DUITSLAND
Het jaar daarop was Von Berger voor zaken in Brazilië toen hij het bericht kreeg over de afschuwelijke tragedie die de Rashids was overkomen: de dood van de broers George, Michael en Paul. Hij hoorde het te laat om nog op tijd te kunnen zijn voor de begrafenis, en dat had ook weinig zin gehad.
De regels van het erfrecht bepaalden dat de bezittingen overgingen op Kate Rashid, die zich nu gravin van Loch Dhu mocht noemen. Maar nog steeds hielden ze zich aan de afspraak om de connectie tussen de baron en het Rashid-imperi-um strikt geheim te houden.
Op dat moment wist Von Berger nog niets over de toedracht van de sterfgevallen, de vete van de Rashids met de westerse belangengroepen of de oorzaak daarvan. Na verloop van tijd hoorde hij van de mislukte aanslag op het leven van president Jake Cazalet in zijn buitenhuis op Nantucket door Ierse huurlingen, georganiseerd door Paul Rashid. Daarna was er de geslaagde aanslag op de sultan van Hazar zelf, gevolgd door de mislukte poging om de hele raad van oudsten van Hazar te vermoorden, opnieuw door Ierse huurlingen.
Pas later besefte Von Berger de belangrijke rol die Blake Johnson in dit alles had gespeeld. Hij had het bevel over ‘de Kelder’ van het Witte Huis. En dan was er nog generaal Charles Ferguson, die hetzelfde had gedaan voor de Britse ministerpresident, geassisteerd door zijn rechterhand, Sean Dillon. Het was Dillon die eigenhandig Paul Rashid en zijn twee broers had gedood.
Maar dat zou hij allemaal pas later te horen krijgen. Voorlopig beperkte Max von Berger zich ertoe de activiteiten van Kate Rashid op afstand te volgen. Hij constateerde dat Rupert Dauncey in haar leven was gekomen, een soort Amerikaanse neef, ooit majoor bij de mariniers, en bespeurde enige jaloezie bij zichzelf. Maar het leven ging door en hij had het druk met zijn zaken, zoals altijd, tot die avond toen hij, een paar dagen logerend op het Schloss, in een opwelling besloot een hapje te gaan eten in de plaatselijke kroeg, de Adelaar.
Het was druk op vrijdagavond, en het sneeuwde. De winter was begonnen. Toen hij binnenkwam, kreeg hij de gebruikelijke ontvangst. De kastelein, Meyer, kwam haastig naar hem toe. ‘Herr Baron! Komt u vanavond bij ons eten?’
‘Dat was de bedoeling. Ik had trek in je speciale hutspot met aardappels en noedels. Daar kan niets aan tippen.’
‘Het is een grote eer.’
Meyer bracht hem naar een tafeltje in de verre hoek en knikte naar de twee mannen die er zaten. Haastig sprongen ze overeind en bogen het hoofd.
‘Dank jullie, vrienden.’ De baron zette zijn hoed af. Meyer hielp hem uit zijn zware jas en schoof zijn stoel aan. ‘Het is een koude avon^l, dus breng me maar champagne om mijn botten te verwarmen.’
Meyer verdween. De baron pakte zijn sigarettenkoker, stak een sigaret op en werd zich bewust van de man die met een biertje aan de bar stond en nijdig zijn kant op keek. Het was Hans Klein, een beer van een vent, een plaatselijke boer die te veel dronk. Hij had een grote huurachterstand en weigerde steeds opnieuw de pacht te voldoen. Bij de zitting van het kantongerecht, een maand tevoren, had de baron hem nog drie maanden gegeven voordat hij uit zijn boerderij zou worden gezet.
Toen Meyer de champagne bracht, in een ijsemmer, en voor de baron neerzette, zei Klein luid: ‘Dat is allemaal leuk en aardig als je rijk en machtig bent.’ Toen draaide hij zich om naar de barmeid en sloeg met zijn hand op de bar. ‘Schnapps! En snel
een beetje. Of moeten we allemaal op hém wachten?’
De gesprekken vielen stil en Meyer, die net de fles ontkurkte, keek Von Berger zenuwachtig aan. ‘Het spijt me, Herr Baron.’
