***

In strenge winters zoekt de kreeft beschutting in diepere wateren, of, indien hij in de buurt van een haven leeft, in de modder, als die er is, door zich in te graven.
- The American Lobster, A Study of lts Habits and Development Dr. Francis Hobart Herrick, 1895
Ruth zat het grootste deel van de herfst van 1976 ondergedoken. Haar vader had haar dan wel niet echt het huis uit gegooid, maar hij liet haar wel voelen dat ze na het incident niet meer welkom was. Dat incident was niet dat Ruth en Owney door dominee Wishnell waren betrapt toen ze bij zonsopgang samen uit het bos kwamen na de bruiloft van Dotty Wishnell. Dat was wel vervelend, maar het echte incident vond vier dagen later plaats, aan tafel, toen Ruth aan haar vader vroeg: 'Wil je niet eens weten wat ik daar in het bos met Owney Wishnell deed?'
Ruth en haar vader hadden elkaar dagenlang gemeden, zonder iets te zeggen, en ze slaagden erin al die tijd niet samen te hoeven eten. Deze avond had Ruth een kip gebraden, die klaar was toen haar vader thuiskwam na het vissen. 'Doe voor mij geen moeite,' zei hij, toen hij zag dat Ruth voor twee personen dekte. 'Ik eet wel wat bij Angus,' maar Ruth zei: 'Nee, pap, laten we hier eten, jij en ik samen.'
Aan tafel werd niet veel gezegd. 'Die kip is goed geworden, hè?' vroeg Ruth en haar vader zei dat hij inderdaad heerlijk was. Ze vroeg hoe het met Robin Pommeroy ging, die haar vader onlangs weer had aangenomen, en Stan zei dat hij nog steeds even stom
was, wat dacht ze anders? Zo'n soort gesprek. Verder aten ze zwijgend door.
Toen Stan Thomas zijn bord pakte en ermee naar de gootsteen liep, vroeg Ruth: 'Pap, wil je niet eens weten wat ik daar in het bos met Owney Wishnell deed?'
'Nee.'
'Nee?'
'Hoe vaak moet ik dat nog zeggen? Het kan me niets schelen met wie je omgaat, Ruth, of wat je met hem doet.'
Stan Thomas spoelde zijn bord af, liep terug naar de tafel en pakte Ruths bord, zonder te vragen of ze al klaar was en zonder haar aan te kijken. Hij spoelde haar bord af, schonk zich een glas melk in en sneed een punt bosbessentaart van mevrouw Pommeroy af, die op het aanrecht stond onder een zweterige tent van plasticfolie. Hij at de taart met zijn handen boven de gootsteen. Hij veegde de kruimels met beide handen aan zijn spijkerbroek af en deed de folie weer over de rest van de taart.
ik ga naar Angus,' zei hij.
'Weet je, pap,' zei ze, 'ik zal je eens wat zeggen.' Ze stond niet op. 'Ik vind dat jij hier iets van hoort te vinden.'
'Nou,' zei hij,'dat doe ik dus niet.'
'Dat hoor je wel te doen. Weet je waarom? Omdat we met elkaar hebben gevreeën.'
Hij pakte zijn jasje van zijn stoel, trok het aan en liep naar de deur.
'Waar ga je heen?' vroeg Ruth.
'Naar Angus. Zei ik toch al?'
'Is dat alles wat je te zeggen hebt? Is dat wat je ervan vindt?'
'Ik vind helemaal niks.'
'Pap, ik zal je nog eens wat zeggen. Er gebeurt hier een heleboel waar je iets van hoort te vinden.'
'Nou,' zei hij weer,'dat doe ik dus niet.'
'Dat lieg je,' zei Ruth.
Hij keek haar aan.'Zo praat je niet tegen je vader.' 'Waarom niet? Je liegt.'
'Zo praat je tegen niemand.'
ik ben het gewoon zat dat je altijd maar zegt dat het je niks kan schelen wat er hier gebeurt. Dat vind ik nogal erg makkelijk.'
'Wat heb ik eraan als het me iets kan schelen wat er gebeurt.'
'Het kan je niks schelen of ik in Concord ga wonen,' zei ze. 'Het kan je niks schelen of meneer Ellis me geld geeft. Het kan je niks schelen of ik mijn hele leven op een vissersboot werk of ga studeren. Het kan je niks schelen of ik de hele nacht met een Wishnell lig te vrijen. Echt niet, pap? Kan dat je ook al niks schelen?'
'Nee.'
'Kom zeg, wat kan jij liegen.'
'Dat wil ik niet meer horen.'
'Ik zeg wat ik wil.'
'Het maakt toch niks uit wat ik vind, Ruth. Wat jij of je moeder doen en wat er met jullie gebeurt is mijn zaak niet. Geloof me nou maar. Daar heb ik niks mee te maken. Dat heb ik al heel lang geleden geleerd.'
'Ik of mijn móeder?'
'Precies. Ik heb er niks over te zeggen als er iets over jullie besloten wordt. Dus wat zal ik me te sappel maken.'
'Mijn moeder? Wie hou je nou voor de gek? Je zou alles over mijn moeder te zeggen kunnen hebben als je een beetje moeite deed. Ze heeft haar hele leven nog nooit zelfstandig een beslissing genomen, pap.'
'Ik heb niets over haar te zeggen.'
'Nou, wie dan wel?'
'Dat weet je best.'
