De bibliotheek van de kardinaal
Uitnemende en hoogeerwaardige Heer en Meester Particelli…
Zo begon de brief van Gabriel Naudé aan de controleur-generaal der Financiën van het koninkrijk Frankrijk. Het was slechts de eerste uit een reeks kladversies die Atto ons onder de neus hield, nadat we zonder aarzelen de gang hadden gemaakt waar Barbara en ik zo naar uitgekeken hadden: die naar het studeervertrekje van de bibliothecaris, het minuscule kamertje met weinig licht en lucht, maar vol laden en kasten, dat in de bibliotheek van de hoge heren bestemd is voor de bibliofiel, die tot taak heeft de boekenschat van zijn broodheer te bewaken, te verzorgen en uit te breiden.
‘In de laatste twee nachten zijn mij een paar uurtjes studie, en zeg maar onderzoek op deze schappen vergund. Heel nuttig, die sleuteltjes uit de bos van Naudé, heel nuttig; vooral om de geheimen te schenden van deze ladekasten, die voor gewone bezoekers schuilgaan achter de deurtjes van deze kast,’ glunderde mijn jonge beschermeling sluw, voldaan over zijn ontdekkingen.
La Strozzi zag gretig de kladversies na om ze goed in haar geheugen te prenten. De goede kopieën waren uiteraard naar de geadresseerde verstuurd.
‘U zult zien dat onze waarde Franse bibliothecaris ze in het Italiaans heeft geschreven,’ vervolgde Atto, ‘al is de geadresseerde een dienaar van zijn koninkrijk en, ondanks zijn Italiaanse achternaam alsmede Lucchese oorsprong, geboren en getogen in Lyon.’ Atto grinnikte zachtjes: ‘Kijk, zie hier bijvoorbeeld’, en als een meester tegenover twee leerlingen legde hij ons de brieven een voor een voor, de eruit springende passages aanwijzend:
Uitnemende en hoogeerwaardige Heer en Meester Particelli,
Hiermee bericht ik de ontvangst van Uw brief van vorige maand, waarin U mij opdroeg een pijnlijke coupure uit te voeren in het hart, de ziel, kortom, de hele geest en ware kern van de opera die U mij hebt laten schrijven.
Ver, helaas, ben ik nu van het boekenkabinet dat ik de eer heb te bewaken in Parijs, en van de rijke bibliotheken van de gebroeders Dupuy, van Moreau en Cordes zaliger, alsmede van andere vereerde vrienden. Ik bevind mij op het moment in Zwitserland, op jacht naar handschriften voor kardinaal Mazarin, en in deze afgelegen bergen mis ik niet alleen de boeken die ik nodig heb om de coupure die U me oplegt te vervangen, maar ben ik welhaast van alles verstoken, met uitzondering van zout!
Toen ik U voor mijn vertrek het complete en gedrukte traktaat overhandigde, hoopte ik dat U het verhaal over de samenzwering waarmee de familie Pazzi tweehonderd jaar geleden de heerschappij van Lorenzo il Magnifico in Florence trachtte omver te werpen, goedgunstig zou verwelkomen. Uw opdracht om het uit de opera weg te halen heeft mij daarom getroffen als een bliksemslag bij heldere hemel.
In afwachting van de terugkeer naar Parijs om aan de pijnlijke opdracht van Uwe Excellentie te voldoen verstout ik mij hieronder een bescheiden bloemlezing van schrijvers te presenteren die verstandig tegen de staatspolitiek aankeken, alsmede enkele kanttekeningen van mij die U misschien tot een heroverweging kunnen aanzetten.
Dit was dus het antwoord op het raadsel van het quintern dat nooit was opgenomen in de uitgave die ons door Hardouin cadeau was gedaan! Het hoorde bij een proefdruk, alleen voor Particelli’s gebruik. Deze had, zoals we net lazen in de brief van Naudé, bevolen de passage te schrappen uit de voor verspreiding bedoelde druk. We lazen verder:
Vóór mij ontbrak het niet aan mensen die de te beheren stof zijn begonnen toe te lichten en uit te leggen. Onder hen hebben Nifo en Machiavelli hun Vorsten gepresenteerd zoals ze doorgaans lijken; Erasmus, Osorius, Foxius, Natta, Omphalius, Wimpheling zoals ze volgens de moraal zouden moeten zijn; Mambrinus Roseus, Fracchetta, Lelius Marettus zoals ze mogen handelen volgens de gewone wetten van de politiek. En ten slotte Bellarminus, Ribadeneira, Scribanius zoals de Vorsten zich zouden moeten gedragen naar de regels van de christelijke leer.
