***
PROLOOG
Dertig kilometer uit de kust van Maine liggen Fort Niles
lsland en Courne Haven lsland als twee oude ijzervreters, gewikkeld
in een strijd wie de ander het langst strak kan blijven aankijken,
er allebei rotsvast van overtuigd de enige hoeder van de ander te
zijn. Verder is daar niets. Ze horen nergens bij. Ze zien eruit als
enorme stenen aardappels en vormen samen een archipel. Het is een
heel onverwachte ontdekking die tweelingeilandjes op een kaart te
zien staan, net zoiets als het vinden van I weelingsteden midden op
een prairie, tweelingkampen midden in een woestijn, tweelinghutten
op een toendra. Zo geïsoleerd van de rest van de wereld liggen ook
Fort Niles lsland en Courne Haven lsland, slechts van elkaar
gescheiden door een roerige darm van zeewater, die bekendstaat als
het Worthy Channel. Het Worthy Channel, krap anderhalve kilometer
breed, is bij eb op sommige plekken zo ondiep dat je, tenzij je
werkelijk heel goed weet wat je doet, het zelfs in een kano
nauwelijks zou durven oversteken.
In geografisch opzicht lijken Fort Niles lsland en Courne
Haven lsland zo verbijsterend veel op elkaar dat hun schepper óf
een heel simpele ziel óf een groot komiek moet zijn geweest. Ze
zijn bijna elkaars duplicaat. De eilandjes - de laatste toppen van
een oeroude verzonken bergketen - maken deel uit van een ader zwart
graniet van hoge kwaliteit, die door een mantel van weelderig groen
aan het oog wordt onttrokken. Beide eilandjes zijn ongeveer zes
kilometer lang en drie kilometer breed. Ze hebben allebei een
handjevol kleine zee-inhammen, een aantal zoetwater meertjes, een
paar rotsachtige strandjes, een enkel zandstrand, een enkele grote
heuvel en een enkele diepe haven, vrekkig achter hun rug verborgen
als een geheime zak met geld.
Op beide eilandjes staan een kerk en een school. Vanaf de
haven loopt een hoofdstraat (die op beide eilandjes ook Main Street
heet) met een klein groepje openbare gebouwen - postkantoor,
kruidenierswinkel en herberg. Op geen van beide eilandjes is een
geplaveide weg te vinden. Alle huizen lijken op elkaar en de boten
in de havens zijn identiek. De eilandjes liggen allebei in dezelfde
interessante klimatologische enclave, waar het in de winter
aanzienlijk warmer en in de zomer aanzienlijk koeler is dan op het
vasteland, en ze zitten vaak samen gevangen in dezelfde
spookachtige mistbank. Op beide eilandjes groeien dezelfde varens,
orchideeën, paddenstoelen en wilde rozen. Ook treft men er dezelfde
soorten vogels, kikkers, herten, ratten, vossen, slangen en mensen
aan.
De oudste menselijke sporen op Fort Niles en Courne Haven zijn
afkomstig van de Penobscot-indianen. Die vonden de eilanden een
uitstekend gebied voor zeevogeleieren, en de stenen wapens van die
eerste bezoekers duiken nog steeds in sommige inhammen op, De
Penobscot bleven niet lang op die vooruitgeschoven post midden in
zee, maar ze gebruikten de eilandjes wel als tijdelijke
vissershavens, en in het begin van de zeventiende eeuw volgden de
Fransen hun voorbeeld.
De eerste mensen die zich permanent op Fort Niles en Courne
Haven vestigden, waren twee broers uit Nederland, Andreas en Walter
van Heuvel, die in juni 1702 met hun vrouwen, kinderen en vee naar
de eilandjes trokken en er elk één voor hun eigen gezin opeisten.