Ruth en haar vader keken elkaar lang aan. 'Je hoeft je heus niet alles te laten zeggen door de familie Ellis, hoor, pap.'
'Jawel. Daar kan ik niet tegenop, Ruth. En jij ook niet.'
'Dat lieg je.'
ik heb al gezegd dat ik dat niet meer wil horen.'
'Lafaard,' zei Ruth tot haar eigen verwondering.'Als jij je grote mond niet houdt,' zei Ruths vader en hij liep de deur uit.
Dat was het incident.
Ruth ruimde de keuken op en ging naar mevrouw Pommeroy. Daar lag ze een uur op bed te huilen terwijl mevrouw Pommeroy haar haar streelde en zei: 'Vertel het maar, wat is er gebeurd?'
Ruth zei: 'Wat een lafaard.'
'Hoe kom je aan dat woord, schat?'
'Hij is zo godvergeten laf. Het is gewoon zielig. Waarom lijkt hij niet wat meer op Angus Addams? Waarom staat hij nergens voor?'
'Maar je zou Angus Addams toch niet als vader willen hebben, Ruth?'
Daarop begon Ruth nog harder te huilen en mevrouw Pommeroy zei: 'Ach, kindje. Je hebt het dit jaar ook niet makkelijk.'
Robin kwam binnen en vroeg: 'Wat is dat voor lawaai? Wie zit daar zo te snotteren?' 'Ga weg!' schreeuwde Ruth. 'Dit is wel mijn huis, hoor, trut,' zei Robin. 'Jullie lijken wel broer en zus,' zei mevrouw Pommeroy.
Ruth hield op met huilen en zei: 'Zoals dat hier altijd gaat. Niet te geloven.'
'Zoals wat waar gaat?' vroeg mevrouw Pommeroy. 'Waar bedoel je, schat?'
Ruth bleef de hele maand juli bij de Pommeroys logeren, en ook de maand augustus en de eerste dagen van september. Soms, als ze wist dat hij op zee was, ging ze naar haar eigen huis, het huis van haar vader, om een schone blouse of een boek te halen of te kijken wat hij zoal had gegeten. Ze had niets te doen. Ze had geen baan. Ze deed niet eens meer alsof ze op een boot wilde werken en niemand vroeg haar meer wat ze voor plannen had. Het was inmiddels wel duidelijk dat niemand haar een baan op een boot zou aanbieden. En als je in Fort Niles in 1976 niet op een boot werkte, viel er verder niet veel te doen.Ruth had niets omhanden. Mevrouw Pommeroy kon tenminste nog borduren. En Kitty Pommeroy dronk, dat was haar tijdverdrijf. Webster Pommeroy had de modder om te doorzoeken en Senator Simon had zijn droom, het Natuurhistorisch Museum. Ruth had niets. Soms vond ze dat ze wel wat op de oudste bewoonsters van Fort Niles leek, de stokoude vrouwtjes die voor het raam zaten en het gordijn opzij schoven om te zien wat er buiten gebeurde, die doodenkele keer dat er iemand langs hun huis kwam.
Ze deelde het huis van mevrouw Pommeroy met Webster en Robin en Timothy Pommeroy en met Robins dikke vrouw Opal en hun grote baby Eddie. En met Kitty Pommeroy, die eruit was gegooid door Ruths oom Len. Len had een verhouding met Florida Cobb, uitgerekend met die radeloze stakker. Florida Cobb, de volwassen dochter van Russ en Ivy, die nooit iets zei en haar hele leven alleen maar steeds dikker werd en schelpen beschilderde, woonde nu samen met Len Thomas. Dat kon Kitty niet goed hebben. Ze had Len met een jachtgeweer bedreigd, maar dat had hij van haar afgepakt en in haar oven leeggeschoten.
'En ik dacht nog wel dat Florida Cobb een vriendin van me was, godverdomme,' zei Kitty tegen Ruth, al had Florida Cobb helemaal geen vriendinnen.
Kitty vertelde mevrouw Pommeroy het hele trieste verhaal van haar laatste avond thuis bij Len Thomas. Ruth hoorde de vrouwen in de slaapkamer van mevrouw Pommeroy praten met de deur dicht. Ze hoorde Kitty snikken. Toen mevrouw Pommeroy eindelijk de kamer uit kwam, vroeg Ruth: 'Wat zegt ze? Wat is er gebeurd?'
'Ik wil dat hele verhaal niet nog een keer horen, Ruth,' zei mevrouw Pommeroy.
'Hoezo, nog een keer?'
'Een keer van haar en een keer uit mijn eigen mond. Laat maar zitten. Ze woont van nu af aan hier.'
Het begon tot Ruth door te dringen dat Kitty Pommeroy elke dag bij het wakker worden al zatter was dan de meeste mensen in hun hele leven ooit werden, 's Avonds huilde ze aan één stuk door totdat mevrouw Pommeroy en Ruth haar naar bed brachten. Dan verzette ze zich hevig terwijl zij haar moeizaam de trap op sleepten. Zo ging het haast iedere avond. Kitty sloeg Ruth zelfs een keer een bloedneus. Aan Opal had je in zo'n geval niets. Die was bang dat ze klappen kreeg en dook weg in een hoekje, waar ze ging zitten huilen terwijl mevrouw Pommeroy en Ruth voor alles zorgden.
'Ik wil niet dat mijn kindje tussen al dat geschreeuw opgroeit,' zei Opal.
'Ga dan godverdomme in je eigen huis zitten,' zei Ruth.