Allemaal hebben ze zich voor hun discours bediend van de exempla uit de Geschiedenis. Op dezelfde manier heb ik van de samenzwering van de Pazzi’s het kloppend hart van mijn hele opera gemaakt.
Kennis van de geschiedenisboeken, vooral Tacitus, is alleen nuttig en vruchtbaar voor iemand die tot reflectie in staat is en profijt kan trekken uit wat hij ziet. Geschiedenistraktaten nemen de verwondering weg, die het ware teken van onze zwakheid is, en zetten ons aan de gebeurtenissen met meer inzicht, bedachtzaamheid en vastberadenheid te overwegen. Maar voor hen die niet kunnen reflecteren of profijt trekken uit wat ze om zich heen zien gebeuren, en dat is bijna het gros van de bevolking, voor hen zijn de traktaten er alleen maar om hun ideeën overhoop te halen.
Daarom heb ik mijn boek niet opgezet als een geschiedkundig traktaat, maar heb ik de plannen van U en de kardinaal nageleefd om de zon van het vertrouwen te laten schijnen in hun wazige hart.
Geestdriftig heb ik het idee omhelsd om het boek niet te schrijven voor de Fransen, een trots Volk dat zich niets zomaar laat voorschrijven, het tegendeel van de Italianen, die zich elk machtsmisbruik laten opleggen, waarna eenieder het er levend van af tracht te brengen ten koste van zijn medemens. Ik heb liever dat het heimelijk ritselt in de handen en bibliotheken van Vorsten, Parlementariërs en Parijse notabelen als een brevier van de Italiaanse politiek, dat in onverdachte jaren uit de geheime hoekjes van het Hof van Rome is ontsnapt en nu toevallig in Parijs is aanbeland.
Ik voorzie dat mijn werk als een briesje van hand tot hand, van mond tot mond, van oor tot oor zal gaan, en bliksemsnel zijn doel zal bereiken.
Weldra zullen de Fransen houden van Mazarin, doordrongen zijn van de grote wijsheid van zijn bestuur, die is opgedaan aan het Hof van Rome, vanwaar mijn boek lijkt te komen. Die onderdanen die nu trappelen onder het zoete juk van Zijne Eminentie (een veel hardere hand hield kardinaal de Richelieu erop na!), en zich bedrogen en bestolen wanen, en weer tegen de welstand van het Koninkrijk samenspannen zoals ze al deden onder Richelieu, zullen zich rekenschap geven van het geluk door Jules Mazarin en Uwe Excellentie te worden geregeerd.
De droeve blikken der Fransen zullen verkeren in extatische bewondering bij het lezen van de talloze exempla uit de geschiedenis van Vorsten en Ministers die hun rijken hebben gered, of hebben verloren, dankzij de meerdere of mindere finesse van geheime rake grepen tegen vijanden binnenslands.
Het zal niet moeilijk vallen hen te overtuigen. Alles wat het volk denkt is enkel ijdelheid, alles wat het onderneemt enkel pure dwaasheid. Het is voldoende dat de Vorsten het leren te manipuleren met mooie woorden, te verleiden en te bedriegen met schone schijn, te lokken en te gebruiken voor hun plannen door middel van pennen die clandestiene boekjes, manifesten, verweerschriften en verklaringen schrijven volgens de regelen der kunst, om het bij de neus te nemen en het alleen al op het etiket de inhoud van de hele zak te laten goedkeuren of afwijzen.
Om die reden acht ik het schrappen van het verhaal over de samenzwering van de Pazzi’s, die het hoogtepunt van staatspolitiek aller tijden vormt, net zoiets als had men bij Uw project en bij Uwe Eminentie het hart zelf uitgerukt!
We gingen over op Particelli’s antwoord, dat vrij droog was:
Mijnheer Naudé,
Menselijke aangelegenheden kennen geen vaste orde, noch een onveranderlijke opeenvolging. Zoals Agathon zegt, is er niets waarschijnlijker dan dat er dingen gebeuren die waarschijnlijk niet hoefden te gebeuren.
Tegen het gezegde van Cicero historia magistra vitae vroeg Bragaccia zich een jaar of twintig geleden af ‘of kennis van de geschiedenis voor een scherpzinnig iemand noodzakelijk is’. En hij had de meest gangbare tegenwerpingen verzameld. Het is gevaarlijk om zich staande te houden met de voorbeelden van de aangevoerde gevallen, deels omdat de aangelegenheden niet altijd dezelfde zijn en de geschiedenis geen komende aangelegenheden leert, maar die uit het verleden; en deels omdat de ervaring heeft geleerd dat veel mensen die onervaren en onwetend zijn in de verleden aangelegenheden, goed bestuurd worden in de staatsbesluiten. Derdens, omdat naar verluidt het ware kennen om goed te besluiten schuilt in goed kunnen zeggen dat men zus en zo moet handelen om die en die reden, en niet omdat Pompejus, Caesar en Scipio het zo hebben gedaan.
