontroleur om hem van zijn onschuld, verstrooidheid, dienstklus te overtuigen – of nee, geen dienstklus, hij moest een kind naar de crèche brengen of een kapotte auto in Mölndal ophalen, zoiets. Maar zonder resultaat. Halders was daarna nooit meer met de tram gegaan.

“Heb je die merkijzers wel eens gezien?” vroeg Winter.

Jerner schudde zijn hoofd.

“Wist je dat ze er waren?”

Jerner knikte.

Nu moet er wat gebeuren, dacht Winter. Hij wíl niet praten.

“Wanneer was je voor het laatst thuis?”

Jerner keek hem vragend aan.

“Ik bedoel bij Carlström.”

“D-dat weet ik niet”, zei Jerner.

“In welke maand?”

“No-november, geloof ik.”

“Wat zei hij over de diefstallen?”

Jerner haalde zijn schouders op.

“Hij zei tegen mij dat hij het aan jou had verteld.”

“Misschien”, zei Jerner. Meer niet.

Winter stond op en liep naar de lelijke archiefkast die hij achter de deur probeerde te verbergen. Hij haalde er een map uit, liep terug en pakte de foto’s.

“Herken je deze man?” vroeg hij en hij hield een foto van Aris Kaite op.

Jerner schudde zijn hoofd.

“Hij is een van de mensen die is overvallen.”

Jerner leek ongeïnteresseerd, alsof hij inderdaad naar een vreemdeling keek.

“Hij is ook in de streek geweest waar jij hebt gewoond”, zei Winter. “Hij kent Gustav Smedsberg.” Winter keek Jerner aan. “Ken jij iemand die Smedsberg heet?”

De man leek na te denken. Hij streek het dunne blonde haar opzij. Zijn pony was lang.

Hij kijkt alsof ik een doodnormale vervolgvraag heb gesteld, dacht Winter. Niet ‘wie is Gustav Smedsberg?’ Of hij kent de naam, of het zal hem worst zijn. Het is een lange dag geweest. Voor hem, voor mij. Dit gesprek levert ons niets op. Hij kan naar huis gaan, ik kan naar huis gaan. Hij heeft hier niets mee te maken. Of hij heeft de ijzers gestolen en dan krijgen wij dat boven water, misschien heeft hij ze wel gebruikt. Nee. Hij niet. Het enige wat gek is, is dat hij hier tot in den treure lijkt te kunnen zitten zonder geïrriteerd te raken. Hij was eerder wel geïrriteerd, kregel, geweest, door de telefoon. Nu niet. Nu schudt hij zijn hoofd.

“Georg Smedsberg”, zei Winter.

“Nee.”

“Een buurman.”

Het rustige gezicht van Jerner draaide langzaam weg. Winter zag iets in zijn ogen, misschien een protest: Smedsberg is geen buurman. Te ver weg.

“Gerd”, zei Winter.

De man veerde op. Hij keek Winter aan, hief zijn gezicht iets op. Zijn ogen hadden dezelfde doorschijnendheid.

“Wanneer heb je Gerd gezien?” vroeg Winter.

“W-welke Gerd?”

“Gerd woonde ook naast jullie.”

Wat heeft dat hiermee te maken? Hij vraagt het niet. Hij zegt niet: wie is Gerd? Zijn gezicht is weer als zopas. Die mensen van de vlakte. We stoppen er nu mee. Ik moet me met Micke Johansson bezighouden.

“Ik zal je niet langer lastigvallen dan nodig is nu het kerstavond is”, zei Winter. “Maar misschien bel ik je nog wel over wat andere details.”

Jerner stond op en knikte.

“Wanneer moet je weer aan het werk?” vroeg Winter.

Jerner opende zijn mond en leek lucht in te slikken, vervolgens sloot hij zijn mond weer.

“Wanneer begint je volgende dienst?” vroeg Winter.

“M-m-morgen”, zei Jerner.

Hij is écht zenuwachtig. Zenuwachtig voor iets.

“Beide feestdagen?”

Jerner knikte.

“Zwaar”, zei Winter.

Ze liepen door de gang en gingen met de lift naar beneden. Jerner had zijn linkerhand in de zak van zijn jack gestoken. Hij hield zijn handschoenen in zijn rechterhand, de aktetas onder zijn linkerarm. Hij keek zijn eigen spiegelbeeld recht aan. Winter zag zichzelf naast Jerner staan, maar Jerner leek hem niet te zien. Alsof ik een vampier ben zonder spiegelbeeld. Maar ik ben geen vampier, ik ben zichtbaar. Ik zie er moe uit. Jerner ziet er frisser uit.

“Op welke lijn zit je?” vroeg Winter toen ze naar de uitgang liepen.

Jerner stak drie vingers op.

Het is bijna komisch, dacht Winter.

“Lijn drie”, vertaalde hij de gebarentaal en Jerner knikte.

 

Ringmar kwam uit zijn kamer gelopen toen Winter de lift uitstapte. Hij zag er anders uit dan zojuist.

