***

epiloog
Bij alle hogere dieren treft men reuzen aan. Die interesseren ons niet alleen vanwege hun absolute afmetingen, maar ook omdat zij ons tonen in hoeverre een individu het gemiddelde van zijn soort vermag te overstijgen. Het is de vraag of een kreeft van twaalf kilo in technische zin als een reus moet worden beschouwd of alleen als een gezond, krachtig exemplaar dat in de strijd om het bestaan ook het geluk aan zijn zijde heeft gehad. Ikzelf neig tot dit laatste en beschouw de mammoetkreeft eenvoudig als een lieveling der natuur, die alleen groter is dan zijn soortgenoten omdat hij ouder is dan zij. Het geluk beeft zich nimmer van hem afgekeerd.
- The American Lobster. A Study of lts Habits and Development Dr. Francis Hobart Herrick, 1895
In de zomer van 1982 deed de Skillet County Fishing Cooperative goede zaken voor de vijfendertig kreeftvissers van Fort Niles en Courne Haven die erbij aangesloten waren. Het kantoor van de coöperatie was gevestigd in de zonnige voorkamer van hel gebouw dat eens aan de Ellis Granite Company Store had toebehoord, maar nu het Natuurhistorisch Museum van de Verenigde Eilanden was. De oprichtster en directeur van de coöperatie was een capabele jonge vrouw, Ruth Wishnell-Thomas. In de afgelopen vijf jaar had Ruth door vriendelijkheid en gestrengheid de meesten van haar familieleden en buren overreed zich aan te sluiten bij het nog broze netwerk van vertrouwen dat de Skillet County Co-op tot een succes maakte.
Om het eenvoudig te stellen: dat was niet eenvoudig geweest.
Het idee van een samenwerkingsverband was voor het eerst bij Ruth opgekomen toen ze haar vader en Owneys oom Babe Wishnell samen in één vertrek zag zitten. Dat was bij de doop van de zoon van Ruth en Owney, David, begin juni 1977. De doopplechtigheid vond plaats in de huiskamer van mevrouw Pommeroy en werd geleid door de vreugdeloze dominee Toby Wishnell, gadegeslagen door een handjevol somber kijkende bewoners van Fort Niles en Courne Haven. De kleine David had enkele ogenblikken voor de aanvang van de plechtigheid zijn geleende antieke doopjurk ondergekotst, dus had Ruth hem mee naar boven genomen om hem iets aan te trekken wat misschien wel niet zo mooi, maar in elk geval schoon was. Terwijl ze daarmee bezig was begon hij te huilen, dus bleef ze een tijdje met hem in de slaapkamer van mevrouw Pommeroy zitten om hem de borst te geven.
'Poen ze een kwartier later weer in de huiskamer kwam, zag ze dat haar vader en Babe Wishnell, die elkaar de hele ochtend geen blik waardig hadden gekeurd en met kwaaie koppen elk aan een kant van de kamer zaten, allebei een klein aantekenboekje uit een binnenzak hadden gehaald. Daar zaten ze met precies hetzelfde soort potloodje in te krabbelen, totaal geconcentreerd, fronsend en zwijgend.
Wat haar vader aan het doen was, wist Ruth precies, want dat had ze hem al talloze keren zien doen, dus kon ze ook wel raden waar Babe Wishnell mee bezig was. Ze zaten berekeningen te maken. Ze waren met hun werk bezig. Ze schoven met cijfertjes, vergeleken prijzen, maakten plannen waar ze nieuwe fuiken zouden uitzetten, berekenden hun kosten en waren geld aan het verdienen. Tijdens de korte, weinig emotionerende plechtigheid bleef ze af en toe naar hen kijken, en ze keken geen van beiden op van hun kolommen met cijfers.
Dat zette Ruth aan het denken.Een paar maanden later gebeurde er iets wat haar nog meer aan het denken zette, toen Cal Cooley onaangekondigd in het Natuurhistorisch Museum verscheen, waar Ruth, Owney en David woonden. Cal beklom de steile trap naar het appartement boven de steeds aanwassende warboel van de reusachtige collectie van Senator Simon en klopte aan. Hij keek doodongelukkig. Hij zei dat hij namens de oude heer Ellis kwam, die blijkbaar een aanbod wilde doen. De heer Ellis wilde Ruth de schitterende Franse fresnellens van de vuurtoren van Goat's Rock schenken. Cal Cooley huilde bijna toen hij de boodschap overbracht. Dat gaf Ruth een kick. Cal was maanden bezig geweest de kostbare lens centimeter voor centimeter te restaureren en te poetsen, maar meneer Ellis hield voet bij stuk. Hij wilde hem aan Ruth geven. Cal begreep maar niet waarom. De heer Ellis had Cal speciaal opgedragen Ruth te zeggen dat ze ermee mocht doen wat ze wilde. Al vermoedde Cal wel, zei hij, dat meneer Ellis het prettig zou vinden als de fresnellens werd tentoongesteld als het belangrijkste stuk van de collectie van het nieuwe museum.
