7
Commissaris van Politie Julius Enderby poetste zijn bril met buitengewone zorg en zette hem op. Baley dacht: Een goede truc. Het houdt je bezig terwijl je bedenkt wat je zult zeggen en het kost geen geld zoals het aansteken van een pijp.
En omdat de gedachte bij hem op was gekomen pakte hij zijn pijp uit zijn zak en tastte in zijn krappe tabaksvoorraad. Tabak was een van de weinige luxe-gewassen die nog op Aarde verbouwd werden en daar kwam zienderogen een eind aan. In Baley's leven waren de prijzen steeds omhoog gegaan, nooit omlaag; de rantsoenen omlaag, nooit omhoog. Enderby, bril op de neus, tastte naar een schakelaar aan de zijkant van zijn bureau en knipte een ogenblik de eenrichtingsdoorzichtigheid van zijn deur aan. 'Tussen twee haakjes, waar is hij nu?'
'Hij zei me dat hij het Bureau wilde bezichtigen en ik heb Jack Tobin de honneurs laten waarnemen.' Baley stak zijn pijp aan en sloot het smoorklepje zorgvuldig. De Commissaris deed, zoals de meeste onthouders, wat kleinzielig over tabaksrook.
'Ik hoop dat je hem niet verteld hebt dat Daneel een robot is.'
'Natuurlijk niet.'
De Commissaris ontspande zich niet. Een van zijn handen bleef doelloos bezig met de automatische kalender op zijn bureau.
'Hoe gaat het ermee?' vroeg hij, zonder Baley aan te kijken.
'Nogal rot.'
'Dat spijt me, Lije.'
Vastberaden zei Baley: 'U had me kunnen waarschuwen dat hij er helemaal menselijk uitzag.'
Verrast keek de Commissaris op. 'Heb ik dat niet gedaan?' Toen plotseling geprikkeld: 'Verdomme, je had het kunnen weten. Ik zou je toch niet gevraagd hebben om hem bij jou thuis te laten logeren als hij eruit zag zoals R. Sammy? Wel?'
'Dat weet ik, Commissaris, maar ik had nog nooit zo'n robot gezien en u wel. Ik wist zelfs niet dat zulke dingen mogelijk waren. Ik zou willen dat u me dat even gezegd had, meer niet.'
'Kijk, Lije, het spijt me. Ik had het je moeten zeggen. Je hebt gelijk. Dit werk, dit hele zaakje, werkt me alleen zo op de zenuwen dat ik de helft van de tijd mensen zonder aanleiding zit af te snauwen. Hij, ik bedoel dat Daneel-ding, is een robot van een nieuw type. Het zit nog in het experimentele stadium.'
'Dat heeft hij mij zelf uitgelegd.'
'Oh. Wel, dat is dan dat.'
Baley spande zich iets. Nu kwam het. Terloops zei hij, de pijp tussen de tanden geklemd: 'R. Daneel heeft een tochtje naar Kosmik voor me gearrangeerd.'
'Naar Kosmik!' De Commissaris keek hem plotseling verontwaardigd aan.
'Ja. Het is de logische volgende stap, Commissaris. Ik zou het toneel van de misdaad graag zien, een paar vragen stellen.'
Enderby schudde gedecideerd zijn hoofd. 'Ik geloof niet dat dat een goed idee is, Lije. We hebben rondgekeken. Ik betwijfel of het nog wat nieuws zal opleveren. En het zijn vreemde mensen. Geen katjes om zonder handschoenen aan te pakken. Jij hebt daar geen ervaring mee.'
Hij drukte een mollige hand tegen zijn voorhoofd en voegde er, met een onverwachte heftigheid, aan toe: 'Ik haat ze.'
Baley legde een vijandige uitdrukking in zijn stem. 'Verdomme, de robot is hier gekomen en ik moet daarheen. Het is al ellendig genoeg om met een robot te moeten concurreren. Laat staan als hij het grootste beginkapitaal heeft. Maar natuurlijk, als u vindt dat ik de bekwaamheid mis voor dit onderzoek, Commissaris...'