Daarom zou het verhaal over de samenzwering van de Pazzi’s bij de Fransen meer huiver dan begrip opleveren. Schrap maar.
Op dat moment deed een onverwacht geluid ons het bloed in de aderen stollen. Een aanhoudend geknars, zoals het piepen van een deur. Er was iemand binnengekomen.
We keken in het rond, vertwijfeld zoekend naar een gat om weg te kruipen. We bevonden ons in het verboden hart van de bibliotheek, en bespioneerden geheime correspondentie, gebruikten van Naudé gepikte sleutels: ons leven stond op het spel.
Nog meer gepiep, misschien van schoenen. Op dat moment had ieder van ons drieën een broos, vertwijfeld antwoord gevonden op het dreigende drama.
Mijn jonge beschermeling was dankzij zijn soepele magerte met alle brieven van Naudé en Particelli in de onderste deurtjes van de kast gekropen waaruit de briefwisseling tussen Particelli en Naudé was gekomen, nadat hij met zijn voet de notitieboeken die er opgestapeld lagen aan de kant had geschoven. Als de wiedeweerga had Barbara Strozzi de deurtjes afgesloten met het sleuteltje, dat gelukkig in het slot stak. Voordat we afsloten gooiden we ook mijn schoenen en die van de vrouw naar binnen.
Aan de muur, tussen twee indrukwekkende kisten, hing aan een koperen haak een huisjas van Naudé, die hij waarschijnlijk gebruikte voor onverwachte uitjes. Gelukkig was hij nogal lang, zodat we er staande onder kropen, ik tegen de muur en la Strozzi tegen mij aangedrukt. Zo staken onder de jas alleen onze onderbenen uit. We namen nogal wat ruimte in, zij het verscholen in de donkere plek tussen de twee kasten. Alleen de Hemel kon ons redden, bedacht ik.
De ogenblikken verstreken en je kon een speld horen vallen. Ik probeerde een slip van de jas opzij te doen om te gluren, maar er was geen tijd voor. Barbara slaakte een schrille kreet en stoof onze schuilplaats uit, uitzinnig huppelend als bevangen door een vlaag van waanzin. Intuïtief schoot ik naar voren in de wanhopige, zinloze poging om haar te weerhouden van die gekte die ons allemaal naar de ondergang zou voeren. Twee kleine grauwe schimmen vluchtten op dat moment vanonder de rokken van de zangeres vandaan. Het doodsbange piepen van de schimmen had meteen de waarheid blootgelegd: er was niemand de bibliotheek binnengedrongen, we waren gefopt door twee muizen.
‘Afschuwelijk!’ kwinkeleerde la Strozzi huiverend.
We bevrijdden Atto, die half gestikt was, uit zijn kast. Terwijl hilariteit de schrik van zo-even overstemde, wezen we hem op de uitwerpselen die de muizen, niet minder bang dan wij, op de houten vloer van de bibliotheek hadden gedeponeerd.
‘Zullen we maar stoppen?’ vroeg Barbara, nog steeds ontdaan.
Mooie boel, dacht ik, vrouwen als spion in dienst nemen, als ze door een paar muizen al over hun toeren raken.
‘Tuurlijk,’ antwoordde Atto, ‘we moeten opschieten. Lees nu hier even, in die andere brief van Naudé aan Particelli; onze Gabriel doet het in zijn broek, maar houdt vol.’
Uitnemende en hoogeerwaardige Heer en Meester Particelli,
Laat U niet alarmeren door de schijn van bloed en chaos waaronder die formidabele Florentijnse staatsgreep schuilging. Ik vrees dat U misschien, om het met Lucretius te zeggen, gelooft te worden ingewijd in de principes van een goddeloze filosofie en op de weg van de misdaad te worden geleid. Maar zoals Lucretius zegt werpt de zon haar licht op de laagste en meest verachtelijke dingen zonder erdoor te worden aangetast of verduisterd. Godgeleerden worden niet minder godsdienstig doordat ze experts in ketterij zijn, noch geneesheren minder rechtschapen doordat ze de samenstelling en kracht van alle vergiften kennen. De wegen van het inzicht staan los van die van de wil.
