Poli maakte de ontbijttafel in orde maar hield intussen het tafel-nieuwsapparaat in de gaten dat rustig het nieuws van de dag voortbracht. Dat ging heel best want alle soorten etenswaren waren steriel in blikjes verpakt die als weggooiertjes waren bedoeld. Het enige wat ze behoefde te doen, was het menu uitkiezen, het eten op tafel zetten en wat ervan over was later weer opruimen.

Ze klakte met haar tong en kreunde een beetje naar aanleiding van hetgeen ze gezien had.

'O, wat zijn de mensen toch slecht,' mompelde ze. Darell schraapte alleen maar zijn keel.

Poli's stem kreeg automatisch de schrille klank die erbij scheen te horen als zij haar hart luchtte over het kwaad dat mensen elkaar kunnen aandoen.

'Nou vraag ik u! Waarom gedragen die Kalganezen zich toch zo? Waarom gunnen ze een mens de vrede niet! Nee, toestanden. Altijd maar toestanden! Kijkt u nou toch eens naar die kop. Rellen voor het consulaat van de foundation. Gut, wat zou ik die lui eens graag de waarheid vertellen! Zo gaat het nu altijd; ze vergeten gewoon alles. Veel te gemakkelijk vergeten ze alles, dr. Darell. Neem nou bijvoorbeeld de laatste oorlog - nadat Het Muildier gestorven was. Goed, ik was toen nog maar een klein meisje, maar toestanden waren het. Toestanden. Mijn bloedeigen oom sneuvelde - een jongeman van even twintig jaar en pas twee jaar getrouwd. Hij had een kindje, een klein meissie. Ik herinner me hem nog goed. Hij had blond haar en een kuiltje in zijn kin. Ik moet nog ergens een tri-dimmetje van 'm hebben. En nou heb dat kind van hem, dat meisje zelf een zoon bij de marine en je zal zien dat... We hadden toen een soort luchtbeschermingsdienst en alle ouwe mannen moesten om beurten in de stratosferische verdediging - alsof die iets hadden kunnen uitrichten als die Kalganezen zover waren doorgedrongen! Mijn moeder wist ons nog te vertellen van de bonnenkaarten en de prijzen en de belastingen. Je kon toen nauwelijks de touwetjes aan elkaar knopen...

Gut, je zou denken dat de mensen verstandiger zouden zijn geworden en nooit meer zoiets zouden willen beginnen en als je het mijn vraagt willen de mensen dat ook nooit. Ja, als je het mijn vraagt willen die Kalganezen ook lekker thuis zitten bij moeder de vrouw en de kindertjes. Het is allemaal de schuld van die akelige kerel, die Stettin. Je begrijpt niet waarom ze zo'n kerel nog laten leven. Eerst vermoordt hij die ouwe hoe heet-ie ook al weer - die Thallos - en nou wil hij de baas over alles en iedereen spelen.

En waarom hij wil vechten, begrijp ik niet. Hij legt het toch tegen ons af dat doen ze allemaal. Misschien staat het allemaal in het Plan, maar een Plan waarin zoveel wordt gevochten en gemoord, deugt volgens mij niet.

Trouwens de andere Foundation gaat ook niet vrijuit. Zij zouden onmiddellijk een eind aan de hele geschiedenis kunnen maken. Dat doen ze uiteindelijk trouwens altijd. Alleen begrijp ik niet waarom ze dat niet doen voor dat er zoveel brokken zijn gemaakt.'

Dr. Darell keek op. 'Zei je iets, Poli?'

Poli sperde haar ogen wijd open en kneep ze daarna bijna helemaal dicht.

'Nee doctor. Niets. Helemaal niets - alhoewel er in dit huis een heleboel te zeggen zou zijn -' Haar verontwaardigde aftocht maakte even weinig indruk op Darell als haar gebabbel.

Kalgan! Onzin! Een gewone fysieke vijand. Die hadden ze altijd verslagen.

Toch kon hij die stomme crisis niet helemaal van zich afzetten. Zeven dagen eerder had de Burgemeester hem verzocht directeur van het Bureau voor Research en Ontwikkeling te worden. Hij had hem beloofd daar vandaag op te antwoorden.

Hij schoof onrustig heen en weer in zijn stoel. Waarom was hij daarvoor aangezocht? Maar kon hij wel weigeren? Dat zou alleen maar bevreemding opwekken. Trouwens wat kon Kalgan hem eigenlijk schelen? Voor hem bestond er maar een vijand . ..

Toen zijn vrouw nog leefde had hij zich maar al te graag gedrukt. O die lange stille dagen op Trantor waar je omringd was met de ruines van het grootse verleden. De stilte van deze verloren wereld - de vergetelheid! Maar ze was gestorven. Het had alles bij elkaar minder dan vijf jaar geduurd. Daarna had hij maar een doel gehad: de strijd tegen deze vage maar angstaanjagende vijand die hem ontmande door zijn lot te bepalen; die zijn leven tot een zielig gevecht maakte tegen een van te voren vastgelegde beslissing; die van het gehele universum een gehaat en dodelijk spelletje schaak maakte.

Wat hem betreft was het allemaal sublimatie. Zo noemde hij het trouwens zelf - maar het gevecht gaf tenminste enige zin aan zijn leven.

Om te beginnen de Universiteit van Santanni waar hij met dr. Kleise had samengewerkt. Vijf welbestede jaren! Toch was Kleise niet meer dan een verzamelaar van gegevens geweest. Tot het voltooien van de ware taak was hij niet in staat. Toen dat tot Darell was doorgedrongen, wist hij dat het tijd was om te vertrekken.

Kleise kon dan wel in het geheim gewerkt hebben, maar hij had mensen nodig die voor hem werkten of met hem samenwerkten. Bovendien werd hij gesteund door de universiteit. Allemaal zwakke punten.

Kleise wilde dat niet begrijpen en hij, Darell, kon hem dat niet uitleggen.

