***

PROLOOG
Dertig kilometer uit de kust van Maine liggen Fort Niles lsland en Courne Haven lsland als twee oude ijzervreters, gewikkeld in een strijd wie de ander het langst strak kan blijven aankijken, er allebei rotsvast van overtuigd de enige hoeder van de ander te zijn. Verder is daar niets. Ze horen nergens bij. Ze zien eruit als enorme stenen aardappels en vormen samen een archipel. Het is een heel onverwachte ontdekking die tweelingeilandjes op een kaart te zien staan, net zoiets als het vinden van I weelingsteden midden op een prairie, tweelingkampen midden in een woestijn, tweelinghutten op een toendra. Zo geïsoleerd van de rest van de wereld liggen ook Fort Niles lsland en Courne Haven lsland, slechts van elkaar gescheiden door een roerige darm van zeewater, die bekendstaat als het Worthy Channel. Het Worthy Channel, krap anderhalve kilometer breed, is bij eb op sommige plekken zo ondiep dat je, tenzij je werkelijk heel goed weet wat je doet, het zelfs in een kano nauwelijks zou durven oversteken.
In geografisch opzicht lijken Fort Niles lsland en Courne Haven lsland zo verbijsterend veel op elkaar dat hun schepper óf een heel simpele ziel óf een groot komiek moet zijn geweest. Ze zijn bijna elkaars duplicaat. De eilandjes - de laatste toppen van een oeroude verzonken bergketen - maken deel uit van een ader zwart graniet van hoge kwaliteit, die door een mantel van weelderig groen aan het oog wordt onttrokken. Beide eilandjes zijn ongeveer zes kilometer lang en drie kilometer breed. Ze hebben allebei een handjevol kleine zee-inhammen, een aantal zoetwater meertjes, een paar rotsachtige strandjes, een enkel zandstrand, een enkele grote heuvel en een enkele diepe haven, vrekkig achter hun rug verborgen als een geheime zak met geld.
Op beide eilandjes staan een kerk en een school. Vanaf de haven loopt een hoofdstraat (die op beide eilandjes ook Main Street heet) met een klein groepje openbare gebouwen - postkantoor, kruidenierswinkel en herberg. Op geen van beide eilandjes is een geplaveide weg te vinden. Alle huizen lijken op elkaar en de boten in de havens zijn identiek. De eilandjes liggen allebei in dezelfde interessante klimatologische enclave, waar het in de winter aanzienlijk warmer en in de zomer aanzienlijk koeler is dan op het vasteland, en ze zitten vaak samen gevangen in dezelfde spookachtige mistbank. Op beide eilandjes groeien dezelfde varens, orchideeën, paddenstoelen en wilde rozen. Ook treft men er dezelfde soorten vogels, kikkers, herten, ratten, vossen, slangen en mensen aan.
De oudste menselijke sporen op Fort Niles en Courne Haven zijn afkomstig van de Penobscot-indianen. Die vonden de eilanden een uitstekend gebied voor zeevogeleieren, en de stenen wapens van die eerste bezoekers duiken nog steeds in sommige inhammen op, De Penobscot bleven niet lang op die vooruitgeschoven post midden in zee, maar ze gebruikten de eilandjes wel als tijdelijke vissershavens, en in het begin van de zeventiende eeuw volgden de Fransen hun voorbeeld.
De eerste mensen die zich permanent op Fort Niles en Courne Haven vestigden, waren twee broers uit Nederland, Andreas en Walter van Heuvel, die in juni 1702 met hun vrouwen, kinderen en vee naar de eilandjes trokken en er elk één voor hun eigen gezin opeisten. Ze noemden hun nederzettingen Bethel en Canaan. Van het huis van Walter van Heuvel is de fundering bewaard gebleven, een met mos begroeide hoop stenen in een weide op het eiland dat hij Canaan noemde - dat was ook de plek waar Walter een jaar na aankomst door zijn broer werd vermoord. Andreas vermoordde op die dag ook Walters kinderen en nam de vrouw van zijn broer mee naar Bethel lsland, naar zijn eigen gezin. Men beweert dat Andreas ongeduldig was geworden omdat zijn eigen vrouw hem niet snel genoeg kinderen schonk. Begerig naar meer erfgenamen was hij eropuit getrokken om de enige andere vrouw in de omgeving op te eisen. Andreas van Heuvel brak een paar maanden later zijn been bij het bouwen van een schuur en stierf aan de infectie die hij daarbij opliep. De vrouwen en kinderen werden weldra door een passerend Engels patrouilleschip gered en meegenomen naar de versterking bij Fort Pemaquid. Beide vrouwen waren op dat ogenblik zwanger. De ene bracht een gezonde zoon ter wereld, die ze Niles noemde. Het kind van de andere vrouw stierf bij de geboorte, maar hel leven van de moeder werd gered door Thaddcus Courne, een Engelse arts. Op de een of andere manier ontlenen de eilandjes aan die gebeurtenis hun huidige naam - Fort Niles en Courne Haven - twee heel mooie plekjes die pas een jaar of vijftig later weer bewoond werden.