Als U de huiver van de Fransen ducht, waarom hebt U mij dan opgedragen om het verhaal in te lassen van de slachting van de hugenoten door de koningin van Frankrijk in de Bartholomeüsnacht? Is deze episode van zevenenzeventig jaar geleden, die Parijs en het Franse hof als achtergrond heeft gehad, niet veel huiveringwekkender dan een samenzwering van tweehonderd jaar geleden op vreemde bodem? De Franse onderdanen zouden de Florentijnse kwestie onvervaard lezen en er de lering uit trekken die U en ik ons wensen, geheel ten bate van de populariteit van de kardinaal.
De Bartholomeüsnacht doet hen juist koken van verontwaardiging tegen de Italianen, nu evenzeer als toen. Ik geloof eerlijk gezegd dat de Fransen, als ze deze herdacht zien, wederom gevoelens zullen kennen van smaad, wrok en wrevel.
‘Op dit punt heeft Particelli de kwestie op zijn manier afgesloten,’ sprak Atto, ons wijzend op een passage halverwege een andere brief:
Mijnheer Naudé,
Met recht bent U het altijd met mij eens geweest dat de werkzaamheid van het historische verhaal voor onderdanen en voor het goede bestuur van het Koninkrijk niet wordt gewaarborgd door een traktaat dat alleen maar daden van vorsten, veldslagen of andere wrede incidenten van wie weet waar verslaat, maar door een vertelling die de geheime oorzaken van de naaste gebeurtenissen voor de lezer onderzoekt, de besluiten van wie er de beul van was verklaart en scherp het eigen oordeel over alles geeft; kortom, een vertelling met een ziel.
Blijf daarom bij de geschiedenis van Frankrijk, hooguit bij die van het Keizerrijk, die actueel is en een les voor alle volkeren, maar laat oude en vergeten samenzweringen zoals van de Pazzi’s en een onbeduidende stad als Florence maar zitten.
‘Ik zou juist zeggen dat wij Italianen allemaal bekend zijn met het complot van de Pazzi’s,’ vond Barbara na het lezen van dat wonderlijke antwoord, ‘ik zou het niet bestempelen als een oude, vergeten samenzwering. Iemand met Toscaans bloed als Particelli kan nooit de hoofdstad van dat groothertogdom volgens mij onbeduidend noemen, en Toscane is onder meer ook de geboorteplaats van Maria de’ Medici, de grootmoeder van de jonge koning Lodewijk.’
‘Klopt. Maar er is iets anders met Particelli’s brieven,’ vervolgde ik. ‘Zijn motivaties zijn oppervlakkig en haastig, zo niet smoezig; en als ze volledig willen lijken zijn ze alleen maar breedsprakig. De controleur-generaal had iets in zijn hoofd wat hij Naudé niet wilde zeggen.’
‘Precies, mijnheer de secretaris,’ bevestigde Atto. ‘Wat de samenzwering van de Pazzi’s betreft, madonna Barbara, die kennen we allemaal, maar niet zo goed als Naudé heeft onderzocht. Hierover zal ik u zo dadelijk spreken, na deze laatste brief,’ vervolgde hij sluw, ons onderwerpend aan het laatste schrijven van het stapeltje dat hij voor ons had opgeduikeld:
Ik moet U eraan herinneren dat de kardinaal en U mij nadrukkelijk een vrij en driest verhaal hebben opgedragen, een boekje dat als een geheel naakte Diana voor profane ogen de geheimen van de Vorsten onthult, de verborgen bedriegerijen, de snoodheden van de ministers en alle andere zaken die bij de regeringen van staten, zoals bij de Eleusische mysteriën, bedekt blijven door een duistere nacht. Dit heb ik gedaan naar het voorbeeld van Mattheüs Paris, Teodoricus Nihemius, Petrus de Agliacus, Clemangis, Machiavelli en vele anonieme auteurs van de geschiedenissen van Karel IX, het Concilie van Trente, het schandaleuze dagboek van Lodewijk XI, het heilige verbond et alii die, zoals Plautus zou zeggen, aan iedereen rondvertellen wat de koning in het oor van de koningin heeft gezegd, welk geklets Juno heeft uitgewisseld met Jupiter. Die boekjes zijn hardnekkige boodschappers van evenzeer waarheid als onwaarheid, je hoeft maar te denken aan de boosaardige Procopius, en we moeten niet vergeten dat het lezen ervan verboden is door de heilige instellingen van de Kerk. Ik van mijn kant, al heb ik dan mijn boek geschreven met zo’n verleidelijk uiterlijk, overeenkomstig Uw wens en die van kardinaal Mazarin, ik wilde het een waarachtige geest en ziel meegeven, opdat de onderdanen die dit boek in handen krijgen zich niet behandeld zullen voelen als domme, suffe sloofjes, alsof ze het vervelend zouden vinden om scherpe oordelen aan te horen. Daarom was ik ertoe gekomen om van de samenzwering van de Pazzi’s het hart van mijn verhandeling te maken.
