***
epiloog
Bij alle hogere dieren treft men reuzen aan. Die interesseren
ons niet alleen vanwege hun absolute afmetingen, maar ook omdat zij
ons tonen in hoeverre een individu het gemiddelde van zijn soort
vermag te overstijgen. Het is de vraag of een kreeft van twaalf
kilo in technische zin als een reus moet worden beschouwd of alleen
als een gezond, krachtig exemplaar dat in de strijd om het bestaan
ook het geluk aan zijn zijde heeft gehad. Ikzelf neig tot dit
laatste en beschouw de mammoetkreeft eenvoudig als een lieveling
der natuur, die alleen groter is dan zijn soortgenoten omdat hij
ouder is dan zij. Het geluk beeft zich nimmer van hem
afgekeerd.
- The American Lobster. A Study of lts Habits and Development
Dr. Francis Hobart Herrick, 1895
In de zomer van 1982 deed de Skillet County Fishing
Cooperative goede zaken voor de vijfendertig kreeftvissers van Fort
Niles en Courne Haven die erbij aangesloten waren. Het kantoor van
de coöperatie was gevestigd in de zonnige voorkamer van hel gebouw
dat eens aan de Ellis Granite Company Store had toebehoord, maar nu
het Natuurhistorisch Museum van de Verenigde Eilanden was. De
oprichtster en directeur van de coöperatie was een capabele jonge
vrouw, Ruth Wishnell-Thomas. In de afgelopen vijf jaar had Ruth
door vriendelijkheid en gestrengheid de meesten van haar
familieleden en buren overreed zich aan te sluiten bij het nog
broze netwerk van vertrouwen dat de Skillet County Co-op tot een
succes maakte.
Om het eenvoudig te stellen: dat was niet eenvoudig
geweest.
Het idee van een samenwerkingsverband was voor het eerst bij
Ruth opgekomen toen ze haar vader en Owneys oom Babe Wishnell samen
in één vertrek zag zitten. Dat was bij de doop van de zoon van Ruth
en Owney, David, begin juni 1977. De doopplechtigheid vond plaats
in de huiskamer van mevrouw Pommeroy en werd geleid door de
vreugdeloze dominee Toby Wishnell, gadegeslagen door een handjevol
somber kijkende bewoners van Fort Niles en Courne Haven. De kleine
David had enkele ogenblikken voor de aanvang van de plechtigheid
zijn geleende antieke doopjurk ondergekotst, dus had Ruth hem mee
naar boven genomen om hem iets aan te trekken wat misschien wel
niet zo mooi, maar in elk geval schoon was. Terwijl ze daarmee
bezig was begon hij te huilen, dus bleef ze een tijdje met hem in
de slaapkamer van mevrouw Pommeroy zitten om hem de borst te
geven.
'Poen ze een kwartier later weer in de huiskamer kwam, zag ze
dat haar vader en Babe Wishnell, die elkaar de hele ochtend geen
blik waardig hadden gekeurd en met kwaaie koppen elk aan een kant
van de kamer zaten, allebei een klein aantekenboekje uit een
binnenzak hadden gehaald. Daar zaten ze met precies hetzelfde soort
potloodje in te krabbelen, totaal geconcentreerd, fronsend en
zwijgend.
Wat haar vader aan het doen was, wist Ruth precies, want dat
had ze hem al talloze keren zien doen, dus kon ze ook wel raden
waar Babe Wishnell mee bezig was. Ze zaten berekeningen te maken.
Ze waren met hun werk bezig. Ze schoven met cijfertjes, vergeleken
prijzen, maakten plannen waar ze nieuwe fuiken zouden uitzetten,
berekenden hun kosten en waren geld aan het verdienen. Tijdens de
korte, weinig emotionerende plechtigheid bleef ze af en toe naar
hen kijken, en ze keken geen van beiden op van hun kolommen met
cijfers.
Dat zette Ruth aan het denken.Een paar maanden later gebeurde
er iets wat haar nog meer aan het denken zette, toen Cal Cooley
onaangekondigd in het Natuurhistorisch Museum verscheen, waar Ruth,
Owney en David woonden. Cal beklom de steile trap naar het
appartement boven de steeds aanwassende warboel van de reusachtige
collectie van Senator Simon en klopte aan. Hij keek doodongelukkig.