Ze noemden hun nederzettingen Bethel en Canaan. Van het huis van
Walter van Heuvel is de fundering bewaard gebleven, een met mos
begroeide hoop stenen in een weide op het eiland dat hij Canaan
noemde - dat was ook de plek waar Walter een jaar na aankomst door
zijn broer werd vermoord. Andreas vermoordde op die dag ook Walters
kinderen en nam de vrouw van zijn broer mee naar Bethel lsland,
naar zijn eigen gezin. Men beweert dat Andreas ongeduldig was
geworden omdat zijn eigen vrouw hem niet snel genoeg kinderen
schonk. Begerig naar meer erfgenamen was hij eropuit getrokken om
de enige andere vrouw in de omgeving op te eisen. Andreas van
Heuvel brak een paar maanden later zijn been bij het bouwen van een
schuur en stierf aan de infectie die hij daarbij opliep. De vrouwen
en kinderen werden weldra door een passerend Engels patrouilleschip
gered en meegenomen naar de versterking bij Fort Pemaquid. Beide
vrouwen waren op dat ogenblik zwanger. De ene bracht een gezonde
zoon ter wereld, die ze Niles noemde. Het kind van de andere vrouw
stierf bij de geboorte, maar hel leven van de moeder werd gered
door Thaddcus Courne, een Engelse arts. Op de een of andere manier
ontlenen de eilandjes aan die gebeurtenis hun huidige naam - Fort
Niles en Courne Haven - twee heel mooie plekjes die pas een jaar of
vijftig later weer bewoond werden.
De Schotse Ieren waren de volgende bewoners, en zij bleven er.
Hen zekere Archibald Boyd met zijn vrouw, zijn zusters en hun
mannen namen in 1758 bezit van Courne Haven. In de tien jaar daarna
volgden de Cobbs, de Pommeroys en de Strachans. Duncan Wishnell en
zijn gezin begonnen in 1761 een schapenfokkerij op Fort Niles en
Wishnell zag zich weldra omringd door buren, de families Dalgliesh,
Thomas, Addams, Lyford, Cardoway en O'Donnell, en ook enkele Cobbs
die de overtocht vanuit Courne Haven hadden gemaakt. De jonge
vrouwen van het ene eiland trouwden met de jongemannen van het
andere en de familienamen begonnen als losgeslagen boeien tussen de
beide eilandjes heen en weer te dobberen. Halverwege de negentiende
eeuw kwamen er van buitenaf nieuwe namen bij: Friend, Cashion, Yale
en Cordon.
Al deze mensen hadden grotendeels dezelfde voorouders. En
omdat er daar niet zoveel van waren, zal het weinig verwondering
wekken dat de bewoners van de eilandjes mettertijd steeds meer op
elkaar begonnen te lijken. Dat kwam door de vele onderlinge
huwelijken. Fort Niles en Courne Haven ontkwamen op de een of
andere manier aan het lot van het eiland Malaga, waar zoveel
inteelt voorkwam dat de staat uiteindelijk tussenbeide moest komen
en iedereen evacueerde, maar de genetische basis bleef toch
bijzonder smal. Na verloop van tijd ontwikkelde zich een duidelijke
overeenkomst in lichaamsbouw (kort, gespierd, gedrongen) en
gezichtsstructuur (bleek met donkere wenkbrauwen en een kleine
kin), die zowel op Courne Haven als op Fort Niles dominant was. Na
een aantal generaties kon men zeggen dat alle mannen er op hun
buurman leken en alle vrouwen op hel eerste gezicht door al hun
voorouders zouden zijn herkend.