Zij waren als vijanden uiteen gegaan. Het was mogelijk dat zijn gangen werden nagegaan. Het had niet anders gekund! Kleise werkte met kaarten; Darell werkte met mathematische formules die veilig in zijn geest waren verborgen. Kleise had veel medewerkers. Hij, Darell had geen enkele medewerker. Kleise werkte in een universiteit. Hij, Darell in een stil huis in een buitenwijk.

En bijna had hij zijn doel bereikt.

Wat zijn brein betreft was een Tweede Foundationer niet als een menselijk wezen te beschouwen. De knapste fysioloog en de meest bekwame neurochemicus mochten dan misschien niets bijzonders aan zo'n brein hebben ontdekt - er moest een verschil bestaan en daar het een mentaal verschil was moest het kunnen worden opgespoord! En nu was Kleise in de gestalte van zijn leerling Anthor, opnieuw in zijn leven teruggekeerd.

Dwaasheid! Dwaasheid! Al die grafieken en kaarten van mensen waarmee geknoeid was. Dat had hij jaren geleden al geleerd, maar wat had dat voor zin. Hij wilde de arm - niet het werktuig. En toch... toch moest hij akkoord gaan met de samenwerking met Anthor omdat het de meest rustige koers was.

En nu stond hij op het punt om directeur van het Bureau voor Ontwikkeling en Research te worden. De rustige koers! Even werd hij gekweld door gedachten omtrent Arcadia, maar hij schudde ze van zich af. Als het alleen aan hem had gelegen was er nooit iemand in _ gevaar gebracht. Als het alleen aan hem had gelegen ...

Nou ja, ze zou wel op zichzelf kunnen passen. Tenslotte was ze erg volwassen voor haar leeftijd.

Ja, ze zou op zichzelf weten te passen! Maar kon ze dat? Op hetzelfde ogenblik dat dr. Darell zich daarvan trachtte te overtuigen zat Arcadia in de kille, strenge nevenkamer van het bestuursgebouw van de Eerste Burger van het Galactisch Stelsel. Zij zat daar al een half uur en liet haar ogen langs de wanden dwalen. Toen ze samen met Homir Munn de kamer had betreden, hadden er twee gewapende schildwachten bij de deur gestaan. Dat was daarvoor niet het geval geweest.

Ze was nu alleen, maar ze voelde de vijandigheid die van de kamer uitging. Ook dat was daarvoor niet het geval geweest.

Maar hoe kwam dat dan? Homir was bij Lord Stettin. Dat maakte haar woedend. Bij soortgelijke gelegenheden in boekfilms en video's was de held altijd aanwezig en op alles voorbereid - maar zij ... zij zat hier maar! Er kon van alles gebeuren.

Van alles! Kom! Ze moest proberen de zaak te reconstrueren. Misschien ontdekte ze dan iets.

Twee weken lang had Homir praktisch in het paleis van Het Muildier gewoond. Eens had hij haar - met toestemming van Stettin - meegenomen.

Het was een massief en somber gebouw dat het leven scheen te weren; dat verkoos te slapen omringd door luide herinneringen en op voetstappen reageerde met holle geluiden. Ze had het er niet prettig gevonden.

Nee, dan liever de vrolijke boulevards van de hoofdstad - de theaters! 'Het is een droomwereld' had Homir gefluisterd toen hij op een avond thuiskwam. 'Kon ik dat paleis maar steen voor steen afbreken en naar Terminus terugbrengen. Wat een museum zou het zijn!'

Hij scheen zijn aanvankelijke tegenzin overwonnen te hebben en had al die tijd praktisch niet meer gestotterd.

'Er zijn ook uittreksels van de getuigenissen van Generaal Pritcher,' had hij eens gezegd.

'Ik weet wie dat was. Was hij geen overloper van de Foundation die de Galaxis uitkamde op zoek naar de Tweede Foundation?'

'Nee nee, Arkady. Geen overloper. Hij was "Bekeerd" door Het Muildier.'

'Dat komt op hetzelfde neer.'

'Dat "uitkammen" waar jij het over had was trouwens een hopeloze zaak.

De oorspronkelijke verslagen van de Seldon Conventie die vijfhonderd jaar geleden tot het stichten van de beide Foundations leidden, maken maar op een enkele plaats melding van een Tweede Foundation. Zij vermelden dat hij zich "aan het andere eind van het Galactisch Stelsel" bevindt. Bij "Star's End." Dat was alle informatie waarover Het Muildier en Pritcher konden beschikken. Zelfs als zij hem gevonden hadden, zouden zij de Tweede Foundation niet herkend hebben. Wat een waanzin.

Ze hebben ook verslagen die...' Hij sprak in zichzelf, maar Arcadia was een en al oor -' die bijna duizend planeten betreffen en toch moet het aantal werelden die zij als studiemateriaal konden gebruiken bijna een miljoen geweest zijn. En wij zijn er niet beter aan...'

'Stil!' siste Arcadia angstig.

Homir verstijfde. 'Laten we er niet over praten,' zei hij ...

En nu zat Homir bij Lord Stettin en Arcadia die buiten zat te wachten voelde hoe haar hart samenkromp. En het ergste was dat daar helemaal geen reden voor scheen te bestaan ...

Aan de andere zijde van de deur trachtte Homir Munn met alle macht zijn stotteren in bedwang te houden en kon als gevolg daarvan geen twee woorden na elkaar gewoon uitspreken.

Lord Stettin, in vol ornaat, sloeg terwijl hij sprak met zijn vuist op de tafel.

'U hebt twee weken de tijd gehad. En wat hebt u mij te vertellen? Niets? Kom sir, vertel op! Is mijn vloot aan flarden geschoten? Moet ik behalve met de mannen van de Eerste Foundation ook nog met de spoken van de Tweede Foundation vechten?' 'Ik ... ikkk ... ben ggg ... geen waawaa ... waarzegger, my lord. Ikkk ...

wwweeet niet wwa . .. wat ik zzz ... zeggen moet.'