Hij zei dat hij namens de oude heer Ellis kwam, die blijkbaar een
aanbod wilde doen. De heer Ellis wilde Ruth de schitterende Franse
fresnellens van de vuurtoren van Goat's Rock schenken. Cal Cooley
huilde bijna toen hij de boodschap overbracht. Dat gaf Ruth een
kick. Cal was maanden bezig geweest de kostbare lens centimeter
voor centimeter te restaureren en te poetsen, maar meneer Ellis
hield voet bij stuk. Hij wilde hem aan Ruth geven. Cal begreep maar
niet waarom. De heer Ellis had Cal speciaal opgedragen Ruth te
zeggen dat ze ermee mocht doen wat ze wilde. Al vermoedde Cal wel,
zei hij, dat meneer Ellis het prettig zou vinden als de fresnellens
werd tentoongesteld als het belangrijkste stuk van de collectie van
het nieuwe museum.
'Goed, ik neem het aan,' zei Ruth en meteen daarop verzocht ze
Cal te vertrekken.
'O, tussen haakjes, Ruth,' zei Cal, 'meneer Ellis verwacht je
nog steeds.'
'Goed,' zei Ruth,'dank je wel, Cal. En nu wegwezen.'
Toen Cal weg was, dacht Ruth na over het aanbod dat ze zojuist
had gekregen. Ze vroeg zich af wat erachter zat. Nee, ze was
inderdaad nog steeds niet bij de oude heer Ellis geweest, die de
hele afgelopen winter op Port Niles was gebleven. Als hij haar naar
Ellis House wilde lokken, dacht ze, dan kon hij dat vergeten; ze
ging niet, hoewel ze zich ook niet helemaal op haar gemak voelde
bij de gedachte dat hij almaar op het eiland bleef zitten in
afwachting van haar bezoek. Ze wist dat de gang van zaken op het
eiland werd verstoord door de permanente aanwezigheid van de oude
Ellis, en ze wist ook dat de anderen begrepen dat dat iets met haar
te maken had. Maar ze ging er niet heen. Ze had hem niets te zeggen
en wat hij haar te zeggen had, interesseerde haar niet. Ze zou de
fresnellens echter wel aannemen. En ze zou er inderdaad mee doen
wat ze wilde.Die avond had ze een lang gesprek met haar vader,
Senator Simon en Angus Addams. Ze vertelde over het aanbod en zij
probeerden te schatten wat dat ding wel waard zou zijn. Ze hadden
geen idee. De volgende dag begon Ruth veilinghuizen in New York te
bellen, waar heel wat uitzoekerij en ook lef aan te pas kwam, maar
ze deed het toch. Drie maanden later werd een rijke man uit
Noord-Carolina de nieuwe eigenaar van de fresnellens van de
vuurtoren van Goat's Rock, en Ruth Wishnell-Thomas kreeg een cheque
van $ 22.000.
Toen voerde ze weer een lang gesprek.
Ditmaal waren haar gesprekspartners haarvader, Senator Simon,
Angus Addams en Babe Wishnell. De laatste had ze van Courne Haven
naar zich toe gelokt met de belofte van een copieus zondags-maal,
dat mevrouw Pommeroy klaarmaakte. Babe Wishnell kwam niet graag op
Fort Niles, maar hij kon de uitnodiging van een jonge vrouw die nu
bovendien familie van hem was, moeilijk afslaan. Ruth had tegen hem
gezegd: 'Ik heb zo'n leuke avond gehad toen uw dochter trouwde dat
ik nu iets terug wil doen - komt u eten?' Dat kon hij natuurlijk
niet weigeren.
Het was niet de meest ontspannen maaltijd aller tijden, maar
het zou er nog een stuk minder ontspannen aan toe zijn gegaan als
mevrouw Pommeroy er niet was geweest om iedereen te verwennen en op
zijn gemak te stellen. Na het eten serveerde mevrouw Pommeroy een
drankje met warme rum. Ruth zat aan tafel met haar zoon op schoot
en zette haar idee uiteen tegen Babe Wishnell, haar vader en de
gebroeders Addams. Ze zei dat ze een groothandel in aas wilde
opzetten. Ze zei dat ze haar geld wilde gebruiken als aanbetaling
voor de bouw van een pand aan de haven van Fort Niles en dat ze
weegschalen en vriezers zou kopen en ook de zware boot die nodig
was om elke paar weken het aas van Rockland naar het eiland te
brengen. Ze liet hun de cijfers zien waar ze al weken mee aan het
goochelen was geweest. Ze had alles al op een rijtje. Het enige wat
ze nog nodig had, was een afspraak met haar vader, Angus Addams en
Babe Wishnell dat zij haar aas zouden kopen als zij het tegen een
gunstige, lage prijs aanbood. Ze kon hun in elk geval meteen al een
besparing van tien cent per maat aanbieden. En ze bespaarde hun de
moeite het aas elke week uit Rockwell te moeten halen.