'Ga zelf in je eigen huis zitten, godverdomme!' zei Robin Pommeroy tegen Ruth.
'Jullie lijken allemaal wel broers en zusjes van elkaar,' zei mevrouw Pommeroy. 'Altijd kibbelen.'
Ruth kreeg geen gelegenheid Owney te ontmoeten. Ze had hem sinds de bruiloft niet meer gezien. Daar zorgde dominee Wishnell wel voor. De dominee had besloten die herfst alle eilanden langs de kust van Maine aan te doen met Owney als kapitein van de New Hope, aan te leggen in alle havens van Portsmouth tot Nova Scotia en dan maar preken, preken, preken.
Owney belde Ruth nooit, maar hoe had hij dat ook moeten doen? Hij had haar nummer niet, hij wist niet dat ze bij mevrouw Pommeroy zat. Het feit dat hij niet belde vond Ruth op zich nog niet zo erg; waarschijnlijk hadden ze elkaar aan de telefoon toch weinig te zeggen. Owney was niet zo'n prater en ze kon zich niet voorstellen dat ze uren met elkaar aan de telefoon zouden hangen. Ze hadden nooit erg veel te bespreken gehad. Ruth wilde niet met Owney praten. Ze was niet benieuwd naar de plaatselijke roddels die Owney haar had kunnen vertellen, maar dat wilde niet zeggen dat ze hem niet miste, of liever gezegd niet naar hem hunkerde. Ze wilde bij hem zijn. Ze wilde hem bij zich hebben, in dezelfde kamer, zodat ze zijn troostende lijf en zijn stilte kon voelen. Ze wilde weer met hem naar bed, ze wilde de wildste dingen met hem doen. Ze wilde naakt zijn met Owney en ze besteedde een belangrijk deel van haar tijd aan het nadenken over die mogelijkheid. Ze dacht er in bad aan, en in bed. Ze vertelde mevrouw Pommeroy steeds maar weer over die ene keer dat ze met Owney had gevreeën. Mevrouw Pommeroy wilde alles horen, alle dingen die ze hadden gedaan, en het leek allemaal haar goedkeuring weg te kunnen dragen.
Ruth sliep op de bovenste verdieping van het grote huis van de familie Pommeroy, in de kamer die mevrouw Pommeroy haar had willen geven toen ze negen was - de kamer met de vage, roestkleurige bloedspetters op de muur, waar die oom van de Pommeroys lang geleden een eind aan zijn leven had gemaakt door zich met een jachtgeweer door zijn mond te schieten.
'Ach, zolang je er geen last van hebt,' zei mevrouw Pommeroy.
'Nee hoor, helemaal niet.'
Br liep een verwarmingsbuis onder de vloer en als Ruth daar met haar hoofd tegenaan ging liggen, kon ze alle gesprekken in het hele huis verstaan. Dat afluisteren troostte haar. Ze kon zich verstoppen en luisteren, net als vroeger. En ze besteedde het grootste deel van die herfst aan dat verstoppen. Ze verstopte zich voor haar vader en dat was makkelijk, want hij zocht haar niet. Ze verstopte zich voor Angus Addams, wat iets moeilijker was, want Angus stak de straat over als hij haar zag om haar te vertellen wat een smerige kleine snol ze wel was, om met een Wishnell te neuken, haar vader een grote bek te geven en nu als een misdadigster door het dorp te sluipen.
'Ja,' zei hij dan, 'ik heb het wel gehoord. Denk godverdomme maar niet dat ik het niet weet.'
'Laat me met rust, Angus,' zei Ruth dan. 'Je hebt er niets mee te maken.'
'Smerige kleine slet.'
'Hij plaagt maar wat,' zei mevrouw Pommeroy als ze er toevallig bij was als hij Ruth weer beledigde. Dan was zowel Ruth als Angus verontwaardigd.
'Noemt u dat plagen?' vroeg Ruth dan.
'Ik plaag godverdomme helemaal niet,' zei Angus, niet minder in zijn wiek geschoten. Maar mevrouw Pommeroy weigerde zich op stang te laten jagen en zei: 'Natuurlijk wel, Angus. fc bent gewoon een plaaggeest.'
'Weetje wat we moeten doen?' zei mevrouw Pommeroy telkens weer tegen Ruth. 'We moeten gewoon wachten tot het allemaal wat gesleten is. ledereen hier houdt van je, maar de mensen zijn gewoon een beetje uit hun doen.'
Het grootste deel van Ruths inspanning om zich in de maand augustus verborgen te houden gold echter de oude heer Ellis, en dat hield in dat ze zich schuilhield voor Cal Cooley. Ze wilde koste wat kost vermijden de oude heer Ellis onder ogen te moeten komen, en ze wist dat Cal haar op een dag zou komen halen om naar Ellis House te gaan. Ze wist dat Lanford Ellis plannen met haar had en daar wilde ze niets mee te maken hebben. Mevrouw Pommeroy en Senator Simon hielpen haar zich voor Cal te verbergen. Als Cal Ruth bij de familie Pommeroy zocht, zei mevrouw Pommeroy dat ze naar Senator Simon was, en als Cal bij de Senator naar haar vroeg, zei die dat ze bij mevrouw Pommeroy zat. Maar het eiland was nauwelijks meer dan zes kilometer lang, dus hoe lang hield je dat vol? Ruth wist dat Cal haar zó te pakken had als hij het echt wilde. En dat gebeurde ook, op een ochtend tegen het eind van augustus, in het gebouw van de Ellis Granite Company Store, waar ze de Senator hielp met het bouwen van vitrines voor zijn museum.