'Of wilt u soms teruggaan om uw landgenoten te waarschuwen? Ik heb genoeg van die komedie, man. Ik wil de waarheid al moet ik die met je ingewanden uit je lichaam rukken.'

'Ikkk... ik vertel u ddd ... de w... waa ... waarheid en ik m ... m...

moet u eraan he... herinneren mmm ... my lord ddd... dat ik een burger van ddd ... de Foundation ben. U kkk... kunt mmm ... mij niets aandoen zo ... zonder ddd ... daarvoor verantwoording ttt... te moeten afleggen.'

De Heer van Kalgan begon luidruchtig te lachen. 'Kom kom, meneer Munn.

Ik heb tot dusver geduld met u gehad. Ik heb twintig minuten lang de baarlijke onzin moeten aanhoren waarvan het verzinnen u waarschijnlijk slapeloze nachten heeft bezorgd. Ik weet dat u niet alleen hier bent om in de sintels van Het Muildier rond te scharrelen. Nee, er zijn andere redenen.

Kom, vertel op!'

Homir Munn kon de groeiende angst in zijn blik niet verbergen. Zijn adem stokte. Lord Stettin merkt dit en sloeg Munn zo hard op de schouders dat Homir en de stoel waarop hij zat ervan wankelden.

'Goed. En laten we nu openhartig zijn. U bent bezig met een onderzoek dat verband houdt met het Seldon Plan. U weet dat het niet meer geldt en misschien weet u ook dat ik de onvermijdelijke overwinnaar ben. Ik en mijn opvolgers. Welnu man, wat doet het er dan toe wie de Tweede Foundation heeft gesticht. Als hij maar bestaat. De geschiedenis kent geen favorieten nietwaar? U begrijpt zeker wel dat ik de aard van uw opdracht ken.'

'Wwwa ... wat wenst u?'

'Uw aanwezigheid. U weet meer van zaken die het Plan betreffen dan ik.

U kunt kleine fouten ontdekken die ik misschien over het hoofd zou zien.

Natuurlijk wordt u ervoor beloond. Wat hebt u op de Foundation te verwachten? Of zit u misschien te popelen om voor uw vaderland te kunnen sterven?'

'I... ik' sputterde Munn, maar verder kwam hij niet.

'U blijft hier' zei de Heer van Kalgan zelfverzekerd. 'U hebt geen andere keus. Wacht even... dat nichtje van u - is dat niet een kleindochter van Bayta Darell?'

Homir stamelde een verbaasd 'ja'. Hij was in een stadium waarin hij niet anders dan de naakte waarheid kon uitbrengen.

'Een vooraanstaande familie nietwaar?'

Homir knikte. 'En ddd... die men niet ongestraft leed kan berokkenen!'

'Leed berokkenen? Doe niet zo idioot man. Integendeel. Hoe oud is ze?'

'Veertien.'

'Zo zo. Nou zelfs de Tweede Foundation kan niet voorkomen dat de tijd voorbij gaat of dat meisjes vrouwen worden.' Na dit gezegd te hebben liep hij met grote stappen naar de deur die hij met geweld opengooide.

'En vertel mij nou maar eens wat je daar doet, overjarige slet!' brulde hij.

Lady Callia keek hem angstig aan. 'Ik wist niet dat er iemand bij je was' zei ze met een beverig stemmetje.

'Nou, dan weet je het nu. Ik spreek je hier nog wel over, maar laat mij nu als de bliksem je hielen zien! En vlug een beetje.'

Stettin draaide zich om. 'Zij is een overblijfsel van een episode die veel te lang heeft geduurd en waar snel een eind aan zal komen. Veertien jaar, zei u?'

De oorspronkelijke afschuw in Homir's blik was nu vervangen door een geheel andere! Arcadia schrok overeind toen ze van opzij de deur geruisloos zag opengaan en het duurde even voordat ze reageerde op de haar wanhopig wenkende vinger, maar tenslotte liep zij - als in antwoord op de waarschuwing die in het gebaar vervat scheen - snel op haar tenen op de bevende witte gestalte toe.

Het was Lady Callia natuurlijk. Van Lady Callia was ze niet bang.

Wat zou er aan de hand zijn? Zij bevonden zich nu in haar boudoir waar alles uit roze dons en gesponnen suiker scheen te bestaan. Lady Callia bleef met haar rug tegen de deur staan.

'Dit was de geheime gang van zijn kantoor naar mijn kamer, weet je. Zijn kantoor,' zei ze en ze wees met haar duim alsof alleen de gedachte aan hem haar ziel met angst en vrees vervulde.

'O, wat een geluk ... wat een geluk dat. ..'

'Wilt u mij niet vertellen . . .' begon Arcadia bedeesd.

Maar Lady Callia was een en al beweging. 'Nee kind. Nee. Daar hebben we geen tijd voor. Trek je kleren uit. Alsjeblieft. Vlug! Hier heb ik nog meer.

Ze zullen je niet herkennen!'

Callia scharrelde rond in haar kast, wierp waardeloze prullen om zich heen en zocht wanhopig naar iets wat het meisje zou kunnen dragen zonder een wandelende invitatie tot ontucht te zullen worden.

'Hier. Dit kan ermee door. Het zal wel moeten. Hier neem dit ook mee...'

Zij plukte haastig haar oorbellen af en de ringen van haar vingers. 'Je moet naar huis. Je moet terug naar de Foundation!'

'Maar oom Homir dan . . .' protesteerde Arcadia tevergeefs door de geparfumeerde spullen die over haar hoofd werden getrokken.

'Die gaat niet mee. Poetchie zal hem nooit laten gaan. Maar jij kunt hier niet blijven. Kind, begrijp je dat dan niet?'

'Nee,' antwoordde Arcadia. 'Dat begrijp ik niet.'

'Je moet naar huis om jouw mensen te waarschuwen dat er oorlog komt. Begrijp je het nu?' zei Lady Callia handenwringend. Merkwaardig genoeg verleende de dodelijke angst waaraan zij ten prooi was aan haar denken een helderheid die in het geheel niet bij haar paste. 'Kom!' riep ze.

