10


Middag van een rechercheur


De patrouilleauto zwenkte naar een kant, stopte naast de onpersoonlijke betonnen muur van de autoweg. Zonder het gezoem van de motor was de stilte dood en dik. 

Baley keek naar de robot naast zich en zei met een ontoepasselijk rustige stem: 'Wat?'

Tijd verstreek terwijl Baley op een antwoord wachtte. Een kleine en eenzame trilling werd sterker en bereikte een lage top, stierf toen weer weg. Het was het geluid van een andere patrouillewagen die zich verderop door de stilte boorde op weg naar de een of andere boodschap, misschien een kilometer weg. Of anders was het een brandweerauto die zich naar zijn eigen afspraak met brand haastte. 

Halfbewust vroeg Baley zich af of er nog iemand was die alle autowegen kende die zich in New Yorks ingewanden kronkelden. Geen moment van de dag of de nacht konden alle autowegen helemaal verlaten zijn, en toch moesten er bepaalde doorgangen zijn die geen mens in jaren betreden had. Met een plotselinge, onthutsende helderheid herinnerde hij zich een kort verhaal dat hij als jongen had gezien. 

Het ging over de autowegen van Londen en begon, rustig genoeg, met een moord. De moordenaar vluchtte naar een vooraf klaar gemaakte schuilplaats in de hoek van een autoweg waarvan het stof sinds een eeuw door niets dan zijn voetafdrukken in beroering was gebracht. In dat afgelegen hol kon hij in volledige veiligheid wachten tot men het zoeken zou hebben opgegeven.

Maar hij sloeg een verkeerde hoek om en in de stilte en de eenzaamheid van die kronkelende gangen zwoer hij een krankzinnige en godslasterlijke eed dat hij, ondanks de Drievuldigheid en alle heiligen, zijn haven zou bereiken. 

Vanaf dat moment was geen enkele zijstraat de goede. Hij zwierf door het oneindige web van de Brighton Sector op het Kanaal naar Norwich en van Coventry naar Canterbury. Hij wroette eindeloos onder de Stad Londen, van het ene naar het andere eind van haar uitgestrektheid over de zuidoostelijke hoek van Middeleeuws Engeland. Zijn kleren werden vodden en zijn schoenen rafels, zijn kracht verminderde maar verliet hem nooit geheel. Hij was moe, moe, maar niet in staat stil te houden. Hij kon slechts verder en verder gaan met alleen verkeerde hoeken voor zich om af te slaan. 

Soms hoorde hij het geluid van passerende auto's, maar zij waren altijd in de volgende gang, en hoe snel hij ook rende (want hij zou zich graag hebben aangegeven tegen die tijd), de gangen die hij bereikte waren altijd leeg. Soms zag hij ver voor zich een uitgang die naar het ademen en leven van de Stad moest leiden, maar die steeds verder weg flonkerde als hij dichter bij kwam om tenslotte helemaal te verdwijnen als hij eindelijk moest afslaan.

Zo nu en dan zagen Londenaars op dienstritten onder de grond een schimmige gestalte zwijgend op zich af strompelen, een half doorzichtige arm smekend opgeheven, een open en bewegende, maar geluidloze mond. Terwijl hij naderde begon hij te wijken en te verdwijnen. 

Het was een verhaal dat de eigenschappen van gewone fictie verloren had en in de folklore was opgenomen. De 'Zwervende Londenaar' was op de hele wereld een vertrouwde uitdrukking geworden.

In de diepten van New York City herinnerde Baley zich het verhaal en hij bewoog zich onbehaaglijk. 

R. Daneel begon te spreken en er was een lichte echo hoorbaar. Hij zei: 'We kunnen misschien worden afgeluisterd.' 

'Hier beneden? Geen kans op. Wat zei je daar over de Commissaris?'

'Hij was op het toneel, Elijah. Hij is een Stedeling. Hij was onvermijdelijk een verdachte.' 