‘Schenk maar in.’
Juist op dat moment ging de deur open. De wind blies wat sneeuw naar binnen en in de deuropening stond de vreemdeling.
Hij droeg een jagersjasje met een bontkraag en een besneeuwde tweedpet, die hij afzette en afklopte tegen zijn dijbeen. Er kwamen maar weinig vreemden in Neustadt en hij trok meteen de aandacht. Hij had zwart haar, niet helemaal tot op zijn schouders, maar lang genoeg, en een knap, wigvormig gezicht met een gebroken neus. Op de een of andere manier deed hij denken aan een middeleeuwse ridder. Langzaam knoopte hij zijn jack los.
‘Goedenavond,’ zei hij. ‘Het is hondenweer.’
Zijn Duits was bijna vlekkeloos, maar Von Berger hoorde toch een spoor van een Italiaans accent.
‘Welkom, Mein Herr,’ zei Meyer. ‘Komt u van ver?’
‘Dat kun je wel zeggen. Helemaal van Sicilië.’
Klein draaide zich naar zijn buurman. ‘Een Italiaan,’ zei hij met minachting in zijn stem.
De onbekende negeerde hem en zei tegen Meyer: ‘Ik kan wel iets gebruiken om warm te worden. Zo te zien hebt u alle mogelijke flessen daar achter de bar. Zit er ook grappa bij?’
‘Toevallig wel.’ Meyer haalde een fles van de plank en hield hem omhoog.
De vreemdeling las hardop het etiket: ‘“Grappa Di Brunella de Montalcino.” Jezus, dat is vuurwater! Schenk me maar een glas in.’ Hij sloeg het in één keer achterover en hoestte even. ‘Heerlijk. Geef me die fles maar.’
Hij draaide zich om, zag nog een leeg tafeltje en ontdekte tegelijkertijd de baron, die geamuseerd toekeek. De glimlach verdween van het gezicht van de Italiaan en hij deinsde terug alsof hij schrok. Na een korte aarzeling ging hij toch aan het tafeltje
zitten, trok de fles open en schonk zich nog een glas in. Weer wierp hij een blik naar de baron en sloeg snel zijn ogen neer.
Von Berger fronste en voelde zich niet helemaal op zijn gemak. De man had iets bekends - alsof de baron hem al eens eerder had ontmoet, maar hoe zou dat kunnen? Niet dat het er iets toe deed, want dat was het moment waarop Klein, stomdronken, in de aanval ging. Hij stak een arm over de bar heen, greep de fles Schnapps en trok met zijn tanden de kurk eruit. Toen nam hij een grote slok, zette de fles met een klap weer terug en draaide zich om.
‘Jij denkt dat je God zelf bent, meneer de baron, maar ik zal je zeggen wat je bent: een klootzak!’ Hij was zo dronken dat hij niet meer wist wat hij zei. ‘En ik weet hoe ik met dat soort klootzakken moet afrekenen. Waag het eens naar mijn boerderij te komen. Dan sta ik klaar met mijn buks!’
Er viel een doodse stilte. De baron bleef rustig zitten, met zijn handen om de knop van zijn wandelstok gevouwen. ‘Ga naar huis, Klein. Je bent jezelf niet.’
Klein sprong naar voren en sloeg de champagne van Von Bergers tafeltje af. ‘Smerig oud zwijn! Ik zal je leren.’
‘U^zult niemand iets leren,’ zei de vreemdeling, die nog een glas grappa inschonk. ‘En u biedt deze grote man nu uw excuses aan omdat u hem zo grof hebt beledigd.’
De baron keek de bezoeker even aan, met een lichte frons op zijn gezicht. Klein draaide zich om, stapte op de man toe en boog zich over zijn tafeltje.’Een Italiaans mietje? Ik breek je allebei je armen.’
‘O ja?’ De vreemdeling greep zijn fles bij de hals en sloeg Klein tegen de zijkant van zijn hoofd. De grote man zakte op een knie. De onbekende stond op, pakte zijn stoel en liet die met kracht op Kleins schouders neerkomen.