'Dat is het niet, Lije. Het gaat niet om jou, het gaat om de Kosmieten. Je weet niet hoe die zijn.'
Baley fronste zwaarder. 'Goed, Commissaris, als u dan eens met mij mee zou gaan.' Zijn rechterhand lag op zijn knie en twee van zijn vingers kruisten zich automatisch toen hij dat zei.
De Commissaris zette grote ogen op. 'Nee, Lije, ik ga daar niet heen. Vraag dat niet van me.' Hij deed zichtbare pogingen, scheen het, zijn op hol geslagen woorden weer onder bedwang te krijgen. Met een weinig overtuigende glimlach zei hij rustiger: 'Veel werk hier, weet je. Ik ben dagen achter.'
Nadenkend bekeek Baley hem. 'Zal ik u dan wat zeggen? Waarom komt u er later niet per trimensie bij? Een poosje maar, begrijpt u? Voor het geval ik hulp nodig heb.'
'Ja. Ja, ik geloof dat ik dat wel kon doen.' Het klonk niet geestdriftig.
'Goed.' Baley keek naar de muurklok, knikte en stond op. 'Ik zal in contact met u blijven.'
Baley keek om toen hij het kantoor uitging, de deur nog even openhoudend. Hij zag dat het hoofd van de Commissaris voorover zakte naar de holte van een elleboog die op het bureau rustte. De rechercheur kon bijna zweren dat hij een snik hoorde.
Jehoshaphat! dacht hij, helemaal geschokt.
Hij hield stil in de gemeenschappelijke zaal en ging zitten op de hoek van een bureau dat in de buurt stond; zonder notitie te nemen van de bezitter, die opkeek, een terloopse groet mompelde en weer aan het werk ging.
Hij maakte het smoorklepje van zijn pijp los en blies erin.
De pijp zelf keerde hij om boven de kleine asruimte in het bureau en hij liet de poederige, witte tabaksas verdwijnen.Spijtig keek hij naar de lege pijp, zette het klepje weer vast en stopte hem weg. Weer een pijpvol tabak voor altijd de lucht in!
Hij ging nog eens na wat er zojuist was voorgevallen. Enerzijds had Enderby hem niet verbaasd. Hij had verzet verwacht tegen elke poging van zijn kant om Kosmik in te gaan. Hij had de Commissaris vaak genoeg horen praten over de moeilijkheden bij het omgaan met Kosmieten, over hoe gevaarlijk het was anderen dan ervaren onderhandelaars ook maar iets met hen van doen te laten hebben, zelfs al ging het om kleinigheden.
Hij had echter niet verwacht dat de Commissaris zo gemakkelijk toe zou geven. Hij had op zijn minst verwacht dat Enderby erop zou hebben aangedrongen met hem mee te gaan. De druk van ander werk had geen betekenis naast het belang van dit probleem.
En dat was niet wat Baley wilde. Hij wilde precies wat hij gekregen had. Hij wilde de Commissaris per trimensionele personificatie aanwezig hebben zodat hij vanaf een veilig punt getuige zou kunnen zijn van de gebeurtenissen.
Veiligheid was het sleutelwoord. Baley zou een getuige nodig hebben die niet onmiddellijk uit de weg geruimd kon worden. Zo veel had hij als een minimale garantie voor zijn eigen veiligheid nodig.
De Commissaris had daar onmiddellijk mee ingestemd. Baley herinnerde zich de snik bij het afscheid, of wat op een snik leek, en dacht: Jehoshaphat, het is de man totaal boven het hoofd gegroeid.
Een opgewekte, slecht articulerende stem klonk precies bij Baley's schouder en Baley sprong op.
'Wat moet jij nou weer, voor de duivel?' vroeg hij woest. De glimlach op R. Sammy's gezicht bleef idioot gefixeerd. 'Jack zegt dat ik je zeggen moet dat Daneel klaar is, Lije.' 'Goed. Opgedonderd dan.'