'Was! Is hij nog een verdachte?'

'Nee. Zijn onschuld werd snel vastgesteld. In de eerste plaats had hij geen ploffer in zijn bezit. Er had er ook eigenlijk niet een kunnen zijn. Hij was Kosmik op de gewone manier binnengekomen; dat was heel zeker; en, zoals je weet, ploffers worden daar volgens de gewone gang van zaken afgenomen.' 

'Werd het moordwapen, tussen twee haakjes, eigenlijk wel gevonden?'

'Nee, Elijah. Elke ploffer in Kosmik werd gecontroleerd en geen een was er de laatste weken gebruikt. Een controle van de stralingskamers gaf voldoende uitsluitsel.' 

'Wie de moord dan ook gepleegd heeft, hij heeft het wapen of zo goed verborgen...'

'Het kan niet ergens in Kosmik verborgen zijn. Wij waren heel grondig.'

Ongeduldig zei Baley: 'Ik probeer alle mogelijkheden te overzien. Het werd of verborgen of meegenomen door de moordenaar toen hij wegging.' 

'Precies.'

'En als je alleen de tweede mogelijkheid openlaat, is de Commissaris buiten verdenking.'

'Ja. Als voorzorgsmaatregel werd hij natuurlijk nog wel gecerebroanalyseerd.'

'Ge-wat?'

'Door cerebro-analyse. Ik bedoel de interpretatie van de elektromagnetische velden van de levende hersencellen.' 

'Oh,' zei Baley niet begrijpend. 'En wat zegt je dat?' 

'Het geeft ons informatie over de temperamentele en emotionele toestand van een individu. In het geval van Commissaris Enderby zei het ons dat hij niet tot het vermoorden van Dr. Sarton in staat was. Totaal niet in staat.' 

'Nee,' gaf Baley toe. 'Daar is hij het type niet voor. Dat had ik je ook kunnen vertellen.'

'Het is beter om objectieve informatie te hebben. Vanzelfsprekend hebben al onze mensen in Kosmik zich ook laten cerebroanalyseren.' 

'Geen van allen in staat, neem ik aan.'

'Geen sprake van, inderdaad. Daarom weten we ook dat de moordenaar een Stedeling moet zijn.'

'Goed dan, alles wat we moeten doen is de hele Stad onderwerpen aan jouw aardige kleine procesje.' 

'Dat zou niet erg praktisch zijn, Elijah. Er zouden er miljoenen kunnen zijn met een temperament dat hen tot deze daad in staat zou stellen.'

'Miljoenen,' gromde Baley, denkend aan de massa van die lang vervlogen dag die naar de smerige Kosmieten geschreeuwd had, en aan de dreigende en huilende massa buiten de schoenwinkel de vorige avond. 

Hij dacht: Arme Julius. Een verdachte! 

Hij kon de stem van de Commissaris de periode na het ontdekken van het lijk horen beschrijven: 'Het was beestachtig, beestachtig.' Geen wonder dat hij in zijn geschoktheid en verslagenheid zijn bril kapot had laten vallen. Geen wonder dat hij niet naar Kosmik terug wilde gaan. 'Ik haat ze,' had hij tussen zijn tanden gegromd.

Arme Julius. De man die met de Kosmieten kon omgaan. De man wiens grootste waarde voor de Stad lag in zijn vermogen om met hen op te kunnen schieten. Hoeveel droeg dat bij aan zijn snelle promoties?

Geen wonder dat de Commissaris wilde dat Baley het overnam. Goeie, oude, loyale, zwijgzame Baley. Schoolvrindje! Hij zou zijn mond wel houden als hij wat ontdekte over dat kleine voorval. Baley vroeg zich af hoe cerebroanalyse werd uitgevoerd. Hij stelde zich geweldige elektroden voor, druk bezige tekenapen die inktlijnen over grafiekpapier trokken, zichzelf regelende overbrengingen die zo nu en dan op hun plaats klikten.