Toen deed hij een stap terug. Klein hield zich aan het tafeltje vast en hees zich langzaam overeind. Met een bloedend gezicht draaide hij zich om. ‘Je bent een beest, beste vriend,’ zei de vreemdeling. ‘Dat had iemand je al veel eerder aan je verstand moeten brengen.’
Klein brulde van woede, wankelde op de bezoeker toe en
stak zijn grote handen uit om de man te grijpen. Maar de Italiaan ontweek hem behendig, liet hem vakkundig struikelen en schopte hem tegen zijn hoofd. Klein rolde weg, kreunde even en verloor het bewustzijn.
Er steeg een opgewonden gemompel op en Meyer snelde toe van achter de bar. ‘Wat verschrikkelijk, baron. Wat kan ik zeggen?’
‘Heel weinig. Breng hem maar naar het politiebureau, dan kunnen ze hem een nachtje in de cel opbergen.’
Een groepje van een man of zes droeg Klein naar buiten, terwijl de stamgasten nog druk over de vechtpartij spraken en nieuwsgierige blikken naar de vreemdeling wierpen, die rustig toekeek hoe de barmeid met een bezem de vloer aanveegde. Hij schonk nog een glas grappa in en sloeg het in één keer achterover. Het meisje verdween.
‘U weet zich goed te verdedigen,’ zei de baron. ‘Keihard en efficiënt.’
‘Ik ben opgegroeid in Palermo.’
‘U spreekt uitstekend Duits.’
‘Dat heb ik van mijn moeder geleerd.’
‘Juist. Ik zag dat u me aankeek alsof u me kende.’
‘Ik ken u van foto’s. Het was mijn bedoeling om morgen naar het Schloss te komen. Deze ontmoeting was zuiver toeval.’
‘En waarvoor wilde u naar het Schloss komen? Vertelt u me eerst eens hoe u heet.’
‘Rossi. Marco Rossi. Mijn moeder was Maria Rossi. Ze heeft ooit voor u gewerkt.’
Max von Berger merkte dat hij licht begon te beven en zich opeens heel slap voelde. ‘Ga zitten en geef mij ook wat van dat vuurwater.’ Rossi schonk nog een glas in en gaf het aan de baron. Toen kwam hij aan zijn tafeltje zitten. ‘Waarvoor bent u hier?’
‘Mijn moeder is overleden na een lang gevecht tegen kanker. Tot een halfjaar geleden was ik nog kapitein bij de Italiaanse luchtmacht - gevechtsvlieger op een Tornado. Ik heb ontslag genomen om bij haar te kunnen zijn. We woonden bij mijn oom in Palermo, maar hij was een jaar eerder gestorven, dus was ze helemaal alleen.’
‘Maar ik begrijp het niet. Waarom heet u dan Rossi?’
‘Mijn moeder is nooit getrouwd. Ik moest haar met de hand op mijn hart beloven dat ik haar as naar u toe zou brengen, dus hier ben ik.’ Hij haalde een pakje sigaretten tevoorschijn. ‘Geef mij er ook maar een,’ zei de baron. Zijn hand trilde toen hij een vuurtje accepteerde.’Dat is beter.’ Hij vermande zich.’Waarom is ze bij me weggegaan? Weet u dat ook?’
‘O, ja. Ze hield zielsveel van u, maar ze wist ook dat uw leven nog werd beheerst door de herinnering aan uw vrouw. Ik heb dat afschuwelijke verhaal over haar gehoord. Toen ze ontdekte dat ze zwanger was, wilde ze u niet belasten of u het gevoel geven dat u gevangenzat. Daarom is ze terug naar Palermo gegaan, onder bescherming van mijn oom,Tino Rossi. Hij was een belangrijke figuur binnen de maffia.’
‘Ik zag al iets aan u toen u binnenkwam, iets vertrouwds. Alsof ik u kende,’ zei de baron. ‘Nu begrijp ik waarom, maar ik heb moeite om het allemaal te verwerken. Het komt niet elke dag voor dat een man hoort dat hij een zoon heeft. Dat zal voor u ook wel zo zijn, denk ik.’
