***
In strenge winters zoekt de kreeft beschutting in diepere
wateren, of, indien hij in de buurt van een haven leeft, in de
modder, als die er is, door zich in te graven.
- The American Lobster, A Study of lts Habits and Development
Dr. Francis Hobart Herrick, 1895
Ruth zat het grootste deel van de herfst van 1976
ondergedoken. Haar vader had haar dan wel niet echt het huis uit
gegooid, maar hij liet haar wel voelen dat ze na het incident niet
meer welkom was. Dat incident was niet dat Ruth en Owney door
dominee Wishnell waren betrapt toen ze bij zonsopgang samen uit het
bos kwamen na de bruiloft van Dotty Wishnell. Dat was wel
vervelend, maar het echte incident vond vier dagen later plaats,
aan tafel, toen Ruth aan haar vader vroeg: 'Wil je niet eens weten
wat ik daar in het bos met Owney Wishnell deed?'
Ruth en haar vader hadden elkaar dagenlang gemeden, zonder
iets te zeggen, en ze slaagden erin al die tijd niet samen te
hoeven eten. Deze avond had Ruth een kip gebraden, die klaar was
toen haar vader thuiskwam na het vissen. 'Doe voor mij geen
moeite,' zei hij, toen hij zag dat Ruth voor twee personen dekte.
'Ik eet wel wat bij Angus,' maar Ruth zei: 'Nee, pap, laten we hier
eten, jij en ik samen.'
Aan tafel werd niet veel gezegd. 'Die kip is goed geworden,
hè?' vroeg Ruth en haar vader zei dat hij inderdaad heerlijk was.
Ze vroeg hoe het met Robin Pommeroy ging, die haar vader onlangs
weer had aangenomen, en Stan zei dat hij nog steeds even stom
was, wat dacht ze anders? Zo'n soort gesprek. Verder aten ze
zwijgend door.
Toen Stan Thomas zijn bord pakte en ermee naar de gootsteen
liep, vroeg Ruth: 'Pap, wil je niet eens weten wat ik daar in het
bos met Owney Wishnell deed?'
'Nee.'
'Nee?'
'Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Het kan me niets schelen met
wie je omgaat, Ruth, of wat je met hem doet.'
Stan Thomas spoelde zijn bord af, liep terug naar de tafel en
pakte Ruths bord, zonder te vragen of ze al klaar was en zonder
haar aan te kijken. Hij spoelde haar bord af, schonk zich een glas
melk in en sneed een punt bosbessentaart van mevrouw Pommeroy af,
die op het aanrecht stond onder een zweterige tent van
plasticfolie. Hij at de taart met zijn handen boven de gootsteen.
Hij veegde de kruimels met beide handen aan zijn spijkerbroek af en
deed de folie weer over de rest van de taart.
ik ga naar Angus,' zei hij.
'Weet je, pap,' zei ze, 'ik zal je eens wat zeggen.' Ze stond
niet op. 'Ik vind dat jij hier iets van hoort te vinden.'
'Nou,' zei hij,'dat doe ik dus niet.'
'Dat hoor je wel te doen. Weet je waarom? Omdat we met elkaar
hebben gevreeën.'
Hij pakte zijn jasje van zijn stoel, trok het aan en liep naar
de deur.
'Waar ga je heen?' vroeg Ruth.
'Naar Angus. Zei ik toch al?'
'Is dat alles wat je te zeggen hebt? Is dat wat je ervan
vindt?'
'Ik vind helemaal niks.'
'Pap, ik zal je nog eens wat zeggen. Er gebeurt hier een
heleboel waar je iets van hoort te vinden.'
'Nou,' zei hij weer,'dat doe ik dus niet.'
'Dat lieg je,' zei Ruth.
Hij keek haar aan.'Zo praat je niet tegen je vader.' 'Waarom
niet? Je liegt.'
'Zo praat je tegen niemand.'
ik ben het gewoon zat dat je altijd maar zegt dat het je niks
kan schelen wat er hier gebeurt. Dat vind ik nogal erg
makkelijk.'
'Wat heb ik eraan als het me iets kan schelen wat er
gebeurt.'
'Het kan je niks schelen of ik in Concord ga wonen,' zei ze.
'Het kan je niks schelen of meneer Ellis me geld geeft. Het kan je
niks schelen of ik mijn hele leven op een vissersboot werk of ga
studeren. Het kan je niks schelen of ik de hele nacht met een
Wishnell lig te vrijen. Echt niet, pap? Kan dat je ook al niks
schelen?'
'Nee.'
'Kom zeg, wat kan jij liegen.'
'Dat wil ik niet meer horen.'
'Ik zeg wat ik wil.'
'Het maakt toch niks uit wat ik vind, Ruth. Wat jij of je
moeder doen en wat er met jullie gebeurt is mijn zaak niet. Geloof
me nou maar. Daar heb ik niks mee te maken. Dat heb ik al heel lang
geleden geleerd.'
'Ik of mijn móeder?'
'Precies. Ik heb er niks over te zeggen als er iets over
jullie besloten wordt. Dus wat zal ik me te sappel maken.'
'Mijn moeder? Wie hou je nou voor de gek? Je zou alles over
mijn moeder te zeggen kunnen hebben als je een beetje moeite deed.
Ze heeft haar hele leven nog nooit zelfstandig een beslissing
genomen, pap.'
'Ik heb niets over haar te zeggen.'
'Nou, wie dan wel?'
'Dat weet je best.'
Ruth en haar vader keken elkaar lang aan. 'Je hoeft je heus
niet alles te laten zeggen door de familie Ellis, hoor, pap.'