Hij fronste tegen de rug van de zich verwijderende robot. Niets was zo irritant als om dat onhandige metalen uitvindsel altijd ongeneerd je voornaam te horen gebruiken. Hij had erover geklaagd toen R. Sammy pas was gekomen en de Commissaris had zijn schouders opgehaald en gezegd: 'Je kunt geen twee dingen tegelijk hebben, Lije. Het publiek staat erop dat Stads-robots met een sterk vriendschapscircuit worden gebouwd. Goed dan. Hij voelt zich tot je aangetrokken. Hij noemt je bij de vriendelijkste naam die hij kent.'
Vriendschapscircuit! Geen enkele robot die gebouwd werd, het gaf niet welk type, kon een menselijk wezen kwetsen. Dat was de Eerste Wet van de Robotiek: 'Een robot mag een menselijk wezen niet kwetsen, of, door nalatigheid, toestaan dat een menselijk wezen kwaad overkomt.'
Geen positronisch brein werd ooit gebouwd zonder dat dit bevel zo diep in zijn elementaire circuits werd gedreven dat een mogelijke storing het buiten werking zou kunnen stellen. Er was geen behoefte aan gespecialiseerde vriendschapscircuits.
Toch had de Commissaris gelijk. Het wantrouwen van de Aardemensen jegens robots was tamelijk irrationeel en vriendschapscircuits moesten worden opgenomen, net zoals alle robots moesten glimlachen. Op Aarde, in elk geval.
R. Daneel glimlachte nooit.
Zuchtend stond Baley op. Hij dacht: Kosmik, volgende halte - of, misschien, eindstation!
De politiemacht van de Stad kon, evenals bepaalde hoge autoriteiten, gebruik maken van patrouillewagens via de gangen van de Stad en zelfs via de oude ondergrondse autowegen die niet toegankelijk waren voor voetgangersverkeer. Er waren eeuwige verzoeken van de kant van de Liberalen om deze autowegen te veranderen in speelplaatsen voor kinderen, in nieuwe winkelcentra, of in vertakkingen van snelwegen of buurtwegen.
Maar de krachtige pleidooien voor 'Publieke veiligheid!' bleven het winnen. In geval van branden die te groot waren om met de plaatselijke installaties aan te kunnen, in geval van een massaal uitvallen van energieleidingen of ventilatoren, vooral in geval van ernstige onlusten, moest er een manier zijn waarop de Stad haar krachten snel op het getroffen punt kon mobiliseren. Een alternatief voor de autowegen bestond niet en kon niet bestaan.
Eerder in zijn leven had Baley al verschillende keren over een autoweg gereden, maar de onfatsoenlijke leegte van de weg drukte hem altijd terneer. De weg leek een miljoen kilometer verwijderd van de warme, levende hartslag van de Stad; strekte zich voor zijn ogen uit als een holle, blinde worm toen hij bij de instrumenten van de patrouillewagen zat; bood voortdurend uitzicht op nieuwe uitgestrektheden als hij zich om deze of gene zachte kromming bewoog. Achter hem, wist hij zonder om te kijken, was nog een blinde en holle worm die voortdurend nauwer werd en zich sloot. De autoweg was goed verlicht, maar verlichting van stilte en leegte was zinloos.
R. Daneel deed niets om de stilte te verbreken of de leegte op te vullen. Hij keek recht voor zich uit, even weinig onder de indruk van de lege autoweg als van de uitpuilende snelweg.
In één galmend ogenblik, begeleid door een wilde jank van de sirene van de patrouillewagen, schoten ze uit de autoweg te voorschijn en draaiden geleidelijk in de voertuigweg langs een Stadsgang.
De voertuigweggetjes werden nog steeds welbewust aangegeven langs elke belangrijke gang uit eerbied voor een rudimentair stukje verleden. Er waren geen voertuigen meer, afgezien van patrouillewagens, brandweerauto's en onderhoudstrucks, en voetgangers maakten zelfbewust gebruik van de weggetjes. Zij stoven in een verontwaardigde haast uiteen bij de komst van Baley's gillende wagen.