De Schotse Ieren waren de volgende bewoners, en zij bleven er. Hen zekere Archibald Boyd met zijn vrouw, zijn zusters en hun mannen namen in 1758 bezit van Courne Haven. In de tien jaar daarna volgden de Cobbs, de Pommeroys en de Strachans. Duncan Wishnell en zijn gezin begonnen in 1761 een schapenfokkerij op Fort Niles en Wishnell zag zich weldra omringd door buren, de families Dalgliesh, Thomas, Addams, Lyford, Cardoway en O'Donnell, en ook enkele Cobbs die de overtocht vanuit Courne Haven hadden gemaakt. De jonge vrouwen van het ene eiland trouwden met de jongemannen van het andere en de familienamen begonnen als losgeslagen boeien tussen de beide eilandjes heen en weer te dobberen. Halverwege de negentiende eeuw kwamen er van buitenaf nieuwe namen bij: Friend, Cashion, Yale en Cordon.
Al deze mensen hadden grotendeels dezelfde voorouders. En omdat er daar niet zoveel van waren, zal het weinig verwondering wekken dat de bewoners van de eilandjes mettertijd steeds meer op elkaar begonnen te lijken. Dat kwam door de vele onderlinge huwelijken. Fort Niles en Courne Haven ontkwamen op de een of andere manier aan het lot van het eiland Malaga, waar zoveel inteelt voorkwam dat de staat uiteindelijk tussenbeide moest komen en iedereen evacueerde, maar de genetische basis bleef toch bijzonder smal. Na verloop van tijd ontwikkelde zich een duidelijke overeenkomst in lichaamsbouw (kort, gespierd, gedrongen) en gezichtsstructuur (bleek met donkere wenkbrauwen en een kleine kin), die zowel op Courne Haven als op Fort Niles dominant was. Na een aantal generaties kon men zeggen dat alle mannen er op hun buurman leken en alle vrouwen op hel eerste gezicht door al hun voorouders zouden zijn herkend.
ledereen was er visser of boer. Iedereen was anglicaans en congregationalist. Politiek was iedereen conservatief. Tijdens de Revolutie stonden ze aan de kant van de kolonialen en in de Burgeroorlog stuurden ze jongemannen in blauw wollen tunieken naar het verre Virginia om aan de kant van de Union te vechten. Ze hielden er niet van geregeerd te worden. Ze betaalden niet graag belasting. Ze hadden geen vertrouwen in deskundigen en interesseerden zich niet voor de opinie of de aanwezigheid van vreemden. In de loop der jaren werden de eilandjes bij verschillende gelegenheden en om uiteenlopende redenen bij verschillende provincies op het vasteland ingelijfd, nu bij de ene en dan weer bij de andere. Die politieke fusies draaiden allemaal op niets uit. De regelingen bleken de eilanders uiteindelijk geen van alle te voldoen en rond 1900 werden Courne Haven en Fort Niles samen een afzonderlijke bestuurlijke eenheid. Samen vormden ze het piepkleine domein Skillet County. Maar ook dat was tijdelijk. Ten slotte gingen de eilanden elk huns weegs; de bewoners leken zich het prettigst, het veiligst en het meest autonoom te voelen als ze helemaal met rust werden gelaten.
De bevolking van de eilandjes bleef groeien. Tegen het eind van de negentiende eeuw zorgde de handel in graniet voor een forse uitbreiding. Een jonge industrieel uit New Hampshire, dr. Jules Ellis, vestigde zich met zijn Ellis Granite Company op beide eilandjes, waar hij al snel een vermogen vergaarde door de glanzende zwarte steen uit te houwen en te verkopen.