'Goed, ik neem het aan,' zei Ruth en meteen daarop verzocht ze Cal te vertrekken.
'O, tussen haakjes, Ruth,' zei Cal, 'meneer Ellis verwacht je nog steeds.'
'Goed,' zei Ruth,'dank je wel, Cal. En nu wegwezen.'
Toen Cal weg was, dacht Ruth na over het aanbod dat ze zojuist had gekregen. Ze vroeg zich af wat erachter zat. Nee, ze was inderdaad nog steeds niet bij de oude heer Ellis geweest, die de hele afgelopen winter op Port Niles was gebleven. Als hij haar naar Ellis House wilde lokken, dacht ze, dan kon hij dat vergeten; ze ging niet, hoewel ze zich ook niet helemaal op haar gemak voelde bij de gedachte dat hij almaar op het eiland bleef zitten in afwachting van haar bezoek. Ze wist dat de gang van zaken op het eiland werd verstoord door de permanente aanwezigheid van de oude Ellis, en ze wist ook dat de anderen begrepen dat dat iets met haar te maken had. Maar ze ging er niet heen. Ze had hem niets te zeggen en wat hij haar te zeggen had, interesseerde haar niet. Ze zou de fresnellens echter wel aannemen. En ze zou er inderdaad mee doen wat ze wilde.Die avond had ze een lang gesprek met haar vader, Senator Simon en Angus Addams. Ze vertelde over het aanbod en zij probeerden te schatten wat dat ding wel waard zou zijn. Ze hadden geen idee. De volgende dag begon Ruth veilinghuizen in New York te bellen, waar heel wat uitzoekerij en ook lef aan te pas kwam, maar ze deed het toch. Drie maanden later werd een rijke man uit Noord-Carolina de nieuwe eigenaar van de fresnellens van de vuurtoren van Goat's Rock, en Ruth Wishnell-Thomas kreeg een cheque van $ 22.000.
Toen voerde ze weer een lang gesprek.
Ditmaal waren haar gesprekspartners haarvader, Senator Simon, Angus Addams en Babe Wishnell. De laatste had ze van Courne Haven naar zich toe gelokt met de belofte van een copieus zondags-maal, dat mevrouw Pommeroy klaarmaakte. Babe Wishnell kwam niet graag op Fort Niles, maar hij kon de uitnodiging van een jonge vrouw die nu bovendien familie van hem was, moeilijk afslaan. Ruth had tegen hem gezegd: 'Ik heb zo'n leuke avond gehad toen uw dochter trouwde dat ik nu iets terug wil doen - komt u eten?' Dat kon hij natuurlijk niet weigeren.
Het was niet de meest ontspannen maaltijd aller tijden, maar het zou er nog een stuk minder ontspannen aan toe zijn gegaan als mevrouw Pommeroy er niet was geweest om iedereen te verwennen en op zijn gemak te stellen. Na het eten serveerde mevrouw Pommeroy een drankje met warme rum. Ruth zat aan tafel met haar zoon op schoot en zette haar idee uiteen tegen Babe Wishnell, haar vader en de gebroeders Addams. Ze zei dat ze een groothandel in aas wilde opzetten. Ze zei dat ze haar geld wilde gebruiken als aanbetaling voor de bouw van een pand aan de haven van Fort Niles en dat ze weegschalen en vriezers zou kopen en ook de zware boot die nodig was om elke paar weken het aas van Rockland naar het eiland te brengen. Ze liet hun de cijfers zien waar ze al weken mee aan het goochelen was geweest. Ze had alles al op een rijtje. Het enige wat ze nog nodig had, was een afspraak met haar vader, Angus Addams en Babe Wishnell dat zij haar aas zouden kopen als zij het tegen een gunstige, lage prijs aanbood. Ze kon hun in elk geval meteen al een besparing van tien cent per maat aanbieden. En ze bespaarde hun de moeite het aas elke week uit Rockwell te moeten halen.