Zelf haalde Baley vrijer adem toen het lawaai rond hem aanzwol, maar het was maar even. Binnen tweehonderd meter draaiden ze de gedempte gangen in die naar de Toegang van Kosmik voerden.
Ze werden verwacht. De wachten kenden R. Daneel kennelijk van gezicht en, hoewel zelf menselijk, knikten ze hem toe zonder de minste verlegenheid.
Een van hen ging naar Baley toe en begroette hem met volmaakte, zij het kille, millitaire hoffelijkheid. Hij was lang en ernstig, hoewel niet het volmaakte voorbeeld van een Kosmitisch voorkomen dat R. Daneel was.
Hij zei: 'Uw legitimatiebewijs alstublieft, meneer.'
Dit werd snel maar grondig geïnspecteerd. Baley merkte op dat de wacht vleeskleurige handschoenen droeg en een bijna onzichtbaar filter in ieder neusgat had.
De wacht salueerde opnieuw en gaf de kaart terug. Hij zei: 'Er is hier een kleine Mannen-lichamelijk waarvan het ons een genoegen zou doen als u hem gebruikte als u een douche zou willen nemen.'
Het lag Baley op de tong de noodzaak daarvan te ontkennen, maar R. Daneel pakte hem zacht bij een arm toen de wacht terugliep naar zijn plaats.
R. Daneel zei: 'Het is gebruikelijk dat Stadsbewoners een douche nemen, partner Elijah, alvorens Kosmik in te gaan. Ik vertel je dit omdat ik weet dat je er geen behoefte aan hebt om, door gebrek aan informatie hierover, het jou en ons moeilijk te maken. Het is je ook aan te raden aandacht te schenken aan alle kwesties van persoonlijke hygiëne die je raadzaam acht. Er zullen geen faciliteiten voor je zijn binnen Kosmik.'
'Geen faciliteiten!' zei Baley krachtig. 'Maar dat is onmogelijk.'
'Ik bedoel natuurlijk,' zei R. Daneel, 'niet voor gebruik door Stadsbewoners.'
Een duidelijk vijandige verbazing weerspiegelde zich op Baley's gezicht.
R. Daneel zei: 'Ik betreur die situatie, maar het is een kwestie van gewoonte.'
Sprakeloos ging Baley de Lichamelijk binnen. Hij voelde meer dan dat hij zag, dat R. Daneel achter hem aan kwam. Hij dacht: Controleert hij me? Wil hij zeker weten dat ik het Stadsstof van me afspoel?
Een woedend ogenblik lang zwolg hij in de gedachte aan de schok die hij voor Kosmik in petto had. Het scheen hem plotseling van weinig belang toe dat hij wel eens bezig kon zijn een ploffer op zijn eigen borst te richten.
De Lichamelijk was klein, maar handig ingericht en antiseptisch in zijn reinheid. In de lucht was iets scherps. Baley snoof het op en brak er een ogenblik zijn hoofd over. Toen dacht hij: Ozon! Het hok zit vol ultraviolette straling.
Een signaal knipperde een paar keer aan en uit en bleef toen branden. Hij las: 'De bezoeker wordt verzocht zich van al zijn kleding te ontdoen, schoenen inbegrepen, en die in de bak hieronder te deponeren.'
Baley berustte erin. Hij gespte zijn ploffer en plofferriem los en bevestigde die rond zijn naakte middel. Het voelde zwaar en onaangenaam aan.
De bak werd gesloten en de kleren waren verdwenen. Het verlichte signaal ging uit. Een nieuw signaal sprong aan. Hij las: 'De bezoeker wordt verzocht nu aan zijn persoonlijke behoeften te voldoen en dan gebruik te maken van het door de pijl aangegeven stortbad.'
Baley voelde zich als een machineonderdeel dat zijn vorm kreeg op een lopende band met afstandsbediening.