Arme Julius. Als hij even verbijsterd was als hij het recht had om te zijn, had hij zich al aan het eind van zijn loopbaan kunnen wanen met een afgedwongen ontslagbrief in handen van de burgemeester.

De patrouillewagen draaide omhoog, de onderste verdiepingen van het Stadhuis in.


Het was 14:30 toen Baley terugkwam bij zijn bureau. De Commissaris was weg. R. Sammy grijnsde en wist niet waar de Commissaris was. Baley ging een poos zitten nadenken. Van het feit dat hij honger had nam hij geen notitie. 

Om 15:20 kwam R. Sammy naar zijn bureau en zei: 'De Commissaris is nu binnen, Lije.' 

Baley zei: 'Bedankt.'

Voor een keer luisterde hij naar R. Sammy zonder zich te ergeren. R. Sammy was tenslotte een soort familielid van R. Daneel en R. Daneel was duidelijk geen persoon - of ding, liever - om je over te ergeren. Baley vroeg zich af hoe het op een nieuwe planeet zou zijn met mensen en robots met gelijke kansen in een Stadscultuur. Hij nam de situatie nogal onpartijdig in overweging.

De Commissaris bladerde een paar documenten door toen Baley binnenkwam, zo nu en dan ophoudend om aantekeningen te maken.

Hij zei: 'Dat was me nogal een gigantische blunder die jij in Kosmik maakte.'

Het kwam met geweld bij hem terug. Het woordenduel met Fastolfe...

Zijn lange gezicht nam een naargeestige uitdrukking van teleurstelling aan. 'Dat geef ik graag toe, Commissaris. Het spijt me.'

Enderby keek op. Zijn uitdrukking was doordringend achter zijn brilleglazen. Hij scheen meer zichzelf te zijn dan hij deze dertig uur geweest was. Hij zei: 'Niets ernstigs. Fastolfe scheen het niet te kunnen schelen, laten we het dus maar vergeten. Onvoorspelbaar, die Kosmieten. Jij verdient je geluk niet, Lije. De volgende keer praat je er met mij over voor je de one-man subetherheld gaat uithangen.' 

Baley knikte. De hele zaak rolde hem van de schouders. Hij had een blufstunt geprobeerd en het had niet gewerkt. Oké. Hij was een beetje verbaasd dat hij er zo nonchalant over kon doen, maar dat kon dus.

Hij zei: 'Hoor eens, Commissaris. Ik wil een tweemans appartement aan Daneel en mijzelf toegewezen hebben. Ik neem hem niet mee naar huis vanavond.' 

'Wat is dat allemaal?'

'Het is bekend dat hij een robot is. Weet u nog? Misschien zal er niets gebeuren, maar als er een rel komt wil ik mijn gezin daar niet middenin hebben.'

'Onzin, Lije. Ik heb het laten nagaan. Zo'n gerucht is er niet in de Stad.'

'Jessie heeft het verhaal ergens gehoord, Commissaris.' 

'Wel, er is geen georganiseerd gerucht. Niets gevaarlijks. Ik heb dit nagegaan sinds ik van de tm in Fastolfe's koepel kwam. Daarom ben ik weggegaan. Ik moest het natuurlijk nalopen, en vlug. Hoe dan ook, hier zijn de rapporten. Kijk zelf maar. Hier is Doris Gilfords rapport. Zij is in een dozijn Vrouwen-lichamelijken geweest in verschillende delen van de Stad. Je kent Doris. Het is een bekwaam meisje. Wel, er is niets aan de dag gekomen. Nergens is iets aan de dag gekomen.'

'Hoe kwam Jessie dan aan het gerucht, Commissaris?' 

'Dat is te verklaren. R. Daneel zette zichzelf nogal te kijk in de schoenwinkel. Heeft hij werkelijk een ploffer getrokken, Lije, of heb je het een beetje opgeblazen?' 