'Jullie drieën zijn de meest vooraanstaande kreeftvissers van Fort Niles en Courne Haven,' zei ze terwijl ze voorzichtig aan de kaakjes van haar zoon voelde of er een nieuw tandje op doorbreken stond. 'Als de anderen zien dat jullie het doen, weten ze dat het goed zit.'
'Je bent godverdomme hartstikke gek,' zei Angus Addams. 'Ga toch lekker van dat geld naar Nebraska verhuizen,' zei Senator Simon.
'Ik doe mee,' zei Babe Wishnell zonder enige aarzeling.
'Ik ook,' zei Ruths vader, en de twee topvissers wisselden een blik van herkenning. Zij begrepen het. Zij hadden het concept meteen door. De cijfers zagen er goed uit. Ze waren niet gek.
Na een halfjaar, toen duidelijk was geworden dat de handel in aas een groot succes was, richtte Ruth de coöperatie op. Ze maakte Babe Wishnell voorzitter van het bestuur, maar hield kantoor op Fort Niles, waar iedereen zich in kon vinden. Ze koos met zorg een raad van bestuur, die ze samenstelde uit de verstandigste vissers van Fort Niles en Courne Haven. Iedereen die lid werd van de Skillet County Cooperative kreeg speciale aanbiedingen voor aas en kon zijn vangst altijd aan Ruth Wishnell-Thomas aan de haven van Fort Niles verkopen. Ze nam Webster Pommeroy in dienst om alles te wegen. Hij was zo simpel dat niemand het in zijn hoofd zou halen hem van oplichterij te beschuldigen. Ze vroeg haar vader de dagprijzen vast te stellen, die hij na veel telefonisch gesjacher met handelaren tot in Manhattan bepaalde. Ze nam een onpartijdige werknemer aan - een verstandige jongeman uit Freeport - als opzichter van het depot dat ze had laten bouwen om de kreeften op te slaan voordat ze naar Rockland konden worden vervoerd.
Iedereen die zich aansloot, had daar meteen voordeel van en het scheelde iedereen weken tijd, die ze vroeger kwijt waren aan het vervoer van hun eigen vangst naar Rockland. Aanvankelijk was er natuurlijk de nodige tegenwerking. Ruths vader kreeg een paar keer een steen door de ruit, Ruth werd op straat door sommigen vijandig aangekeken en er dreigde zelfs iemand het Natuurhistorisch Museum in brand te steken. Angus Addams sprak twee jaar niet tegen Ruth en haar vader, maar uiteindelijk sloot hij zich ook aan. Tenslotte waren de eilandbewoners volgers, en als de leiders eenmaal meededen was het niet moeilijk meer om leden te werven. Het systeem werkte. Iedereen had er iets aan. Mevrouw Pommeroy deed al het administratieve werk op het kantoor van de Skillet Co-op. Daar was ze goed in, want ze was ordelijk en geduldig. Ze was ook goed in het kalmeren van de vissers als ze te opgewonden of te achterdochtig werden of te graag tegen elkaar op wilden concurreren. Als er een visser met een kwaaie kop het kantoor kwam binnenstormen en schreeuwde dat Ruth hem geld uit de zakken klopte of dat iemand zijn fuiken saboteerde, kwam hij altijd kalm en tevreden weer naar buiten en bovendien was zijn haar dan niet zelden keurig geknipt.
Ruths man en haar vader verdienden een vermogen nu ze samen visten. Owney werkte twee jaar als hulpje voor Stan; toen kocht hij zelf een boot (van polyester, de eerste kunststof boot op het eiland; daar had Ruth hem toe overgehaald), maar hij en Stan deelden nog steeds hun winst met elkaar. Stan Thomas en Owney Wishnell waren een verbijsterend span. Het leken wel tovenaars. De dag was gewoon te kort om alle kreeften op te halen die zij samen vingen. Owney was een begaafd kreeftvisser, een natuurtalent. Elke middag als hij thuiskwam, bij Ruth, straalde hij alsof hij zacht zoemde van tevredenheid en voldoening om zijn succes. Hij kwam gelukkig en trots thuis en wilde dan meteen met Ruth naar bed om als een beest met haar tekeer te gaan, en dat vond zij uiterst aangenaam.