In het gebouw van de Ellis Granite Company Store was het donker en onaangenaam. Toen de winkel dichtging, een jaar of vijftig geleden, was alles eruit gesloopt, en nu was het een hol, stoffig gebouw met planken voor de ramen. Toch was Senator Simon zielsgelukkig met het merkwaardige geschenk dat Ruth hem na de Wishnell-bruiloft had gegeven, de sleutel van het hangslot dat hem zo lang buiten had gesloten. Hij kon zijn geluk niet op. Hij was zo dolblij dat hij zijn museum kon gaan inrichten dat hij zelfs Webster Pommeroy tijdelijk aan zijn lot overliet. Hij liet Webster in zijn eentje in de modder bij Potter Beach naar de laatste slagtand zoeken. Hij had even niet de energie om zich druk te maken over Webster. Al zijn energie ging in het gebouw zitten.
'Dit wordt een schitterend museum, Ruth.'
'Dat geloof ik ook.'
'Heeft meneer Ellis echt gezegd dat ik hier een museum van mocht maken?'
'Niet met zoveel woorden, maar toen ik hem had verteld wat u wilt, gaf hij me de sleutel.'
'Nou, dan zal het wel goed zijn.'
'We zullen wel zien.'
'Hij zal het prachtig vinden als het museum af is,' zei Senator Simon. 'Dan voelt hij zich echt de beschermheer.'
Ruth begon te begrijpen dat een belangrijk deel van het museum van Senator Simon in beslag zou worden genomen door zijn omvangrijke bibliotheek - boeken waarvoor hij in zijn huis geen plaats had. De Senator had meerhoeken dan gebruiksvoorwerpen. Daarom moest hij nu boekenkasten maken. Hij had alles al gepland. Er moest een afdeling Scheepsbouw komen, en een afdeling Zeeroverij, en een afdeling Ontdekkingsreizen. De hele benedenverdieping was voor het museum. De etalage zou een soort galerie worden voor tijdelijke exposities. De oude kantoren en opslagruimten waren bedoeld voor de boeken en de permanente tentoonstelling. De kelderverdieping zou dienstdoen als opslagplaats. ('Het archief', zoals hij het noemde.) Voor de bovenverdieping had hij nog geen bestemming. Dat was een verlaten driekamerappartement waar de bedrijfsleider met zijn gezin had gewoond. Maar de benedenverdiepingen waren al helemaal gepland. De Senator wilde een hele zaal inrichten voor een 'permanente expositie van kaarten, met uitleg'. Voor zover Ruth kon zien zou het nog wel even duren voordat de expositie klaar was. De uitleg daarentegen was al in een gevorderd stadium.
'Ik zou er een lief ding voor overhebben,' zei Senator Simon die middag in augustus, 'om een keer een origineel exemplaar van de Mercator-Hondiuskaart te zien.' Hij liet haar een reproductie van die kaart zien in een boek dat hij jaren geleden bij een antiquaar in Seattle had besteld. Het feit dat de Senator erop stond Ruth al zijn boeken te laten zien en alle interessante illustraties toe te lichten, vertraagde de voorbereidingen aanzienlijk. 'Zestienhonderddrieendertig. Kijk, de Faeroër-eilanden kenden ze al, en Groenland ook. Maar wat is dit hier? Tja. Wat moet die landmassa daar voorstellen? Weet jij dat, Ruth?'
'IJsland misschien?'
'Nee, nee. Dat daar is IJsland, Ruth. Gewoon waar het hoort. Dit is een niet-bestaand eiland, dat Frislant werd genoemd. Het staat op heel veel van die oude kaarten. Het is een mythologisch eiland. Is het niet wonderlijk? Het is zo precies getekend, alsof de cartografen exact wisten hoe het eruitzag. Het berust waarschijnlijk op een vergissing in het logboek van een zeeman. Daar haalden de kaartenmakers hun informatie vandaan, Ruth. Zelf gingen ze nooit van huis. Dat is juist het bijzondere, Ruth. Ze waren net als ik.'
De Senator streek met een vinger langs zijn neus. 'Maar soms vergisten ze zich. Je ziet hier dat Gerardus Mercator nog steeds gelooft dat er een noordoostelijke route naar het oosten is. Hij wist waarschijnlijk nog niet van het bestaan van het poolijs! Vind jij niet dat die cartografen helden waren? Ik wel.'
'Jazeker, Senator.'
'Ik vind het helden. Kijk nu eens hoe ze zo'n continent van buitenaf opbouwden. De zestiende-eeuwse kaarten van Noord-Afrika zijn bijvoorbeeld wat de kustlijn betreft helemaal juist. Ze wisten al hoe ze de kust in kaart moesten brengen, die Portugezen. Maar hoe het binnenland eruitzag wisten ze niet, of hoe groot zo'n continent was. Nee, dat wisten ze nog niet, Ruth.'
'Nee. Kunnen we niet wat van die planken voor de ramen weghalen?'
ik wil niet dat ze van buiten kunnen zien wat we aan het doen zijn. Het moet een verrassing zijn als het klaar is.'
'Ja, maar wat zijn we eigenlijk aan het doen, Senator?'
'We richten een tentoonstelling in.' De Senator bladerde weer door een ander boek met kaarten en zijn gezicht werd zacht en teder terwijl hij zei: 'Ach, kijk nou, dat is helemaal verkeerd. De Golf van Mexico is juist heel groot.'