'Hij heeft er echt een getrokken. En gericht ook.' 

Commissaris Enderby schudde zijn hoofd. 'Goed. Iemand heeft hem herkend. Als een robot, bedoel ik.' 

'Wacht even,' zei Baley verontwaardigd. 'Je kunt niet aan hem zien dat het een robot is.' 'Waarom niet?' 'U wel soms? Ik niet.'

'Wat bewijst dat? We zijn geen deskundigen. Stel dat er een technicus van de Westchester robotfabrieken in de menigte was. Een beroeps. Een man die zijn hele leven robots heeft ontworpen en gebouwd. Er valt hem iets vreemds op aan R. Daneel. Misschien in de manier waarop hij praat of zich gedraagt. Hij speculeert daar wat over. Misschien vertelt hij het zijn vrouw. Zij vertelt het een paar vriendinnen. Dan sterft het. Het is te onwaarschijnlijk. De mensen geloven het niet. Alleen heeft het Jessie bereikt voor het stierf.' 

'Misschien,' zei Baley twijfelend. 'Maar wat denkt u intussen van een toewijzing van een vrijgezellenkamer voor twee personen?'

De Commissaris haalde zijn schouders op en pakte de intercom van de haak. Na een poosje zei hij: 'Sectie Q-27 is alles wat ze hebben. Het is niet zo'n goede buurt.' 

'Goed genoeg,' zei Baley. 

'Waar is R. Daneel nu, tussen twee haakjes?' 

'Hij zit in het archief. Hij probeert informatie te verzamelen over Middeleeuwerse agitatoren.' 'Grote God, daar zijn er miljoenen van.' 

'Ik weet het, maar het maakt hem gelukkig.' 

Baley was bijna bij de deur, toen hij zich, als door een ingeving, omdraaide, en zei: 'Commissaris, heeft Dr. Sarton ooit met u gepraat over het programma van Kosmik? Ik bedoel, over het invoeren van een C/Fe-cultuur?' 

'De wat?'

'De invoering van robots.'

'Terloops wel eens.' De toon van de Commissaris verraadde geen bijzondere interesse.

'Heeft hij ooit verklaard waarom Kosmik er is?' 

'Oh, voor het verbeteren van de gezondheid, het opvoeren van de levensstandaard. De gewone praat; veel indruk heeft het niet op mij gemaakt. Oh, ik was het wel met hem eens. Ik knikte maar eens en zo. Wat kon ik anders? Het is alleen een kwestie van hen zoet houden en hopen dat zij binnen de grenzen blijven van het redelijke, volgens hun eigen maatstaven dan. Misschien eens...'

Baley wachtte niet om te horen wat misschien-eens zou gebeuren.

Baley zei: 'Heeft hij ooit iets tegen u gezegd over emigratie?'

'Emigratie! Nooit. Een Aardemens de Buitenwerelden inlaten staat gelijk aan het vinden van een diamanten ster in de ringen van Saturnus.'

'Ik bedoel emigratie naar nieuwe werelden.'

Maar de Commissaris gaf daar alleen maar antwoord op met een ongelovige blik.

Baley herkauwde die een ogenblik en zei toen met een plotse botheid: 'Wat is cerebroanalyse, Commissaris? Hebt u daar ooit van gehoord?'

Het ronde gezicht van de Commissaris rimpelde niet; zijn ogen knipperden niet. Hij zei gelijkmatig: 'Nee, wat zou dat moeten zijn?'

'Niets. Ik ving het alleen maar op.'

Hij ging het kantoor uit en dacht verder aan zijn bureau. Zeker, de Commissaris was niet zo'n goed acteur. Dat zou dus...


Om 16:05 belde Baley Jessie op en vertelde haar dat hij die nacht niet thuis zou komen en waarschijnlijk geen enkele nacht voor een poosje. Het duurde daarna even om van haar af te komen.