Weg! Naar buiten via een andere uitgang - nagestaard door ambtenaren die echter geen aanleiding vonden hen tegen te houden, en langs schildwachten die in de houding sprongen.

Eindelijk stonden ze voor de buitenste poort. Buiten klonk het lawaai van het verkeer. Arcadia keek om met een mengsel van vrees en medelijden.

'Ik... weet niet waarom u dit allemaal doet, my lady, maar ik ben er u dankbaar voor - Wat gaat er met oom Homir gebeuren?'

'Dat weet ik niet' huilde Callia. 'Kom. Ga onmiddellijk naar de ruimtehaven.

Wacht geen ogenblik langer. Misschien is hij nu al naar je aan het zoeken!'

Maar Arcadia aarzelde nog steeds. Nu ze buiten waren werd ze wantrouwig.

'Maar wat kan u dat schelen?' vroeg ze. Lady Callia beet op haar lip. 'Dat kan ik een meisje van jouw leeftijd niet uitleggen,' mompelde ze. 'Nou ja, ik bedoel, je wordt ouder en ik... ik ontmoette Poetchie toen ik zestien was. Ik kan je niet langer om me heen hebben, weet je.' Er blonk iets van een beschaamde vijandigheid in haar ogen.

De implicaties hiervan deden Arcadia verstijven. 'Wat denkt u dat hij zal doen als hij erachter komt?'

'Ik weet het niet,' snikte Lady Callia en rende met haar arm voor haar gezicht terug naar het paleis van de Heer van Kalgan.

Toch bleef Arcadia even staan, want tijdens die laatste seconde had zij iets opgemerkt: in die verschrikte ogen had zij iets van kille spot gezien! Het had niet langer dan een onderdeel van een seconde geduurd, maar Arcadia twijfelde er niet aan dat het zo was.

Ze begon te rennen - in het wilde weg - radeloos zoekend naar een telefooncel waar ze een vervoermiddel zou kunnen bestellen.

Ze was niet op de vlucht voor Lord Stettin; niet voor alle menselijke achtervolgers die hij op haar af zou kunnen sturen; ook niet voor al zijn zevenentwintig planeten die, samengebald tot een gigantisch fenomeen, achter haar schaduw aanjaagden.

Nee, zij was op de vlucht voor een enkele zwakke vrouw die haar had geholpen te ontvluchten; van een wezen dat haar had geholpen met geld en juwelen; van iemand die zijn eigen leven op het spel had gezet om haar te redden; van een wezen waarvan ze nu zeker wist dat het tot de Tweede Foundation behoorde.

Een luchttaxi landde zachtjes in zijn opvanger. De luchtstroom die zijn komst veroorzaakte, streelde haar gezicht en beroerde haar haar onder de met zacht bont gevoerde kap die zij van Callia had gekregen.

'Waarheen zal het zijn, jongedame?'

Wanhopig trachtte zij haar stem zo laag en volwassen mogelijk te laten klinken. 'Hoeveel ruimtehavens zijn er in de stad?' vroeg ze.

'Twee. Welke ervan mot u hebben?'

'Welke is het dichtstbij?'

Hij keek haar verbaasd aan. 'Kalgan Centraal, jongedame.'

'Dan naar de andere alstublieft. Ik heb er het geld voor.' Zij hield een briefje van twintig in haar hand. De man grinnikte.

'Wat u maar wilt, jongedame. Wat u maar wilt.'

Ze leunde met haar wang tegen de ietwat dufruikende bekleding. De lichten van de stad gleden langzaam onder hen weg.

Wat moest ze doen? Wat moest ze doen? Op hetzelfde ogenblik besefte ze dat ze een dom klein meisje was dat van haar vader was weggelopen. Haar ogen schoten vol tranen en diep in haar borst klonk een geluidloos stemmetje dat haar pijn deed.

Ze was niet bang dat Lord Stettin haar te pakken zou krijgen. Lady Callia zou er wel voor zorgen dat dit niet gebeurde. Dikke oude Lady Callia die zich op een of andere manier aan haar Lord Stettin bleef vastklampen. O, het was nu allemaal heel duidelijk. Alles was volkomen duidelijk.

Slimme kleine Arcadia. Iets in haar slikte en haatte zichzelf. Die theepartij, bij Lady Callia was van tevoren door haar geregeld en daarna had ze Lord Stettin waarschijnlijk zover gekregen dat Homir alsnog het paleis van Het Muildier mocht bezoeken. Zij - die 'domme' Callia had het zo gewild en haar, Arcadia, als voorwendsel gebruikt.

Maar waarom was zij dan nog vrij? Homir was natuurlijk een gevangene ...

Tenzij ...

Tenzij ze naar de Foundation was gestuurd om als lokeend te dienen - een lokeend die anderen in handen van ... van hen moest spelen.

Nee. Ze kon niet terug naar de Foundation...

'De ruimtehaven, jongedame!' De luchttaxi kwam tot stilstand. Vreemd. Ze had het niet eens gemerkt. Het was alsof ze in een droomwereld leefde.

'Dank u' zei ze en stopte hem zonder te kijken het biljet in de hand.

Lichten. Onverschillige mannen en vrouwen. Grote lichtende borden waarop de aankomst en het vertrek van ieder ruimteschip werd aangegeven.

Waar ging ze naar toe? Het kon haar niets schelen. Ze wist alleen maar dat ze niet naar de Foundation terug ging! Seldon zij dank voor dat onderdeel van een seconde toen Callia genoeg kreeg van haar rol en haar geamuseerdheid had laten doorschemeren. En toen .. .

toen drong er weer iets tot haar door - iets dat op de bodem van haar brein had liggen wachten vanaf het ogenblik dat zij op de vlucht waren gegaan - iets dat voor altijd een eind maakte aan het veertienjarige meisje in haar.