'Jullie drieën zijn de meest vooraanstaande kreeftvissers van
Fort Niles en Courne Haven,' zei ze terwijl ze voorzichtig aan de
kaakjes van haar zoon voelde of er een nieuw tandje op doorbreken
stond. 'Als de anderen zien dat jullie het doen, weten ze dat het
goed zit.'
'Je bent godverdomme hartstikke gek,' zei Angus Addams. 'Ga
toch lekker van dat geld naar Nebraska verhuizen,' zei Senator
Simon.
'Ik doe mee,' zei Babe Wishnell zonder enige aarzeling.
'Ik ook,' zei Ruths vader, en de twee topvissers wisselden een
blik van herkenning. Zij begrepen het. Zij hadden het concept
meteen door. De cijfers zagen er goed uit. Ze waren niet gek.
Na een halfjaar, toen duidelijk was geworden dat de handel in
aas een groot succes was, richtte Ruth de coöperatie op. Ze maakte
Babe Wishnell voorzitter van het bestuur, maar hield kantoor op
Fort Niles, waar iedereen zich in kon vinden. Ze koos met zorg een
raad van bestuur, die ze samenstelde uit de verstandigste vissers
van Fort Niles en Courne Haven. Iedereen die lid werd van de
Skillet County Cooperative kreeg speciale aanbiedingen voor aas en
kon zijn vangst altijd aan Ruth Wishnell-Thomas aan de haven van
Fort Niles verkopen. Ze nam Webster Pommeroy in dienst om alles te
wegen. Hij was zo simpel dat niemand het in zijn hoofd zou halen
hem van oplichterij te beschuldigen. Ze vroeg haar vader de
dagprijzen vast te stellen, die hij na veel telefonisch gesjacher
met handelaren tot in Manhattan bepaalde. Ze nam een onpartijdige
werknemer aan - een verstandige jongeman uit Freeport - als
opzichter van het depot dat ze had laten bouwen om de kreeften op
te slaan voordat ze naar Rockland konden worden vervoerd.
Iedereen die zich aansloot, had daar meteen voordeel van en
het scheelde iedereen weken tijd, die ze vroeger kwijt waren aan
het vervoer van hun eigen vangst naar Rockland. Aanvankelijk was er
natuurlijk de nodige tegenwerking. Ruths vader kreeg een paar keer
een steen door de ruit, Ruth werd op straat door sommigen vijandig
aangekeken en er dreigde zelfs iemand het Natuurhistorisch Museum
in brand te steken. Angus Addams sprak twee jaar niet tegen Ruth en
haar vader, maar uiteindelijk sloot hij zich ook aan. Tenslotte
waren de eilandbewoners volgers, en als de leiders eenmaal meededen
was het niet moeilijk meer om leden te werven. Het systeem werkte.
Iedereen had er iets aan. Mevrouw Pommeroy deed al het
administratieve werk op het kantoor van de Skillet Co-op. Daar was
ze goed in, want ze was ordelijk en geduldig. Ze was ook goed in
het kalmeren van de vissers als ze te opgewonden of te
achterdochtig werden of te graag tegen elkaar op wilden
concurreren. Als er een visser met een kwaaie kop het kantoor kwam
binnenstormen en schreeuwde dat Ruth hem geld uit de zakken klopte
of dat iemand zijn fuiken saboteerde, kwam hij altijd kalm en
tevreden weer naar buiten en bovendien was zijn haar dan niet
zelden keurig geknipt.
Ruths man en haar vader verdienden een vermogen nu ze samen
visten. Owney werkte twee jaar als hulpje voor Stan; toen kocht hij
zelf een boot (van polyester, de eerste kunststof boot op het
eiland; daar had Ruth hem toe overgehaald), maar hij en Stan
deelden nog steeds hun winst met elkaar. Stan Thomas en Owney
Wishnell waren een verbijsterend span. Het leken wel tovenaars. De
dag was gewoon te kort om alle kreeften op te halen die zij samen
vingen. Owney was een begaafd kreeftvisser, een natuurtalent. Elke
middag als hij thuiskwam, bij Ruth, straalde hij alsof hij zacht
zoemde van tevredenheid en voldoening om zijn succes. Hij kwam
gelukkig en trots thuis en wilde dan meteen met Ruth naar bed om
als een beest met haar tekeer te gaan, en dat vond zij uiterst
aangenaam.