Ruth zelfwas ook tevreden. Ze straalde van voldoening en trots. Alles ging precies zoals ze wilde. Ruth hield van haar man en haar zoontje, maar vooral van haar bedrijf. Ze hield van haar depot en haar groothandel en ze was zeer met zichzelf ingenomen dat ze de coöperatie van de grond had gekregen en al die grote sterke vissers ervan had overtuigd dat ze mee moesten doen. Al die kerels die vroeger geen goed woord voor elkaar overhadden! Ze kon hun iets aanbieden wal zo slim en efficiënt in elkaar zat dat zelfs zij de voordelen ervan inzagen. En de zaken liepen geweldig. Ruth dacht er al over in de havens van beide eilanden benzinepompen te installeren. Dat was een grote investering, maar die had je er zo uit. En ze kon het zich veroorloven. Ze verdiende enorm veel geld. Daar was ze ook trots op. Ze vroeg zich wel eens, niet zonder een behoorlijke dosis zelfvoldaanheid, af wat er toch van al haar paardlievende klasgenootjes van die belachelijke school in Delaware terecht zou zijn gekomen. Die waren waarschijnlijk nu zowat afgestudeerd en stonden op het punt zich te verloven met een of ander verwend jongetje. Wie weet? En wat maakte het haar uit?
Ruth was vooral trots als ze aan haar moeder en de familie Ellis dacht, die zo hun best hadden gedaan haar van dit eiland af te krijgen. Zij hadden altijd bij hoog en bij laag beweerd dat Ruth geen toekomst op Fort Niles had, en nu was zij zelf de toekomst van het eiland geworden! Ja, ze was heel tevreden.
Begin winter 1982, toen Ruth vierentwintig was en David een rustig jongetje van vijf dat het erg druk had met de zorg niet door de enorme Eddie van Opal en Robin Pommeroy te worden verpletterd, werd ze opnieuw zwanger.
'We zullen moeten verhuizen,' zei Ruth tegen haar man toen ze zeker wist dat ze zwanger was. 'En ik wil niet in zo'n krot bij de haven wonen. Ik ben die eeuwige kou zat. We laten zelf een huis bouwen. Een behoorlijk huis. Een groot huis.'
Ze wist precies waar dat huis moest komen te staan. Ze wilde op Ellis Hill wonen, dicht bij het hoogste punt van het eiland, boven de steengroeven, waar ze kon uitkijken over het Worthy Channel en Courne Haven. Ze wilde een indrukwekkend huis en daar schaamde ze zich niet voor. Ze wilde een mooi uitzicht en het prestige dat daarbij hoorde. De grond was natuurlijk van de oude heer Ellis. Hij bezat zowat alle goede grond op Fort Niles, dus als Ruth daar echt wilde gaan bouwen, zou ze met hem moeten gaan praten. En ze wilde het echt. Naarmate haar zwangerschap vorderde, begon het appartement steeds kleiner te lijken en kreeg Ruth steeds meer behoefte aan haar nieuwe huis.
En daarom reed Ruth Wishnell-Thomas, zeven maanden zwanger, met haar zoontje op een middag in juni 1982 in de truck van haar vader over Ellis Road, op weg naar de langverwachte ontmoeting met de heer Lanford Ellis.
Lanford Ellis was dat jaar precies een eeuw oud. Robuust en gezond kon men hem nauwelijks noemen. Hij woonde helemaal alleen in Ellis House, dat massieve zwartgranieten gebouw dat wel een mausoleum leek. Hij was in geen zes jaar van Fort Niles afgeweest. Hij bracht zijn dagen bij de open haard in zijn slaapkamer door met een plaid over zijn benen, in de stoel die nog van zijn vader, dr. Jules Ellis, was geweest.
Iedere ochtend zette Cal Cooley een kaarttafeltje naast zijn stoel en bracht hem zijn postzegelalbums, een sterke lamp en een sterk vergrootglas. Sommige van de zegels in de albums waren heel oud en kostbaar en waren nog door dr. Jules Ellis aangekocht. Iedere ochtend maakte Cal het vuur in de haard aan, ongeacht het jaargetijde, want de oude heer Ellis had het altijd koud. Daar zat hij ook op de dag dat Cal Cooley Ruth binnenliet.
'Dag, meneer Ellis,' zei ze. 'Fijn om u weer te zien.'
Cal wees Ruth een pluchen stoel aan, pookte het vuur wat op en ging de kamer weer uit. Ruth nam haar zoontje op schoot, wat niet meeviel, want daar was niet veel plaats meer. Ze keek naar de oude man. Ze kon haast niet geloven dat hij leefde. Hij leek wel dood. Zijn ogen waren gesloten. Zijn handen waren blauw.
'Kleindochter!' zei meneer Ellis. Zijn ogen knipten open, grotesk vergroot door de enorme, insectachtige bril.