Nu begreep ze pas ten volle waarom ze hier weg moest! Hoewel ze iedere samenzweerder op de Foundation hadden ontdekt - zelfs haar vader - mocht ze, kon ze het niet riskeren hen te waarschuwen. Ja, ze mocht haar eigen leven niet in de waagschaal stellen - zelfs niet voor Terminus. Zij, ja zij, was de belangrijkste figuur, de enige belangrijke figuur van het Galactisch Stelsel! Dat was het wat tot haar doordrong toen ze voor de kaartjesautomaat stond en zich afvroeg waar ze heen zou gaan.

Van de hele Galaxis - op hen na natuurlijk - was zij de enige die wist waar zich de Tweede Foundation bevond!

15 Door De Mazen Van Het Net

<TRANTOR>

Tegen het midden van het Interregnum was Trantor niet meer dan een schaduw. Te midden van kolossale ruines leefde een kleine gemeenschap van boeren ...

< ENCYCLOPEDIA GALACTICA>

Niets is te vergelijken met een kleine, drukke ruimtehaven aan de rand van de hoofdstad van een dichtbevolkte planeet.

Als je het juiste ogenblik kiest kun je de gigantische ruimteschepen langzaam zien neerzinken in de landingsstellages of - wat misschien nog opwindender is - het snelle vertrek waarnemen van deze enorme stalen bellen.

Dit alles voltrekt zich vrijwel geruisloos want de drijfkracht wordt gevormd door zich tot compacte patronen verenigende neutronen - een proces dat geen geluid veroorzaakt.

Vijfennegentig procent van het terrein wordt hierdoor in beslag genomen.

Slechts vijf procent van het terrein is bestemd voor de mensenmenigten die van dit punt naar alle sterren van de Galaxis vertrekken of daar vandaan arriveren. Slechts een gering aantal individuen van deze naamloze veelkoppige menigte zal ooit nadenken over de technologische ingewikkeldheden van het ruimteverkeer. Misschien zijn er die soms even terugschrikken bij de gedachten aan de duizenden tonnen staal die deze neerdalende massa's, die in de verte zo klein lijken, vertegenwoordigen; misschien zijn er die even overwegen wat er zou gebeuren als een van deze cyclopische cilinders de geleidestraal zou missen en een halve mijl verder bijvoorbeeld door het 'glassite' dak van de wachtkamer zou storten waarbij er als enig teken dat er duizenden mensen waren omgekomen slechts wat damp zou opstijgen en wat fosfaatpoeder zou neerdalen.

Maar, gezien de gebruikte veiligheidsapparatuur zou zo iets nooit kunnen gebeuren en alleen de ernstige neurotici hielden zich er langer dan een enkel ogenblik mee bezig.

Maar waaraan dachten die mensen dan? Het was niet zo maar een menigte.

Het was een menigte met een doel - een doel dat als een soort wolk boven de mensen bleef hangen; er vormen zich rijen, ouders drijven hun kinderen voort, bagage wordt in juist afgepaste hoeveelheden her- en derwaarts vervoerd - iedereen gaat ergens heen.

Tracht u de psychische isolatie eens voor te stellen van een enkel individu dat niet weet waar het heen moet te midden van deze doelbewuste massa.

Maar een individu dat tegelijkertijd voelt dat het beslist ergens heen moet.

En daar stond Arcadia Darell dan. Veertien jaar oud, maar vermoeid als iemand van tachtig en bang als een kind van nog geen vijf jaar. Wie van de vele honderden die langs haar heen streken - ja, wier lichamelijke aanwezigheid zij letterlijk voelde - was een Tweede Foundationer? Wie van deze vreemdelingen zou opdracht hebben haar onmiddellijk te vernietigen omdat zij - ja zij - wist waar zich de Tweede Foundation bevond? De stem die zich tot haar richtte was als een felle blikseminslag die de kreet die in haar omhoog welde, onmiddellijk verstomde.

'Luister eens, juffrouw' klonk het geirriteerd, 'bent u van plan om van dat apparaat gebruik te maken of blijft u daar alleen maar staan?'

Eerst toen besefte Arcadia dat ze voor de kaartjesautomaat stond. Je stopte een bankbiljet in de klemmen die daarna in de machine werden getrokken.

Daarna drukte je op de knop waar de plaats van bestemming was aangegeven. Vervolgens viel er 'een kaartje en het juiste bedrag aan wisselgeld uit de gleuf. Dit wisselgeld werd berekend door een elektronisch systeem dat nooit fouten maakte. Het was een heel gewoon apparaat waar niemand zo maar voor bleef staan - zeker geen vijf minuten.

Arcadia propte een biljet van tweehonderd kredieten tussen de klemmen en merkte plotseling de knop op waarop 'Trantor' stond.

Trantor! Dode hoofdstad van een dode beschaving. De planeet waarop zij geboren was.

Als in een droom drukte zij de knop in. Behalve een aantal cijfers die aan en uit gingen 172,18 - 172,18 - 172,18 - gebeurde er niets. Het was het bedrag dat zij te kort kwam.

Weer een biljet van tweehonderd. Het biljet werd in haar richting gespuwd.

Het liet los toen zij het aanraakte en het wisselgeld tuimelde er achteraan.

Zij greep het beet en zette het op een lopen. Zij voelde nog hoe de man achter haar, in de haast om ook zijn kaartje te bemachtigen, tegen haar opdrong, maar ze dook onder hem weg en keek niet om.

Er was niets om heen te rennen. Ze waren allemaal tegen haar. Ze bleef staan en zonder dat het tot haar doordrong staarde zij naar de gigantische lichtende lettertekens: Stefani, Anacreon, Fermus . . . Ergens stond ook het woord 'Terminus', o wat verlangde ze ... maar ze dorst niet. ..

Terwijl ze probeerde twee kanten tegelijk uit te kijken, rende ze met haar hoofd tegen een zachte buik aan. Ze schrok en voelde een hand op haar arm. Arcadia probeerde zich wanhopig los te rukken, maar ze kwam adem te kort.