‘Niet helemaal. Ik weet al twintig jaar dat u mijn vader bent.’ Rossi stond op. ‘Ik zal hier een kamer nemen voor de nacht. Morgen kom ik u de urn met de as brengen en daarna ga ik naar huis om te zien of de luchtmacht me nog wil hebben.’
‘Nee. Er is maar één plek waar u vannacht logeert, en dat is in Schloss Adler. We moeten praten,’ zei de baron en hij ging Rossi voor naar buiten.
In de kapel van het Schloss was het winters koud. Zoals altijd flakkerden er kaarsen en hing er een geur van wierook. De baron had de urn met Maria’s as persoonlijk naar het slot gedragen en plaatste die nu voor het familiemausoleum.
‘Ik zal haar laten bijzetten bij het graf van mijn eerste vrouw en…’ Toen pas stortte hij in en begon te huilen. ‘En bij je broer.’
Marco Rossi, die keiharde man, harder nog dan Max von Berger op dat moment kon vermoeden, was diep geroerd. Hij sloeg een arm om Von Berger heen en trok hem dicht tegen zich aan.
‘Het is goed, vader. Zo is het goed. Wees maar niet bang. Ik ben er nu. Voorlopig blijf ik hier. We zullen samen rouwen. Ze hield oprecht van u, geloof me. En ze heeft een groot offer gebracht voor die liefde.’
‘Alleen om mij,’ zei Von Berger. ‘Om mijn houding, om mijn trots, om die vervloekte familietrots die de Von Bergers al zevenhonderd jaar regeert.’
‘Hé,’ zei Marco, ‘maar dat geldt nu toch ook voor mij?’
Von Berger veegde een traan uit zijn ooghoek en glimlachte. ‘Dat is waar. Kom, laten we gaan. Dan kunnen we wat eten en drinken, maar vooral praten.’
Later, in de grote zaal, voor een loeiend houtvuur, bracht de butler cognac bij de koffie.
‘Dank je, Otto,’ zei Von Berger. ‘We redden het verder wel. Heb je een kamer gereedgemaakt voor Herr Rossi?’
‘Jawel, Herr Baron. De keizerlijke suite.’
‘Goed. Welterusten dan.’
De butler verdween in de schaduwen van de zaal. De echo van zijn voetstappen verstierf. ‘Voordat we verdergaan is er iets dat ik u moet vertellen,’ zei Rossi.
‘En dat is?’
‘Zoals ik al zei was mijn oom, Tino Rossi, lid van de maffia. Maar er is meer. Hij was ook een belangrijke capo. U weet wat dat betekent?’
‘Natuurlijk.’
‘Toen hij stierf, liet hij mijn moeder een groot vermogen na. Na haar dood is alles op mij overgegaan. Ik heb dus niets van u nodig. Dat is niet de reden van mijn komst. Ik ben hier voor mijn moeder en uit respect voor mijn vader. Want ik weet alles over u. U was een groot militair en u bent nog altijd een groot man.’
Von Berger wuifde die complimenten weg. ‘Vertel me wat meer over jezelf.’
‘Ik heb mijn jeugd in Palermo doorgebracht, uiteraard. Mijn moeder en mijn oom hadden liever niet dat ik tot de maffia zou toetreden, wat niet meeviel, omdat mijn hele familie - mijn neven, zal ik maar zeggen - tot de organisatie behoorden.’
‘Te oordelen naar de manier waarop je die gorilla van een Klein neerlegde, heb je toch een tic van de familie meegekregen.’
‘Als jongen zwierf ik misschien te veel door de straten van Palermo. En daar leer je snel. Ik heb een uitstekende opvoeding gehad, maar ik denk dat de maffia toch in mijn bloed zit, hoe dan ook. Ik heb die arrogantie.’ Hij haalde zijn hand uit zijn zak, met een ivoren madonna. Toen hij op een knopje drukte flitste er een knipmes uit. ‘En dit… zal ik altijd bij me houden. Ik heb het van mijn oom gekregen voor mijn tiende verjaardag.’ Hij klapte de stiletto dicht.
‘En toen je ouder werd?’ vroeg Von Berger.