ledereen was er visser of boer. Iedereen was anglicaans en
congregationalist. Politiek was iedereen conservatief. Tijdens de
Revolutie stonden ze aan de kant van de kolonialen en in de
Burgeroorlog stuurden ze jongemannen in blauw wollen tunieken naar
het verre Virginia om aan de kant van de Union te vechten. Ze
hielden er niet van geregeerd te worden. Ze betaalden niet graag
belasting. Ze hadden geen vertrouwen in deskundigen en
interesseerden zich niet voor de opinie of de aanwezigheid van
vreemden. In de loop der jaren werden de eilandjes bij
verschillende gelegenheden en om uiteenlopende redenen bij
verschillende provincies op het vasteland ingelijfd, nu bij de ene
en dan weer bij de andere. Die politieke fusies draaiden allemaal
op niets uit. De regelingen bleken de eilanders uiteindelijk geen
van alle te voldoen en rond 1900 werden Courne Haven en Fort Niles
samen een afzonderlijke bestuurlijke eenheid. Samen vormden ze het
piepkleine domein Skillet County. Maar ook dat was tijdelijk. Ten
slotte gingen de eilanden elk huns weegs; de bewoners leken zich
het prettigst, het veiligst en het meest autonoom te voelen als ze
helemaal met rust werden gelaten.
De bevolking van de eilandjes bleef groeien. Tegen het eind
van de negentiende eeuw zorgde de handel in graniet voor een forse
uitbreiding. Een jonge industrieel uit New Hampshire, dr. Jules
Ellis, vestigde zich met zijn Ellis Granite Company op beide
eilandjes, waar hij al snel een vermogen vergaarde door de
glanzende zwarte steen uit te houwen en te verkopen.
Courne Haven bereikte in 1889 zijn hoogste bevolkingsaantal,
618. Daar waren de Zweedse immigranten bij inbegrepen die door de
Ellis Granite Company werden geïmporteerd als sterke, gespierde
arbeiders voor de steengroeven. (Een deel van het graniet van
Courne Haven was zo brokkelig en grof dat het alleen geschikt was
om tot kinderhoofdjes te worden gehakt, gemakkelijk werk voor
ongeschoolde arbeiders als de Zweden.) In datzelfde jaar kon Fort
Niles prat gaan op een inwonertal van 627 zielen, onder wie ook de
Italiaanse immigranten die als meestersteenhouwers in dienst waren
genomen. (Fort Niles bestond gedeeltelijk uit prachtig graniet dat
geschikt was voor het bouwen van mausolea - een schitterende
steensoort, die alleen de Italiaanse vaklieden tot zijn recht
konden laten komen.) De steengroeven boden nooit veel
werkgelegenheid voor de oorspronkelijke eilandbewoners. De Ellis
Granite Company gaf duidelijk de voorkeur aan immigranten, die
minder kostten en gemakkelijker in de hand te houden waren. Er was
weinig contact tussen de gastarbeiders en de plaatselijke
bevolking. Op Courne Haven trouwden enkele vissers met Zweedse
vrouwen en op dat eiland kwamen nadien ook blonde mensen onder de
plaatselijke bevolking voor. Op Fort Niles echter bleef het bleke,
donkerharige Schotse uiterlijk onvermengd. Op Fort Niles trouwde
men niet met Italianen. Dat werd onacceptabel gevonden.
De jaren gingen voorbij. De technieken in de visserij volgden
elkaar op, van lijnen tot netten en van kabeljauw tot heek. De
boten werden groter en beter geoutilleerd. Het boerenbedrijf raakte
in verval. Courne Haven kreeg een stadhuis. Op Fort Niles werd een
brug over Murder Creek gebouwd. In 1895 deed de telefoon zijn
intrede via een kabel onder zee en in 1918 hadden al verschillende
huizen elektriciteit. De granietindustrie ging achteruit en werd
uiteindelijk geheel verdrongen door het oprukkende beton. De
bevolking liep terug, bijna even snel als ze indertijd was
gegroeid. Jonge mannen verlieten de eilanden om werk te gaan zoeken
in de grote fabrieken en in de grote steden. Oude namen begonnen
uit het bevolkingsregister te verdwijnen en lekten langzaam weg. De
laatste Boyd stierf in 1904 op Courne Haven. Na 1910 waren er
opFort Niles geen O'Donnells meer, en in de twintigste eeuw werd
het aantal families op Fort Niles en op Courne Haven elke tien jaar
kleiner. De eilandjes werden weer even dunbevolkt als
vroeger.