Courne Haven bereikte in 1889 zijn hoogste bevolkingsaantal, 618. Daar waren de Zweedse immigranten bij inbegrepen die door de Ellis Granite Company werden geïmporteerd als sterke, gespierde arbeiders voor de steengroeven. (Een deel van het graniet van Courne Haven was zo brokkelig en grof dat het alleen geschikt was om tot kinderhoofdjes te worden gehakt, gemakkelijk werk voor ongeschoolde arbeiders als de Zweden.) In datzelfde jaar kon Fort Niles prat gaan op een inwonertal van 627 zielen, onder wie ook de Italiaanse immigranten die als meestersteenhouwers in dienst waren genomen. (Fort Niles bestond gedeeltelijk uit prachtig graniet dat geschikt was voor het bouwen van mausolea - een schitterende steensoort, die alleen de Italiaanse vaklieden tot zijn recht konden laten komen.) De steengroeven boden nooit veel werkgelegenheid voor de oorspronkelijke eilandbewoners. De Ellis Granite Company gaf duidelijk de voorkeur aan immigranten, die minder kostten en gemakkelijker in de hand te houden waren. Er was weinig contact tussen de gastarbeiders en de plaatselijke bevolking. Op Courne Haven trouwden enkele vissers met Zweedse vrouwen en op dat eiland kwamen nadien ook blonde mensen onder de plaatselijke bevolking voor. Op Fort Niles echter bleef het bleke, donkerharige Schotse uiterlijk onvermengd. Op Fort Niles trouwde men niet met Italianen. Dat werd onacceptabel gevonden.
De jaren gingen voorbij. De technieken in de visserij volgden elkaar op, van lijnen tot netten en van kabeljauw tot heek. De boten werden groter en beter geoutilleerd. Het boerenbedrijf raakte in verval. Courne Haven kreeg een stadhuis. Op Fort Niles werd een brug over Murder Creek gebouwd. In 1895 deed de telefoon zijn intrede via een kabel onder zee en in 1918 hadden al verschillende huizen elektriciteit. De granietindustrie ging achteruit en werd uiteindelijk geheel verdrongen door het oprukkende beton. De bevolking liep terug, bijna even snel als ze indertijd was gegroeid. Jonge mannen verlieten de eilanden om werk te gaan zoeken in de grote fabrieken en in de grote steden. Oude namen begonnen uit het bevolkingsregister te verdwijnen en lekten langzaam weg. De laatste Boyd stierf in 1904 op Courne Haven. Na 1910 waren er opFort Niles geen O'Donnells meer, en in de twintigste eeuw werd het aantal families op Fort Niles en op Courne Haven elke tien jaar kleiner. De eilandjes werden weer even dunbevolkt als vroeger.
Waar het de eilandjes aan ontbrak - waar het altijd aan had ontbroken - was een goede onderlinge band. De bewoners van Courne Haven en Fort Niles, zo ver van de rest van het land verwijderd, zo gelijk in temperament, afstamming en voorgeschiedenis, hadden goede buren moeten zijn. Ze hadden elkaar horen bij te staan. Ze hadden hun hulpmiddelen en hun lasten moeten delen en hun voordeel moeten doen met een goede samenwerking. En dat was misschien ook wel mogelijk geweest. Misschien had onderlinge verdeeldheid niet noodzakelijkerwijs hun lot hoeven zijn. De eerste twee eeuwen dat ze bewoond waren, had er in elk geval vrede geheerst tussen de beide eilandjes. Als de bewoners van Fort Niles en Courne Haven eenvoudige boeren of zeevissers waren gebleven, dan waren ze misschien ook nu nog goede buren geweest. We kunnen onmogelijk weten hoe alles dan zou zijn gelopen, want uiteindelijk werden de bewoners allemaal kreeftvisser. En dat betekende het einde van de goede nabuurschap.