Nu was het wel duidelijk: Particelli broedde iets uit waarvan de bibliothecaris misschien het onbewuste instrument was. Die brieven dateerden van drie jaar terug. Waar had Naudés boek toe gediend? Ik pijnigde mijn hersens om een overzicht van de gebeurtenissen in Frankrijk van de laatste drie jaar te krijgen, maar zag geen opstand, geen staatsgreep, allesbehalve: de politieke situatie was alleen met de dag verslechterd, langzaam maar onverbiddelijk, vooral door het lompe, zwelgende, ergerlijke gedrag van de kardinaal. Hoezo houden van Mazarin! Naudés boek betekende, voor zover ik eruit had gelezen in de boekhandel van Hardouin en hem er zelf over had gesproken, de druppel die de emmer van de haat deed overlopen, de steen om de nek, die, als de koers door belastingen en verkwistingen voor Italiaanse opera’s geen andere wending nam, Zijne Eminentie in de afgrond van de volkswoede kon storten.
‘En nu de catastrofè!’ siste Atto met de term voor de slotakte in de tragedies uit de oudheid. Na die woorden haalde hij het beruchte quintern tevoorschijn, waar hij meteen het dubbele vel bij voegde dat ik hem twee dagen geleden al gegeven had. Nu hadden we dan eindelijk voor het eerst de oorspronkelijke, complete tekst van Naudé in handen.
Met ingehouden adem lazen Barbara en ik, beginnend bij de regels die we al kenden, en uitkomend bij het einde:
En had men in dit middel geen oplossing voor Luther kunnen vinden, dan moest men een ander gebruiken, en ervoor zorgen dat hij veilig opgeborgen werd, zoals kort daarna gebeurde met abt Du Bois en de benedictijner Barnes, of gedurfder optreden, en hem stiekem laten verdwijnen, zoals naar verluidt Catharina de’ Medici met een beroemde magiër heeft gedaan, of hem publiekelijk uitschakelen met behulp van justitie, zoals de oudvaders van het concilie van Konstanz deden met Johannes Hus en Hiëronymus van Praag. Eerlijk gezegd zouden de eerste middelen de beste zijn, want zachter, gemakkelijker en minder in het oog lopend, en vooral omdat ze met meer zekerheid het gewenste resultaat zouden kunnen sorteren; wat niet mogelijk was met de andere middelen die de ketterse volgelingen van Luther nog meer zouden bevestigen in hun dwalingen. De uitspraak van een antieke schrijver naar aanleiding van de christenen, sanguis martyrium semen christianorum, dient nooit te worden vergeten. Lorenzo il Magnifico nam die ter harte.
Op de ochtend van 26 april 1478 werden in de dom van Florence de heer van de stad, Lorenzo de’ Medici, en zijn jongere broer Giuliano tijdens de mis aangevallen door leden van de Pazzi’s, een familie van Florentijnse bankiers die rivaliseerden met de Medici’s. Giuliano werd met dolksteken gedood, Lorenzo overleefde de hinderlaag. Er is maar één bron van dat voorval die als objectief kan worden aangemerkt, uitsluitend bestaande uit bekentenissen (of vermeende bekentenissen) die onder tortuur zijn afgedwongen en zijn geëindigd met de doodstraf van de vermeende misdadiger, en uit verslagen van Florence welgevallige auteurs. Deze noodzakelijke aantekening, die de Auteurs die ons die droeve kwestie hebben overgeleverd, aan hun verhalen hadden moeten laten voorafgaan, ontbreekt overal.
Slechts één ding aan die misdaad is zeker: op die ochtend van 26 april 1478, de zondag van Maria-Boodschap, werd Giuliano de’ Medici in de dom van Florence tijdens de mis, die hij met zijn oudere broer Lorenzo, de heer van Florence, bijwoonde, aangevallen en met negentien dolksteken gedood. Zijn schedel werd ingeslagen, zijn hals doorboord, hij werd geraakt in borst en rug, zijn hart kwam bijna bloot te liggen, zijn handen die zich probeerden te verweren werden nagenoeg afgesneden, en men hakte op hem in totdat hij zeker was afgeslacht. Dat alles onderging Giuliano de’ Medici, die alle Historici uit die tijd eensluidend beschrijven als ‘bescheiden en welwillend’, altijd buiten de politiek gebleven, terwijl zijn oudere broer Lorenzo, bijgenaamd il Magnifico, de ambitieuze heer van Florence, niet meer opliep dan een schram in zijn hals, al vormde hij veruit het voornaamste doelwit, gesteld dat het ware doel van de hinderlaag bestond uit het omverwerpen van de heerschappij van de Medici’s.