Ruth zelfwas ook tevreden. Ze straalde van voldoening en
trots. Alles ging precies zoals ze wilde. Ruth hield van haar man
en haar zoontje, maar vooral van haar bedrijf. Ze hield van haar
depot en haar groothandel en ze was zeer met zichzelf ingenomen dat
ze de coöperatie van de grond had gekregen en al die grote sterke
vissers ervan had overtuigd dat ze mee moesten doen. Al die kerels
die vroeger geen goed woord voor elkaar overhadden! Ze kon hun iets
aanbieden wal zo slim en efficiënt in elkaar zat dat zelfs zij de
voordelen ervan inzagen. En de zaken liepen geweldig. Ruth dacht er
al over in de havens van beide eilanden benzinepompen te
installeren. Dat was een grote investering, maar die had je er zo
uit. En ze kon het zich veroorloven. Ze verdiende enorm veel geld.
Daar was ze ook trots op. Ze vroeg zich wel eens, niet zonder een
behoorlijke dosis zelfvoldaanheid, af wat er toch van al haar
paardlievende klasgenootjes van die belachelijke school in Delaware
terecht zou zijn gekomen. Die waren waarschijnlijk nu zowat
afgestudeerd en stonden op het punt zich te verloven met een of
ander verwend jongetje. Wie weet? En wat maakte het haar uit?
Ruth was vooral trots als ze aan haar moeder en de familie
Ellis dacht, die zo hun best hadden gedaan haar van dit eiland af
te krijgen. Zij hadden altijd bij hoog en bij laag beweerd dat Ruth
geen toekomst op Fort Niles had, en nu was zij zelf de toekomst van
het eiland geworden! Ja, ze was heel tevreden.
Begin winter 1982, toen Ruth vierentwintig was en David een
rustig jongetje van vijf dat het erg druk had met de zorg niet door
de enorme Eddie van Opal en Robin Pommeroy te worden verpletterd,
werd ze opnieuw zwanger.
'We zullen moeten verhuizen,' zei Ruth tegen haar man toen ze
zeker wist dat ze zwanger was. 'En ik wil niet in zo'n krot bij de
haven wonen. Ik ben die eeuwige kou zat. We laten zelf een huis
bouwen. Een behoorlijk huis. Een groot huis.'
Ze wist precies waar dat huis moest komen te staan. Ze wilde
op Ellis Hill wonen, dicht bij het hoogste punt van het eiland,
boven de steengroeven, waar ze kon uitkijken over het Worthy
Channel en Courne Haven. Ze wilde een indrukwekkend huis en daar
schaamde ze zich niet voor. Ze wilde een mooi uitzicht en het
prestige dat daarbij hoorde. De grond was natuurlijk van de oude
heer Ellis. Hij bezat zowat alle goede grond op Fort Niles, dus als
Ruth daar echt wilde gaan bouwen, zou ze met hem moeten gaan
praten. En ze wilde het echt. Naarmate haar zwangerschap vorderde,
begon het appartement steeds kleiner te lijken en kreeg Ruth steeds
meer behoefte aan haar nieuwe huis.
En daarom reed Ruth Wishnell-Thomas, zeven maanden zwanger,
met haar zoontje op een middag in juni 1982 in de truck van haar
vader over Ellis Road, op weg naar de langverwachte ontmoeting met
de heer Lanford Ellis.
Lanford Ellis was dat jaar precies een eeuw oud. Robuust en
gezond kon men hem nauwelijks noemen. Hij woonde helemaal alleen in
Ellis House, dat massieve zwartgranieten gebouw dat wel een
mausoleum leek. Hij was in geen zes jaar van Fort Niles afgeweest.
Hij bracht zijn dagen bij de open haard in zijn slaapkamer door met
een plaid over zijn benen, in de stoel die nog van zijn vader, dr.
Jules Ellis, was geweest.
Iedere ochtend zette Cal Cooley een kaarttafeltje naast zijn
stoel en bracht hem zijn postzegelalbums, een sterke lamp en een
sterk vergrootglas. Sommige van de zegels in de albums waren heel
oud en kostbaar en waren nog door dr. Jules Ellis aangekocht.
Iedere ochtend maakte Cal het vuur in de haard aan, ongeacht het
jaargetijde, want de oude heer Ellis had het altijd koud. Daar zat
hij ook op de dag dat Cal Cooley Ruth binnenliet.
'Dag, meneer Ellis,' zei ze. 'Fijn om u weer te zien.'
Cal wees Ruth een pluchen stoel aan, pookte het vuur wat op en
ging de kamer weer uit. Ruth nam haar zoontje op schoot, wat niet
meeviel, want daar was niet veel plaats meer. Ze keek naar de oude
man. Ze kon haast niet geloven dat hij leefde. Hij leek wel dood.
Zijn ogen waren gesloten. Zijn handen waren blauw.
'Kleindochter!' zei meneer Ellis. Zijn ogen knipten open,
grotesk vergroot door de enorme, insectachtige bril.