Kreeften kennen geen grenzen, en kreeftvissers dus evenmin. Kreeftvissers zoeken kreeften waar die beesten zich ook bevinden, en dat houdt in dat kreeftvissers overal in ondiepe zee en in het koude water langs de kust hun prooi achtervolgen. Het houdt in dat kreeftvissers elkaar voortdurend beconcurreren om de beste visgronden. Ze lopen elkaar voor de voeten, maken elkaars fuiken in de war, bespioneren elkaars boten en maken elkaar informatie afhandig. Kreeftvissers bevechten elkaar om iedere vierkante meter zee. Iedere kreeft die de een vangt, is een kreeft die de ander aan zijn neus voorbij ziet gaan. Het is een kwaadaardig bedrijf dat mensen kwaadaardig maakt. De mens vormt zich naar zijn bezigheden. De melkveehouderij maakt mensen solide, betrouwbaar en gematigd; de hertenjacht maakt stil, snel en alert; de kreeftvisserij maakt de mens achterdochtig, geslepen en meedogenloos.I)e eerste kreeftoorlog tussen Fort Niles lsland en Courne Haven lsland begon in 1902. Andere eilanden in andere baaien in Maine hebben ook hun kreeftoorlogen gekend, maar niet één zo vroeg als deze. In 1902 bestond er nog nauwelijks een kreeftindustrie; kreeft werd nog niet beschouwd als een zeldzame lekkernij. In 1902 waren kreeften heel gewoon, waardeloos, zelfs lastig. Na een zware storm spoelden er honderden, duizenden op de stranden aan en moesten ze met hooivorken en kruiwagens worden opgeruimd. Er werden wetten uitgevaardigd om welgestelde huishoudens te verbieden hun personeel vaker dan driemaal per week kreeft te eten te geven. In die tijd was de kreeftvisserij gewoon iets wat eilandbewoners deden om hun inkomsten uit landbouw of zeevisserij wat aan te vullen. Er werd op Fort Niles en op Courne Haven nog maar een jaar of dertig op kreeft gevist, en daarbij droegen de mannen nog een das en een geklede jas. Het was een nieuwe industrie. Het is dan ook opmerkelijk dat iemand zich voldoende bij de kreeftvisserij betrokken voelde om er een oorlog over te beginnen. Maar toch is dat precies wat er in 1902 gebeurde.
De eerste kreeftoorlog tussen Fort Niles en Courne Haven begon met de beroemde, doldrieste brief van de heer Valentine Addams. In 1902 woonden er Addamsen op beide eilanden; Valentine Addams was een Addams van Fort Niles. Hij stond bekend als intelligent, maar lichtgeraakt en een beetje vreemd. In het voorjaar van 1902 schreef Valentine Addams zijn roemruchte brief. Die was gericht aan de voorzitter van het Tweede Internationale Visserijcongres te Boston, een belangrijk evenement, waarvoor Addams niet was uitgenodigd. Hij stuurde exacte, handgeschreven kopieën van zijn brief aan verschillende vooraanstaande kranten in visserssteden aan de oostkust. En hij stuurde per pakketboot een kopie naar Courne Haven.
De brief van Valentine luidde:
Mijne heren!
Op mij rust de droeve plicht melding te maken van een laaghartig nieuw misdrijf, gepleegd door onbetrouwbare leden van onze plaatselijke kreeftvissersstand. Dit misdrijf noem ik' kreeft onderschuiven'. Hiermee bedoel ik het door gewetenloze kreeftvissers des nachts ledigen van de fuiken van een eerzaam kreeftvisser en de Grote Kreeften van de eerzame visser te vervangen door de waardeloze, kleine Jonge Kreeften van de gewetenloze visser. Denkt u zich de ontsteltenis van de eerzame visser in als hij bij dag zijn fuiken ophaalt om daar slechts waardeloze Jonge Kreeften in aan te treffen! Ik ben zelve meermalen het slachtoffer van deze handelwijze geweest, en wel door mijn eigen buren van het nabijgelegen eiland Courne Haven! Wil zo goed zijn zorg te dragen voor arrestatie en bestraffing van deze Jonge-Kreeften bandieten van Courne Haven (een lijst met hun namen voeg ik hierbij voor uw agenten).
Inmiddels verblijf ik, met gepaste hoogachting, uw dienstwillige dienaar, Valentine Addams
In het voorjaar van 1903 schreef Valentine Addams een brief aan het Derde Internationale Visserijcongres, wederom te Boston. Aan dit congres, nog groter dan het jaar daarvoor, namen ook hoge functionarissen van de Canadese provincies en van Schotland, Noorwegen en Wales deel. Addams was ook ditmaal niet uitgenodigd. En waarom zou hij ook? Wat had een gewone visser zoals hij op zo'n bijeenkomst te zoeken? Het was een vergadering van deskundigen en wetgevers, geen gelegenheid voor het ventileren van plaatselijke grieven. Waarom zouden ze hem erbij vragen, al die hooggeplaatste deelnemers uit Canada en Wales, al die succesvolle groothandelaren uit Massachusetts en al die vooraanstaande wetshandhavers? Maar wat maakte het uit? Hij schreef in ieder geval:
Mijne heren!