Ruths zoon, die toch niet bang was uitgevallen, schrok. Ruth haalde een lolly uit haar tas, haalde het papiertje eraf en stak hem in Davids mond. Suiker om hem zoet te houden. Ze begreep niet meer waarom ze haar zoon had meegenomen naar dit spook. Dat was misschien een vergissing geweest, maar ze was nu eenmaal gewend David overal mee naartoe te nemen. Hij was altijd zo rustig en hij klaagde nooit. Ze had beter moeten nadenken. Maar goed, nu was het te laat.
'Je zou donderdag komen eten, Ruth,' zei de oude man.
'Donderdag?'
'Een donderdag in juli 1976.' Hij grijnsde slim.
'Ik had het te druk,' zei Ruth met een ontwapenende glimlach, tenminste, dat hoopte ze.
'Je hebt je haar laten afknippen, kind.'
'Inderdaad.'
'Je bent zwaarder geworden.' Zijn hoofd ging de hele tijd zachtjes op en neer.
'Ja, maar daar heb ik ook een goede reden voor. Ik verwacht mijn tweede kind.'
'Je hebt me je eerste nog niet eens voorgesteld.'
'Meneer Ellis, dit is David. David Thomas Wishnell.'
'Prettig kennis met je te maken, jongeman.' De heer Ellis stak Ruths zoontje een bevende hand toe. David kroop in doodsangst tegen zijn moeder aan. De lolly viel uit zijn open mond. Ruth raapte hem op en stopte hem er weer in. De heer Ellis trok zijn hand terug.
'Ik wilde een stuk grond van u kopen,' zei Ruth. Wat ze werkelijk wilde, was dit onderhoud zo snel mogelijk achter de rug hebben. 'Mijn man en ik willen graag een huis op Ellis Hill laten bouwen, hier vlakbij. Ik kan u een redelijk bedrag bieden...'
Ruth maakte haar zin niet af, want ze schrok. De oude heer Ellis kreeg plotseling een hoestbui en het klonk alsof hij ademnood had. Hij stikte zowat en werd helemaal paars. Ze wist niet wat ze moest doen. Moest ze Cal Cooley roepen? Er schoot een snelle, berekenende gedachte door haar hoofd: Lanford Ellis mocht niet doodgaan voordat de transactie geregeld was.
'Meneer Ellis?' zei ze en ze wilde opstaan.
De bevende arm werd weer uitgestrekt om haar weg te wuiven. 'Ga zitten,' zei hij. Hij haalde diep adem en begon weer te hoesten. Nee, besefte Ruth opeens, hij hoestte niet. Hij lachte. Wat afgrijselijk.
Eindelijk hield hij op en wreef de tranen uit zijn ogen. Hij schudde zijn oude schildpaddenkopje. Hij zei: 'Je bent in elk geval niet bang meer voor me, Ruth.'
'Ik ben nooit bang voor u geweest.'
'Jawel. Je was als de dood.' Een klein wit kloddertje spuug viel van zijn lippen op een van zijn postzegelalbums. 'Maar nu niet meer. Dat doet me plezier. Ik moet zeggen, Ruth, dat ik heel tevreden over je ben. Ik ben trots op alles wat je hier op Fort Niles hebt bereikt. Ik heb je ontwikkeling altijd met grote belangstelling gevolgd.'
Die laatste woorden sprak hij zeer precieus uit.
'O, eh, dank u wel,' zei Ruth. Het gesprek nam nu wel een heel vreemde wending, ik weet wel dat het nooit uw bedoeling was dat ik hier op Fort Niles zou blijven...'
'O jawel, dat was precies mijn bedoeling.'
Ruth keek hem strak aan.
ik heb altijd gehoopt dat je hier zou blijven en deze eilanden eens wat zou organiseren. Ze wat gezond verstand bijbrengen. En dat heb je ook gedaan, Ruth. Wat kijk je verbaasd?'
Ze was ook verbaasd. Maar eigenlijk ook weer niet. Haar gedachten gingen terug naar vroeger.
Haar gedachten minderden vaart, zochten zorgvuldig naar een verklaring, stonden stil bij bepaalde details in haar leven. Ze herinnerde zich bepaalde gesprekken, vroegere ontmoetingen met meneer Ellis. Wat had hij eigenlijk precies van haar verwacht? Wat waren zijn plannen met haar geweest toen ze van school kwam? Dat had hij haar nooit verteld.
'Ik had altijd begrepen dat u wilde dat ik hier wegging, dat ik ging studeren.' Haar stem klonk rustig in de grote kamer. Ze was ook rustig. Ze was nu helemaal met haar aandacht bij het gesprek.