Het eerste wat hij deed nadat hij het douchehokje binnen was gegaan was de waterdichte klep uit zijn plofferholster trekken en die er stevig omheen bevestigen. Hij wist uit veel ervaring dat hij hem nog binnen vijf seconden zou kunnen trekken en gebruiken.
Er was geen knop of haak waar hij zijn ploffer aan kon ophangen. Er was zelfs geen zichtbare douchesproeier. Hij legde hem in een hoek, zo ver mogelijk van de deur van het
hokje.
Nog een signaal flitste aan: *De bezoeker wordt verzocht zijn armen recht opzij te houden en in de centrale cirkel te gaan staan met de voeten in de aangegeven positie.'
Toen hij zijn voeten in de daarvoor bestemde kleine uitsparingen in de vloer plaatste ging het signaal uit. Terwijl hij dat deed werd hij door een stekende, schuimende nevel geraakt vanuit het plafond, de vloer en de vier muren. Hij voelde zelfs water opwellen onder zijn voetzolen. Het duurde een volle minuut, zijn huid werd rood onder de gecombineerde kracht van hitte en druk en zijn longen snakten naar adem in de warme vochtigheid. Er volgde nog een minuut van koele, lage-druknevel en tenslotte een minuut warme lucht die hem droog en opgefrist achterliet.
Hij pakte zijn ploffer en plofferriem op en ontdekte dat die ook droog en warm waren. Hij gespte ze om en stapte net op tijd uit de cel om R. Daneel uit een naastgelegen douchehok te voorschijn te zien komen. Natuurlijk! R. Daneel was dan wel geen Stadsbewoner, hij had toch Stadsstof opgedaan.
Automatisch keek Baley de andere kant op. Toen, bedenkend dat R. Daneels gewoonten tenslotte geen Stadsgewoonten waren, dwong hij zijn onwillige ogen een moment terug. Zijn lippen krulden in een glimlachje. R. Daneels gelijkenis met mensen bleef niet beperkt tot zijn gezicht en zijn handen, maar was met een pijnlijke zorgvuldigheid over zijn hele lichaam aangebracht.
Baley liep verder in de richting die hij voortdurend uit was gegaan sinds hij Lichamelijk was binnengekomen. Zijn kleren lagen netjes gevouwen op hem te wachten. Ze roken warm en schoon.
Een signaal zei: 'De bezoeker wordt verzocht zich weer te kleden en zijn hand in de aangegeven nis te leggen.' Baley deed dat. Hij voelde een duidelijke steek in de muis van zijn middenvinger toen hij zijn hand op het schone, melkachtige oppervlak legde. Hij trok hem haastig terug en zag een bloeddruppel naar buiten komen. Terwijl hij keek stolde de druppel.
Hij schudde hem af en kneep in zijn vinger. Zelfs toen vloeide er al geen bloed meer.
Het was duidelijk, ze waren zijn bloed aan het onderzoeken. Even joeg de angst als naakt door hem heen. Zijn eigen jaarlijkse routineonderzoek door de Bureau-artsen, dat wist hij zeker, was niet met de grondigheid, of misschien de kennis, van deze koude robotfabrikanten uit de Ruimte gebeurd. Hij wist nog niet zo zeker of hij wel zo happig was op een diepgaand onderzoek naar zijn gezondheidstoestand.
De wachttijd viel Baley lang, maar toen het signaal weer oplichtte las hij alleen maar: 'De bezoeker gelieve verder te gaan.'
Baley slaakte een diepe zucht van opluchting. Hij ging verder en liep door een boog. Twee metalen stangen sloten zich voor hem en in de lichtende lucht geschreven waren de woorden: 'De bezoeker wordt gewaarschuwd niet verder te gaan.'
'Wel bliksems...', riep Baley uit, in zijn woede vergetend dat hij nog in Lichamelijk was.
R. Daneels stem was bij zijn oor. 'De snuivers hebben, denk ik, een krachtbron ontdekt. Draag jij je ploffer bij je, Elijah?'