'Jawel. Daar kan ik niet tegenop, Ruth. En jij ook
niet.'
'Dat lieg je.'
ik heb al gezegd dat ik dat niet meer wil horen.'
'Lafaard,' zei Ruth tot haar eigen verwondering.'Als jij je
grote mond niet houdt,' zei Ruths vader en hij liep de deur
uit.
Dat was het incident.
Ruth ruimde de keuken op en ging naar mevrouw Pommeroy. Daar
lag ze een uur op bed te huilen terwijl mevrouw Pommeroy haar haar
streelde en zei: 'Vertel het maar, wat is er gebeurd?'
Ruth zei: 'Wat een lafaard.'
'Hoe kom je aan dat woord, schat?'
'Hij is zo godvergeten laf. Het is gewoon zielig. Waarom lijkt
hij niet wat meer op Angus Addams? Waarom staat hij nergens
voor?'
'Maar je zou Angus Addams toch niet als vader willen hebben,
Ruth?'
Daarop begon Ruth nog harder te huilen en mevrouw Pommeroy
zei: 'Ach, kindje. Je hebt het dit jaar ook niet makkelijk.'
Robin kwam binnen en vroeg: 'Wat is dat voor lawaai? Wie zit
daar zo te snotteren?' 'Ga weg!' schreeuwde Ruth. 'Dit is wel mijn
huis, hoor, trut,' zei Robin. 'Jullie lijken wel broer en zus,' zei
mevrouw Pommeroy.
Ruth hield op met huilen en zei: 'Zoals dat hier altijd gaat.
Niet te geloven.'
'Zoals wat waar gaat?' vroeg mevrouw Pommeroy. 'Waar bedoel
je, schat?'
Ruth bleef de hele maand juli bij de Pommeroys logeren, en ook
de maand augustus en de eerste dagen van september. Soms, als ze
wist dat hij op zee was, ging ze naar haar eigen huis, het huis van
haar vader, om een schone blouse of een boek te halen of te kijken
wat hij zoal had gegeten. Ze had niets te doen. Ze had geen baan.
Ze deed niet eens meer alsof ze op een boot wilde werken en niemand
vroeg haar meer wat ze voor plannen had. Het was inmiddels wel
duidelijk dat niemand haar een baan op een boot zou aanbieden. En
als je in Fort Niles in 1976 niet op een boot werkte, viel er
verder niet veel te doen.Ruth had niets omhanden. Mevrouw Pommeroy
kon tenminste nog borduren. En Kitty Pommeroy dronk, dat was haar
tijdverdrijf. Webster Pommeroy had de modder om te doorzoeken en
Senator Simon had zijn droom, het Natuurhistorisch Museum. Ruth had
niets. Soms vond ze dat ze wel wat op de oudste bewoonsters van
Fort Niles leek, de stokoude vrouwtjes die voor het raam zaten en
het gordijn opzij schoven om te zien wat er buiten gebeurde, die
doodenkele keer dat er iemand langs hun huis kwam.
Ze deelde het huis van mevrouw Pommeroy met Webster en Robin
en Timothy Pommeroy en met Robins dikke vrouw Opal en hun grote
baby Eddie. En met Kitty Pommeroy, die eruit was gegooid door Ruths
oom Len. Len had een verhouding met Florida Cobb, uitgerekend met
die radeloze stakker. Florida Cobb, de volwassen dochter van Russ
en Ivy, die nooit iets zei en haar hele leven alleen maar steeds
dikker werd en schelpen beschilderde, woonde nu samen met Len
Thomas. Dat kon Kitty niet goed hebben. Ze had Len met een
jachtgeweer bedreigd, maar dat had hij van haar afgepakt en in haar
oven leeggeschoten.
'En ik dacht nog wel dat Florida Cobb een vriendin van me was,
godverdomme,' zei Kitty tegen Ruth, al had Florida Cobb helemaal
geen vriendinnen.
Kitty vertelde mevrouw Pommeroy het hele trieste verhaal van
haar laatste avond thuis bij Len Thomas. Ruth hoorde de vrouwen in
de slaapkamer van mevrouw Pommeroy praten met de deur dicht. Ze
hoorde Kitty snikken. Toen mevrouw Pommeroy eindelijk de kamer uit
kwam, vroeg Ruth: 'Wat zegt ze? Wat is er gebeurd?'
'Ik wil dat hele verhaal niet nog een keer horen, Ruth,' zei
mevrouw Pommeroy.
'Hoezo, nog een keer?'
'Een keer van haar en een keer uit mijn eigen mond. Laat maar
zitten. Ze woont van nu af aan hier.'
Het begon tot Ruth door te dringen dat Kitty Pommeroy elke dag
bij het wakker worden al zatter was dan de meeste mensen in hun
hele leven ooit werden, 's Avonds huilde ze aan één stuk door
totdat mevrouw Pommeroy en Ruth haar naar bed brachten. Dan
verzette ze zich hevig terwijl zij haar moeizaam de trap op
sleepten. Zo ging het haast iedere avond. Kitty sloeg Ruth zelfs
een keer een bloedneus. Aan Opal had je in zo'n geval niets. Die
was bang dat ze klappen kreeg en dook weg in een hoekje, waar ze
ging zitten huilen terwijl mevrouw Pommeroy en Ruth voor alles
zorgden.
'Ik wil niet dat mijn kindje tussen al dat geschreeuw
opgroeit,' zei Opal.
'Ga dan godverdomme in je eigen huis zitten,' zei Ruth.