‘Op mijn zeventiende stuurden ze me naar Yale, waar ik economie en bedrijfskunde heb gestudeerd. Ik deed het goed en ik had aanleg voor computertechniek. Daarna ben ik teruggegaan en heb ik dienst genomen bij de Italiaanse luchtmacht. Als piloot heb ik missies boven Bosnië gevlogen, waar ik achter de Servische linies ben neergehaald en voor mijn leven heb moeten vluchten.’
‘Dat zal niet eenvoudig zijn geweest.’ v ‘Nee, zeg dat wel.’
‘En toch wil je terug?’
‘Waarom niet? Binnen drie maanden na mijn opleiding zat ik al in de Golfoorlog en voerde ik aanvallen op Basra uit. Een paar jaar later was het Bosnië en Kosovo. Het is een heel speciaal gevoel om op de rand van het gevaar te leven. Ik heb geen vriendin op dit moment, dus wat actie en hartstocht zou welkom zijn.’
‘Dat begrijp ik. Schenk me nog een cognac in.’
Marco deed het, stak toen een sigaret op en zei rustig: ‘Ik ben hier niet gekomen met bijbedoelingen, zoals ik al zei. Maar in uw geval zou ik toch om een dna-test vragen.’
‘Dat is misschien een goed idee,’ beaamde de baron, ‘maar alleen om de lijn officieel vast te leggen en je te legitimeren als mijn zoon. Ik twijfel geen moment aan je afkomst en ik heb er ook geen probleem mee. Integendeel, ik ben er juist blij om. Alleen wil ik niets meer horen over je terugkeer naar de Italiaanse luchtmacht. De kruik gaat net zo lang te water tot hij barst. Genoeg is genoeg.’
‘Maar wat moet ik dan?’
‘Je hebt een uitstekende zakelijke achtergrond, je bent een oorlogsheld en ik heb zelf kunnen zien dat je meedogenloos toeslaat als iemand je de voet dwars zet. Een echte straatvechter.’
‘Wat heeft mijn vader gedaan met die Oekraïëners die zijn vrouw en mijn halfbroer hadden vermoord? Ik kom uit een lange traditie van vechtersbazen.’
‘Precies. En daarom wil ik je ook bij me houden. Als mijn rechterhand.’ De baron schudde zijn hoofd. ‘Verdomme, volgend jaar word ik tachtig, en het zou me zo goed doen om mijn zoon dan aan mijn zij te hebben. Ik besef wel datje geld genoeg hebt, en…’
‘Nee, alstublieft,’ zei Marco Rossi, ten prooi aan een heftige emotie die hij alleen bij zijn moeder had gevoeld. Hij liet zich op een knie vallen, pakte de hand van de baron en kuste die. ‘U hebt geen idee wat dit betekent, om de zoon te zijn van een man als u.’
‘O, jawel.’ Von Berger legde zijn hand op Marco’s hoofd. ‘Want ik ben de vader van een man als jij.’
Zijn nieuwe positie leek Marco op het lijf geschreven. Vanaf dat moment ging hij overal waar Von Berger ging. En het werd algauw bekend dat hij de zoon van de baron was.
En wanneer ze even samen waren vertelde Von Berger hem alles. Over de bunker van de Führer, zijn laatste gesprek met Hitier en de herkomst van zijn ontzagwekkende fortuin. Hij vertelde hem zelfs over Hitiers dagboek en liet hem zien waar hij dat bewaarde, in de geheime bergplaats achter in het mausoleum, waar een eeuwige vlam brandde in een open schaal. Maar hij liet het hem nooit lezen. Hitiers voorstel aan Roosevelt om een eind te maken aan de Tweede Wereldoorlog bleef Von Bergers geheim.
Hij bracht Marco op de hoogte van zijn bijzondere, geheime relatie met Rashid Investments en van zijn bloedband met Kate Rashid, die hem ooit het leven had gered. Marco luisterde
en begreep het allemaal. Maar toen kwam die verschrikkelijke ochtend in zijn suite in het Grand Hotel in Berlijn, toen Marco hem bij het ontbijt de vroege editie van The Times toe schoof.
‘Ik denk dat u dit moet lezen.’