Baley draaide zich snel om, zijn gezicht knalrood. Na twee maal proberen slaagde hij om er krassend uit te brengen: 'Een politieman heeft zijn ploffer altijd bij zich of onder handbereik, zowel in als buiten dienst.'
Het was de eerste keer dat hij echt in een Lichamelijk gesproken had sinds zijn tiende jaar. Dat was in de aanwezigheid van zijn oom Boris geweest en was alleen maar een automatische reactie geweest op het stoten van zijn teen. Oom Boris had hem goed geslagen toen zij thuis waren gekomen en had hem streng onderhouden over de noodzaak van fatsoenlijk gedrag in het openbaar.
R. Daneel zei: 'Een bezoeker mag niet gewapend zijn. Het is onze gewoonte, Elijah. Zelfs jouw Commissaris moet zijn ploffer achterlaten bij al zijn bezoeken.'
Onder nagenoeg alle andere omstandigheden zou Baley zich hebben omgedraaid en zijn weggelopen, weg van Kosmik en weg van die robot. Maar nu brandde hij bijna van begeerte om zijn plan nauwkeurig door te zetten en op die manier zijn wraak zo zoet mogelijk te laten zijn.
Dit, dacht hij, was het discrete medische onderzoek dat in de plaats was gekomen van het meer gedetailleerde onderzoek van vroeger dagen. Hij kon goed, buitengewoon goed, de verontwaardiging en woede begrijpen die tot de Muurrellen van zijn jeugd hadden geleid.
Met zwarte vlekken voor zijn ogen van boosheid gespte Baley zijn plofferriem af. R. Daneel nam die van hem aan en plaatste hem in een nis in de muur. Een dunne metalen plaat gleed ervoor.
'Als jij je duim in dat gaatje drukt,' zei R. Daneel, 'zal alleen jouw duim hem later kunnen openen.'
Baley voelde zich naakt, veel meer nog dan hij zich in de douche gevoeld had. Hij liep voorbij het punt waar de stokken hem zojuist hadden tegengehouden, en, eindelijk, uit de Lichamelijk.
Hij was weer in een gang, maar er was iets vreemds aan. Boven hem had het licht iets dat hem niet vertrouwd was. Hij voelde een zuchtje lucht tegen zijn gezicht en dacht, automatisch, dat een patrouillewagen gepasseerd was.
R. Daneel moest het gevoel van onbehagen op zijn gezicht hebben gelezen. Hij zei: 'In wezen sta je nu in de open lucht, Elijah. Lucht die niet geconditioneerd is.'
Baley voelde zich beroerd. Hoe was het mogelijk dat de Kosmieten zich zulke barre zorgen maakten over een menselijk lichaam, alleen omdat het uit de stad kwam, en dan toch de vuile lucht van het open veld inademden? Hij spande zijn neusvleugels alsof hij zo de binnenkomende lucht beter kon filtreren.
R. Daneel zei: 'Ik denk dat je zult ontdekken dat frisse lucht niet nadelig is voor de menselijke gezondheid.'
'Goed,' zei Baley zwakjes.
De luchtstromen botsten onaangenaam tegen zijn gezicht. Niet dat ze hard waren, maar ze waren grillig. Dat hinderde hem.
Het werd nog erger. De gang kwam uit op iets blauws en toen ze het eind naderden stroomde krachtig, wit licht op hem af. Baley had al eerder zonlicht gezien. Hij was voor een dienstzaak een keer in een Natuurlijk Solarium geweest. Maar daar had beschermend glas hem omsloten en het beeld van de zon was tot een algemene gloed uiteen gevallen. Hier was alles open.
Automatisch keek hij naar de zon en weer weg. Zijn verblinde ogen knipperden en traanden.
Een Kosmiet kwam naar hem toe. Even werd Baley bekropen door een angstig vermoeden.
Maar R. Daneel liep naar voren om de naderbij komende man met een handdruk te groeten. De Kosmiet wendde zich tot Baley en zei: 'Wilt u met mij mee gaan, meneer? Ik ben Dr. Han Fastolfe.'