Ruth keek over zijn schouder naar een reproductie van een onhandig gemaakte oude kaart, maar kon de bijschriften niet lezen. 'We moeten hier echt meer licht hebben. Kunnen we niet vast een beetje met schoonmaken beginnen, Senator?'
'Ik ben dol op die verhalen over hoe het soms fout ging. Zoals dat verhaal van Cabral. Pedro Cabral. Die voer in 1520 naar het westen om Indië te zoeken en stuitte op Brazilië! En John Cabot zocht Japan en kwam in Newfoundland terecht. Verrazano zocht een westelijke doorgang naar de Specerijeneilanden en kwam terecht in New York Harbor. Hij dacht dat het een zee-engte was. Wat namen ze een risico's! En wat deden ze hun best!'
De Senator was in een lichte trance. Ruth begon een kist uil te pakken waarop stond: SCHIPBREUK: FOTO'S / MAPPEN 111. Het was een van de vele kisten met onderdelen voor de expositie die de Senator 'Het Loon van Neptunus' of 'De Straf van de Zee' wilde noemen en die geheel gewijd zou zijn aan alles wat er op zee mis kon gaan. Het eerste wat ze aantrof was een map waar in het eigenaardige ouderwetse handschrift van Senator Simon 'medisch' op stond. Ze wist al precies wat erin zat. Ze wist nog hoe ze er als klein meisje naar had gekeken, naar al die griezelige afbeeldingen van schipbreukelingen, en hoe Senator Simon haar alles over die mensen en die schepen had verteld.
'Dit kan er allemaal gebeuren, Ruth,' zei hij dan. 'Dit kan iedereen overkomen die in een boot stapt.'
Nu sloeg Ruth de map open en keek naar al die oude, vertrouwde nachtmerries: de ontstoken beet van de blauwbaars, de enorme zweer op het been, de man met de weggerotte billen die drie weken op een natte rol touw had gezeten, de zoutwaterbuilen, de zwart geworden brandwonden van de zon, de voeten, opgezwollen door het zoute water, de amputaties, het gemummificeerde lijk in de reddingsboot.
'Dat is een mooie prent!' zei Senator Simon. Hij was bezig met een andere kist, met het etiket SCHIPBREUK: FOTO'S / MAPPEN IV. Uit een map 'Helden' haalde hij een ets van een vrouw op een strand. Haar haar was opgestoken in een losse wrong en ze had een dik touw over haar schouder.
'Mevrouw White,' zei hij vol genegenheid.'Dag, mevrouw White. In Schotland woonde ze. Als er bij haar in de buurt een schip op de rotsen te pletter sloeg, liet ze de zeelieden aan boord een touw naar haar toe gooien. Dan zette ze zich schrap in het zand en trok de zeelui op het droge, één voor één. Ziet ze er niet flink uit?'
Ruth beaamde dat mevrouw White er inderdaad flink uitzag, en begon weer door de map 'Medisch' te spitten. Ze vond systeemkaartjes met aantekeningen in Simons handschrift.
Er was een kaartje waarop stond: 'Symptomen: rillingen, hoofdpijn, onwil te bewegen, slaperigheid, verlamming, dood.'
Op een ander kaartje las ze: 'Dorst: drink urine, bloed, vocht uit eigen blaren, vloeistof uit kompas.'
En op weer een ander: 'Dec. 1710. Schipbreuk van de Nottingham op Boon lsland. 26 dagen. Bemanning at scheepstimmerman op.'
En op een ander: 'Mevr. Rogers, stewardess v.d. Stella. Hielp dames in reddingsboot, stond eigen reddingsvest af. OMGEKOMEN; MET SCHIP TEN ONDER GEGAAN!'
Ruth gaf het laatste kaartje aan Senator Simon en zei: 'Volgens mij hoort dit in de map "Helden".' Hij tuurde ernaar en zei: 'Je hebt volkomen gelijk, Ruth. Hoe is mevrouw Rogers nu in de map "Medisch" terechtgekomen? En kijk eens wal ik net in de map "Helden" vind. Dat hoort daar ook niet in.'
Hij gaf Ruth een kaartje waarop stond: 'De Augusta M. Gatt, gekapseisd in Golfstroom, 1868. De neven Erasmus (uit BROOKS- VILLE, MAINE!) door bemanning & passagiers uitgekozen om te worden opgegeten. Op nippertje gered toen zeil van schip in zicht kwam. Beide neven hebben hele verdere leven zwaar gestotterd; HEBBEN NOOIT MEER WILLEN VAREN!'
'Hebt u geen map "Kannibalisme"?' vroeg Ruth.
'De boel is veel minder goed georganiseerd dan ik dacht,' zei Senator Simon bedroefd.
Op dat moment stapte Cal Cooley zonder kloppen het gebouw van de Ellis Granite Company Store binnen.
'Dus daar zit mijn kleine Ruth,' zei hij.
'Shit,' zei Ruth eenvoudig en geschrokken.