Op de voorpagina stond een beschrijving van Kate Rashids laatste, tragische vlucht vanaf Dauncey Place. Zelden had Max von Berger zich zo wanhopig gevoeld. Hij sloeg met zijn vlakke hand op de tafel.
‘Maar wat is er dan fout gegaan, in godsnaam? Ze was een uitstekende pilote.’
‘Niemand weet het. Motorpech, waarschijnlijk. Ik heb daar weieens NAvo-oefeningen gedaan met de raf. Ik ken die kust: Sussex, de moddervlakten… en dat verraderlijke Engelse weer. Volgens de berichten was het vroeg in de morgen, met mist en regen, en de vluchtleiding meldt dat haar toestel maar heel even op het scherm is opgedoken en toen weer is verdwenen. Ze zijn al met een zoekactie voor de kust begonnen, zoals u kunt lezen.’ Marco liep naar de bar, schonk een glas cognac in en gaf het aan Von Berger. ‘Hier, drink op.’
De baron gehoorzaamde. ‘Ik had zoveel aan haar te danken. Mijn leven, zelfs.’
Marco voelde een vreemde afstand en bespeurde zelfs iets van jaloezie. Hij stak twee sigaretten op en gaf er een aan zijn vader. ‘Ze moet vlak voor de kust zijn neergestort, in betrekkelijk ondiep water. Ze zullen haar wel vinden, samen met die neef over wie u me vertelde, Rupert Dauncey.’
‘Ja, dat zal wel.’ Hij hield zijn glas omhoog. ‘Geef me er nog maar een.’
Marco schonk het glas weer vol en kwam ermee terug. ‘Wat doen we nu?’
Daar had Von Berger nog niet over nagedacht. ‘Mijn contracten met Paul Rashid zijn op Kate overgegaan, en na haar dood vervallen ze aan mij. Zo krijg ik het gezag over het hele Rashid-imperium.’ Hij haalde diep adem, verbijsterd door die gedachte. Hij had er nooit bij stilgestaan, omdat er toen nog vier Rashids waren, allemaal gezond en vitaal. ‘We moeten onze mensen in Genève, hier in Berlijn en in Londen waarschuwen. De raderen moeten in beweging worden gezet.’
‘Eerst moeten ze haar lichaam nog vinden. Dat kan wel even duren. Daarna wordt er nog sectie verricht, de patholoog-ana-toom moet een verklaring schrijven en er komt een onderzoek door de rechter-commissaris.’
De oude man bleef merkwaardig stil. ‘Ja, natuurlijk,’ zei hij na een tijdje, ‘maar we moeten toch de eerste stappen zetten. Geheimhouding is niet langer noodzakelijk. Ik zal met de directie van Rashid in New York en Londen spreken, zodat ze weten wat ze kunnen verwachten. Ze zullen wel meewerken; ze hebben geen keus.’
‘En ik? Wat verwacht u van mij?’
‘O, voor jou heb ik een bijzondere taak. Jij krijgt de leiding over alle veiligheidsoperaties van Rashid, wereldwijd. Er is van alles aan de hand, vooral in Saoedi-Arabië en Hazar, en daar wil ik meer van weten. Hoe en waarom zijn de drie Rashid-broers zo plotseling gestorven? En nu Kate? Het is me allemaal té toevallig.’
‘U zegt het.’
‘Je bent een genie met computers, Marco. Je kunt toegang krijgen tot al hun gegevens. Je hebt een blanco volmacht.’
‘Te beginnen met Londen?’
‘Dat lijkt me wel. Ik zal met het kantoor van Rashid daar overleggen, en vervolgens met hun vestiging in New York. Tegen die tijd zal Kates lichaam wel gevonden zijn, of zal ze dood worden verklaard.’
‘Kan ik verder nog iets doen?’
‘Zorg dat de Gulfstream voor me klaarstaat, bestemming Londen Northolt.’
‘Ik regel het meteen.’
Hij vertrok, en Max von Berger bleef nog een tijdje zitten, diep in gedachten verzonken. Het leven was zo onvoorspelbaar, de ene reis na de andere… Maar deze reis, dacht hij met een bezwaard gemoed, kon maar op één plaats eindigen: op het kerkhof van het dorpje Dauncey.