Ruths zoon, die toch niet bang was uitgevallen, schrok. Ruth
haalde een lolly uit haar tas, haalde het papiertje eraf en stak
hem in Davids mond. Suiker om hem zoet te houden. Ze begreep niet
meer waarom ze haar zoon had meegenomen naar dit spook. Dat was
misschien een vergissing geweest, maar ze was nu eenmaal gewend
David overal mee naartoe te nemen. Hij was altijd zo rustig en hij
klaagde nooit. Ze had beter moeten nadenken. Maar goed, nu was het
te laat.
'Je zou donderdag komen eten, Ruth,' zei de oude man.
'Donderdag?'
'Een donderdag in juli 1976.' Hij grijnsde slim.
'Ik had het te druk,' zei Ruth met een ontwapenende glimlach,
tenminste, dat hoopte ze.
'Je hebt je haar laten afknippen, kind.'
'Inderdaad.'
'Je bent zwaarder geworden.' Zijn hoofd ging de hele tijd
zachtjes op en neer.
'Ja, maar daar heb ik ook een goede reden voor. Ik verwacht
mijn tweede kind.'
'Je hebt me je eerste nog niet eens voorgesteld.'
'Meneer Ellis, dit is David. David Thomas Wishnell.'
'Prettig kennis met je te maken, jongeman.' De heer Ellis stak
Ruths zoontje een bevende hand toe. David kroop in doodsangst tegen
zijn moeder aan. De lolly viel uit zijn open mond. Ruth raapte hem
op en stopte hem er weer in. De heer Ellis trok zijn hand
terug.
'Ik wilde een stuk grond van u kopen,' zei Ruth. Wat ze
werkelijk wilde, was dit onderhoud zo snel mogelijk achter de rug
hebben. 'Mijn man en ik willen graag een huis op Ellis Hill laten
bouwen, hier vlakbij. Ik kan u een redelijk bedrag bieden...'
Ruth maakte haar zin niet af, want ze schrok. De oude heer
Ellis kreeg plotseling een hoestbui en het klonk alsof hij ademnood
had. Hij stikte zowat en werd helemaal paars. Ze wist niet wat ze
moest doen. Moest ze Cal Cooley roepen? Er schoot een snelle,
berekenende gedachte door haar hoofd: Lanford Ellis mocht niet
doodgaan voordat de transactie geregeld was.
'Meneer Ellis?' zei ze en ze wilde opstaan.
De bevende arm werd weer uitgestrekt om haar weg te wuiven.
'Ga zitten,' zei hij. Hij haalde diep adem en begon weer te
hoesten. Nee, besefte Ruth opeens, hij hoestte niet. Hij lachte.
Wat afgrijselijk.
Eindelijk hield hij op en wreef de tranen uit zijn ogen. Hij
schudde zijn oude schildpaddenkopje. Hij zei: 'Je bent in elk geval
niet bang meer voor me, Ruth.'
'Ik ben nooit bang voor u geweest.'
'Jawel. Je was als de dood.' Een klein wit kloddertje spuug
viel van zijn lippen op een van zijn postzegelalbums. 'Maar nu niet
meer. Dat doet me plezier. Ik moet zeggen, Ruth, dat ik heel
tevreden over je ben. Ik ben trots op alles wat je hier op Fort
Niles hebt bereikt. Ik heb je ontwikkeling altijd met grote
belangstelling gevolgd.'
Die laatste woorden sprak hij zeer precieus uit.
'O, eh, dank u wel,' zei Ruth. Het gesprek nam nu wel een heel
vreemde wending, ik weet wel dat het nooit uw bedoeling was dat ik
hier op Fort Niles zou blijven...'
'O jawel, dat was precies mijn bedoeling.'
Ruth keek hem strak aan.
ik heb altijd gehoopt dat je hier zou blijven en deze eilanden
eens wat zou organiseren. Ze wat gezond verstand bijbrengen. En dat
heb je ook gedaan, Ruth. Wat kijk je verbaasd?'
Ze was ook verbaasd. Maar eigenlijk ook weer niet. Haar
gedachten gingen terug naar vroeger.
Haar gedachten minderden vaart, zochten zorgvuldig naar een
verklaring, stonden stil bij bepaalde details in haar leven. Ze
herinnerde zich bepaalde gesprekken, vroegere ontmoetingen met
meneer Ellis. Wat had hij eigenlijk precies van haar verwacht? Wat
waren zijn plannen met haar geweest toen ze van school kwam? Dat
had hij haar nooit verteld.