De man die haar gepakt had, hield haar stevig vast en wachtte. Hij was tamelijk klein en dik. Zijn haar was wit, vrij lang en achterover gekamd.

Het gaf hem iets edels, iets wat volkomen in tegenstelling was tot het ronde, rode boerengezicht eronder.

'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. 'Je bent doodsbang.'

'Sorry. Ik moet verder,' mompelde Arcadia.

Maar de man negeerde dit volkomen. 'Pas liever op, meisje' zei hij. 'Zo verlies je je kaartje!' Hij nam haar het kaartje af en bekeek het met duidelijke tevredenheid.

'Dat dacht ik wel' zei hij en begon toen als een stier te loeien: 'Moeder!'

'Wat is er pappa? Waarom schreeuw je zo? We zijn toch niet op de boerderij? De mensen denken dat je gek bent!' zei ze bestraffend.

Tegen Arcadia glimlachte ze evenwel. 'Hij heeft de manieren van een beer,' zei ze en vervolgens scherp: 'Pappa laat dat meisje los!'

Maar Pappa zwaaide alleen maar met het kaartje. 'Kijk,' zei hij. 'Ze gaat naar Trantor!'

Mamma begon plotseling te stralen. 'Kom jij uit Trantor? Laat haar arm los, Pappa!' Ze zette de overvolle koffer die ze bij zich had op zijn kant en dwong Arcadia erop te gaan zitten. 'Ga zitten en rust even uit,' vervolgde ze. 'Het duurt nog een uur voor we vertrekken en de banken zijn bezet met slapende mensen. Kom je werkelijk uit Trantor?'

Arcadia haalde diep adem. 'Daar ben ik geboren,' zei ze.

Mamma begon opgewonden in haar handen te klappen. 'We zijn nu een maand hier en dit is de eerste keer dat we iemand van onze planeet ontmoeten. Wat leuk. Je ouders zijn zeker...' Ze keek vaag om zich heen.

'Ik ben niet met mijn ouders,' zei Arcadia voorzichtig.

'O nee. Helemaal alleen? Een klein meisje zoals jij?' Mamma werd plotseling een mengsel van verontwaardiging en sympathie. 'Hoe komt dat dan wel?'

'Mamma' - het was Pappa die aan Mamma's mouw trok - 'als je het mij vraagt, klopt er iets niet. Ze is bang.' Hij fluisterde, maar Arcadia kon hem heel goed verstaan. 'Ze rende zo hard als ze kon zonder te kijken waarheen en botste tegen mij op. Geloof maar dat ze in moeilijkheden is.'

'Ach, stil toch Pappa,' zei Mamma, maar toch ging ze naast Arcadia zitten zodat de koffer begon te kraken, en sloeg haar arm om de schouders van het meisje. 'Je loopt van iemand weg, kind' sprak ze. 'Kom, vertel het mij maar. Ik zal je geen kwaad doen. Ik wil je helpen.'

Arcadia keek naar de vriendelijke grijze ogen van de vrouw en voelde hoe haar lippen gingen trillen. Eensdeels zei haar verstand haar dat het mensen van Trantor waren met wie ze mee zou kunnen gaan en die ervoor zouden kunnen zorgen dat zij zo lang op Trantor kon blijven tot zij had besloten waar ze van daar uit heen zou gaan. Anderdeels drong het tot haar door en veel sterker - dat ze zich zelfs haar moeder niet meer kon herinneren; dat ze doodmoe was van het vechten tegen het universum; dat ze zichzelf tot een klein balletje in elkaar wilde rollen en dat haar moeder... als ze nog leefde ... dan zou ze ...

Voor het eerst sinds deze avond begon ze te huilen; te huilen als een kleine baby. Dat was prettig. Stevig hield ze zich vast aan de ouderwetse japon en besproeide een deel ervan met haar tranen. Zachte armen omsloten haar en een hand streek over haar krullen.

Pappa keek hulpeloos toe en zocht onhandig naar een zakdoek die, toen hij hem eindelijk gevonden had, haastig uit zijn handen werd gerukt.

Eindelijk hield het snikken op. Arcadia glimlachte flauwtjes en veegde haar ogen af met de geleende zakdoek. 'Hehe,' zei ze zachtjes, 'ik...'

'Sssst! Niet praten. Rust maar even lekker uit,' zei Mamma. 'Als je op adem bent gekomen, mag je ons uitleggen wat er aan de hand is en dan zullen wij kijken wat we doen. Alles komt in orde.'

Arcadia harkte de hersens die ze nog over had bij elkaar. Natuurlijk kon ze hun niet de waarheid vertellen, maar om leugens te verzinnen was ze ook te moe.

'Ik voel me al beter' zei ze.

'Goed zo' zei Mamma. 'Vertel mij dan maar eens wat de moeilijkheden zijn.

Je hebt toch niets verkeerds gedaan? We willen je graag helpen, maar dan moet je wel de waarheid vertellen.'

'Voor een landgenoot hebben we alles over, he mamma?' voegde Pappa er hartelijk aan toe.

'Hou jij je mond maar, Pappa' antwoordde ze, maar het klonk niet hatelijk.

Arcadia tastte naar haar beurs. Die was - ondanks de haastige verkleedpartijen die Ladia Callia haar had opgedrongen - tenminste nog van haar. Ze vond erin wat ze zocht en gaf het aan Mamma.

'Hier zijn mijn papieren,' zei ze bedeesd. Het was het glanzende stuk synthetisch perkament dat haar door de ambassadeur van de Foundation op de dag van haar aankomst was overhandigd en dat behalve van zijn handtekening ook was voorzien van de handtekening van een Kalgaanse Ambtenaar.

Een indrukwekkend document. Mamma wierp er een hulpeloze blik op en gaf het door aan Pappa die het aandachtig en met een naar voren gestoken onderlip bestudeerde.

'Je komt dus van de Foundation,' zei hij tenslotte.