'Maar dat heb ik toch nooit gezegd, Ruth. Heb ik het ooit over studeren gehad? Heb ik ooit gezegd dat je ergens anders moest gaan wonen?'
Hij had gelijk, besefte ze nu, dat had hij nooit gezegd. Dat had Vera gezegd, en haar moeder, en Cal Cooley. Zelfs dominee Wishnell had het gezegd. Maar meneer Ellis nooit. Wat een interessante gedachte.
'Nu we toch zo openhartig met elkaar praten,' zei Ruth,'ik zou wel eens willen weten waarom ik naar die school in Delaware moest.'
'Het was een uitstekende school, en ik verwachtte wel dat je het er vreselijk zou vinden.'
Ze wachtte, maar hij ging er niet verder op door.
'Tja,' zei ze,'dat verklaart alles. Dank u.'
Hij slaakte een schorre zucht. 'Je intelligentie en je koppigheid in aanmerking genomen dacht ik dat ik met die school twee vliegen in één klap zou slaan. Je leerde er iets en je wilde naar Fort Niles terug. Kom, Ruth, dat hoef ik je toch niet allemaal uit te leggen.'
Ruth knikte. Het verklaarde inderdaad alles.
'Ben je kwaad op me, Ruth?'
Ze haalde haar schouders op. Vreemd genoeg was ze niet kwaad. Nou, mooi, dacht ze. Hij had dus haar hele leven gemanipuleerd. Hij had altijd het leven gemanipuleerd van iedereen die hij in zijn macht had. Daar keek ze eigenlijk niet zo van op; het was eigenlijk zelfs wel verheffend. En dan, wat dan nog? Ruth kwam snel tot die conclusie, zonder zich erover op te winden. Ze vond het prettig dat ze nu eindelijk wist wat er al die jaren precies was gebeurd. Er komt soms een moment in je leven dat je alles ineens begrijpt, en dit was zo'n moment in het leven van Ruth Wishnell-Thomas.
Meneer Ellis verhief zijn stem weer. 'Je had geen betere man kunnen uitkiezen, Ruth.'
'Nou, nou,' zei ze. 'Nog meer verrassingen. Ja, wat vindt u ervan?' 'Een Wishnell en een Thomas? Ik vind het geweldig. Je hebt een dynastie gesticht, jongedame.'
'O ja?'
'Ja. En mijn vader zou buitengewoon tevreden zijn geweest als hij had kunnen zien wat jij hier de laatste jaren met die coöperatie hebt bereikt, Ruth. Van de plaatselijke bevolking had niemand anders dat voor elkaar kunnen krijgen.'
'Niemand van de plaatselijke bevolking had er ook het kapitaal voor, meneer Ellis.'
'Maar jij was doortastend genoeg om je dat kapitaal te verschaffen. En je hebt het goed besteed. Mijn vader zou trots en blij zijn geweest als hij het succes van jouw bedrijf had mogen meemaken. Hij maakte zich altijd zorgen over de toekomst van deze eilanden, waar hij zoveel van hield. Net als ik. Net als de hele familie Ellis. En met alle investeringen die mijn familie in deze eilanden heeft gedaan, had ik niet graag gezien dat Fort Niles en Courne Haven afzakten omdat ze geen waardig leider hadden.'
'Ik zal u eens iets zeggen, meneer Ellis,' zei Ruth, en om de een of andere reden moest ze haars ondanks glimlachen. 'Het was nooit mijn bedoeling uw familie eer aan te doen. Geloof me. Ik heb de familie Ellis nooit willen dienen.'
'Maar toch.'
'Ach ja.' Ruth voelde zich wonderlijk licht - en vol begrip. 'Maar toch.'
'Je kwam voor zaken.'
inderdaad.'
'En je hebt wat geld.'
inderdaad.'
'En je wilt dat ik je een stuk grond verkoop.'
Ruth aarzelde.
'Nee-ee,' zei ze en ze rekte het woord lang uit. 'Zo zit het niet precies. Ik wil niet dat u me een stuk grond verkoopt. Ik wil dat u het me geeft.'
Nu was het de beurt van de heer Ellis om verbaasd te kijken.Ruth hield haar hoofd schuin en beantwoordde zijn blik.
'Ja?' zei ze. 'Begrijpt u wat ik bedoel?'
