Toscaanse Zee, oktober 1649
Ik voelde me niet schuldig, bedacht ik, toen ik op de brug van de galei die ons naar Livorno terugbracht, de horizon aftuurde: al hadden we het begrepen, dan hadden we nog niets kunnen en misschien ook niet willen ondernemen. Te riskant.
Misschien waren we niet de enigen die niet de waarheid begrepen, al hadden we die helemaal in de vingers. Barbara Strozzi was teruggegaan naar Venetië om de huid van de arme kapitein Bragadin terug te bezorgen aan haar vaderstad. In bedekte termen had ze me geschreven dat de Raad van Tien tevreden was met de inlichtingen die zij had meegebracht; inlichtingen die, stuk voor stuk, zeer ernstig waren, dat wel, maar bij de Raad meer twijfel dan zekerheid hadden opgeroepen, zo was Barbara’s indruk. Ook zij, de geslepen Tien, die in Venetië alles heimelijk kennen en regeren, konden de zaak niet ten volle doorzien.
Het was iedereen duidelijk dat Particelli en kardinaal Mazarin een groot plan uitbroedden sinds Zijne Eminentie in 1643 aan de macht was gekomen. Maar pas nu dat plan gerealiseerd is, hebben we het eindelijk begrepen.
In Frankrijk zijn de Fransen vorig jaar, terwijl wij ook aan het hof waren, dan eindelijk in het door Mazarin geweven web gevlogen. Er brak een burgeroorlog uit die door iedereen de Fronde wordt genoemd. Dat is iedereen bekend, waarom zou ik het dan nog navertellen? Eindelijk is de haat voor de Italiaanse kardinaal naar buiten gebarsten. De stem des volks heeft de opstandelingen geïnstrueerd: Mazarin regeert ons Fransen vanuit het bed van de koningin, hij perst ons uit met belastingen, stuurt onze soldaten naar de oorlog in verre landstreken, terwijl hij de staatskas erdoorheen jaagt met pleziertjes aan het hof. In juli van het vorig jaar heeft het parlement daarom besloten tot inperking van de macht van de monarchie, die de kardinaal zo begunstigde.
In plaats van te wanhopen wreef Mazarin zich in de handen van tevredenheid en zette de beslissende stappen. Na de overwinning van Lens tegen de Spanjaarden liet hij onverwachts het parlementaire raadslid Broussel arresteren, bij alle Fransen zeer geliefd. Dat was de druppel die de emmer deed overlopen en de dag van de Barricades ontketende, op 26 augustus, twee dagen na de herdenking van de Bartholomeüsnacht. Parijs is ontwricht door chaos, de volkshaat heeft alles op zijn kop gezet.
Vervolgens doet Zijne Eminentie in oktober, op de dag van de ondertekening van het verdrag van Westfalen waarmee hij een punt zette achter de verschrikkelijke Europese oorlog die dertig jaar had geduurd, net alsof hij zwicht, maar in januari vlucht hij met het hof naar Saint-Germain (met ons arme Italianen erbij!). Daarop rukt hij, bijgestaan door het leger van Condé, op naar Parijs en slaat een beleg. In april zwicht het Parlement, de kardinaal heeft gewonnen. Ja, nu lijkt hij onverwachts niemand meer van de verwanten van de jonge koning Lodewijk te dulden, te beginnen bij de machtige en geliefde Condé, en verder zijn broer de prins van Conti, zijn neef Longueville, en Gaston van Orléans, de oom van Zijne Majesteit. Binnenkort, daar kun je gif op innemen, zal hij zich ook van allen ontdoen door wie hij de strijd tegen het Parlement heeft gewonnen. In deze twee jaar hebben Atto en ik Mazarin goed leren kennen: en zo hebben we nu op het schip al gewed dat de goede Condé en de andere prinsen van den bloede met het nieuwe jaar zullen wegkwijnen in de gevangenis. De oorlog van dertig jaar is toch afgelopen, de belegering gewonnen. Condé, die de belediging van het nooit opgevoerde ballet te zijner ere had geslikt, is een sta in de weg geworden…
Nu omringt Zijne Eminentie zich liever met mensen die persoonlijk door hem en Anna van Oostenrijk zijn gekozen, zoals ene Nicolas Fouquet, die koningin Anna eerst aan het hoofd van het leger van Picardië heeft gesteld en toen, vorig jaar, heeft benoemd tot intendant van Parijs. Fouquet heeft tijdens de belegering van de hoofdstad al zijn vernuft in dienst van de koninklijke zaak gesteld. De koningin is helemaal gek van hem.