Waar het de eilandjes aan ontbrak - waar het altijd aan had
ontbroken - was een goede onderlinge band. De bewoners van Courne
Haven en Fort Niles, zo ver van de rest van het land verwijderd, zo
gelijk in temperament, afstamming en voorgeschiedenis, hadden goede
buren moeten zijn. Ze hadden elkaar horen bij te staan. Ze hadden
hun hulpmiddelen en hun lasten moeten delen en hun voordeel moeten
doen met een goede samenwerking. En dat was misschien ook wel
mogelijk geweest. Misschien had onderlinge verdeeldheid niet
noodzakelijkerwijs hun lot hoeven zijn. De eerste twee eeuwen dat
ze bewoond waren, had er in elk geval vrede geheerst tussen de
beide eilandjes. Als de bewoners van Fort Niles en Courne Haven
eenvoudige boeren of zeevissers waren gebleven, dan waren ze
misschien ook nu nog goede buren geweest. We kunnen onmogelijk
weten hoe alles dan zou zijn gelopen, want uiteindelijk werden de
bewoners allemaal kreeftvisser. En dat betekende het einde van de
goede nabuurschap.
Kreeften kennen geen grenzen, en kreeftvissers dus evenmin.
Kreeftvissers zoeken kreeften waar die beesten zich ook bevinden,
en dat houdt in dat kreeftvissers overal in ondiepe zee en in het
koude water langs de kust hun prooi achtervolgen. Het houdt in dat
kreeftvissers elkaar voortdurend beconcurreren om de beste
visgronden. Ze lopen elkaar voor de voeten, maken elkaars fuiken in
de war, bespioneren elkaars boten en maken elkaar informatie
afhandig. Kreeftvissers bevechten elkaar om iedere vierkante meter
zee. Iedere kreeft die de een vangt, is een kreeft die de ander aan
zijn neus voorbij ziet gaan. Het is een kwaadaardig bedrijf dat
mensen kwaadaardig maakt. De mens vormt zich naar zijn bezigheden.
De melkveehouderij maakt mensen solide, betrouwbaar en gematigd; de
hertenjacht maakt stil, snel en alert; de kreeftvisserij maakt de
mens achterdochtig, geslepen en meedogenloos.I)e eerste
kreeftoorlog tussen Fort Niles lsland en Courne Haven lsland begon
in 1902. Andere eilanden in andere baaien in Maine hebben ook hun
kreeftoorlogen gekend, maar niet één zo vroeg als deze. In 1902
bestond er nog nauwelijks een kreeftindustrie; kreeft werd nog niet
beschouwd als een zeldzame lekkernij. In 1902 waren kreeften heel
gewoon, waardeloos, zelfs lastig. Na een zware storm spoelden er
honderden, duizenden op de stranden aan en moesten ze met
hooivorken en kruiwagens worden opgeruimd. Er werden wetten
uitgevaardigd om welgestelde huishoudens te verbieden hun personeel
vaker dan driemaal per week kreeft te eten te geven. In die tijd
was de kreeftvisserij gewoon iets wat eilandbewoners deden om hun
inkomsten uit landbouw of zeevisserij wat aan te vullen. Er werd op
Fort Niles en op Courne Haven nog maar een jaar of dertig op kreeft
gevist, en daarbij droegen de mannen nog een das en een geklede
jas. Het was een nieuwe industrie. Het is dan ook opmerkelijk dat
iemand zich voldoende bij de kreeftvisserij betrokken voelde om er
een oorlog over te beginnen. Maar toch is dat precies wat er in
1902 gebeurde.