'Ga zelf in je eigen huis zitten, godverdomme!' zei Robin
Pommeroy tegen Ruth.
'Jullie lijken allemaal wel broers en zusjes van elkaar,' zei
mevrouw Pommeroy. 'Altijd kibbelen.'
Ruth kreeg geen gelegenheid Owney te ontmoeten. Ze had hem
sinds de bruiloft niet meer gezien. Daar zorgde dominee Wishnell
wel voor. De dominee had besloten die herfst alle eilanden langs de
kust van Maine aan te doen met Owney als kapitein van de New Hope,
aan te leggen in alle havens van Portsmouth tot Nova Scotia en dan
maar preken, preken, preken.
Owney belde Ruth nooit, maar hoe had hij dat ook moeten doen?
Hij had haar nummer niet, hij wist niet dat ze bij mevrouw Pommeroy
zat. Het feit dat hij niet belde vond Ruth op zich nog niet zo erg;
waarschijnlijk hadden ze elkaar aan de telefoon toch weinig te
zeggen. Owney was niet zo'n prater en ze kon zich niet voorstellen
dat ze uren met elkaar aan de telefoon zouden hangen. Ze hadden
nooit erg veel te bespreken gehad. Ruth wilde niet met Owney
praten. Ze was niet benieuwd naar de plaatselijke roddels die Owney
haar had kunnen vertellen, maar dat wilde niet zeggen dat ze hem
niet miste, of liever gezegd niet naar hem hunkerde. Ze wilde bij
hem zijn. Ze wilde hem bij zich hebben, in dezelfde kamer, zodat ze
zijn troostende lijf en zijn stilte kon voelen. Ze wilde weer met
hem naar bed, ze wilde de wildste dingen met hem doen. Ze wilde
naakt zijn met Owney en ze besteedde een belangrijk deel van haar
tijd aan het nadenken over die mogelijkheid. Ze dacht er in bad
aan, en in bed. Ze vertelde mevrouw Pommeroy steeds maar weer over
die ene keer dat ze met Owney had gevreeën. Mevrouw Pommeroy wilde
alles horen, alle dingen die ze hadden gedaan, en het leek allemaal
haar goedkeuring weg te kunnen dragen.
Ruth sliep op de bovenste verdieping van het grote huis van de
familie Pommeroy, in de kamer die mevrouw Pommeroy haar had willen
geven toen ze negen was - de kamer met de vage, roestkleurige
bloedspetters op de muur, waar die oom van de Pommeroys lang
geleden een eind aan zijn leven had gemaakt door zich met een
jachtgeweer door zijn mond te schieten.
'Ach, zolang je er geen last van hebt,' zei mevrouw
Pommeroy.
'Nee hoor, helemaal niet.'
Br liep een verwarmingsbuis onder de vloer en als Ruth daar
met haar hoofd tegenaan ging liggen, kon ze alle gesprekken in het
hele huis verstaan. Dat afluisteren troostte haar. Ze kon zich
verstoppen en luisteren, net als vroeger. En ze besteedde het
grootste deel van die herfst aan dat verstoppen. Ze verstopte zich
voor haar vader en dat was makkelijk, want hij zocht haar niet. Ze
verstopte zich voor Angus Addams, wat iets moeilijker was, want
Angus stak de straat over als hij haar zag om haar te vertellen wat
een smerige kleine snol ze wel was, om met een Wishnell te neuken,
haar vader een grote bek te geven en nu als een misdadigster door
het dorp te sluipen.
'Ja,' zei hij dan, 'ik heb het wel gehoord. Denk godverdomme
maar niet dat ik het niet weet.'
'Laat me met rust, Angus,' zei Ruth dan. 'Je hebt er niets mee
te maken.'
'Smerige kleine slet.'
'Hij plaagt maar wat,' zei mevrouw Pommeroy als ze er
toevallig bij was als hij Ruth weer beledigde. Dan was zowel Ruth
als Angus verontwaardigd.
'Noemt u dat plagen?' vroeg Ruth dan.
'Ik plaag godverdomme helemaal niet,' zei Angus, niet minder
in zijn wiek geschoten. Maar mevrouw Pommeroy weigerde zich op
stang te laten jagen en zei: 'Natuurlijk wel, Angus. fc bent gewoon
een plaaggeest.'
'Weetje wat we moeten doen?' zei mevrouw Pommeroy telkens weer
tegen Ruth. 'We moeten gewoon wachten tot het allemaal wat gesleten
is. ledereen hier houdt van je, maar de mensen zijn gewoon een
beetje uit hun doen.'
Het grootste deel van Ruths inspanning om zich in de maand
augustus verborgen te houden gold echter de oude heer Ellis, en dat
hield in dat ze zich schuilhield voor Cal Cooley. Ze wilde koste
wat kost vermijden de oude heer Ellis onder ogen te moeten komen,
en ze wist dat Cal haar op een dag zou komen halen om naar Ellis
House te gaan. Ze wist dat Lanford Ellis plannen met haar had en
daar wilde ze niets mee te maken hebben. Mevrouw Pommeroy en
Senator Simon hielpen haar zich voor Cal te verbergen. Als Cal Ruth
bij de familie Pommeroy zocht, zei mevrouw Pommeroy dat ze naar
Senator Simon was, en als Cal bij de Senator naar haar vroeg, zei
die dat ze bij mevrouw Pommeroy zat. Maar het eiland was nauwelijks
meer dan zes kilometer lang, dus hoe lang hield je dat vol? Ruth
wist dat Cal haar zó te pakken had als hij het echt wilde. En dat
gebeurde ook, op een ochtend tegen het eind van augustus, in het
gebouw van de Ellis Granite Company Store, waar ze de Senator hielp
met het bouwen van vitrines voor zijn museum.