Hij gaf geen antwoord. Ze gunde hem de tijd om tot zich te laten doordringen wat ze had gezegd en begon toen geduldig uit te leggen: 'Uw familie is de mijne veel verschuldigd. Het is niet meer dan eerlijk dat uw familie de mijne enigszins schadeloos stelt voor het leven van mijn moeder en mijn grootmoeder. En ook voor mijn leven. Dat begrijpt u toch wel?'
Ruth was ingenomen met die term - schadeloos stellen. Dat was de juiste term.
Daar dacht de heer Ellis even over na. Toen zei hij: 'Je dreigt toch niet met juridische stappen, juffertje Thomas?'
'Mevrouw Wishnell-Thomas,' verbeterde Ruth. 'En nee, natuurlijk niet. Ik dreig helemaal nergens mee.'
'Dat zou ik ook denken.'
'Ik probeer u alleen uit te leggen dat hier voor u een kans ligt, meneer Ellis, om iets van het onrecht recht te zetten dat uw familie de mijne in de loop der jaren heeft aangedaan.'
De heer Ellis gaf geen antwoord.
'Als u ooit behoefte hebt gehad aan een wat schoner geweten, dan ligt hier uw kans.'
De oude Ellis gaf nog steeds geen antwoord.
'Ik hoef het u toch niet helemaal voor te kauwen, meneer Ellis?'
'Nee,' zei hij. Hij zuchtte opnieuw, zette zijn bril af en borg hem op. 'Dat zou niet nodig moeten zijn.'
'Dus u begrijpt het?'
Hij knikte één keer en keek in het vuur.
'Mooi zo,' zei Ruth.
Ze zwegen. David was in slaap gevallen en zijn lijfje maakte een warme, vochtige plek op het lichaam van Ruth. Hij was zwaar. Toch had Ruth geen last van hem. Ze vond dit korte, openhartige gesprek met de oude heer Ellis belangrijk en juist. En waar. Het was heel goed gegaan. Schadeloos stellen. Ja. Dat werd tijd. Ze voelde zich volkomen in haar recht.Ruth keek naar de heer Ellis, die in het vuur keek. Ze was niet kwaad en niet verdrietig. Hij leek dat evenmin. Ze koesterde geen wrok tegen hem. Mooi vuur trouwens, dacht ze. Het was wat ongewoon, maar niet onaangenaam, zo'n groot, kerstmisachtig vuur midden in juni. Met die dichte gordijnen en de geur van brandend hout in de kamer merkte je trouwens helemaal niet hoe zonnig het buiten was. Het was een prachtige haard, een sieraad voor de kamer. Hij was van zwaar, donker hout - misschien wel mahoniehout - bewerkt met nimfen, druiven en dolfijnen. De schouw was van groenachtig marmer. Ruth bewonderde een tijdlang het vakmanschap waarmee dat alles was gemaakt.
'En doet u het huis er maar bij,' zei ze ten slotte.
'Natuurlijk,' zei de heer Ellis. Zijn handen omklemden het kaarttafeltje dat voor hem stond. Zijn handen waren papierachtig en vol ouderdomsvlekken, maar ze trilden niet meer.
'Goed.'
'Uitstekend.'
'Dus u begrijpt me?' 'Ja.'
'En weet u wat dat allemaal betekent, meneer Ellis? Dat u weg moet van Fort Niles.' Dat zei Ruth niet onvriendelijk. Ze had alleen gelijk. 'U en Cal moeten nu maar weer eens terug naar Concord. Vindt u ook niet?'
Hij knikte. Hij keek nog steeds in het vuur. Hij zei: 'Als het weer goed genoeg is om terug te gaan met de Stonecutter...'
'O, er is geen haast bij. U hoeft niet meteen weg. Maar ik wil niet dat u in dit huis sterft, begrijpt u? En ik wil ook niet dat u op dit eiland sterft. Dat zou niet gepast zijn en het zou iedereen veel te veel uit zijn doen brengen. En ik heb geen zin om dat allemaal weer te regelen. Dus u moet wel weg. En er is niet direct haast bij. Maar ergens in de loop van de komende weken zorgen we dat alles wordt ingepakt en dat u hier weg kunt. Dat zal waarschijnlijk niet al te veel ongerief voor u met zich meebrengen.'
'Cooley kan dat allemaal wel regelen.' 'Natuurlijk,' zei Ruth. Ze glimlachte. 'Dat lijkt me echt een karweitje voor Cal.'
Ze zaten nog lang zwijgend bij elkaar. Het vuur knetterde en flakkerde. De oude Ellis pakte zijn bril en zette hem weer op zijn neus. Hij keek naar Ruth.