De eerste kreeftoorlog tussen Fort Niles en Courne Haven begon
met de beroemde, doldrieste brief van de heer Valentine Addams. In
1902 woonden er Addamsen op beide eilanden; Valentine Addams was
een Addams van Fort Niles. Hij stond bekend als intelligent, maar
lichtgeraakt en een beetje vreemd. In het voorjaar van 1902 schreef
Valentine Addams zijn roemruchte brief. Die was gericht aan de
voorzitter van het Tweede Internationale Visserijcongres te Boston,
een belangrijk evenement, waarvoor Addams niet was uitgenodigd. Hij
stuurde exacte, handgeschreven kopieën van zijn brief aan
verschillende vooraanstaande kranten in visserssteden aan de
oostkust. En hij stuurde per pakketboot een kopie naar Courne
Haven.
De brief van Valentine luidde:
Mijne heren!
Op mij rust de droeve plicht melding te maken van een
laaghartig nieuw misdrijf, gepleegd door onbetrouwbare leden van
onze plaatselijke kreeftvissersstand. Dit misdrijf noem ik' kreeft
onderschuiven'. Hiermee bedoel ik het door gewetenloze
kreeftvissers des nachts ledigen van de fuiken van een eerzaam
kreeftvisser en de Grote Kreeften van de eerzame visser te
vervangen door de waardeloze, kleine Jonge Kreeften van de
gewetenloze visser. Denkt u zich de ontsteltenis van de eerzame
visser in als hij bij dag zijn fuiken ophaalt om daar slechts
waardeloze Jonge Kreeften in aan te treffen! Ik ben zelve meermalen
het slachtoffer van deze handelwijze geweest, en wel door mijn
eigen buren van het nabijgelegen eiland Courne Haven! Wil zo goed
zijn zorg te dragen voor arrestatie en bestraffing van deze
Jonge-Kreeften bandieten van Courne Haven (een lijst met hun namen
voeg ik hierbij voor uw agenten).
Inmiddels verblijf ik, met gepaste hoogachting, uw
dienstwillige dienaar, Valentine Addams
In het voorjaar van 1903 schreef Valentine Addams een brief
aan het Derde Internationale Visserijcongres, wederom te Boston.
Aan dit congres, nog groter dan het jaar daarvoor, namen ook hoge
functionarissen van de Canadese provincies en van Schotland,
Noorwegen en Wales deel. Addams was ook ditmaal niet uitgenodigd.
En waarom zou hij ook? Wat had een gewone visser zoals hij op zo'n
bijeenkomst te zoeken? Het was een vergadering van deskundigen en
wetgevers, geen gelegenheid voor het ventileren van plaatselijke
grieven. Waarom zouden ze hem erbij vragen, al die hooggeplaatste
deelnemers uit Canada en Wales, al die succesvolle groothandelaren
uit Massachusetts en al die vooraanstaande wetshandhavers? Maar wat
maakte het uit? Hij schreef in ieder geval:
Mijne heren!
Met alle verschuldigde eerbied, mijne heren, weest zo goed uwe
medeaanwezigen het volgende mede te delen: Een drachtige
wijfjeskreeft draagt tussen de 25.000 en 80.000 eitjes op haar
buik, bij ons vissers bekend als 'kuit'. Deze zoute eitjes waren
ooit een populair ingrediënt voor soepen. U zult zich herinneren
dat het eten ervan enige jaren geleden werd ontmoedigd en dat het
vissen op drachtige kreeften bij wet werd verboden. Zeer
verstandig, mijne heren! Dit wijze verbod diende het nuttige doel
het kreeftprobleem op te lossen en de kreeftstand aan de Oostkust
te beschermen! Mijne heren! Inmiddels hebt ge ongetwijfeld vernomen
dat sommige schurkachtige kreeftvissers het verbod ontduiken door
de waardevolle eitjes van de buik van het dier te schrapen. Het
oogmerk van deze gewetenloze vissers is de goede fokkreeften uit
winstbejag voor hun eigen persoonlijke doeleinden te bewaren!