In het gebouw van de Ellis Granite Company Store was het
donker en onaangenaam. Toen de winkel dichtging, een jaar of
vijftig geleden, was alles eruit gesloopt, en nu was het een hol,
stoffig gebouw met planken voor de ramen. Toch was Senator Simon
zielsgelukkig met het merkwaardige geschenk dat Ruth hem na de
Wishnell-bruiloft had gegeven, de sleutel van het hangslot dat hem
zo lang buiten had gesloten. Hij kon zijn geluk niet op. Hij was zo
dolblij dat hij zijn museum kon gaan inrichten dat hij zelfs
Webster Pommeroy tijdelijk aan zijn lot overliet. Hij liet Webster
in zijn eentje in de modder bij Potter Beach naar de laatste
slagtand zoeken. Hij had even niet de energie om zich druk te maken
over Webster. Al zijn energie ging in het gebouw zitten.
'Dit wordt een schitterend museum, Ruth.'
'Dat geloof ik ook.'
'Heeft meneer Ellis echt gezegd dat ik hier een museum van
mocht maken?'
'Niet met zoveel woorden, maar toen ik hem had verteld wat u
wilt, gaf hij me de sleutel.'
'Nou, dan zal het wel goed zijn.'
'We zullen wel zien.'
'Hij zal het prachtig vinden als het museum af is,' zei
Senator Simon. 'Dan voelt hij zich echt de beschermheer.'
Ruth begon te begrijpen dat een belangrijk deel van het museum
van Senator Simon in beslag zou worden genomen door zijn
omvangrijke bibliotheek - boeken waarvoor hij in zijn huis geen
plaats had. De Senator had meerhoeken dan gebruiksvoorwerpen.
Daarom moest hij nu boekenkasten maken. Hij had alles al gepland.
Er moest een afdeling Scheepsbouw komen, en een afdeling
Zeeroverij, en een afdeling Ontdekkingsreizen. De hele
benedenverdieping was voor het museum. De etalage zou een soort
galerie worden voor tijdelijke exposities. De oude kantoren en
opslagruimten waren bedoeld voor de boeken en de permanente
tentoonstelling. De kelderverdieping zou dienstdoen als
opslagplaats. ('Het archief', zoals hij het noemde.) Voor de
bovenverdieping had hij nog geen bestemming. Dat was een verlaten
driekamerappartement waar de bedrijfsleider met zijn gezin had
gewoond. Maar de benedenverdiepingen waren al helemaal gepland. De
Senator wilde een hele zaal inrichten voor een 'permanente
expositie van kaarten, met uitleg'. Voor zover Ruth kon zien zou
het nog wel even duren voordat de expositie klaar was. De uitleg
daarentegen was al in een gevorderd stadium.
'Ik zou er een lief ding voor overhebben,' zei Senator Simon
die middag in augustus, 'om een keer een origineel exemplaar van de
Mercator-Hondiuskaart te zien.' Hij liet haar een reproductie van
die kaart zien in een boek dat hij jaren geleden bij een antiquaar
in Seattle had besteld. Het feit dat de Senator erop stond Ruth al
zijn boeken te laten zien en alle interessante illustraties toe te
lichten, vertraagde de voorbereidingen aanzienlijk.
'Zestienhonderddrieendertig. Kijk, de Faeroër-eilanden kenden ze
al, en Groenland ook. Maar wat is dit hier? Tja. Wat moet die
landmassa daar voorstellen? Weet jij dat, Ruth?'
'IJsland misschien?'
'Nee, nee. Dat daar is IJsland, Ruth. Gewoon waar het hoort.
Dit is een niet-bestaand eiland, dat Frislant werd genoemd. Het
staat op heel veel van die oude kaarten. Het is een mythologisch
eiland. Is het niet wonderlijk? Het is zo precies getekend, alsof
de cartografen exact wisten hoe het eruitzag. Het berust
waarschijnlijk op een vergissing in het logboek van een zeeman.
Daar haalden de kaartenmakers hun informatie vandaan, Ruth. Zelf
gingen ze nooit van huis. Dat is juist het bijzondere, Ruth. Ze
waren net als ik.'
De Senator streek met een vinger langs zijn neus. 'Maar soms
vergisten ze zich. Je ziet hier dat Gerardus Mercator nog steeds
gelooft dat er een noordoostelijke route naar het oosten is. Hij
wist waarschijnlijk nog niet van het bestaan van het poolijs! Vind
jij niet dat die cartografen helden waren? Ik wel.'
'Jazeker, Senator.'
'Ik vind het helden. Kijk nu eens hoe ze zo'n continent van
buitenaf opbouwden. De zestiende-eeuwse kaarten van Noord-Afrika
zijn bijvoorbeeld wat de kustlijn betreft helemaal juist. Ze wisten
al hoe ze de kust in kaart moesten brengen, die Portugezen. Maar
hoe het binnenland eruitzag wisten ze niet, of hoe groot zo'n
continent was. Nee, dat wisten ze nog niet, Ruth.'
'Nee. Kunnen we niet wat van die planken voor de ramen
weghalen?'
ik wil niet dat ze van buiten kunnen zien wat we aan het doen
zijn. Het moet een verrassing zijn als het klaar is.'
'Ja, maar wat zijn we eigenlijk aan het doen, Senator?'
'We richten een tentoonstelling in.' De Senator bladerde weer
door een ander boek met kaarten en zijn gezicht werd zacht en teder
terwijl hij zei: 'Ach, kijk nou, dat is helemaal verkeerd. De Golf
van Mexico is juist heel groot.'