Met alle verschuldigde eerbied, mijne heren, weest zo goed uwe medeaanwezigen het volgende mede te delen: Een drachtige wijfjeskreeft draagt tussen de 25.000 en 80.000 eitjes op haar buik, bij ons vissers bekend als 'kuit'. Deze zoute eitjes waren ooit een populair ingrediënt voor soepen. U zult zich herinneren dat het eten ervan enige jaren geleden werd ontmoedigd en dat het vissen op drachtige kreeften bij wet werd verboden. Zeer verstandig, mijne heren! Dit wijze verbod diende het nuttige doel het kreeftprobleem op te lossen en de kreeftstand aan de Oostkust te beschermen! Mijne heren! Inmiddels hebt ge ongetwijfeld vernomen dat sommige schurkachtige kreeftvissers het verbod ontduiken door de waardevolle eitjes van de buik van het dier te schrapen. Het oogmerk van deze gewetenloze vissers is de goede fokkreeften uit winstbejag voor hun eigen persoonlijke doeleinden te bewaren!
Mijne heren! Deze eitjes, die in zee worden afgeschraapt, groeien niet uit tot gezonde jonge kreeften, doch worden 25.000 a 80.000 hapjes aas voor hongerige scholen kabeljauw en tong. Mijne heren! Kijkt u eens in de gulzige buiken van deze vissen, want daar zult u de honderden kreeften aantreffen die uit onze kustwateren zijn verdwenen! De gewetenloze eitjesschrapende kreeftvissers hebben schuld aan het teruglopen van onze kreeftstand! Mijne heren! In de Heilige Schrift staat:'Zullen dan alle kudden geslacht worden om hen te verzadigen? Of zullen alle vissen uit de wateren worden verzameld om hen te verzadigen?'
Ik verneem uit zeer betrouwbare bron, mijne heren, dat op ons buureiland Courne Haven alle vissers zich schuldig maken aan het afschrapen van eitjes! De Kustwacht is niet bereid deze dieven - want dat zijn zij! - uit Courne Haven aan te houden en voor te geleiden, al mijn rapporten dienaangaande ten spijt. Ik ben voornemens met onmiddellijke ingang deze schurken persoonlijk tegemoet te treden teneinde tegen hen de strafmaatregelen te nemen die ik passend acht, in overeenstemming met de zekerheid
van mijn terechte verdenking en de goede naam van uw congres, mijne heren! Ik verblijf, uw dw. dienaar, Valentine R. Addams
(Een lijst met de namen van de schurken van Courne Haven gaat hierbij.)
De maand daarop brandde de enige pier van de haven van Courne Haven af. Sommige kreeftvissers uit Courne Haven verdachten Valentine Addams van medeplichtigheid, een verdenking die Addams niet bepaald ontkrachtte door bij de brand op Courne Haven aanwezig te zijn en in de vroege ochtend vanaf zijn kleine bootje vlak bij de kust zijn vuist naar hen te schudden en te schreeuwen: 'Portugese hoeren! Moet je die katholieke stakkers nu eens zien!', terwijl de kreeftvissers van Courne Haven (die net zomin Portugees of katholiek waren als Valentine Addams zelf) streden voor het behoud van hun schepen. Enkele dagen daarna vond een mosselsteker het stoffelijk overschot van Addams in Fineman's Cove, verzwaard met twee vijftigpondszakken zeezout.