Mijne heren! Deze eitjes, die in zee worden afgeschraapt,
groeien niet uit tot gezonde jonge kreeften, doch worden 25.000 a
80.000 hapjes aas voor hongerige scholen kabeljauw en tong. Mijne
heren! Kijkt u eens in de gulzige buiken van deze vissen, want daar
zult u de honderden kreeften aantreffen die uit onze kustwateren
zijn verdwenen! De gewetenloze eitjesschrapende kreeftvissers
hebben schuld aan het teruglopen van onze kreeftstand! Mijne heren!
In de Heilige Schrift staat:'Zullen dan alle kudden geslacht worden
om hen te verzadigen? Of zullen alle vissen uit de wateren worden
verzameld om hen te verzadigen?'
Ik verneem uit zeer betrouwbare bron, mijne heren, dat op ons
buureiland Courne Haven alle vissers zich schuldig maken aan het
afschrapen van eitjes! De Kustwacht is niet bereid deze dieven -
want dat zijn zij! - uit Courne Haven aan te houden en voor te
geleiden, al mijn rapporten dienaangaande ten spijt. Ik ben
voornemens met onmiddellijke ingang deze schurken persoonlijk
tegemoet te treden teneinde tegen hen de strafmaatregelen te nemen
die ik passend acht, in overeenstemming met de zekerheid
van mijn terechte verdenking en de goede naam van uw congres,
mijne heren! Ik verblijf, uw dw. dienaar, Valentine R. Addams
(Een lijst met de namen van de schurken van Courne Haven gaat
hierbij.)
De maand daarop brandde de enige pier van de haven van Courne
Haven af. Sommige kreeftvissers uit Courne Haven verdachten
Valentine Addams van medeplichtigheid, een verdenking die Addams
niet bepaald ontkrachtte door bij de brand op Courne Haven aanwezig
te zijn en in de vroege ochtend vanaf zijn kleine bootje vlak bij
de kust zijn vuist naar hen te schudden en te schreeuwen:
'Portugese hoeren! Moet je die katholieke stakkers nu eens zien!',
terwijl de kreeftvissers van Courne Haven (die net zomin Portugees
of katholiek waren als Valentine Addams zelf) streden voor het
behoud van hun schepen. Enkele dagen daarna vond een mosselsteker
het stoffelijk overschot van Addams in Fineman's Cove, verzwaard
met twee vijftigpondszakken zeezout.
De visserij- en jachtopziener verklaarde dat de drenkeling
door zelfdoding om het leven was gekomen. En ach ja, in zekere zin
was het ook zelfmoord. Het in brand steken van de enige pier van je
buureiland komt daar inderdaad wel op neer. Dat wist iedereen. Geen
normaal mens op Fort Niles kon in alle redelijkheid de vissers van
Courne Haven het recht op represailles ontzeggen, al waren die dan
wel wat gewelddadig. Toch was er nu een probleem ontstaan. Addams
liet helaas een nogal zwangere weduwe achter. Als ze op Fort Niles
bleef, zou ze een blok aan het been van haar buren worden, want die
moesten haar dan onderhouden. Toch bleek ze dat wél van plan te
zijn. Ze zou als een dood gewicht op Fort Niles rusten, ten laste
van een gemeenschap waar de hardwerkende gezinnen zelf maar nét het
hoofd boven water konden houden. De angst voor die zware last
wakkerde de rancune over de dood van Valentine Addams aan.
Bovendien was het behoorlijk beledigend om iemand te verdrinken met
behulp van het zout waarin hij zijn stinkende aas had bewaard. Dit
riep om wraak.
Bij wijze van vergelding roeiden de mannen van Fort Niles op
een nacht naar Courne Haven en smeerden daar een dun laagje teer op
de banken van alle roeiboten in de haven. Dat was gewoon een wat
ruwe grap, een lolletje. Maar toen sneden ze alle markeringsboeien
van alle kreeftfuiken op de visgronden van Courne Haven los, zodat
de lijnen in het wilde water wegzonken en de fuiken onherroepelijk
verloren gingen. Daarmee was de kreeftindustrie van de gemeenschap
- voor zover daar in 1903 al sprake van was - voor het hele seizoen
lamgelegd.