Ruth keek over zijn schouder naar een reproductie van een
onhandig gemaakte oude kaart, maar kon de bijschriften niet lezen.
'We moeten hier echt meer licht hebben. Kunnen we niet vast een
beetje met schoonmaken beginnen, Senator?'
'Ik ben dol op die verhalen over hoe het soms fout ging. Zoals
dat verhaal van Cabral. Pedro Cabral. Die voer in 1520 naar het
westen om Indië te zoeken en stuitte op Brazilië! En John Cabot
zocht Japan en kwam in Newfoundland terecht. Verrazano zocht een
westelijke doorgang naar de Specerijeneilanden en kwam terecht in
New York Harbor. Hij dacht dat het een zee-engte was. Wat namen ze
een risico's! En wat deden ze hun best!'
De Senator was in een lichte trance. Ruth begon een kist uil
te pakken waarop stond: SCHIPBREUK: FOTO'S / MAPPEN 111. Het was
een van de vele kisten met onderdelen voor de expositie die de
Senator 'Het Loon van Neptunus' of 'De Straf van de Zee' wilde
noemen en die geheel gewijd zou zijn aan alles wat er op zee mis
kon gaan. Het eerste wat ze aantrof was een map waar in het
eigenaardige ouderwetse handschrift van Senator Simon 'medisch' op
stond. Ze wist al precies wat erin zat. Ze wist nog hoe ze er als
klein meisje naar had gekeken, naar al die griezelige afbeeldingen
van schipbreukelingen, en hoe Senator Simon haar alles over die
mensen en die schepen had verteld.
'Dit kan er allemaal gebeuren, Ruth,' zei hij dan. 'Dit kan
iedereen overkomen die in een boot stapt.'
Nu sloeg Ruth de map open en keek naar al die oude, vertrouwde
nachtmerries: de ontstoken beet van de blauwbaars, de enorme zweer
op het been, de man met de weggerotte billen die drie weken op een
natte rol touw had gezeten, de zoutwaterbuilen, de zwart geworden
brandwonden van de zon, de voeten, opgezwollen door het zoute
water, de amputaties, het gemummificeerde lijk in de
reddingsboot.
'Dat is een mooie prent!' zei Senator Simon. Hij was bezig met
een andere kist, met het etiket SCHIPBREUK: FOTO'S / MAPPEN IV. Uit
een map 'Helden' haalde hij een ets van een vrouw op een strand.
Haar haar was opgestoken in een losse wrong en ze had een dik touw
over haar schouder.
'Mevrouw White,' zei hij vol genegenheid.'Dag, mevrouw White.
In Schotland woonde ze. Als er bij haar in de buurt een schip op de
rotsen te pletter sloeg, liet ze de zeelieden aan boord een touw
naar haar toe gooien. Dan zette ze zich schrap in het zand en trok
de zeelui op het droge, één voor één. Ziet ze er niet flink
uit?'
Ruth beaamde dat mevrouw White er inderdaad flink uitzag, en
begon weer door de map 'Medisch' te spitten. Ze vond
systeemkaartjes met aantekeningen in Simons handschrift.
Er was een kaartje waarop stond: 'Symptomen: rillingen,
hoofdpijn, onwil te bewegen, slaperigheid, verlamming, dood.'
Op een ander kaartje las ze: 'Dorst: drink urine, bloed, vocht
uit eigen blaren, vloeistof uit kompas.'
En op weer een ander: 'Dec. 1710. Schipbreuk van de Nottingham
op Boon lsland. 26 dagen. Bemanning at scheepstimmerman op.'
En op een ander: 'Mevr. Rogers, stewardess v.d. Stella. Hielp
dames in reddingsboot, stond eigen reddingsvest af. OMGEKOMEN; MET
SCHIP TEN ONDER GEGAAN!'
Ruth gaf het laatste kaartje aan Senator Simon en zei:
'Volgens mij hoort dit in de map "Helden".' Hij tuurde ernaar en
zei: 'Je hebt volkomen gelijk, Ruth. Hoe is mevrouw Rogers nu in de
map "Medisch" terechtgekomen? En kijk eens wal ik net in de map
"Helden" vind. Dat hoort daar ook niet in.'
Hij gaf Ruth een kaartje waarop stond: 'De Augusta M. Gatt,
gekapseisd in Golfstroom, 1868. De neven Erasmus (uit BROOKS-
VILLE, MAINE!) door bemanning & passagiers uitgekozen om te
worden opgegeten. Op nippertje gered toen zeil van schip in zicht
kwam. Beide neven hebben hele verdere leven zwaar gestotterd;
HEBBEN NOOIT MEER WILLEN VAREN!'
'Hebt u geen map "Kannibalisme"?' vroeg Ruth.
'De boel is veel minder goed georganiseerd dan ik dacht,' zei
Senator Simon bedroefd.
Op dat moment stapte Cal Cooley zonder kloppen het gebouw van
de Ellis Granite Company Store binnen.
'Dus daar zit mijn kleine Ruth,' zei hij.
'Shit,' zei Ruth eenvoudig en geschrokken.