'Lije, zijn er moeilijkheden? Ben je in gevaar?' 

'Een politieman loopt altijd een zeker gevaar,' legde hij luchtig uit. Het stelde haar niet tevreden. 'Waar ga je overnachten?'

Hij zei het haar niet. 'Als je je eenzaam voelt vanavond,' zei hij, 'ga dan bij je moeder slapen.' Hij brak de verbinding abrupt af, wat misschien wel zo verstandig was.


Om 16:20 belde hij naar Washington. Het duurde een zekere tijd om de man te pakken te krijgen die hij spreken wilde en bijna even veel tijd om hem te overreden de volgende dag een luchtreis naar New York te maken. Om 16:40 was hij daarin geslaagd.


Om 16:55 ging de Commissaris weg, die hem met een onzekere glimlach passeerde. De dagploeg vertrok en masse. De schaarse bevolking die de kantoren 's avonds en 's nachts vulde kwam binnen en groette hem in wisselende toonaarden van verrassing.

R. Daneel kwam naar zijn bureau met een stapel papieren. 

'En dat zijn?' vroeg Baley.

'Een lijst van mannen en vrouwen die wel eens tot een Middeleeuwerse organisatie zouden kunnen behoren.' 

'Hoeveel staan er op de lijst?'

'Meer dan een miljoen,' zei R. Daneel. 'Dit is er maar een deel van.'

'Verwacht je die allemaal te kunnen controleren, Daneel?'

'Dat zou duidelijk niet praktisch zijn, Elijah.'

'Zie je, Daneel, bijna alle Aardemensen zijn op de een of andere manier Middeleeuwers. De Commissaris, Jessie, ik zelf. Kijk naar de Commissaris met zijn...' (Bijna zei hij, 'bril', herinnerde zich toen dat Aardemensen solidair moeten zijn met elkaar en dat het gezicht van de Commissaris zowel in figuurlijke als in letterlijke zin beschermd moest worden.) Hij maakte zijn zin mat af: 'met zijn oogversiersels.' 

'Ja,' zei R. Daneel, 'ik had ze al opgemerkt, maar ik dacht dat het misschien niet delicaat zou zijn het erover te hebben. Op andere Stedelingen heb ik zulke versiersels niet gezien.' 

'Het is iets heel ouderwets.' 

'Dient het ergens voor?'

Abrupt zei Baley: 'Hoe ben je aan jouw lijst gekomen?' 

'Het was een machine die hem voor me maakte. Men hoeft hem kennelijk slechts in te stellen op een bepaald soort overtreding en hij doet dan zelf de rest. Ik liet hem alle gevallen van wanordelijk gedrag over de afgelopen vijftig jaar aftasten waarbij robots betrokken waren. Een andere machine liep alle Stedelijke kranten na over de zelfde periode op namen van hen die betrokken waren bij ongunstige uitlatingen over robots of mensen van de Buitenwerelden. Het is verbazend wat je in drie uur kunt doen. De machine schrapte zelfs de namen van overledenen van de lijst.' 

'Ben je verbaasd? Maar jullie hebben toch zeker computers op de Buitenwerelden?'

'Zeker, een heleboel soorten. Zeer modern. Toch is er geen één zo massief en complex als deze hier. Je moet natuurlijk beseffen dat zelfs de grootste Buitenwereld nauwelijks de bevolking telt van een van jullie Steden en dat buitengewone ingewikkeldheid niet nodig is.' 

Baley zei: 'Ben jij ooit op Aurora geweest?' 

'Nee,' zei R. Daneel, 'ik ben hier op Aarde in elkaar gezet.' 

'Hoe kun je dan iets weten over Buitenwereld-computers?' 

'Maar dat ligt toch zeker nogal voor de hand, partner Elijah. Mijn voorraad gegevens is ontleend aan die van wijlen Dr. Sarton. Je kunt als vanzelfsprekend aannemen dat die rijk is aan feitenmateriaal over de Buitenwerelden.' 