'Ja. Maar ik ben op Trantor geboren. Kijkt u maar, daar staat het...'

'Aha. Schijnt allemaal te kloppen. Je heet Arcadia, zie ik. Een echte Trantoriaanse naam. Maar waar is je oom? Hier staat dat je in gezelschap bent van Homir Munn - oom.'

'Hij is gearresteerd,' zei Arcadia somber.

'Gearresteerd?' (in koor) - 'Maar waarom dan wel?' vroeg Mamma. 'Wat heeft hij dan gedaan?'

Arcadia schudde met haar hoofd. 'Dat weet ik niet. Wij waren hier alleen maar op bezoek. Oom Homir moest iets regelen met Lord Stettin, maar...'

Pappa scheen onder de indruk. 'Met Lord Stettin? Mmmm. Je oom moet wel een belangrijk man zijn.'

'Ik weet niet wat er allemaal aan de hand is, maar Lord Stettin wilde dat ik blijven zou ...' Ze dacht aan de laatste woorden van Lady Callia. Ze zou het verhaal opnieuw kunnen gebruiken.

'Maar waarom dan?' vroeg Mamma geinteresseerd.

'Dat begrijp ik ook niet. Hij ... wou alleen met mij dineren, maar ik weigerde want ik wilde dat oom Homir mee terug zou gaan. Hij keek mij raar aan en wilde mijn schouder maar niet loslaten.'

Pappa's mond hing een beetje open, maar Mamma had een rood hoofd gekregen en scheen erg boos.

'Hoe oud ben je, Arcadia?'

'Veertien en half, bijna.'

Mamma snoof verachtelijk. 'Dat ze zulke mensen laten leven! De varkens! Je bent dus op de vlucht voor hem, is het niet, liefje?'

Arcadia knikte.

'Ga onmiddellijk naar Inlichtingen en vraag wanneer we aan boord kunnen.

Haast je!' zei Mamma tegen Pappa.

Maar Pappa had maar een stap genomen of hij bleef staan. Vijfduizend ogen keken verbaasd naar boven. 'Mannen en vrouwen,' sprak een luide metaalachtige stem boven hun hoofden.

'Mannen en Vrouwen!' klonk het scherp. 'Deze ruimtehaven is omsingeld in verband met het opsporen van een gevaarlijke vluchteling. Het onderzoek zal zo snel mogelijk worden verricht. Geen enkel schip zal intussen landen of vertrekken. U zult daarom straks de reis normaal kunnen voortzetten! Ik herhaal: U zult straks de reis normaal kunnen voortzetten! En nu: let op! Het rooster zal worden neergelaten. Niemand zal zijn vierkant mogen verlaten. Dwing ons niet tot het gebruik van de neuronenzweep!'

Gedurende de minuut of zo dat de stem de enorme koepel van de ruimtehaven beheerste, bleef Arcadia verstijfd van angst op de koffer zitten.

Daar konden ze alleen haar maar mee bedoelen. Maar waarom ...

Callia had haar ontvluchting in elkaar gezet. En Callia was iemand van de Tweede Foundation. Waarom dan deze achtervolging? Had Callia gefaald? Kon Callia wel falen? Of was dit alles een onderdeel van een plan waarvan de details haar ontgingen? Een afschuwelijk moment lang had ze de neiging om overeind te springen en te schreeuwen dat zij zich overgaf; dat ze met hen zou meegaan; dat ze ... dat ze ...

Maar Mamma's hand sloot zich om haar pols. 'Vlug! Vlug! Laten we naar het toilet gaan voordat ze beginnen.'

Arcadia begreep haar niet, maar liep blindelings met haar mee. Ze gleden door een menigte die in groepjes scheen samengeklont en de stem die uit de luidsprekers was gekomen dreunde nog in hun oren.

Het rooster zakte naar beneden. Pappa keek met open mond omhoog. Hij had erover gehoord of gelezen, maar het nog nooit gezien. Het glinsterde in de lucht als een geheel van elkaar haaks kruisende kernstralen die de omringende lucht volgens hetzelfde patroon deden gloeien.

Het kwam steeds langzaam naar beneden en deed denken aan een vangnet met alle psychologische implicaties van dien.

Het bevond zich nu op heuphoogte. Drie meter lichtstraal in beide richtingen.

In zijn negen vierkante meter ruimte bevond Pappa zich alleen. De vierkanten om hem heen waren vol. Opvallend door zijn geisoleerdheid, maar hij begreep dat er - als hij een van de lichtstralen zou doorbreken om zich stiekem bij een groep te voegen - een alarmsysteem in werking zou treden en dan zou de neuronenzweep komen.

Hij wachtte. Over de hoofden van de griezelig verstarde, wachtende menigte zag hij hoe een rij politiemannen een voor een de vierkanten inspecteerden.

Het duurde een hele tijd voordat ook in zijn vierkant een man in uniform naar binnen stapte en nauwkeurig de coordinaten ervan in zijn opschrijfboekje noteerde.

'Papieren!'

Pappa overhandigde de man zijn papieren. Hij begon er als een expert in te bladeren.

'U bent Preem Palver, afkomstig uit Trantor en terugkerend naar Trantor na een verblijf van een maand op Kalgan. Antwoord "ja" of "neen".'

'Ja ja.'

'Wat hebt u op Kalgan gedaan?'

'Ik vertegenwoordig onze collectieve boerderijen en ik heb onderhandelingen gevoerd met het Departement van Landbouw.'

'Hmmm. En waar is uw vrouw? Ze staat hier genoteerd.'

'Mijn vrouw is naar het...' Hij wees in de richting ervan.

'Hanto!' brulde de agent. Een tweede geuniformeerde voegde zich bij hem.

'Weer een dame die op het secreet zit,' zei de eerste droog. 'Grote Ruimte nog aan toe. Het moet er propvol zijn. Schrijf even d'r naam op.' Hij wees op een bladzijde.

'Hebt u misschien nog iemand bij u?'