'Je zoontje heeft slaap,' zei hij.
'Ik denk dat hij al in slaap is gevallen. Ik moest maar eens met hem naar huis, naar zijn vader. Hij vindt het fijn zijn vader 's middags te zien. Hij wacht altijd op hem als hij thuiskomt.'
'Het is een mooi kind.'
'Dat vinden wij ook. We houden van hem.'
'Natuurlijk. Hij is jullie zoon.'
Ruth ging rechter op zitten. Toen zei ze: 'Ik moest maar weer eens naar de haven, meneer Ellis.'
'Blijf je geen kopje thee drinken?'
'Nee. Maar we hebben toch een overeenkomst?'
'Ik ben reusachtig trots op je, Ruth.'
'Ach.' Ze glimlachte breed en maakte een ironisch gebaartje met haar linkerhand. 'Dat hoort allemaal bij de service, meneer Ellis.'
Met enige moeite kwam Ruth uit de diepe stoel, nog steeds met David in haar armen. Haar zoon maakte een protestgeluidje en ze verplaatste zijn gewicht; ze zocht een manier om hem vast te houden die voor allebei prettig was. Nu haar zwangerschap zo vergevorderd was, zou ze eigenlijk niet meer met hem moeten rondsjouwen, maar ze vond het fijn. Ze droeg David graag, ze wist dat het nog maar een paar jaar zou duren voordat hij er te groot en te onafhankelijk voor zou zijn. Ruth streek zijn blonde haar glad en pakte haar canvas tas vol lekkers voor David en papieren van de coöperatie voor zichzelf. Ze was al op weg naar de deur toen ze zich opeens bedacht.Ze draaide zich om, ze wilde een vermoeden bevestigd zien. Ze keek naar de oude Ellis, en ja - hij grijnsde van oor tot oor, precies zoals ze had verwacht. Hij probeerde zijn grijns niet voor haar te verbergen. Integendeel, hij liet hem nog breder worden. Toen ze dat zag, voelde Ruth opeens een plotselinge, onverklaarbare genegenheid voor de oude man. Ze ging niet weg. Nog niet. Ze liep naar zijn stoel, boog zich voorover - moeizaam door het gewicht van haar zoontje en door haar zwangerschap - en gaf de oude tiran een zoen op zijn voorhoofd.woord van dank
Ik ben veel dank verschuldigd aan de New York Public Library, waar ik gebruik heb mogen maken van het heiligdom dat bekendstaat als de Allen Room. Ook wil ik mijn waardering uitspreken voor de medewerkers van de Vinalhaven Historica! Society, die me hebben geholpen de weg te vinden in de bijzondere geschiedenis van dat eiland. Ik heb voor dit project veel boeken geraadpleegd, maar ik heb het meeste gehad aan The Lobster Gangs of Maine, Lobstering and the Maine Coast, Perils of the Sea, Fish Scales and Stone Chips, de verzamelde werken van Edwin Mitchell, het nooit gepubliceerde, maar grondige werk Tales of Matinicus lsland en een verontrustend boek uit 1943, getiteld Shipwreck Survivors. A Medical Study.
Verder wil ik Wade Schuman bedanken omdat hij het idee heeft aangedragen, Sarah Chalfant omdat ze me steeds heeft aangemoedigd, Dawn Seferian omdat ze het idee heeft opgepakt, Janet Silver omdat ze heeft gezorgd dat het werd uitgevoerd en Frances Apt omdat ze op de uitvoering heeft toegezien. Verder ben ik de bewoners van Matinicus lsland, Vinalhaven lsland en Long lsland dankbaar omdat ze me in hun huis hebben toegelaten en me op hun boten hebben meegenomen. Mijn erkentelijkheid gaat met name uit naar Ed en Nan Mitchell, Barbara en David Ramsey, Ira Warren, Stan MacVane, Bunky MacVane, Donny MacVane, Katie Murphy, Randy Woon, Patti Rich, Earl Johnson, Andy Creelman, Harold Poole, Paula Hopkins, Larry Ames, Beba Rosen, John Beekman en de legendarische mevrouw Bunny Beekman. En jij, papa, bedankt dat je naar de U. van M. bent geweest en je vrienden na al die jaren niet bent vergeten. En John Flodgman, bedankt dat je je vrij hebt willen maken om me
met de laatste loodjes te helpen. En dank je wel, Deborah Luepnitz, dat je me van de eerste tot de laatste kreeft hebt bijgestaan. En God zegene de Fat Kids.