'Op die manier. Kun je eten, Daneel?'

'Ik loop op atoomenergie. Ik dacht dat je daar wel van op de hoogte zou zijn.'

'Daar ben ik volledig van op de hoogte. Ik vroeg je niet of je eten moest. Ik vroeg of je eten kon. Of je voedsel in je mond kan stoppen, kauwen en doorslikken. Dat is een belangrijk punt als je wilt lijken op een mens.' 

'Ik begrijp wat je bedoelt. Ja, ik kan de mechanische bewerkingen van het kauwen en slikken uitvoeren. Mijn capaciteit is natuurlijk nogal beperkt, en ik zou het opgenomen materiaal vroeger of later moeten verwijderen uit wat je mijn maag zou kunnen noemen.'

'Goed. Je kunt het vanavond in de rust van onze kamer uitbraken, of wat je er ook mee doet. De zaak is dat ik honger heb. Ik heb mijn lunch gemist, verdomme, en ik wil je bij me hebben als ik eet. En je kunt daar niet gaan zitten en niet eten zonder aandacht te trekken. Dus als je kunt eten - dat is het waar het me om gaat. Laten we gaan!'

Sectie-keukens waren in de hele Stad gelijk. Trouwens, Baley was voor dienstzaken in Washington, Toronto, Los Angeles, Londen en Boedapest geweest en daar waren ze ook hetzelfde. Misschien was het anders geweest in de Middeleeuwen toen de diëten evenzeer verschilden als talen. Tegenwoordig waren gistprodukten precies hetzelfde van Shanghai tot Tasjkent en van Winnipeg tot Buenos Aires; en Engels mocht dan wel niet het 'Engels' van Shakespeare of Churchill zijn, maar het was de uiteindelijke potpourri die op alle continenten gangbaar was en, met enkele wijzigingen, evenzeer op de Buitenwerelden.

Maar taal en dieet daargelaten, er waren overeenkomsten die dieper gingen. Er was altijd die bijzondere geur, niet te beschrijven maar volledig karakteristiek voor 'Keuken'. Er waren de drie wachtende rijen die langzaam naar binnen schoven, elkaar naderend bij de deur en zich dan weer splitsend, rechts, links, midden. Ér was het gedreun van het mensdom en het scherpe gerammel van plastic op plastic. Er was de glans van opgepoetst imitatiehout, lichtreflecties op glas, lange tafels, een vleugje stoom in de lucht. 

Baley schoof langzaam naar voren terwijl de rij bewoog (naast alle mogelijke vertragingen onder etenstijd, was een wachttijd van tenminste tien minuten niet te vermijden) en zei met een plotselinge nieuwsgierigheid tegen R. Daneel: 'Kun je glimlachen?'

R. Daneel, die met een koele belangstelling naar het interieur van de keuken had staan staren, zei: 'Wat zei je, Elijah?' 

'Ik vraag me alleen maar af, Daneel. Kun je glimlachen?' 

Hij sprak op een terloopse fluistertoon. 

R. Daneel glimlachte. Het gebaar was plotseling en verrassend. Zijn lippen krulden naar achteren en de huid aan de hoeken plooide. Maar alleen de mond glimlachte. De rest van het gezicht van de robot deed niet mee. 

Baley schudde zijn hoofd. 'Bespaar je de moeite, Daneel. Je wordt er niet mooier op.'

Zij waren bij de ingang. Persoon na persoon duwde zijn metalen voedselplaatje door het bijpassende gat en liet het aftasten. Klik - klik - klik.

Iemand had eens uitgerekend dat de toegang tot een soepel draaiende keuken tweehonderd mensen per minuut kon verwerken, met de plaatjes van iedereen volledig gecontroleerd ter voorkoming van illegaal keukenbezoek, illegaal maaltijdgebruik en rantsoen-fraude. Ze hadden ook uitgerekend hoe lang de wachtende rij moest zijn voor een maximale doelmatigheid en hoeveel tijd verloren ging als iemand een speciale behandeling eiste.