Terwijl de leden van de familie Pazzi Giuliano met negentien dolksteken te lijf gingen, had Lorenzo twee priesters als huurmoordenaar toegewezen gekregen, aangezien de enige beroepsmoordenaar van de hele samenzwering die Lorenzo moest doden, ene Montesecco, overmand scheen te zijn door gewetensbezwaren van het laatste moment, en had geweigerd in de kerk te moorden. Zodoende zouden de twee priesters, vermeende, geïmproviseerde huurmoordenaars, Lorenzo lomp hebben aangevallen, ‘zonder veel overtuiging’, zoals alle Auteurs toegeven. Volgens de verslagen zouden ze aarzelend op Lorenzo zijn afgekomen en zou deze zich met het zwaard hebben verdedigd en probleemloos in de sacristie zijn heil hebben gezocht, voordat de Pazzi’s na de moord op Giuliano bij hem kwamen.
Deze absurditeit maakt de Historici allerminst argwanend; ze hebben het alleen over ‘bijna een wonder’, alsof het nooit is onderzocht door de velen die inktpotten leeg geschreven hebben over de samenzwering van de Pazzi’s. De flagrante ongelijkheid in behandeling van de twee broers, omgekeerd evenredig aan hun politieke belang, was niet ontsnapt aan de aandacht van de toenmalige kroniekschrijvers, die pro Medici waren. Zij berichten dat Franceschino Nori, de directeur van de Medici-bank, stierf door een messteek in zijn buik, omdat hij – zo zeggen ze – Lorenzo verdedigde. Nog veel te weinig, zoals te zien is, om de ongelijkheid in woede tegen de twee gebroeders De’ Medici recht te trekken.
Ik zeg meteen zonder omhaal dat de weinige elementen in deze geschiedenis die voldoende zeker zijn, allemaal duidelijk naar Giuliano wijzen als verreweg het belangrijkste doelwit voor de samenzweerders.
Volgens de verschillende Auteurs had men Giuliano eigenlijk al met Pasen willen vermoorden, na Lorenzo naar Rome te hebben gelokt. Maar het plan zou mislukken, want Lorenzo nam de uitnodiging naar Rome niet aan. De variant op dat plan voorzag toen in een uitnodiging voor een middagmaal in Fiesole, vlak bij Florence. Ze zouden hier moeten worden vermoord, buiten hun stad, waar ze zich gemakkelijker hadden kunnen verdedigen. Maar Lorenzo diende zich alleen aan, zonder Giuliano, die in Florence was getroffen door een maagaandoening: daarom, zeggen de bronnen, zou men de aanslag geheel en al opgeven. De derde variant wilde dat de gebroeders op 26 april zouden worden vermoord; evenwel niet tijdens de mis, maar daarna, tijdens het banket in hun paleis. Waar is de opzet gebleven om hen buiten hun stad te vermoorden?
Giuliano en Lorenzo begaven zich naar de dom met de familie Pazzi en de respectieve acolieten. Twee man van de familie Pazzi, dezelfden die hem daarna zullen doorboren, omhelsden Giuliano manhaftig om er zeker van te zijn dat hij onder zijn rode kleed geen beschermingspantser droeg. Helaas voor hem droeg Giuliano dat niet. De kronieken vermelden niet of een soortgelijke controle is uitgevoerd bij Lorenzo, die volgens iedere logica het voornaamste doelwit had moeten zijn.
De aanslag in de kerk zou op het laatste moment besloten zijn. Door een uitspraak van de oom van de Medici’s, Giovanni Tornabuoni, zouden de uitvoerders voortijdig tot daden zijn overgegaan: tijdens de mis zou hij (hardop in een kerk!) hebben aangekondigd dat Giuliano misschien daarna niet zou deelnemen aan het banket in het paleis vanwege zijn bekende maagaandoening. Op dat moment zou Francesco Pazzi op Giuliano zijn afgekomen en hem de eerste messteek hebben toegediend met de kreet ‘Pak aan, verrader!’ Kortom, Giuliano lijkt meer dan Lorenzo het aangewezen slachtoffer te zijn. Als Giuliano overlijdt, sparen de samenzweerders zelfs het leven van Lorenzo, maar pas nadat ze in de dom van Florence veel kostbare tijd aan de politiek onbeduidende Giuliano hebben verspild, eerder dan aan de heer van Florence in eigen persoon. Wat voor staatsgreep moest dat voorstellen? Opgemerkt zij dat Giuliano en Lorenzo de mis bijwoonden aan weerszijden van het koor, een voorzorgsmaatregel die kennelijk altijd werd genomen. Het was dus ondenkbaar om hen tegelijk te vermoorden. Welnu, voor de keuze gesteld stortten de Pazzi’s zich liever eerst op Giuliano! Nooit zoiets gehoord: in geval van een staatsgreep moet het verrassingseffect benut worden om het staatshoofd of de eerste minister uit de weg te ruimen, niet de tweede man. Hetzelfde criterium gold in de strijd: als het vijandige leger van zijn vorst was beroofd, was de overwinning binnen handbereik.