Eigen schuld.
Daarna bleef het een week lang rustig. Toen werd een populair
lid van de gemeenschap van Fort Niles, Joseph Cardoway, voor een
herberg op het vasteland opgewacht door een stuk of tien
kreeftvissers van Courne Haven, die met lange eikenhouten knuppels
op hem in begonnen te slaan. Toen Cardoway van het pak slaag was
hersteld miste hij zijn linkeroor, was hij blind aan zijn linkeroog
en bungelde zijn linkerduim slap en onbruikbaar aan de hand met de
gescheurde spieren. Heel Fort Niles was diep verontwaardigd.
Cardoway was niet eens visser. Hij had een fabriekje op Fort Niles
en was ijshakker. Hij had niets met de kreeftvisserij te maken en
toch was hij vanwege de kreeftvisserij invalide geslagen. Nu
barstte de kreeftoorlog in volle hevigheid los.
De vissers van Courne Haven en Fort Niles vochten tien jaar
lang. Ze vochten van 1903 tot 1913. Niet aan één stuk door,
natuurlijk. Kreeftoorlogen zijn geen doorlopende veldslagen, zelfs
in die tijd niet. Het zijn gestage territoriale conflicten met zo
nu en dan een opflakkering van wraak, gevolgd door een
terugtrekkende beweging. Maar bij een kreeftoorlog heerst er wel
een voortdurende spanning, is er altijd het gevaar dat je
gereedschap door het mes van een ander wordt vernield. De mannen
gaan zo op in het verdedigen van hun middelen van bestaan dat ze
die middelen van bestaan zelf vernietigen. Ze steken zoveel tijd in
het vechten, bespieden en uitdagen dat er weinig tijd overblijft om
te vissen.
Net als bij ieder ander conflict waren sommige combattanten
sterker bij de oorlog betrokken dan andere. Op Fort Niles gingen de
mannen van de familie Pommeroy het meest in de strijd om het
territorium op en daardoor werd de krachtmeting hun ondergang. Ze
verarmden totaal. Op Courne Haven werden de vissers van de familie
Burden eveneens te gronde gericht; ze verwaarloosden hun eigen werk
teneinde dat van bijvoorbeeld de familie Pommeroy op Fort Niles te
ondermijnen. Op beide eilanden werden de Cobbs bijna geruïneerd.
Henry Dalgliesh raakte door de oorlog zo ontmoedigd dat hij met
gezin en al van Courne Haven naar Long lsland, New York, verhuisde
en daar politieagent werd. Iedereen die in die tien jaar op Fort
Niles of Courne Haven opgroeide, kende grote armoede in zijn jeugd.
En alle kinderen van de Pommeroys, Burdens en Cobbs groeiden in die
jaren in armoede op. En in haat. Voor hen was het werkelijk
hongersnood.
De weduwe van de vermoorde Valentine Addams bracht in 1904 een
tweeling ter wereld: een driftig, grimmig jongetje dat ze Angus
noemde en een dik, sloom jongetje dat de naam Simon kreeg. De
weduwe Addams was niet veel verstandiger dan haar overleden man. De
naam 'Courne Haven' mocht in haar tegenwoordigheid niet worden
uitgesproken. Als ze die hoorde, begon ze te jammeren alsof ze zelf
werd vermoord. Ze was een engel der wrake, een verbitterde, door
haar rancune vroeg oud geworden vrouw, die haar buren aanzette tot
vijandelijkheden tegen de vissers aan de andere kant van het Worthy
Channel. Ze wakkerde de woede en de wrok van haar buren aan als die
dreigden in te sluimeren. Deels door haar ophitserij en deels door
het eigen tempo waarin het conflict zich ontwikkelde, was de
tweeling van de weduwe al tien jaar toen de kreeftoorlog die hun
vader in het leven had geroepen, eindelijk afgelopen was.