'Ik had altijd begrepen dat u wilde dat ik hier wegging, dat
ik ging studeren.' Haar stem klonk rustig in de grote kamer. Ze was
ook rustig. Ze was nu helemaal met haar aandacht bij het
gesprek.
'Maar dat heb ik toch nooit gezegd, Ruth. Heb ik het ooit over
studeren gehad? Heb ik ooit gezegd dat je ergens anders moest gaan
wonen?'
Hij had gelijk, besefte ze nu, dat had hij nooit gezegd. Dat
had Vera gezegd, en haar moeder, en Cal Cooley. Zelfs dominee
Wishnell had het gezegd. Maar meneer Ellis nooit. Wat een
interessante gedachte.
'Nu we toch zo openhartig met elkaar praten,' zei Ruth,'ik zou
wel eens willen weten waarom ik naar die school in Delaware
moest.'
'Het was een uitstekende school, en ik verwachtte wel dat je
het er vreselijk zou vinden.'
Ze wachtte, maar hij ging er niet verder op door.
'Tja,' zei ze,'dat verklaart alles. Dank u.'
Hij slaakte een schorre zucht. 'Je intelligentie en je
koppigheid in aanmerking genomen dacht ik dat ik met die school
twee vliegen in één klap zou slaan. Je leerde er iets en je wilde
naar Fort Niles terug. Kom, Ruth, dat hoef ik je toch niet allemaal
uit te leggen.'
Ruth knikte. Het verklaarde inderdaad alles.
'Ben je kwaad op me, Ruth?'
Ze haalde haar schouders op. Vreemd genoeg was ze niet kwaad.
Nou, mooi, dacht ze. Hij had dus haar hele leven gemanipuleerd. Hij
had altijd het leven gemanipuleerd van iedereen die hij in zijn
macht had. Daar keek ze eigenlijk niet zo van op; het was eigenlijk
zelfs wel verheffend. En dan, wat dan nog? Ruth kwam snel tot die
conclusie, zonder zich erover op te winden. Ze vond het prettig dat
ze nu eindelijk wist wat er al die jaren precies was gebeurd. Er
komt soms een moment in je leven dat je alles ineens begrijpt, en
dit was zo'n moment in het leven van Ruth Wishnell-Thomas.
Meneer Ellis verhief zijn stem weer. 'Je had geen betere man
kunnen uitkiezen, Ruth.'
'Nou, nou,' zei ze. 'Nog meer verrassingen. Ja, wat vindt u
ervan?' 'Een Wishnell en een Thomas? Ik vind het geweldig. Je hebt
een dynastie gesticht, jongedame.'
'O ja?'
'Ja. En mijn vader zou buitengewoon tevreden zijn geweest als
hij had kunnen zien wat jij hier de laatste jaren met die
coöperatie hebt bereikt, Ruth. Van de plaatselijke bevolking had
niemand anders dat voor elkaar kunnen krijgen.'
'Niemand van de plaatselijke bevolking had er ook het kapitaal
voor, meneer Ellis.'
'Maar jij was doortastend genoeg om je dat kapitaal te
verschaffen. En je hebt het goed besteed. Mijn vader zou trots en
blij zijn geweest als hij het succes van jouw bedrijf had mogen
meemaken. Hij maakte zich altijd zorgen over de toekomst van deze
eilanden, waar hij zoveel van hield. Net als ik. Net als de hele
familie Ellis. En met alle investeringen die mijn familie in deze
eilanden heeft gedaan, had ik niet graag gezien dat Fort Niles en
Courne Haven afzakten omdat ze geen waardig leider hadden.'
'Ik zal u eens iets zeggen, meneer Ellis,' zei Ruth, en om de
een of andere reden moest ze haars ondanks glimlachen. 'Het was
nooit mijn bedoeling uw familie eer aan te doen. Geloof me. Ik heb
de familie Ellis nooit willen dienen.'
'Maar toch.'
'Ach ja.' Ruth voelde zich wonderlijk licht - en vol begrip.
'Maar toch.'
'Je kwam voor zaken.'
inderdaad.'
'En je hebt wat geld.'
inderdaad.'
'En je wilt dat ik je een stuk grond verkoop.'
Ruth aarzelde.
'Nee-ee,' zei ze en ze rekte het woord lang uit. 'Zo zit het
niet precies. Ik wil niet dat u me een stuk grond verkoopt. Ik wil
dat u het me geeft.'
Nu was het de beurt van de heer Ellis om verbaasd te
kijken.Ruth hield haar hoofd schuin en beantwoordde zijn
blik.
'Ja?' zei ze. 'Begrijpt u wat ik bedoel?'