Binnen de koepels ging het wat beter. Baley's ogen puilden bijna uit zijn hoofd bij het zien van de omvang van de kamers en van de zorgeloze manier waarop de ruimte was ingedeeld, maar hij was dankbaar bij het voelen van geconditioneerde lucht.
Fastolfe ging zitten, sloeg zijn benen over elkaar en zei: 'Ik neem aan dat u de voorkeur geeft aan air-conditioning boven onbelemmerde wind.'
Hij leek heel vriendelijk. Er waren fijne rimpels op zijn voorhoofd en een zekere slapheid van de huid onder zijn ogen en precies onder zijn kin. Zijn haar was dun maar toonde geen tekenen van vergrijzing. Zijn grote oren stonden ver van zijn hoofd, wat hem een humoristisch en lelijk uiterlijk gaf dat Baley op zijn gemak stelde.
Vroeg diezelfde morgen had Baley nog eens naar de foto's van Kosmik gekeken die Enderby had genomen. R. Daneel had zojuist de afspraak met Kosmik geregeld en Baley liet tot zich doordringen dat hij Kosmieten in levenden lijve ging ontmoeten. Op de een of andere manier verschilde dat totaal van het over kilometers draaggolf met hen te spreken zoals hij eerder al bij verschillende gelegenheden gedaan had.
De Kosmieten op de foto's leken, in het algemeen, op die welke geregeld in boek-films vertoond werden: lang, roodharig, ernstig, op een kille manier knap. Zoals R. Daneel Olivaw bijvoorbeeld.
R. Daneel noemde de Kosmieten voor Baley op en toen Baley plotseling wees en verbaasd zei: 'Ben jij dat?' antwoordde R. Daneel, 'Nee, Elijah, dat is mijn ontwerper, Dr. Sarton.'
Hij zei het zonder emotie.
'Werd jij gemaakt naar het beeld van je schepper?' vroeg Baley schamper, maar daar werd niet op geantwoord en Baley had dat, eerlijk gezegd, ook nauwelijks verwacht. De Bijbel circuleerde, naar hij wist, slechts in zeer beperkte mate op de Buitenwerelden.
En nu keek Baley naar Han Fastolfe, een man die aanzienlijk afweek van de normen van het Kosmieten-uiterlijk, en de Aardemens voelde zich daar oprecht dankbaar voor.
'Wilt u wat eten?' vroeg Fastolfe.
Hij gebaarde naar de tafel die R. Daneel en hemzelf van de Aardemens scheidde. Er stond niets anders dan een schotel kleurige bolvormige voorwerpen. Baley schrok een beetje. Hij had die dingen voor tafelversieringen gehouden.
R. Daneel verklaarde: 'Dit zijn de vruchten van een op Aurora gekweekt natuurlijk plantaardig leven. Ik kan je aanraden er eens een te proberen. Ze worden appels genoemd en er wordt van beweerd dat ze aangenaam zijn.'
Fastolfe glimlachte. 'R. Daneel weet dat natuurlijk niet uit eigen ervaring, maar hij heeft volkomen gelijk.'
Baley bracht een appel naar zijn mond. Het oppervlak ervan was rood en groen. Hij voelde koel aan en geurde zwak maar prettig. Hij beet er met kracht in en de onverwachte zure smaak van de vlezige substantie deed pijn aan zijn tanden. Hij kauwde voorzichtig. Stadsbewoners aten vanzelfsprekend wel natuurlijk voedsel als de rantsoenen dat toestonden. Zelf had hij vaak natuurlijk vlees en brood gegeten. Maar zulk voedsel was altijd op de een of andere manier bewerkt. Het was gekookt of gemalen, gemengd of verbonden met iets anders. Fruit behoorde eigenlijk in de vorm van saus of jam te komen. Wat hij nu in zijn hand had moest rechtstreeks uit het vuil van de grond van een planeet zijn gekomen.