Cal Cooley bleef die middag lang in het gebouw van de Ellis Granite Company hangen. Hij snuffelde door de bezittingen van Senator Simon, haalde alles van zijn plaats en legde het verkeerd terug. Hij werkte Senator Simon verschrikkelijk op de zenuwen doordat hij zo ruw met sommige voorwerpen omsprong. Ruth deed haar best om haar mond te houden. Ze had buikpijn. Ze probeerde zich stil te houden en niet in de weg te lopen in de hoop dat hij dan niets tegen haar zou zeggen, maar hij liet zich niet van zijn missie afhouden. Nadat hij een uur lang iedereen voorde voeten had gelopen, zei Cal: 'Je bent toen in juli helemaal niet komen eten, toen meneer Ellis je had uitgenodigd.'
'Ach, wat spijt me dat.'
'Dat betwijfel ik.'
'Ik was het vergeten. Zeg maar tegen hem dat het me spijt.'
'Zeg het zelf maar. Hij wil je spreken.'
Senator Simon klaarde op en zei: 'Ruth, misschien kun je het dan meteen even over de kelderverdieping hebben!'Senator Simon had in de kelders van het gebouw hele rijen afgesloten archiefkasten aangetroffen. Senator Simon was ervan overtuigd dat daar allemaal interessante documenten over de Ellis Granite Company in zaten en hij wilde toestemming om ze te bekijken en misschien een gedeelte in het museum tentoon te stellen. Hij had de oude heer Ellis een brief geschreven, maar had daar tot dusver geen antwoord op gekregen.
'Vandaag haal ik het niet meer, Cal,' zei Ruth.
'Morgen is ook goed.'
'Morgen kan ik ook niet.'
'Hij wil je spreken, Ruth. Hij heeft je iets te zeggen.'
'Dat interesseert me niet.'
'Ik denk dat het in je eigen belang is dat je even langsgaat. Je kunt wel met mij meerijden, als dat makkelijker voor je is.'
ik ga niet, Cal,' zei Ruth.
'Ca hem toch opzoeken, Ruth,' zei Senator Simon. 'Dan kun je het meteen over die kasten hebben. Misschien ga ik wel met je mee...'
'Hoe zit je dit weekend? Misschien kun je vrijdagavond komen eten? Of kom anders zaterdag ontbijten.'
'Ik ga niet, Cal.'
'Of zondagmorgen? Of de zondag daarna?'
Ruth dacht even na. 'Meneer Ellis is de zondag daarna al weg.'
'Hoe kom je daarbij?'
'Hij gaat altijd de tweede zaterdag van september weg. Dus de zondag daarna zit hij in Concord.'
'Nee, hoor. Hij heeft me heel duidelijk gezegd dal hij op Fort Niles blijft tot hij je gesproken heeft.'
Daar had Ruth niet van terug.
'Lieve help,' zei Senator Simon verbijsterd. 'Meneer Ellis had hier toch niet de hele winter willen blijven?'
'Dat hangt van Ruth af, denk ik,' zei Cal Cooley.
'Maar dat zou ongelooflijk zijn,' zei Senator Simon.'Ongehoord! Dat heeft hij nog nooit gedaan.' Senator Simon keek Ruth panisch aan. 'Wat zou dat betekenen?' vroeg hij. 'Lieve help, Ruth. Wat ga je nu doen?'
Dat wist Ruth niet, maar ze hoefde geen antwoord te geven, want het gesprek werd abrupt beëindigd doordat Webster Pommeroy het gebouw van de Ellis Granite Company Store kwam binnenstormen met een afzichtelijk voorwerp in zijn handen. Hij zat tot
zijn borst onder de modder en zijn gezicht stond zo vreemd dat Ruth even dacht dat hij de tweede slagtand had gevonden. Maar het voorwerp in zijn handen was geen slagtand. Het was een rond, smerig ding, dat hij de Senator toestak. Het duurde even voordat Ruth zag wat het was, en toen werd ze helemaal koud. Zelfs Cal Cooley schrok toen hij zag dat Webster Pommeroy een menselijke schedel in zijn handen had.
De Senator draaide de schedel rond in zijn grote zware handen. Hij was nog helemaal intact. Er zaten tanden in de kaak en de rubberachtige, verschrompelde huid met lange bemodderde haren zat er nog op. Het was afgrijselijk. Webster trilde hevig.
'Wat is dat?' vroeg Cal Cooley en voor één keer klonk het niet sarcastisch. 'Wie is dat in godsnaam?'
'Ik heb geen idee,' zei de Senator.
Maar dat had hij wel, naar naderhand bleek. Een paar dagen later - toen de politie van Rockland op een boot van de Kustwacht was komen kijken en de schedel had meegenomen voor sporenonderzoek - deelde een ontstelde Senator Simon de geschrokken Ruth Thomas zijn vermoedens mee.
'Ruthie,' zei hij, 'ik verwed er alles onder dat het de schedel van je grootmoeder Jane Smith-Ellis is. Als ze iets ontdekken, is het dat. De rest van haar lichaam ligt waarschijnlijk nog in de modder, waar ze heeft liggen rotten sinds ze in 1927 door die golf is meegesleurd.' Hij pakte Ruths schouder ongewoon stevig beet.'Maar zeg nooit tegen je moeder dat ik dat heb gezegd. Ze zou er kapot van zijn.'
'Waarom zegt u hel dan tegen mij?' vroeg Ruth. Ze was verontwaardigd.
'Jij bent een sterke meid,' zei de Senator. 'Jij kunt er wel tegen. En jij wilt toch altijd het naadje van de kous weten?'
Ruth begon te huilen; haar tranen kwamen plotseling en overvloedig. 'Waarom laten jullie me niet gewoon allemaal met rust?' riep ze.