Hij gaf geen antwoord. Ze gunde hem de tijd om tot zich te
laten doordringen wat ze had gezegd en begon toen geduldig uit te
leggen: 'Uw familie is de mijne veel verschuldigd. Het is niet meer
dan eerlijk dat uw familie de mijne enigszins schadeloos stelt voor
het leven van mijn moeder en mijn grootmoeder. En ook voor mijn
leven. Dat begrijpt u toch wel?'
Ruth was ingenomen met die term - schadeloos stellen. Dat was
de juiste term.
Daar dacht de heer Ellis even over na. Toen zei hij: 'Je
dreigt toch niet met juridische stappen, juffertje Thomas?'
'Mevrouw Wishnell-Thomas,' verbeterde Ruth. 'En nee,
natuurlijk niet. Ik dreig helemaal nergens mee.'
'Dat zou ik ook denken.'
'Ik probeer u alleen uit te leggen dat hier voor u een kans
ligt, meneer Ellis, om iets van het onrecht recht te zetten dat uw
familie de mijne in de loop der jaren heeft aangedaan.'
De heer Ellis gaf geen antwoord.
'Als u ooit behoefte hebt gehad aan een wat schoner geweten,
dan ligt hier uw kans.'
De oude Ellis gaf nog steeds geen antwoord.
'Ik hoef het u toch niet helemaal voor te kauwen, meneer
Ellis?'
'Nee,' zei hij. Hij zuchtte opnieuw, zette zijn bril af en
borg hem op. 'Dat zou niet nodig moeten zijn.'
'Dus u begrijpt het?'
Hij knikte één keer en keek in het vuur.
'Mooi zo,' zei Ruth.
Ze zwegen. David was in slaap gevallen en zijn lijfje maakte
een warme, vochtige plek op het lichaam van Ruth. Hij was zwaar.
Toch had Ruth geen last van hem. Ze vond dit korte, openhartige
gesprek met de oude heer Ellis belangrijk en juist. En waar. Het
was heel goed gegaan. Schadeloos stellen. Ja. Dat werd tijd. Ze
voelde zich volkomen in haar recht.Ruth keek naar de heer Ellis,
die in het vuur keek. Ze was niet kwaad en niet verdrietig. Hij
leek dat evenmin. Ze koesterde geen wrok tegen hem. Mooi vuur
trouwens, dacht ze. Het was wat ongewoon, maar niet onaangenaam,
zo'n groot, kerstmisachtig vuur midden in juni. Met die dichte
gordijnen en de geur van brandend hout in de kamer merkte je
trouwens helemaal niet hoe zonnig het buiten was. Het was een
prachtige haard, een sieraad voor de kamer. Hij was van zwaar,
donker hout - misschien wel mahoniehout - bewerkt met nimfen,
druiven en dolfijnen. De schouw was van groenachtig marmer. Ruth
bewonderde een tijdlang het vakmanschap waarmee dat alles was
gemaakt.
'En doet u het huis er maar bij,' zei ze ten slotte.
'Natuurlijk,' zei de heer Ellis. Zijn handen omklemden het
kaarttafeltje dat voor hem stond. Zijn handen waren papierachtig en
vol ouderdomsvlekken, maar ze trilden niet meer.
'Goed.'
'Uitstekend.'
'Dus u begrijpt me?' 'Ja.'
'En weet u wat dat allemaal betekent, meneer Ellis? Dat u weg
moet van Fort Niles.' Dat zei Ruth niet onvriendelijk. Ze had
alleen gelijk. 'U en Cal moeten nu maar weer eens terug naar
Concord. Vindt u ook niet?'
Hij knikte. Hij keek nog steeds in het vuur. Hij zei: 'Als het
weer goed genoeg is om terug te gaan met de Stonecutter...'
'O, er is geen haast bij. U hoeft niet meteen weg. Maar ik wil
niet dat u in dit huis sterft, begrijpt u? En ik wil ook niet dat u
op dit eiland sterft. Dat zou niet gepast zijn en het zou iedereen
veel te veel uit zijn doen brengen. En ik heb geen zin om dat
allemaal weer te regelen. Dus u moet wel weg. En er is niet direct
haast bij. Maar ergens in de loop van de komende weken zorgen we
dat alles wordt ingepakt en dat u hier weg kunt. Dat zal
waarschijnlijk niet al te veel ongerief voor u met zich
meebrengen.'
'Cooley kan dat allemaal wel regelen.' 'Natuurlijk,' zei Ruth.
Ze glimlachte. 'Dat lijkt me echt een karweitje voor Cal.'
Ze zaten nog lang zwijgend bij elkaar. Het vuur knetterde en
flakkerde. De oude Ellis pakte zijn bril en zette hem weer op zijn
neus. Hij keek naar Ruth.