Ja, nu hebben we het begrepen: ik heb het begrepen, Atto heeft het begrepen; ook Barbara Strozzi zal het vanuit Venetië hebben begrepen toen ze de vlugschriften met het nieuws over de burgeroorlog in Frankrijk las.
Mazarin als Lorenzo il Magnifico. Ziedaar de truc, de oplossing van alles! De kardinaal heeft meteen doorgehad dat hij zich niet geliefd zou kunnen maken bij de Fransen. Kon een Italiaanse kardinaal de plaats innemen van een al gehate Richelieu? Stel je voor! Een Italiaan!
Mazarin, die altijd zegt: ‘Wie het hart heeft, heeft alles’, heeft besloten dat hij de harten niet alleen kan beheersen door zich geliefd te maken, zoals hij heeft gedaan bij de koningin, maar ook door haat. En dat heeft hij gedaan bij zijn vijanden; door haat heeft hij hen tot marionetten in zijn handen gemaakt.
De kardinaal heeft de gespeelde gek gespeeld, net als La Finta Pazza die hij vier jaar geleden had laten opvoeren en die door de verwijderde versregels uit de Venetiaanse versie bedekt zou zinspelen op zijn plan met de vertrouwde bankiers uit Lucca:
Een trotse, lange, dodelijke oorlog
vraagt om een groot apparaat;
…
De lach ontstaat uit verdriet,
En vrolijkheid komt uit de nood.
…
de grote gek is degene zonder nieuwe stof.
…
Een mengsel van stupiditeit en scherpzinnigheid
kan de hemel winnen op zijn tijd.
Toen hij voor zijn dwaze (in feite allesbehalve dwaze) project de steun had veiliggesteld van de geldschieters, die hem door de goede verrichtingen van Particelli al zo’n vijftien jaar terzijde stonden, was Mazarin van alles gaan doen om het Parlement en de prinsen van den bloede, kortom alle Fransen die ertoe deden, op de zenuwen te werken ten einde ze allemaal te bundelen in één keel, die hij vervolgens heeft doorgesneden. Hij heeft zich niet bekommerd om het grauw, die massa naïeve schooiers die gisteren nog met katapulten de ramen van het Koninklijk Paleis beschoot, en die nu roept om de terugkeer van de jonge koning naar Parijs. Naudé had gelijk toen hij schreef dat het plebs zich blindelings, zonder inzicht of kennis van de reden daarvoor, stort op de eersten de besten die aan zijn woede worden blootgesteld.
Als een waar en groot acteur, duizend keer beter dan de komedianten die hij zelf in Italië had geëngageerd, heeft Mazarin de Fransen het meest gewiekste stuk voorgeschoteld; het grote vuur waaraan hij zich leek te branden en waarin zij zijn geroosterd.
De gespeelde gek heeft gewonnen, met het geheime wapen van de versluiering.
***
Het eerste symptoom waren de mazarinades: de clandestiene hekeldichten op de kardinaal die nog voor de burgeroorlog uitbrak, circuleerden bij de vleet. Die trokken meer van leer tegen de Orfeo en ons Italianen dan tegen de belastingen, al had Particelli die in luttele jaren vervijfvoudigd, terwijl ze in de honderd jaar daarvoor slechts waren verdubbeld.
Die tweede maart 1647 werd de première gehouden van de Orfeo, zoals Mazarin had geëist. Alle Groten van Frankrijk waren er, zelfs Condé, die naast de koningin zat.
Het was een ware ramp, tot vreugde van de kardinaal: de machines van Torelli weigerden dienst, de muziek van seigneur Luigi was langdradig en saai, de zangers in de ondergeschikte rollen wrongen zich in allerlei bochten door elkaar heen op het podium: in hun hoofd weergalmden de aria’s van Il Nerone, die Zijne Eminentie hen in allerijl had laten instuderen en daarna nooit heeft laten uitvoeren. Elk probleem was door Mazarin zorgvuldig uitgestippeld: de gespeelde gek had het hoftheater moeten herinrichten om de toch al verwarde musici nog meer uit het lood te slaan, en had de privévertrekken van Buti en Rossi onverwarmd gelaten zodat ze ziek werden en hun werk nog meer vertraging opliep.