Er was maar één visser die niet meedeed, een visser van Fort
Niles, Ebbett Thomas. Toen de pier van Courne Haven was afgebrand,
haalde Thomas stilletjes al zijn fuiken uit het water. Hij maakte
ze schoon en borg ze met toebehoren en al veilig in zijn kelder op.
Hij trok zijn boot op het droge, maakte hem schoon en sloeg hem aan
wal op onder een dekzeil. Er was nooit eerder een kreeftoorlog
geweest, dus het is een raadsel hoe hij kon voorzien hoe rampzalig
de gebeurtenissen zich zouden ontwikkelen, maar hij had een goede
intuïtie. Zoals een visser van tevoren voelt dat er zwaar weer op
komst is, zo voorvoelde Ebbett Thomas blijkbaar dat hij zich hier
beter buiten kon houden.
Nadat hij zijn visgerei veilig had opgeborgen, wandelde Ebbett
Thomas de hoge heuvel van Fort Niles op, waar de kantoren van de
Ellis Granite Company waren gevestigd, en vroeg daar om werk. Dat
was haast ongehoord - een inboorling die uit eigen beweging in de
steengroeve ging werken - maar toch wist Ebbett Thomas een baan bij
de Ellis Granite Company te bemachtigen. Hij slaagde erin dr. Jules
Ellis - de oprichter en eigenaar van het bedrijf - in eigen persoon
te spreken te krijgen en hem over te halen hem aan te nemen. Ebbett
Thomas werd de voorman van de kistenmakerij van de Ellis Granite
Company, waar hij toezicht hield op het timmeren van de houten
kratten en kisten waarin het bewerkte graniet werd verscheept. Hij
was visser en zijn voorouders waren allemaal visser geweest en zijn
nakomelingen zouden ook allemaal visser worden, maar Ebbett Thomas
liet pas na tien jaar zijn vissersboot weer te water. Dankzij zijn
goede intuïtie had hij de moeilijke tijd doorstaan zonder te worden
geruïneerd zoals zijn buren. Hij bemoeide zich met niemand en hield
zijn gezin ook buiten de hele ellende.
Ebbett Thomas was voor die tijd en voor die omgeving een
ongewoon man. Hij had geen opleiding, maar hij was slim en op zijn
eigen manier een man van de wereld. Zijn intelligentie werd
onderkend door dr. Jules Ellis, die het zonde vond dat zo'n
intelligente man vastzat op zo'n klein, achterlijk eiland en
veroordeeld was tot een ellendig leven als visser. Dr. Ellis dacht
wel eens dat Ebbett Thomas onder andere omstandigheden een goed
zakenman had kunnen worden, of misschien zelfs hoogleraar. Maar
Ebbett Thomas kwam nooit in andere omstandigheden terecht, dus
sleet hij de rest van zijn dagen op Fort Niles en bereikte verder
weinig, afgezien van het feit dat hij goed viste en behoorlijk
verdiende en zich buiten de kleine ruzies van zijn buren hield. Hij
trouwde met een achternicht, een bijzonder praktische vrouw die
Patience Burden heette, en kreeg met haar twee zoons, Stanley en
Len.
Ebbett Thomas had een goed leven, maar geen lang leven. Hij
stierf op zijn vijftigste aan een beroerte. Hij mocht niet meer
meemaken dat Stanley, zijn eerstgeborene, trouwde. Maar het echt
trieste was dat hij niet lang genoeg heeft geleefd om zijn
kleindochter Ruth te leren kennen, de dochter van Stan, die in 1958
ter wereld kwam. En dat is jammer, want Ebbett Thomas zou Ruth
fascinerend hebben gevonden. Misschien had hij zijn kleindochter
niet werkelijk begrepen, maar hij zou haar leven beslist met een
zekere nieuwsgierigheid hebben gevolgd.