En nu, met zware hand, kan ik er niet langer omheen: het wordt tijd dat ik overga op de kern van de zaak. Maar eerst zij me vergund te zuchten en te vloeken, zoals die Romeinse keizer toen hij twee doodvonnissen moest tekenen: Utinam nescire literas! Kon ik maar niet schrijven!
De manier waarop de aanslag van de Pazzi’s zich voltrok, zegt duidelijk dat het doel ervan niet was de heerschappij van Lorenzo il Magnifico omver te werpen, maar Giuliano te doden. En de geheime, verborgen opdrachtgever, ook voor de uitvoerders zelf, was Lorenzo.
Si violandum est ius, regnandi causa, oftewel, als men het recht wil schenden, dan moet het zijn om te heersen, zoals Cicero en Suetonius schrijven.
Mijn pen trilt in mijn hand, als ik de duidelijke en bijna sprekende aanwijzingen overdenk! Lorenzo had in zijn slaapkamer een portret van Galeazzo Sforza, de heer van Milaan die net twee jaar daarvoor was vermoord door huurmoordenaars van, naar het schijnt, zijn jongere broer Lodovico, bijgenaamd de Moor, die daarna in zijn plaats heer van Milaan zal worden.
Ook door andere beroemde broedermoorden die tot voorbeeld en inspiratie konden dienen, was Lorenzo omringd. Van Federico da Montefeltro werd gezegd dat hij de hand had in de moord op zijn stiefbroer Oddantonio, van wie hij toen de titel hertog van Urbino erfde.
Zoals Sallustius schrijft kun je alle andere misdaden vervolgen nadat ze zijn gepleegd; maar daarom kun je, als je nalaat te zorgen dat ze niet gebeuren, nog niet proberen om, als ze gepleegd zijn, voor eigen rechter te spelen in de rechtbank!
Misschien was Giuliano de’ Medici niet zo ongeïnteresseerd in politiek als ons door de bronnen is overgeleverd en als Lorenzo wilde dat na de moord werd beweerd. Officieel regeerde Lorenzo samen met Giuliano Florence. Misschien heeft Lorenzo zijn broer uitgeschakeld omdat hij in hem een bedreiging zag voor zijn eigen veiligheid, en heeft hij na de moord gezorgd voor het verzonnen imago van een apolitieke Giuliano, schuw en gereserveerd. Dat il Magnifico geobsedeerd werd door macht en onophoudelijk intrigeerde vanuit angst om die te verliezen, zeggen alle Auteurs, van wie velen een onthullend voorval citeren, zoals kort vermeld door Machiavelli en de dagboekschrijver Giovanni di Carlo. Een vermaning van Giuliano aan Lorenzo om zich fatsoenlijker te gedragen in de politiek, een verhuld verwijt: ‘Pas op, beste broer, want als je te veel dingen wilt, kunnen wij allen alles kwijtraken.’ Giuliano, die deze zin uitspreekt, stond dus ook weer niet zo vreemd tegenover het idee om Florence te regeren.