Laten we wel zijn, de Franse vleiers van Mazarin staken overdreven de loftrompet over de Orfeo. Maar de ambassadeurs van de Italiaanse staten (Venetië, Florence, Mantua…) waren sprakeloos: was er echt zo veel geld van de Kroon gegaan naar dat logge, mislukte rommeltje waarvan de komische rollen zo plat waren dat ze niemand een glimlachje ontlokten?
En dan hebben we het nog niet over de Fransen gehad. Eerst had Mazarin een jaar lang doen geloven dat hij een fortuin zou uitgeven om een van hen te eren (de hertog van Enghien alias Condé); daarna heeft hij ze op het laatste moment afgescheept met een opera waar niets Frans in zat en die niet irritanter kon zijn: ellenlang, met Italiaanse zangers, eindeloze recitatieven in het Italiaans, waarin voor een Parijzenaar zelfs aan de muziek niets te genieten valt, en in de pauzes zelfs twee eindeloze kluchten uit de commedia dell’arte, die bij de Fransen al tientallen jaren uit de gratie is. Vanwege dit zootje had Mazarin zijn audiënties opgeschort en de hele dag bij de repetities gezeten!
De reactie was, afgezien van de belanghebbende loftuitingen van de vleiers, furieus. Zelfs de koningin was aan het eind van de tweede akte het theater uit gelopen, tot grote wanhoop van mijn jonge castraat; Atto, die alleen de boventoon voerde in de finale, vreesde zo in de herinnering van de vorstin overschaduwd te blijven door de gloedvolle vertolking die Malagigi in de eerste twee akten had neergezet in de rol van Aristaeus.
Na de zweepslag had Mazarin de Fransen meteen een worteltje voorgehouden: bij de gewone opvoeringen had hij uit de Orfeo de twee kluchten verwijderd, hij had ze vervangen door een ballet en zo het geheel tot mei laten uitvoeren. De kardinaal had tussen mei en juli ook ons Italianen weer laten gaan en opdracht gegeven voor een vertaling in het Frans van de Orfeo, door niemand minder dan Corneille! Nog meer wortels dus; maar toen had hij ons krap een paar maanden later volgens het draaiboek weer teruggehaald naar het hof; Atto en anderen (met mij in het gevolg) waren in september al teruggegaan; seigneur Luigi in januari. Ditmaal was niet alleen onbekend welke opera er moest worden gezongen, maar werd er ook helemaal geen opera gemaakt! Mazarin wilde ons daar alleen hebben om de Fransen beter op te hitsen. Het ging ten koste van de arme Torelli: toen hij op straat in Parijs werd herkend, werd hij bijna gelyncht. Tevergeefs had die arme bliksem zijn achternaam verfranst tot Torel.
Op maandag 10 februari 1648 kwam er weer een zweepslag: Mazarin liet de arme Corneille weten dat hij zijn werk van een jaar over de heg kon smijten! Opdracht tenietgedaan; de grootste dichter van Frankrijk kon al zijn verzen in de prullenmand mikken.
De officiële reden was een lachertje: jaloezie. Sommige verzen van Corneille, zo had Mazarin geklaagd, waren door de dichter aan de koningin getoond zonder daar vooraf de opdrachtgever van te verwittigen.
We schrijven 1648: de Fransen waren, precies volgens de plannen van de kardinaal, op het kookpunt beland.
***
Over de aanslag op Malagigi heeft Atto uiteindelijk bekend: hij was het niet. Op het moment van de poging tot moord zat mijn jonge beschermeling echt op de plee met een aanval van speen. De angst dat zijn hoofdrol, Orpheus, in de schaduw werd gesteld door de Aristaeus van Pasqualini was hem naar het hoofd gestegen en in een vreselijke woede omgeslagen, die toen zijn ontlading vond in een bloeding van de vervloekte goudaders in zijn achterwerk.
Toen hij na de val van de glazen machines gemerkt had dat iedereen hem voor een mogelijke moordenaar hield, had hij dat vermoeden opzettelijk levend gehouden. En had er de vruchten van geplukt: Buti en Rossi hadden de hele derde akte in zijn voordeel herschreven.
Maar als Atto het niet was geweest, wie had dan de kabels van de machines van Torelli doorgesneden?