De Senator keek verslagen. Hij had haar niet van streek willenmaken. En wat bedoelde ze met 'jullie allemaal'? Hij probeerde Ruth te troosten, maar dat liet ze niet toe. Hij was verdrietig, hij begreep haar de laatste tijd niet meer; ze was zo gespannen. Hij wist niet meer waar hij met Ruth Thomas aan toe was. Hij begreep niet wat ze wilde, maar ze maakte de indruk dat ze diep ongelukkig was.
Het was een koude herfst. De plotselinge kou overviel iedereen. De dagen werden sneller korter dan anders en op het hele eiland heerste een geïrriteerde, ontevreden stemming.
Precies zoals Cal Cooley had gezegd ging het tweede weekend van september voorbij zonder dat meneer Ellis afreisde. De Stonecutter bleef in de haven liggen deinen, iedereen zag het en al spoedig deed over het hele eiland het gerucht de ronde dat de oude heer Ellis niet wegging en dat dat iets met Ruth Thomas te maken had. Tegen het eind van de maand begon de aanwezigheid van de Stonecutter de mensen te verontrusten. Het was een raar idee dat de boot van de familie Ellis zo laat in het jaar nog in de haven lag. Het leek onnatuurlijk - het viel in de categorie van de totale zonsverduistering, de rode branding, de albinokreeft. De mensen wilden weten hoe het zat. Hoe lang was meneer Ellis nog van plan te blijven? Wat verlangde hij? Waarom deed Ruth niet wat hij vroeg? Wat waren de mogelijke gevolgen?
'legen het eind van de maand oktober nam Cal Cooley een paar plaatselijke vissers aan om de Stonecutter uit het water te halen, schoon te maken en aan de wal in de opslag te zetten. Het was duidelijk dat Lanford Ellis niet wegging. Cal Cooley kwam Ruth niet meer zoeken. Ze wist wat haar te doen stond. Ze was ontboden en ze wist dat de oude Ellis haar verwachtte. En het hele eiland wist het nu ook. De boot stond op de wal in een houten stellage, waar alle vissers hem konden zien als ze 's morgens naar de haven gingen om uit te varen. Ze gingen er niet naar staan kijken, maar ze voelden de hele tijd dat hij daar stond. Ze voelden die grote, dure aanwezigheid. Ze werden er onrustig van, zoals een nieuw voor-
 
werp op een vertrouwde route een paard nerveus kan maken.
Half oktober begon het te sneeuwen. De winter begon vroeg dit jaar. De mannen haalden hun fuiken eerder uit het water dan ze hadden gewild, maar het werd te zwaar om uit te varen en te vissen met de ijsafzetting op al het gereedschap en met bevroren handen. De bomen waren kaal en iedereen zag Ellis House duidelijk boven op de heuvel liggen, 's Avonds brandde er licht op de bovenverdieping.
Half november kwam Ruths vader op bezoek in huize Pommeroy. Het was pas vier uur 's middags, maar het was al helemaal donker. Kitty Pommeroy, die al stomdronken was, zat in de keuken naar een stapel puzzelstukjes op de tafel te kijken. Eddie van Robin en Opal, die net leerde lopen, stond met een doorweekte luier midden in de keuken. Hij had een open pot pindakaas en een grote houten lepel in zijn hand, die hij telkens in de pot stak en dan aflikte. Zijn gezichtje zat onder de pindakaas en het kwijl. Hij had een T-shirt van Ruth aan - het leek wel een jurkje - met VARSITY erop. Ruth en mevrouw Pommeroy hadden net verse broodjes gebakken en de felgroene keuken straalde warmte uit en rook naar brood, bier en natte luiers.
'Nou vraag ik je,' zei Kitty.'Hoeveel jaar ben ik nou niet met die man getrouwd geweest en ik heb hem nooit iets geweigerd. Dat snap ik nou niet, Rhonda. Waarom moest hij zo nodig een ander? Wat wou Ken wat ik hem niet kon geven?'
'Ia, het is wat, Kitty,' zei mevrouw Pommeroy. 'Het is wat, schat.'
Eddie stak zijn lepel in de pindakaas en gooide hem toen met een luide kreet de keuken door. Hij gleed onder de tafel.
'Jezus, Eddie,' zei Kitty. Ze tilde het tafelkleed op om de lepel te zoeken.
'Ik pak hem wel,' zei Ruth en ze knielde neer om onder de tafel te kruipen. Het tafelkleed viel achter haar omlaag. Ze vond de lepel, die onder de pindakaas en de kattenharen zat, en ook een vol pakje sigaretten, dat waarschijnlijk van Kitty was.
'Hier, Kit,' begon ze, maar toen viel ze stil, want ze hoorde de stem van haar vader, die mevrouw Pommeroy begroette. Haar vader, in hoogsteigen persoon! Hij was hier in geen maanden geweest. Ruth ging onder de tafel zitten, leunde tegen een tafelpoot en hield zich doodstil.
'Stan,' zei mevrouw Pommeroy,'wat gezellig.'
'Dat werd godverdomme eens tijd, dat je je dochter eens kwam opzoeken, godbetert,' sprak Kitty Pommeroy.
'Hallo, Kitty,' zei Stan. 'Is Ruth in de buurt?'
'Die is hier ergens,' zei mevrouw Pommeroy. 'Ergens. Ze is altijd wel ergens in de buurt. Leuk je te zien, Stan. Dat is lang geleden. Wil je een vers broodje?'
ia, hoor. Laat maar eens proeven.'