Hij dacht: Ik hoop dat ze hem tenminste gewassen hebben. Weer verbaasde hij zich over de brokkelige ideeën van de Kosmieten over reinheid.
Fastolfe zei: 'Laat ik mezelf iets nader bekend maken. Ik ben belast met het onderzoek naar de moord op Dr. Sarton in Kosmik zoals Commissaris Enderby dat is in de Stad. Als ik u op de een of andere manier kan helpen ben ik daartoe bereid. Wij zijn even verlangend naar een rustige oplossing van de zaak en naar het voorkomen van soortgelijke incidenten in de toekomst als u, in de Stad, maar kunt zijn.'
'Dank u, Dr. Fastolfe,' zei Baley. 'Uw houding wordt gewaardeerd.'
Dat waren dan de beleefdheden, dacht hij. Hij beet in het midden van de appel en harde, donkere, kleine eivormige voorwerpjes sprongen in zijn mond. Automatisch spuwde hij. Ze vlogen naar buiten en vielen op de grond. Een zou er Fastolfe's been hebben geraakt als de Kosmiet dat niet snel had teruggetrokken.
Baley bloosde en begon zich te bukken.
Op een plezierige toon zei Fastolfe: 'Het geeft niets, meneer Baley. Laat u ze maar liggen, alstublieft.'
Baley ging weer rechtop zitten. Behoedzaam legde hij de appel neer. Hij had het ongemakkelijke gevoel dat als hij eenmaal vertrokken was, de verloren kleine voorwerpjes zouden worden opgezocht en weggezogen; de fruitschaal zou verbrand worden of ver van Kosmik weggegooid; de kamer zelf waarin ze zaten zou woren besproeid met viricide.
Hij maskeerde zijn verlegenheid met bruuskheid. Hij zei: 'Ik zou toestemming willen vragen Commissaris Enderby aan onze bespreking te laten deelnemen per trimensionale personificatie.'
Fastolfe's wenkbrauwen gingen omhoog. 'Zeker, als u dat wenst. Daneel, wil jij de verbinding maken?'
Baley zat er stijf en ongemakkelijk bij tot het glanzende oppervlak van het grote parallellopipedum in een hoek van de kamer langzaam het beeld begon te geven van Commissaris Julius Enderby en een deel van zijn bureau. Op dat ogenblik nam zijn gevoel van onbehagen af en Baley voelde niets meer of minder dan liefde voor dat vertrouwde gezicht, en een verlangen om veilig bij hem terug te zijn in dat kantoor, of eigenlijk waar dan ook maar in de Stad. Zelfs in het minst plezierige deel van de Jersey gist-vatdistricten.
Nu hij zijn getuige had zag Baley geen aanleiding voor verder uitstel. Hij zei: 'Ik geloof dat ik ben doorgedrongen in de geheimzinnigheid waarmee de dood van Dr. Sarton omringd is.'
Vanuit een ooghoek zag hij Enderby opspringen en wild (en met succes) naar zijn wegspringende bril grijpen. Door op te staan had de Commissaris zijn hoofd buiten de enca-drering van de trimensionale ontvanger geplaatst en hij was gedwongen, rood en sprakeloos, weer te gaan zitten.
Op een veel rustiger wijze was Dr. Fastolfe, hoofd naar een kant gebogen, even verrast. Alleen R. Daneel bleef onaangedaan.
'U bedoelt,' zei Fastolfe, 'dat u weet wie de moordenaar is?'
'Nee,' zei Baley, 'ik bedoel dat er geen moord geweest is.'
'Wat!' schreeuwde Enderby.
'Een ogenblikje, Commissaris Enderby,' zei Fastolfe die zijn hand ophief. Zijn ogen waren op die van Baley gericht en hij zei: 'Bedoelt u dat Dr. Sarton nog leeft?'
'Jazeker, meneer, en ik geloof dat ik weet waar hij is.'
'Waar?'
'Gewoon daar,' zei Baley en hij wees vastberaden naar R. Daneel Olivaw.