“Ik smeer ’m”, zei Ringmar.

“Waar ga je heen?”

“Naar huis.”

“Is daar iemand?”

“Nee. Maar ik moet even kijken hoe de boel ervoor staat.”

“Je kunt straks wel naar mij komen als je wilt”, zei Winter.

“Vannacht was voldoende. Maar bedankt.”

“Als je je bedenkt, kom je maar.”

Ringmar knikte. Hij begon te lopen.

“Heb je nog iets … nieuws gehoord?” vroeg Winter.

“Het was Birgitta”, zei hij.

“Ja?”

“Ze wil nu in elk geval met me praten.”

“Waarover?”

“We worden niet té vrij, hè?”

“Waarover?” herhaalde Winter.

“Over Martin, wat dacht jij, verdomme?”

Winter zei niets. In de verte hoorden ze voetstappen, in het trappenhuis. De lift vertrok zoemend.

“Er is een verbetering”, zei Ringmar.

“Ga met mij mee naar huis”, zei Winter.

“We bellen wel”, antwoordde Ringmar en hij trok al lopend zijn jas aan.

“Je auto staat klaar”, zei Björck beneden bij de bewaking.

Ringmar reed in zijn dienstauto de snelweg op, richting het noorden. Hij reed in stilte, geen radio, geen Heaven Is a Place On Earth . Hij wist niet of Smedsberg thuis zou zijn.

 

Winter deed het licht uit en ging weg. Zijn voetstappen echoden nog meer dan anders tussen de stenen muren. Zijn mobieltje ging.

“Ik accepteer het niet dat je vanavond in je eentje bent, Erik.”

Zijn zus. Ze had niet geaccepteerd dat hij alleen was. Ze had gisteravond gebeld en de dag ervoor ook. En de dag daarvoor ook.

“Ik moet werken, Lotta.”

“Je bedoelt dat je alleen moet zijn om te kunnen nadenken, toch?”

“Dat begrijp je wel.”

“Je moet ook eten.”

“Dat is waar.”

“Je moet ook gezelschap hebben.”

“Misschien kom ik straks even”, zei hij.

“En dat moet ik geloven?”

“Lieve Lotta, ik heb dit niet vrijwillig gekozen.”

“Je bent welkom wanneer je maar wilt.”

 

Op de autoruiten lag een laagje ijs. Hij krabde en rookte. De rook was als een ademhaling.

Hij was alleen op straat, de enige die op dit tijdstip onderweg was. Geen bussen, geen trams, geen taxi’s, geen particuliere auto’s, geen surveillancewagens, geen motoren, geen voetgangers, niets.

Het Vasaplein lag er wit en stil bij. Hij stond in de portiek en ademde de lucht in die koud aanvoelde zonder guur te zijn.

In de keuken schonk hij een Springbank in, die hij meenam naar de woonkamer, waar hij in het donker op de bank ging liggen met het glas op zijn borst. Hij sloot zijn ogen. Hij boog zijn hoofd naar voren en nam een slok van de drank.

Hij ging rechtop zitten en haalde een hand door zijn haar. Hij dacht aan speeltuinen en crèches, parken, auto’s en pleinen als het Doktor Friesplein, het Linnéplein, het Kapellplein, Mossen, Plikta, sporen. Sporen in alle mogelijke r-r-richtingen.

Aan dat alles dacht hij gelijktijdig. Hij kon het niet scheiden, alles kwam tegelijk, alsof het bij elkaar hoorde. Maar het hoorde niet bij elkaar.

Hij streek met zijn hand over zijn gezicht. Een douche en wat eten en daarna kan ik weer helder denken. Ik moet ook nog naar de kerstcadeautjes zoeken.

Hij trok zijn kleren onderweg naar de badkamer uit. Ik neem een bad. De whisky moet me wakker houden.

Hij pakte toch de telefoon en belde naar Engeland. Het was niet de eerste keer deze herfst en winter.

Steve nam op.

Merry Christmas, Steve ”, zei Winter.

Same to you, Erik. How are things ?”

Winter vertelde hoe de zaken ervoor stonden.

“Jullie hebben de ouders toch wel goed gecontroleerd?” vroeg Macdonald. “Alle ouders?”

Winter zou zich die vraag herinneren toen alles voorbij was.

De Hemel Is Een Plek Op Aarde
titlepage.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_0.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_1.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_2.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_3.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_4.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_5.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_6.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_7.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_8.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_9.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_10.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_11.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_12.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_13.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_14.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_15.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_16.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_17.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_18.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_19.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_20.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_21.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_22.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_23.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_24.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_25.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_26.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_27.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_28.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_29.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_30.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_31.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_32.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_33.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_34.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_35.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_36.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_37.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_38.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_39.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_40.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_41.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_42.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_43.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_44.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_45.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_46.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_47.xhtml
De_hemel_is_een_plek_op_aarde_split_48.xhtml