Daarom betekende het altijd een ramp om dat soepele klik-klik te onderbreken door naar het handloket te gaan, zoals Baley en R. Daneel deden, om een speciale pas onder de neus te duwen van de official die met het toezicht was belast. 

Jessie had het, met haar kennis van assistent-diëtiste, eens aan Baley uitgelegd.

'Het gooit alles helemaal in de war,' zei zij. 'Het gooit de consumptiecijfers en inventarisschattingen overhoop. Het betekent speciale controles. Je moet strookjes vergelijken met alle andere Sectie-keukens om er zeker van te zijn dat het evenwicht niet al te onevenwichtig wordt, als je begrijpt wat ik bedoel. Elke week moet er een afzonderlijk balansformulier worden opgemaakt. Als er dan iets mis gaat en je komt niet uit is het altijd jouw schuld. Het is nooit de schuld van het Stadsbestuur dat speciale kaartjes uitdeelt aan iedereen en zijn kleine zusje. Oh, nee. En als wij zeggen dat het voor deze maaltijd met de vrije keus afgelopen is, maken de mensen in de rij wel weer drukte. Het is altijd de schuld van de mensen achter de balie...'

Baley had het verhaal tot in de kleinste bijzonderheden gehoord en hij begreep de droge en giftige blik die hij van de vrouw achter het loket kreeg dus uitstekend. Zij maakte een paar haastige aantekeningen. Thuis-sectie, beroep, reden voor maaltijdverplaatsing ('Dienstzaken', inderdaad een bijzonder irritante reden, maar absoluut niet te weerleggen.) Toen vouwde zij het strookje met krachtige vingerbewegingen en duwde het in een gleuf. Een computer nam het aan, verslond de inhoud en verteerde de informatie.

Zij wendde zich tot R. Daneel.

Baley gaf haar meteen het ergste. Hij zei: 'Mijn vriend is van buiten de Stad.'

De vrouw keek diep en voorgoed verontwaardigd. Zij zei: 'Thuis-stad, alstublieft.'

Baley ving nog eens de bal op voor Daneel. 'Alles gaat op rekening van het politiebureau. Bijzonderheden niet noodzakelijk. Dienstzaken.'

De vrouw bracht met een ruk van haar arm een bonboekje omlaag en vulde het nodige in een donker-licht code in met geoefende drukjes van de eerste twee vingers van haar rechterhand.

Zij zei: 'Hoe lang zult u hier eten?' 

'Tot nader bericht,' zei Baley.

'Hier de vingers op drukken,' zei ze, het informatie formulier omdraaiend.

Baley kreeg een kort bang vermoeden toen R. Daneels gelijkmatige vingers met glinsterende nagels neerwaarts drukten. Ze zouden toch zeker niet vergeten hebben hem van vingerafdrukken te voorzien.

De vrouw pakte het papier weg en voerde het aan de alles-etende machine bij haar elleboog. Het ding boerde niets terug en Baley haalde verlicht adem.

Zij gaf hun kleine metalen plaatjes die in een helder rood waren uitgevoerd dat 'Tijdelijk' betekende. 

Zij zei: 'Geen vrije keuze. We zitten krap deze week. Neem tafel df.'

Zij gingen naar df.

R. Daneel zei: 'Ik heb de indruk dat de meesten van je volk regelmatig in keukens als deze eten.' 'Ja. Het is natuurlijk nogal neerdrukkend om in een vreemde keuken te eten. Er is niemand in de buurt die je kent. In je eigen keuken is dat heel anders. Je hebt je eigen stoel die je altijd bezet. Je bent met je gezin, je vrienden. Vooral als je jong bent zijn maaltijden hoogtepunten van de dag.' Baley glimlachte kort bij de herinnering.

df was kennelijk één van de tafels die gereserveerd waren voor passanten. De mensen die er al zaten keken ongemakkelijk op hun bord en praatten niet met elkaar. Zij keken met een tersluikse afgunst naar de massa's aan de andere tafels.