Verdere en nieuwere getuigenissen zullen we nooit krijgen. De familie Pazzi was ingezet om de executie te volvoeren en werd daarna als zondebok gebruikt: de mannelijke leden werden in de loop van luttele uren na de aanslag terechtgesteld – niet zonder hun uitgebreide, al dan niet ware bekentenis te hebben ondertekend –, de vrouwen werden in het klooster opgesloten, de bezittingen bij opbod verkocht, het wapen zelfs van de munten gewist: een damnatio memoriae tot in de puntjes, zoals de Romeinen deden: elke herinnering aan de nederlaag wordt uitgewist, behalve de schande. Alle mogelijke afwijkende stemmen, alle andersdenkenden, de aanhangers van de pauselijke macht, van de Pazzi’s zelf (als bankiers van de paus) tot en met de aartsbisschop van Pisa, kregen de strop en bungelden in een oogwenk aan de ramen van het Palazzo Vecchio, sommigen zelfs in priestergewaad. Florence bevond zich wekenlang in een ijzige wurggreep van rellen en lynchpartijen, naar verluidde opgelaaid uit het volk zelf, uit verontwaardiging over de aanslag. De evangelische episode van Barabbas leert ons echter dat achter de stem des volks in werkelijkheid ‘influisteraars’ schuilgaan. Het volk op zich is minder dan dieren, erger dan dieren, honderd keer dommer dan dieren, want die wijken nooit af van de natuur, terwijl het gewone gespuis, het rapalje en het schuim der natie begiftigd is met de rede, maar die op allerlei manieren verkeerd gebruikt en zo het toneel wordt waar de gewiekste politici hun bloedige tragedies op uitvoeren. Het gepeupel is een zee die met alle winden meewaait, een kameleon die elke kleur krijgt behalve wit, een riool waarin alle huisvuil samenstroomt. De beste eigenschap van het grauw is alles tegelijkertijd goed- en afkeuren, altijd van het ene naar het andere uiterste hollen, lichtvaardig geloven.
Zelfs Poliziano, die van Lorenzo opdracht had gekregen om het verslag van de aanslag te schrijven, zinspeelt er in zijn tekst schuchter op dat achter de hopen ontbindende lijken die om onverklaarbare redenen dagen- en dagenlang in de straten van Florence liggen, misschien de opdracht van il Magnifico zelf schuilt om ze niet weg te halen teneinde bij de bevolking de gedachte aan een nieuwe Apocalyps te versterken.
De kronieken uit die tijd melden dat de Arno vol raakte met lijken die er door de volkswoede in gesmeten waren.
Maar voorop staat: waarom dat alles? Dat is de hamvraag. Wie had er baat bij? Wie had de macht om het geheel te verdoezelen? Die vragen zouden ook in onze eeuw gesteld moeten worden. In ons geval is het antwoord steeds: Lorenzo. Het is een gegeven feit dat de familie Pazzi werd uitgemoord, terwijl Lorenzo de’ Medici de gelegenheid aangreep om zijn regering over Florence om te zetten in een absolute heerschappij. Ging het echt om een ongelofelijke aaneenschakeling van wonderen dat Lorenzo er niet alleen ongehavend, maar ook sterker uit tevoorschijn kwam? De grote filosoof Ockham zei dat je tegenover twee mogelijke verklaringen gesteld, eerst de simpelste moet kiezen. En de simpelste verklaring is dat Lorenzo hem vijandige krachten te eigener bate heeft aangewend door zijn vijanden elkaar een voor een te laten uitschakelen:
– de Pazzi’s, bankiers van de paus, van wie Lorenzo zich al lang trachtte te ontdoen;
– de paus zelf, die door die aanslag zijn mannen in Toscane terechtgesteld, en zijn invloed over een flink deel van het Italiaanse schiereiland drastisch ingeperkt zag;
– de beperkingen die de stadsstaat Florence stelde aan de uitbreiding van de macht van Lorenzo de’ Medici;
– en ten slotte een jongere broer die geen priesterkleed droeg, en die il Magnifico op een dag zou kunnen verdringen als leider van de stad en van het internationale geldverkeer waarvan Florence het middelpunt was.
De tactiek is stevig verankerd en geheel Italiaans. Men wordt onverhoeds gegrepen en zonder erop verdacht te zijn; wie een kuil graaft voor een ander valt er zelf in; degene die veilig dacht te zijn komt om het leven; degene die niets vreesde wordt getroffen door het ongeluk; alles gebeurt ’s nachts, in het donker, in mist en duisternis. U wordt geleid door de godin Laverna aan wie als eerste gunst wordt gevraagd ‘Sta mij toe dat ik er goed van af kom, sta mij toe dat ik vroom en rechtvaardig toeschijn, dek mijn zonden toe met duisternis, mijn bedrog met mist’ (Horatius, Epoden).
Maar laat mijn pen van ieder moreel oordeel verstoken zijn! Om het recht in grote dingen te eerbiedigen, zegt Charron, moet in kleine dingen soms worden afgeweken; om terecht in het groot te handelen is het geoorloofd onterecht te zijn in het detail. Naar het oordeel van velen dient een wijze, ervaren vorst zo nodig niet alleen in de geest van de wetten, maar ook de wetten zelf te bevelen.
Laten de onderdanen evenwel nooit het voordeel beseffen dat eruit voortkomt voor de heer; laat hij hun alleen verdriet, verontwaardiging en wanhoop tonen, als een vader die zijn zoon een arm heeft laten afhakken om hem het leven te redden. Laat de vorst telkens als hij hard moet zijn, berouw hebben, adviseert Claudianus.
***