De visserij- en jachtopziener verklaarde dat de drenkeling door zelfdoding om het leven was gekomen. En ach ja, in zekere zin was het ook zelfmoord. Het in brand steken van de enige pier van je buureiland komt daar inderdaad wel op neer. Dat wist iedereen. Geen normaal mens op Fort Niles kon in alle redelijkheid de vissers van Courne Haven het recht op represailles ontzeggen, al waren die dan wel wat gewelddadig. Toch was er nu een probleem ontstaan. Addams liet helaas een nogal zwangere weduwe achter. Als ze op Fort Niles bleef, zou ze een blok aan het been van haar buren worden, want die moesten haar dan onderhouden. Toch bleek ze dat wél van plan te zijn. Ze zou als een dood gewicht op Fort Niles rusten, ten laste van een gemeenschap waar de hardwerkende gezinnen zelf maar nét het hoofd boven water konden houden. De angst voor die zware last wakkerde de rancune over de dood van Valentine Addams aan. Bovendien was het behoorlijk beledigend om iemand te verdrinken met behulp van het zout waarin hij zijn stinkende aas had bewaard. Dit riep om wraak.
Bij wijze van vergelding roeiden de mannen van Fort Niles op een nacht naar Courne Haven en smeerden daar een dun laagje teer op de banken van alle roeiboten in de haven. Dat was gewoon een wat ruwe grap, een lolletje. Maar toen sneden ze alle markeringsboeien van alle kreeftfuiken op de visgronden van Courne Haven los, zodat de lijnen in het wilde water wegzonken en de fuiken onherroepelijk verloren gingen. Daarmee was de kreeftindustrie van de gemeenschap - voor zover daar in 1903 al sprake van was - voor het hele seizoen lamgelegd.
Eigen schuld.
Daarna bleef het een week lang rustig. Toen werd een populair lid van de gemeenschap van Fort Niles, Joseph Cardoway, voor een herberg op het vasteland opgewacht door een stuk of tien kreeftvissers van Courne Haven, die met lange eikenhouten knuppels op hem in begonnen te slaan. Toen Cardoway van het pak slaag was hersteld miste hij zijn linkeroor, was hij blind aan zijn linkeroog en bungelde zijn linkerduim slap en onbruikbaar aan de hand met de gescheurde spieren. Heel Fort Niles was diep verontwaardigd. Cardoway was niet eens visser. Hij had een fabriekje op Fort Niles en was ijshakker. Hij had niets met de kreeftvisserij te maken en toch was hij vanwege de kreeftvisserij invalide geslagen. Nu barstte de kreeftoorlog in volle hevigheid los.
De vissers van Courne Haven en Fort Niles vochten tien jaar lang. Ze vochten van 1903 tot 1913. Niet aan één stuk door, natuurlijk. Kreeftoorlogen zijn geen doorlopende veldslagen, zelfs in die tijd niet. Het zijn gestage territoriale conflicten met zo nu en dan een opflakkering van wraak, gevolgd door een terugtrekkende beweging. Maar bij een kreeftoorlog heerst er wel een voortdurende spanning, is er altijd het gevaar dat je gereedschap door het mes van een ander wordt vernield. De mannen gaan zo op in het verdedigen van hun middelen van bestaan dat ze die middelen van bestaan zelf vernietigen. Ze steken zoveel tijd in het vechten, bespieden en uitdagen dat er weinig tijd overblijft om te vissen.
Net als bij ieder ander conflict waren sommige combattanten sterker bij de oorlog betrokken dan andere. Op Fort Niles gingen de mannen van de familie Pommeroy het meest in de strijd om het territorium op en daardoor werd de krachtmeting hun ondergang. Ze verarmden totaal. Op Courne Haven werden de vissers van de familie Burden eveneens te gronde gericht; ze verwaarloosden hun eigen werk teneinde dat van bijvoorbeeld de familie Pommeroy op Fort Niles te ondermijnen. Op beide eilanden werden de Cobbs bijna geruïneerd. Henry Dalgliesh raakte door de oorlog zo ontmoedigd dat hij met gezin en al van Courne Haven naar Long lsland, New York, verhuisde en daar politieagent werd. Iedereen die in die tien jaar op Fort Niles of Courne Haven opgroeide, kende grote armoede in zijn jeugd. En alle kinderen van de Pommeroys, Burdens en Cobbs groeiden in die jaren in armoede op. En in haat. Voor hen was het werkelijk hongersnood.