Niemand voelt zich zo onbehaaglijk, dacht Baley, als de man die buiten zijn Sectie eet.

Oost west, thuiskeuken best, zei het spreekwoord, al was die nog zo nederig. Zelfs het eten smaakt er beter, al waren nog zoveel scheikundigen bereid om te zweren dat het niet verschilde van het eten in Johannesburg.

Hij ging zitten op een kruk en R. Daneel ging naast hem zitten.

'Geen vrije keus,' zei Baley met een wuivend gebaar van zijn vingers, 'haal die schakelaar daar dus maar over en wacht.'

Het kostte twee minuten. Een rond stuk gleed weg in het tafelblad en een bord kwam omhoog.

'Aardappelpuree, zymolappen, saus, en gestoofde abrikozen, Oh, juist,' zei Baley.

Een vork en twee sneden gistbrood verschenen in een nis tegenover hem in het lage hekje dat over het midden van de tafel liep.

R. Daneel zei zacht: 'Je kunt je bedienen van mijn portie, als je wilt.'

Een ogenblik was Baley geschokt. Toen schoot het hem weer te binnen en mompelde hij: 'Dat zou getuigen van slechte manieren. Kom op. Eten.'

Baley at flink door, maar te gespannen om er echt van te genieten. Behoedzaam wierp hij zo nu en dan een blik op R. Daneel. De robot at met precieze kaakbewegingen. Te precieze. Het zag er niet helemaal natuurlijk uit. Vreemd! Nu Baley zeker wist dat R. Daneel werkelijk een robot was, vielen allerlei kleine dingen hem duidelijk op. Er was bijvoorbeeld geen beweging van een adamsappel als R. Daneel slikte.

Toch kon het hem niet zoveel schelen. Raakte hij gewend aan het creatuur? Stel dat de mensen overnieuw begonnen op een nieuwe wereld (dat was hem blijven bezighouden sinds Dr. Fastolfe het erover gehad had); stel dat Bentley, bijvoorbeeld, de Aarde zou verlaten; zou hij ook zonder ergernis met robots leren samenwerken en leven? Waarom niet? De Kosmieten zelf deden het.

R. Daneel zei: 'Elijah, getuigt het van slechte manieren om naar iemand anders te kijken als hij aan het eten is?' 'Als je direct aangapen bedoelt, natuurlijk wel. Dat is toch niet meer dan een kwestie van gezond verstand? Een mens heeft recht op zijn privacy. Gewone conversatie is volmaakt in orde, maar je gaat niet naar iemand zitten turen die aan het eten is.'

'Juist. Hoe komt het dan dat ik acht mensen tel die ons aandachtig, zeer aandachtig op zitten te nemen?' 

Baley legde zijn vork neer. Hij keek rond alsof hij naar het zoutvaatje zocht. 'Ik zie niets bijzonders.' 

Maar hij zei het zonder overtuiging. De massa eters was voor hem niets dan een uitgestrekte opeenhoping van chaos. 

En toen R. Daneel zijn onpersoonlijke bruine ogen op hem richtte, vermoedde Baley onbehaaglijk dat het geen ogen waren die hij zag, maar camera's die met fotografische nauwkeurigheid en in een fractie van een seconde het hele panorama konden opnemen. 

'Ik ben er heel zeker van,' zei R. Daneel kalm. 

'En als het zo is, wat dan nog? Het is onfatsoenlijk gedrag, maar wat bewijst het?'

'Dat kan ik niet zeggen, Elijah, maar is het toeval dat zes van de kijkers zich gisteravond in de menigte vóór de schoenwinkel bevonden?'