Cal Cooley bleef die middag lang in het gebouw van de Ellis
Granite Company hangen. Hij snuffelde door de bezittingen van
Senator Simon, haalde alles van zijn plaats en legde het verkeerd
terug. Hij werkte Senator Simon verschrikkelijk op de zenuwen
doordat hij zo ruw met sommige voorwerpen omsprong. Ruth deed haar
best om haar mond te houden. Ze had buikpijn. Ze probeerde zich
stil te houden en niet in de weg te lopen in de hoop dat hij dan
niets tegen haar zou zeggen, maar hij liet zich niet van zijn
missie afhouden. Nadat hij een uur lang iedereen voorde voeten had
gelopen, zei Cal: 'Je bent toen in juli helemaal niet komen eten,
toen meneer Ellis je had uitgenodigd.'
'Ach, wat spijt me dat.'
'Dat betwijfel ik.'
'Ik was het vergeten. Zeg maar tegen hem dat het me
spijt.'
'Zeg het zelf maar. Hij wil je spreken.'
Senator Simon klaarde op en zei: 'Ruth, misschien kun je het
dan meteen even over de kelderverdieping hebben!'Senator Simon had
in de kelders van het gebouw hele rijen afgesloten archiefkasten
aangetroffen. Senator Simon was ervan overtuigd dat daar allemaal
interessante documenten over de Ellis Granite Company in zaten en
hij wilde toestemming om ze te bekijken en misschien een gedeelte
in het museum tentoon te stellen. Hij had de oude heer Ellis een
brief geschreven, maar had daar tot dusver geen antwoord op
gekregen.
'Vandaag haal ik het niet meer, Cal,' zei Ruth.
'Morgen is ook goed.'
'Morgen kan ik ook niet.'
'Hij wil je spreken, Ruth. Hij heeft je iets te zeggen.'
'Dat interesseert me niet.'
'Ik denk dat het in je eigen belang is dat je even langsgaat.
Je kunt wel met mij meerijden, als dat makkelijker voor je
is.'
ik ga niet, Cal,' zei Ruth.
'Ca hem toch opzoeken, Ruth,' zei Senator Simon. 'Dan kun je
het meteen over die kasten hebben. Misschien ga ik wel met je
mee...'
'Hoe zit je dit weekend? Misschien kun je vrijdagavond komen
eten? Of kom anders zaterdag ontbijten.'
'Ik ga niet, Cal.'
'Of zondagmorgen? Of de zondag daarna?'
Ruth dacht even na. 'Meneer Ellis is de zondag daarna al
weg.'
'Hoe kom je daarbij?'
'Hij gaat altijd de tweede zaterdag van september weg. Dus de
zondag daarna zit hij in Concord.'
'Nee, hoor. Hij heeft me heel duidelijk gezegd dal hij op Fort
Niles blijft tot hij je gesproken heeft.'
Daar had Ruth niet van terug.
'Lieve help,' zei Senator Simon verbijsterd. 'Meneer Ellis had
hier toch niet de hele winter willen blijven?'
'Dat hangt van Ruth af, denk ik,' zei Cal Cooley.
'Maar dat zou ongelooflijk zijn,' zei Senator
Simon.'Ongehoord! Dat heeft hij nog nooit gedaan.' Senator Simon
keek Ruth panisch aan. 'Wat zou dat betekenen?' vroeg hij. 'Lieve
help, Ruth. Wat ga je nu doen?'
Dat wist Ruth niet, maar ze hoefde geen antwoord te geven,
want het gesprek werd abrupt beëindigd doordat Webster Pommeroy het
gebouw van de Ellis Granite Company Store kwam binnenstormen met
een afzichtelijk voorwerp in zijn handen. Hij zat tot
zijn borst onder de modder en zijn gezicht stond zo vreemd dat
Ruth even dacht dat hij de tweede slagtand had gevonden. Maar het
voorwerp in zijn handen was geen slagtand. Het was een rond, smerig
ding, dat hij de Senator toestak. Het duurde even voordat Ruth zag
wat het was, en toen werd ze helemaal koud. Zelfs Cal Cooley schrok
toen hij zag dat Webster Pommeroy een menselijke schedel in zijn
handen had.
De Senator draaide de schedel rond in zijn grote zware handen.
Hij was nog helemaal intact. Er zaten tanden in de kaak en de
rubberachtige, verschrompelde huid met lange bemodderde haren zat
er nog op. Het was afgrijselijk. Webster trilde hevig.
'Wat is dat?' vroeg Cal Cooley en voor één keer klonk het niet
sarcastisch. 'Wie is dat in godsnaam?'
'Ik heb geen idee,' zei de Senator.
Maar dat had hij wel, naar naderhand bleek. Een paar dagen
later - toen de politie van Rockland op een boot van de Kustwacht
was komen kijken en de schedel had meegenomen voor sporenonderzoek
- deelde een ontstelde Senator Simon de geschrokken Ruth Thomas
zijn vermoedens mee.
'Ruthie,' zei hij, 'ik verwed er alles onder dat het de
schedel van je grootmoeder Jane Smith-Ellis is. Als ze iets
ontdekken, is het dat. De rest van haar lichaam ligt waarschijnlijk
nog in de modder, waar ze heeft liggen rotten sinds ze in 1927 door
die golf is meegesleurd.' Hij pakte Ruths schouder ongewoon stevig
beet.'Maar zeg nooit tegen je moeder dat ik dat heb gezegd. Ze zou
er kapot van zijn.'
'Waarom zegt u hel dan tegen mij?' vroeg Ruth. Ze was
verontwaardigd.
'Jij bent een sterke meid,' zei de Senator. 'Jij kunt er wel
tegen. En jij wilt toch altijd het naadje van de kous weten?'
Ruth begon te huilen; haar tranen kwamen plotseling en
overvloedig. 'Waarom laten jullie me niet gewoon allemaal met
rust?' riep ze.