'Ben je vanmorgen nog uitgevaren, Stan?'
ik ben even wezen kijken.'
'Zat er nog wat bij?'
'Een paar. Veel valt er op het moment niet te vangen. Maar ik ga van de winter wel door, denk ik. Ik zie wel wat ik vang. Hoe gaat het hier?'
Er viel een behoedzame stilte. Kitty kuchte achter haar hand. Ruth maakte zich zo klein mogelijk onder de grote eikenhouten tafel.
'We hebben je gemist aan tafel,' zei mevrouw Pommeroy. 'Eet je tegenwoordig bij Angus?'
'Ja, of alleen.'
'We hebben hier altijd genoeg te eten, hoor, Stan. Je bent altijd welkom.'
'Bedankt, Rhonda. Dat is aardig van je. Ik mis je kookkunst wel,' zei hij. ik vroeg me af of jij soms wist wat Ruthie van plan is.'
Ruthie. Ruth hoorde het en had even met haar vader te doen.
'Dat kun je haar het best zelf vragen.'
'Heeft ze misschien iets tegen jou gezegd? Over studeren?'
'Je moet zelf maar eens met haar praten, Stan.'
'De mensen vragen zich af wat er aan de hand is,' zei Stan. 'Ik heb een brief van haar moeder gekregen.'
Ruth was verrast. Onder de indruk zelfs.
'O ja? Een brief, Stan? Dal heeft lang geduurd.'
'Ja. Ze schreef dat ze maar niets van Ruth hoorde. Ze schreef dat zij en Miss Vera teleurgesteld waren omdat Ruth nog niets over haar studie had besloten. Heeft ze al iets besloten?'
'Ik zou het je niet kunnen zeggen, Stan.'
'Voor dit jaar is het natuurlijk al te laat. Maar haar moeder schreef dat ze misschien na de kerst nog kan beginnen. Of anders volgend jaar. Dat moet Ruth zelf beslissen. Ik weet daar niets van. Of heeft ze misschien andere plannen?'
'Zal ik even weggaan?' vroeg Kitty. 'Wil je het zeggen?'
'Wil je wat zeggen?'
Onder de tafel begon Ruth zich onbehaaglijk te voelen.
'Kitty,' zei mevrouw Pommeroy,'alsjeblieft.'
'Hij weet het nog niet, hè? Wil je het hem onder vier ogen vertellen? Wie moet het zeggen? Gaat zij het soms zelf vertellen?'
'Laat nou maar, Kitty.'
'Wat valt er dan te vertellen?' vroeg Stan Thomas. 'Wat moet je me onder vier ogen vertellen?'
'Stan,' zei mevrouw Pommeroy,'Ruth heeft je iets te zeggen. Iets waar je niet blij mee zult zijn. Je moet gauw eens met haar praten.'
Eddie waggelde naar de tafel toe, tilde een punt van het kleed op en keek naar Ruth, die met opgetrokken knieën op de grond zat. Hij hurkte neer met zijn enorme luier en bleef naar haar zitten kijken. Zij keek terug. Er kwam een peinzende uitdrukking op zijn babygezichtje.
'Waar zal ik niet blij mee zijn?' vroeg Stan.
'Eigenlijk moet Ruth het je zelf vertellen, Stan. Kitty praat voor haar beurt.'
'Maar wat is er dan?'
Kitty zei: 'Nou, drie keer raden, Stan. Wat dacht je. Wij denken dat Ruth binnenkort een baby verwacht.' 'Kitty!' riep mevrouw Pommeroy uit.
'Wat nou? Schreeuw niet zo tegen me. Verdomme, Rhonda. Ruth durft het niet tegen hem te zeggen. Kom op, voor de draad ermee. Moet je die arme kerel nou zien, die zit zich ook maar af te vragen wat hem boven het hoofd hangt.'
Stan Thomas zei niets. Ruth luisterde. Niets.
'Ze heeft het alleen aan ons verteld,' zei mevrouw Pommeroy. 'Niemand weet het nog, Stan.'
'Ze komen er gauw genoeg achter,' zei Kitty. 'Ze wordt al zo dik als een ton.'
'Hoe komen jullie daarbij?' vroeg Stan Thomas toonloos.'Waarom denken jullie dat mijn dochter een baby verwacht?'
Eddie kroop bij Ruth onder tafel en zij gaf hem zijn smerige pindakaaslepel aan. Hij grijnsde tegen haar.
'Omdat ze al in geen vier maanden meer ongesteld is geweest en hartstikke dik wordt!' zei Kitty.
'Ik begrijp wel dat je ervan schrikt,' zei mevrouw Pommeroy. ik weet dat het naar voor je is, Stan.'
Kitty snoof verachtelijk.'Laat Ruth maar schuiven!' zei ze luid en resoluut.'Het stelt toch niks voor!'
Er viel een stilte in de kamer.
'Kom op, zeg!' zei Kitty. 'Een kind krijgen stelt toch niks voor! Leg jij het hem dan uit, Rhonda! Jij hebt er wel een stuk of twintig gebaard! Niks aan! Iedereen met een paar schone handen en wat gezond verstand kan het toch!'
Eddie stak de lepel in zijn mond, haalde hem er weer uit en slaakte een verrukte, luide kreet. Kitty tilde het tafelkleed op en keek onder tafel. Ze begon te lachen.
'Ach, zat je daar, Ruth!' riep ze. 'Ik was je helemaal vergeten!'