'Mijn nichtje.'

'Ze staat niet in de papieren vermeld.'

'Nee, ze is apart gekomen.'

'Waar is ze dan? Laat maar. Ik begrijp het al. Schrijf ook de naam van de nicht op, Hanto. Hoe heet ze? Schrijf op: Arcadia Palver. Jij blijft hier Palver. De vrouwen komen voor het vertrek wel aan de beurt.'

Het wachten duurde eindeloos. En toen - lang, lang daarna kwam Mamma op hem toelopen; haar hand vast om die van Arcadia geklemd. Achter hen liepen twee politiemannen. 'Is dit luidruchtige oude wijf je vrouw?' vroeg een van hen.

'Jawel sir,' zei Pappa vredig.

'Dan moet u haar zeggen dat ze moeilijkheden krijgt als ze zo tegen de politie van de Eerste Burger te keer blijft gaan,' zei de man. Hij trok kwaad zijn schouders recht. 'Is dit uw nichtje?'

'Jawel sir.'

'Ik wil haar papieren zien.'

Mamma keek haar man gespannen aan en schudde toen vastberaden het hoofd.

Er volgde een kort stilzwijgen. 'Ik geloof niet dat dat kan,' zei Pappa tenslotte met een flauwe glimlach.

'Wat kan niet?' de politieman stak een harde hand uit. 'Kom op!' 'Diplomatieke onschendbaarheid' zei Pappa.

'Wat bedoel je?'

'Ik zei u toch al dat ik vertegenwoordiger ben van onze landbouworganisaties. Ik ben officieel buitenlands vertegenwoordiger van Kalgan en mijn papieren bewijzen dat. Ik wens niet meer lastig gevallen te worden!'

De politieman scheen even van zijn stuk gebracht. 'Ik moet uw papieren zien!' zei hij tenslotte aarzelend.

'Hoepel jij op!' zei Mamma. 'Als we je nodig hebben zullen we je wel roepen, schoft!'

De mond van de agent verstrakte. 'Houd even een oogje op ze, Hanto. Ik ga de luitenant halen.'

'Ach val dood, kerel!' riep Mamma hem na. Iemand begon te lachen, maar hield zich onmiddellijk in.

De razzia was bijna afgelopen. Het publiek werd ongedurig. Er waren nu al drie kwartier verstreken en de rust zou niet veel langer bewaard kunnen worden. Luitenant Dirige drong haastig naar het midden van de dicht opeen gepakte menigte.

'Is dit het meisje?' vroeg hij verveeld. Hij keek haar aan. De beschrijving klopte. Al dat gedoe over een kind! 'De papieren van dat meisje, alstublieft.'

'Ik heb al uitgelegd dat...' begon Pappa.

'Dat weet ik. Het spijt mij, maar ik heb mijn orders. Als u bezwaren hebt, kunt u die later indienen. Intussen zal ik zonodig geweld gebruiken' Er volgde opnieuw een stilzwijgen. De luitenant wachtte geduldig af.

'Geef mij je papieren, Arcadia' zei Pappa schor.

Arcadia schudde in paniek haar hoofd, maar Pappa knikte.

'Geef ze me. Wees maar niet bang!'

Gedwee stak ze haar hand uit. Pappa vouwde de papieren open, bekeek ze nauwkeurig en gaf ze aan de luitenant die ze op zijn beurt nauwkeurig begon te bestuderen. Toen sloeg hij zijn ogen op, keek Arcadia langdurig aan en sloeg toen het perkamenten boekje met een harde klap dicht.

'In orde,' zei hij. 'Alles is in orde mannen.'

Hij verdween, gevolgd door zijn mannen en in minder dan twee minuten was het rooster verdwenen. Uit de massa die nu bevrijd was, golfde stern geruis omhoog.

'Maar hoe ... hoe -' vroeg Arcadia.

'Sttt!' zei Pappa. 'Laten we aan boord gaan. Het schip zal wel klaar zijn om te vertrekken.'

Zo waren ze dan eindelijk aan boord van het ruimteschip. Ze hadden een eigen luxe-hut en een eigen tafel in de eetzaal en waren nu al twee lichtjaren ver van Kalgan verwijderd. Arcadia was eindelijk zover dat ze het onderwerp opnieuw durfde aan te roeren.

'Maar ze zaten achter mij aan, meneer Palver. Ze hadden mijn signalement en allerlei gegevens. Waarom lieten ze mij dan gaan?'

Pappa glimlachte breeduit van achter zijn bord vandaan. 'Ach kind, dat ging heel gemakkelijk. Als je veel met vertegenwoordigers en kooplieden omgaat dan leer je het klappen van de zweep wel. Ik heb twintig jaar lesgeld betaald. Toen de luitenant jouw papieren openvouwde, lag er een klein opgevouwen biljet van vijfhonderd kredieten in. Eenvoudig, vind je niet?'

'Maar wat zou er gebeurd zijn als hij het geld had genomen en mij toch had opgesloten en mij had beschuldigd van een poging tot omkoperij?'

'Dacht je dat hij die vijfhonderd kredieten zou laten schieten? Kom, meisje.

ik ken die lui beter dan jij.'

Maar Arcadia wist dat hij die mensen niet beter kende. Deze mensen zeker niet. Toen ze die nacht had nagedacht, had ze begrepen dat de luitenant zich zeker niet had laten omkopen als dat niet van te voren gepland was.

Ze wilden haar blijkbaar niet arresteren. Maar waarom niet? Om er zeker van te zijn dat ze vertrokken was? Dat ze naar Trantor ging? Was het goedaardige stel dat haar had meegenomen een paar willoze werktuigen in handen van de Tweede Foundation? Het moest wel! Of was dat misschien niet het geval? Ach, wat had het allemaal voor zin? Misschien was alles wat ze deed alleen maar wat de Tweede Foundation wilde dat ze deed.

Toch moest ze hun te slim af zijn.

Het moest! Het moest!

16 Begin Van Oorlog