De Senator keek verslagen. Hij had haar niet van streek
willenmaken. En wat bedoelde ze met 'jullie allemaal'? Hij
probeerde Ruth te troosten, maar dat liet ze niet toe. Hij was
verdrietig, hij begreep haar de laatste tijd niet meer; ze was zo
gespannen. Hij wist niet meer waar hij met Ruth Thomas aan toe was.
Hij begreep niet wat ze wilde, maar ze maakte de indruk dat ze diep
ongelukkig was.
Het was een koude herfst. De plotselinge kou overviel
iedereen. De dagen werden sneller korter dan anders en op het hele
eiland heerste een geïrriteerde, ontevreden stemming.
Precies zoals Cal Cooley had gezegd ging het tweede weekend
van september voorbij zonder dat meneer Ellis afreisde. De
Stonecutter bleef in de haven liggen deinen, iedereen zag het en al
spoedig deed over het hele eiland het gerucht de ronde dat de oude
heer Ellis niet wegging en dat dat iets met Ruth Thomas te maken
had. Tegen het eind van de maand begon de aanwezigheid van de
Stonecutter de mensen te verontrusten. Het was een raar idee dat de
boot van de familie Ellis zo laat in het jaar nog in de haven lag.
Het leek onnatuurlijk - het viel in de categorie van de totale
zonsverduistering, de rode branding, de albinokreeft. De mensen
wilden weten hoe het zat. Hoe lang was meneer Ellis nog van plan te
blijven? Wat verlangde hij? Waarom deed Ruth niet wat hij vroeg?
Wat waren de mogelijke gevolgen?
'legen het eind van de maand oktober nam Cal Cooley een paar
plaatselijke vissers aan om de Stonecutter uit het water te halen,
schoon te maken en aan de wal in de opslag te zetten. Het was
duidelijk dat Lanford Ellis niet wegging. Cal Cooley kwam Ruth niet
meer zoeken. Ze wist wat haar te doen stond. Ze was ontboden en ze
wist dat de oude Ellis haar verwachtte. En het hele eiland wist het
nu ook. De boot stond op de wal in een houten stellage, waar alle
vissers hem konden zien als ze 's morgens naar de haven gingen om
uit te varen. Ze gingen er niet naar staan kijken, maar ze voelden
de hele tijd dat hij daar stond. Ze voelden die grote, dure
aanwezigheid. Ze werden er onrustig van, zoals een nieuw
voor-
werp op een vertrouwde route een paard nerveus kan
maken.
Half oktober begon het te sneeuwen. De winter begon vroeg dit
jaar. De mannen haalden hun fuiken eerder uit het water dan ze
hadden gewild, maar het werd te zwaar om uit te varen en te vissen
met de ijsafzetting op al het gereedschap en met bevroren handen.
De bomen waren kaal en iedereen zag Ellis House duidelijk boven op
de heuvel liggen, 's Avonds brandde er licht op de
bovenverdieping.
Half november kwam Ruths vader op bezoek in huize Pommeroy.
Het was pas vier uur 's middags, maar het was al helemaal donker.
Kitty Pommeroy, die al stomdronken was, zat in de keuken naar een
stapel puzzelstukjes op de tafel te kijken. Eddie van Robin en
Opal, die net leerde lopen, stond met een doorweekte luier midden
in de keuken. Hij had een open pot pindakaas en een grote houten
lepel in zijn hand, die hij telkens in de pot stak en dan aflikte.
Zijn gezichtje zat onder de pindakaas en het kwijl. Hij had een
T-shirt van Ruth aan - het leek wel een jurkje - met VARSITY erop.
Ruth en mevrouw Pommeroy hadden net verse broodjes gebakken en de
felgroene keuken straalde warmte uit en rook naar brood, bier en
natte luiers.
'Nou vraag ik je,' zei Kitty.'Hoeveel jaar ben ik nou niet met
die man getrouwd geweest en ik heb hem nooit iets geweigerd. Dat
snap ik nou niet, Rhonda. Waarom moest hij zo nodig een ander? Wat
wou Ken wat ik hem niet kon geven?'
'Ia, het is wat, Kitty,' zei mevrouw Pommeroy. 'Het is wat,
schat.'
Eddie stak zijn lepel in de pindakaas en gooide hem toen met
een luide kreet de keuken door. Hij gleed onder de tafel.
'Jezus, Eddie,' zei Kitty. Ze tilde het tafelkleed op om de
lepel te zoeken.
'Ik pak hem wel,' zei Ruth en ze knielde neer om onder de
tafel te kruipen. Het tafelkleed viel achter haar omlaag. Ze vond
de lepel, die onder de pindakaas en de kattenharen zat, en ook een
vol pakje sigaretten, dat waarschijnlijk van Kitty was.
'Hier, Kit,' begon ze, maar toen viel ze stil, want ze hoorde
de stem van haar vader, die mevrouw Pommeroy begroette. Haar vader,
in hoogsteigen persoon! Hij was hier in geen maanden geweest. Ruth
ging onder de tafel zitten, leunde tegen een tafelpoot en hield
zich doodstil.
'Stan,' zei mevrouw Pommeroy,'wat gezellig.'
'Dat werd godverdomme eens tijd, dat je je dochter eens kwam
opzoeken, godbetert,' sprak Kitty Pommeroy.
'Hallo, Kitty,' zei Stan. 'Is Ruth in de buurt?'
'Die is hier ergens,' zei mevrouw Pommeroy. 'Ergens. Ze is
altijd wel ergens in de buurt. Leuk je te zien, Stan. Dat is lang
geleden. Wil je een vers broodje?'
ia, hoor. Laat maar eens proeven.'