De weduwe van de vermoorde Valentine Addams bracht in 1904 een tweeling ter wereld: een driftig, grimmig jongetje dat ze Angus noemde en een dik, sloom jongetje dat de naam Simon kreeg. De weduwe Addams was niet veel verstandiger dan haar overleden man. De naam 'Courne Haven' mocht in haar tegenwoordigheid niet worden uitgesproken. Als ze die hoorde, begon ze te jammeren alsof ze zelf werd vermoord. Ze was een engel der wrake, een verbitterde, door haar rancune vroeg oud geworden vrouw, die haar buren aanzette tot vijandelijkheden tegen de vissers aan de andere kant van het Worthy Channel. Ze wakkerde de woede en de wrok van haar buren aan als die dreigden in te sluimeren. Deels door haar ophitserij en deels door het eigen tempo waarin het conflict zich ontwikkelde, was de tweeling van de weduwe al tien jaar toen de kreeftoorlog die hun vader in het leven had geroepen, eindelijk afgelopen was.
Er was maar één visser die niet meedeed, een visser van Fort Niles, Ebbett Thomas. Toen de pier van Courne Haven was afgebrand, haalde Thomas stilletjes al zijn fuiken uit het water. Hij maakte ze schoon en borg ze met toebehoren en al veilig in zijn kelder op. Hij trok zijn boot op het droge, maakte hem schoon en sloeg hem aan wal op onder een dekzeil. Er was nooit eerder een kreeftoorlog geweest, dus het is een raadsel hoe hij kon voorzien hoe rampzalig de gebeurtenissen zich zouden ontwikkelen, maar hij had een goede intuïtie. Zoals een visser van tevoren voelt dat er zwaar weer op komst is, zo voorvoelde Ebbett Thomas blijkbaar dat hij zich hier beter buiten kon houden.
Nadat hij zijn visgerei veilig had opgeborgen, wandelde Ebbett Thomas de hoge heuvel van Fort Niles op, waar de kantoren van de Ellis Granite Company waren gevestigd, en vroeg daar om werk. Dat was haast ongehoord - een inboorling die uit eigen beweging in de steengroeve ging werken - maar toch wist Ebbett Thomas een baan bij de Ellis Granite Company te bemachtigen. Hij slaagde erin dr. Jules Ellis - de oprichter en eigenaar van het bedrijf - in eigen persoon te spreken te krijgen en hem over te halen hem aan te nemen. Ebbett Thomas werd de voorman van de kistenmakerij van de Ellis Granite Company, waar hij toezicht hield op het timmeren van de houten kratten en kisten waarin het bewerkte graniet werd verscheept. Hij was visser en zijn voorouders waren allemaal visser geweest en zijn nakomelingen zouden ook allemaal visser worden, maar Ebbett Thomas liet pas na tien jaar zijn vissersboot weer te water. Dankzij zijn goede intuïtie had hij de moeilijke tijd doorstaan zonder te worden geruïneerd zoals zijn buren. Hij bemoeide zich met niemand en hield zijn gezin ook buiten de hele ellende.
Ebbett Thomas was voor die tijd en voor die omgeving een ongewoon man. Hij had geen opleiding, maar hij was slim en op zijn eigen manier een man van de wereld. Zijn intelligentie werd onderkend door dr. Jules Ellis, die het zonde vond dat zo'n intelligente man vastzat op zo'n klein, achterlijk eiland en veroordeeld was tot een ellendig leven als visser. Dr. Ellis dacht wel eens dat Ebbett Thomas onder andere omstandigheden een goed zakenman had kunnen worden, of misschien zelfs hoogleraar. Maar Ebbett Thomas kwam nooit in andere omstandigheden terecht, dus sleet hij de rest van zijn dagen op Fort Niles en bereikte verder weinig, afgezien van het feit dat hij goed viste en behoorlijk verdiende en zich buiten de kleine ruzies van zijn buren hield. Hij trouwde met een achternicht, een bijzonder praktische vrouw die Patience Burden heette, en kreeg met haar twee zoons, Stanley en Len.
Ebbett Thomas had een goed leven, maar geen lang leven. Hij stierf op zijn vijftigste aan een beroerte. Hij mocht niet meer meemaken dat Stanley, zijn eerstgeborene, trouwde. Maar het echt trieste was dat hij niet lang genoeg heeft geleefd om zijn kleindochter Ruth te leren kennen, de dochter van Stan, die in 1958 ter wereld kwam. En dat is jammer, want Ebbett Thomas zou Ruth fascinerend hebben gevonden. Misschien had hij zijn kleindochter niet werkelijk begrepen, maar hij zou haar leven beslist met een zekere nieuwsgierigheid hebben gevolgd.