'Je zoontje heeft slaap,' zei hij.
'Ik denk dat hij al in slaap is gevallen. Ik moest maar eens
met hem naar huis, naar zijn vader. Hij vindt het fijn zijn vader
's middags te zien. Hij wacht altijd op hem als hij
thuiskomt.'
'Het is een mooi kind.'
'Dat vinden wij ook. We houden van hem.'
'Natuurlijk. Hij is jullie zoon.'
Ruth ging rechter op zitten. Toen zei ze: 'Ik moest maar weer
eens naar de haven, meneer Ellis.'
'Blijf je geen kopje thee drinken?'
'Nee. Maar we hebben toch een overeenkomst?'
'Ik ben reusachtig trots op je, Ruth.'
'Ach.' Ze glimlachte breed en maakte een ironisch gebaartje
met haar linkerhand. 'Dat hoort allemaal bij de service, meneer
Ellis.'
Met enige moeite kwam Ruth uit de diepe stoel, nog steeds met
David in haar armen. Haar zoon maakte een protestgeluidje en ze
verplaatste zijn gewicht; ze zocht een manier om hem vast te houden
die voor allebei prettig was. Nu haar zwangerschap zo vergevorderd
was, zou ze eigenlijk niet meer met hem moeten rondsjouwen, maar ze
vond het fijn. Ze droeg David graag, ze wist dat het nog maar een
paar jaar zou duren voordat hij er te groot en te onafhankelijk
voor zou zijn. Ruth streek zijn blonde haar glad en pakte haar
canvas tas vol lekkers voor David en papieren van de coöperatie
voor zichzelf. Ze was al op weg naar de deur toen ze zich opeens
bedacht.Ze draaide zich om, ze wilde een vermoeden bevestigd zien.
Ze keek naar de oude Ellis, en ja - hij grijnsde van oor tot oor,
precies zoals ze had verwacht. Hij probeerde zijn grijns niet voor
haar te verbergen. Integendeel, hij liet hem nog breder worden.
Toen ze dat zag, voelde Ruth opeens een plotselinge, onverklaarbare
genegenheid voor de oude man. Ze ging niet weg. Nog niet. Ze liep
naar zijn stoel, boog zich voorover - moeizaam door het gewicht van
haar zoontje en door haar zwangerschap - en gaf de oude tiran een
zoen op zijn voorhoofd.woord van dank
Ik ben veel dank verschuldigd aan de New York Public Library,
waar ik gebruik heb mogen maken van het heiligdom dat bekendstaat
als de Allen Room. Ook wil ik mijn waardering uitspreken voor de
medewerkers van de Vinalhaven Historica! Society, die me hebben
geholpen de weg te vinden in de bijzondere geschiedenis van dat
eiland. Ik heb voor dit project veel boeken geraadpleegd, maar ik
heb het meeste gehad aan The Lobster Gangs of Maine, Lobstering and
the Maine Coast, Perils of the Sea, Fish Scales and Stone Chips, de
verzamelde werken van Edwin Mitchell, het nooit gepubliceerde, maar
grondige werk Tales of Matinicus lsland en een verontrustend boek
uit 1943, getiteld Shipwreck Survivors. A Medical Study.
Verder wil ik Wade Schuman bedanken omdat hij het idee heeft
aangedragen, Sarah Chalfant omdat ze me steeds heeft aangemoedigd,
Dawn Seferian omdat ze het idee heeft opgepakt, Janet Silver omdat
ze heeft gezorgd dat het werd uitgevoerd en Frances Apt omdat ze op
de uitvoering heeft toegezien. Verder ben ik de bewoners van
Matinicus lsland, Vinalhaven lsland en Long lsland dankbaar omdat
ze me in hun huis hebben toegelaten en me op hun boten hebben
meegenomen. Mijn erkentelijkheid gaat met name uit naar Ed en Nan
Mitchell, Barbara en David Ramsey, Ira Warren, Stan MacVane, Bunky
MacVane, Donny MacVane, Katie Murphy, Randy Woon, Patti Rich, Earl
Johnson, Andy Creelman, Harold Poole, Paula Hopkins, Larry Ames,
Beba Rosen, John Beekman en de legendarische mevrouw Bunny Beekman.
En jij, papa, bedankt dat je naar de U. van M. bent geweest en je
vrienden na al die jaren niet bent vergeten. En John Flodgman,
bedankt dat je je vrij hebt willen maken om me
met de laatste loodjes te helpen. En dank je wel, Deborah
Luepnitz, dat je me van de eerste tot de laatste kreeft hebt
bijgestaan. En God zegene de Fat Kids.