'Ben je vanmorgen nog uitgevaren, Stan?'
ik ben even wezen kijken.'
'Zat er nog wat bij?'
'Een paar. Veel valt er op het moment niet te vangen. Maar ik
ga van de winter wel door, denk ik. Ik zie wel wat ik vang. Hoe
gaat het hier?'
Er viel een behoedzame stilte. Kitty kuchte achter haar hand.
Ruth maakte zich zo klein mogelijk onder de grote eikenhouten
tafel.
'We hebben je gemist aan tafel,' zei mevrouw Pommeroy. 'Eet je
tegenwoordig bij Angus?'
'Ja, of alleen.'
'We hebben hier altijd genoeg te eten, hoor, Stan. Je bent
altijd welkom.'
'Bedankt, Rhonda. Dat is aardig van je. Ik mis je kookkunst
wel,' zei hij. ik vroeg me af of jij soms wist wat Ruthie van plan
is.'
Ruthie. Ruth hoorde het en had even met haar vader te
doen.
'Dat kun je haar het best zelf vragen.'
'Heeft ze misschien iets tegen jou gezegd? Over
studeren?'
'Je moet zelf maar eens met haar praten, Stan.'
'De mensen vragen zich af wat er aan de hand is,' zei Stan.
'Ik heb een brief van haar moeder gekregen.'
Ruth was verrast. Onder de indruk zelfs.
'O ja? Een brief, Stan? Dal heeft lang geduurd.'
'Ja. Ze schreef dat ze maar niets van Ruth hoorde. Ze schreef
dat zij en Miss Vera teleurgesteld waren omdat Ruth nog niets over
haar studie had besloten. Heeft ze al iets besloten?'
'Ik zou het je niet kunnen zeggen, Stan.'
'Voor dit jaar is het natuurlijk al te laat. Maar haar moeder
schreef dat ze misschien na de kerst nog kan beginnen. Of anders
volgend jaar. Dat moet Ruth zelf beslissen. Ik weet daar niets van.
Of heeft ze misschien andere plannen?'
'Zal ik even weggaan?' vroeg Kitty. 'Wil je het zeggen?'
'Wil je wat zeggen?'
Onder de tafel begon Ruth zich onbehaaglijk te voelen.
'Kitty,' zei mevrouw Pommeroy,'alsjeblieft.'
'Hij weet het nog niet, hè? Wil je het hem onder vier ogen
vertellen? Wie moet het zeggen? Gaat zij het soms zelf
vertellen?'
'Laat nou maar, Kitty.'
'Wat valt er dan te vertellen?' vroeg Stan Thomas. 'Wat moet
je me onder vier ogen vertellen?'
'Stan,' zei mevrouw Pommeroy,'Ruth heeft je iets te zeggen.
Iets waar je niet blij mee zult zijn. Je moet gauw eens met haar
praten.'
Eddie waggelde naar de tafel toe, tilde een punt van het kleed
op en keek naar Ruth, die met opgetrokken knieën op de grond zat.
Hij hurkte neer met zijn enorme luier en bleef naar haar zitten
kijken. Zij keek terug. Er kwam een peinzende uitdrukking op zijn
babygezichtje.
'Waar zal ik niet blij mee zijn?' vroeg Stan.
'Eigenlijk moet Ruth het je zelf vertellen, Stan. Kitty praat
voor haar beurt.'
'Maar wat is er dan?'
Kitty zei: 'Nou, drie keer raden, Stan. Wat dacht je. Wij
denken dat Ruth binnenkort een baby verwacht.' 'Kitty!' riep
mevrouw Pommeroy uit.
'Wat nou? Schreeuw niet zo tegen me. Verdomme, Rhonda. Ruth
durft het niet tegen hem te zeggen. Kom op, voor de draad ermee.
Moet je die arme kerel nou zien, die zit zich ook maar af te vragen
wat hem boven het hoofd hangt.'
Stan Thomas zei niets. Ruth luisterde. Niets.
'Ze heeft het alleen aan ons verteld,' zei mevrouw Pommeroy.
'Niemand weet het nog, Stan.'
'Ze komen er gauw genoeg achter,' zei Kitty. 'Ze wordt al zo
dik als een ton.'
'Hoe komen jullie daarbij?' vroeg Stan Thomas toonloos.'Waarom
denken jullie dat mijn dochter een baby verwacht?'
Eddie kroop bij Ruth onder tafel en zij gaf hem zijn smerige
pindakaaslepel aan. Hij grijnsde tegen haar.
'Omdat ze al in geen vier maanden meer ongesteld is geweest en
hartstikke dik wordt!' zei Kitty.
'Ik begrijp wel dat je ervan schrikt,' zei mevrouw Pommeroy.
ik weet dat het naar voor je is, Stan.'
Kitty snoof verachtelijk.'Laat Ruth maar schuiven!' zei ze
luid en resoluut.'Het stelt toch niks voor!'
Er viel een stilte in de kamer.
'Kom op, zeg!' zei Kitty. 'Een kind krijgen stelt toch niks
voor! Leg jij het hem dan uit, Rhonda! Jij hebt er wel een stuk of
twintig gebaard! Niks aan! Iedereen met een paar schone handen en
wat gezond verstand kan het toch!'
Eddie stak de lepel in zijn mond, haalde hem er weer uit en
slaakte een verrukte, luide kreet. Kitty tilde het tafelkleed op en
keek onder tafel. Ze begon te lachen.
'Ach, zat je daar, Ruth!' riep ze. 'Ik was je helemaal
vergeten!'