***
Toen ik dacht heel het spelletje van Mazarin door te hebben, werd ik door een paar gebeurtenissen op het verkeerde been gezet. De bankiers Cantarini en, in mindere mate, de Cenami’s zijn door het Parlement van Parijs verhoord. De Cantarini’s kregen te maken met de inbeslagname van de grootboeken, zilverwerk en andere kostbaarheden, diverse verhoren en aanklachten. Pas toen er afgelopen april weer vrede was gesloten tussen de kardinaal en het Parlement, kon hij zorgen dat de onderzoeken zich niet zouden uitbreiden tot de Cenami’s. Zal het doorgaan? Het gerucht gaat al dat Zijne Eminentie er niet veel aan gelegen is om zijn geldschieters van vroeger te redden, dat hij bereid is er munt uit te slaan bij zijn vijanden, die het hoofd (of in elk geval de beurs) van zijn twee meest vertrouwde bankiers verlangen.
Wie er echter sterker uit de Fronde is gekomen, is Hervart, de Duitse protestantse bankier die ik voor het eerst had gezien bij de repetities op de dag van de aanslag op Malagigi. Hervart heeft zich wonderwel weten te onttrekken aan het web van het parlementair onderzoek, en was dit jaar heel actief in het scheiden van de troepen van Turenne, de rechterarm van Condé, hun rebellerende leider, en is beloond met het ambt van minister van Financiën. Ik zag hem met eigen ogen smoezen en grijnzen met Jacques Tubeuf, lid van het Hof van de Graven, het orgaan dat onderzoek zou moeten doen naar het geldverkeer met de Kroon…
Over één kwestie had ik misschien niet genoeg nagedacht, omdat de oplossing te gemakkelijk was: waarom Mazarin zo bleek was weggetrokken toen bankier Hervart hem het beruchte quintern overhandigde met Naudés onthulling dat de samenzwering van de Pazzi’s geheel en al uit de koker van Lorenzo il Magnifico kwam. Het antwoord op die vraag was mij nu ten volle duidelijk: in die pagina’s werd het plan van de kardinaal ontsluierd.
Mazarin was op de absolute macht uit; hij speelde de rol van het slachtoffer en liet Parlement en Adel elkaar afmaken. Net als de Pazzi’s en Giuliano, oftewel de beul en het slachtoffer, was de een door de ander ten onder gegaan. Om dezelfde reden had de arme Naudé, die buiten de opzet van Mazarin en Particelli was gehouden, de passage over de samenzwering van de Pazzi’s verwijderd zien worden uit de eerste uitgave van zijn boek over staatsgrepen, een proefuitgave voor alleen Particelli (en misschien Mazarin); zodat in de uitgave die daarop in omloop kwam dat gedeelte ontbrak. Daarom had hij het ook niet aangetroffen in het exemplaar van Hardouin.
De bibliothecaris, die zich zo deniaisé, zeg maar wereldwijs, waande, had voetstoots het fabeltje geslikt dat Mazarin met dat boek als staatsman in de smaak wilde vallen bij de Fransen. Allesbehalve! Met dat boek wilde Zijne Eminentie Adel en Parlement schrik aanjagen en zo hun opstand tegen de absolutistische lijn versnellen. Hij was er zo goed in geslaagd, dat het een van de eerste daden van de rebellen was geweest om de bibliotheek van de kardinaal te confisqueren en zijn boeken bij opbod te verkopen: de duizenden boeken en handschriften die Naudé voor Mazarin had bemachtigd waren hem door de opstandelingen van de Fronde afhandig gemaakt en verspreid. Tevergeefs verspreidde de arme bibliothecaris tijdens de opstand teksten ten gunste van Mazarin, tevergeefs heeft hij Lucanus’ woorden aangehaald (ditmaal zonder zich in het citaat te vergissen): ‘Helaas, hoeveel land en hoeveel zee hadden veroverd kunnen worden met dit bloed dat de handen der burgers vergoten!’
Slimmer dan hij was Mazarin geweest, die de meest geliefde werken uit zijn collectie allemaal had laten kopiëren, inclusief de onschatbare Gutenbergbijbel! Naudé had het een zonderling idee gevonden, maar dankzij die strategie kon Mazarin nu rustig genieten van de wetenschap dat zijn bibliotheek wie weet waar in veiligheid was.
Die arme Naudé, wereldwijs in achterwerken, maar niet in het hoofd, had niet eens de waarheid omtrent de huid van Bragadin begrepen: de gruwelijke relikwie had Zijne Eminentie gediend om dezelfde verzoenende toverrituelen uit te voeren als Catharina de’ Medici, tientallen jaren eerder, met haar Florentijnse magiër Cosimo Ruggieri. Mazarin had de betoveringen ingezet om zich te bevrijden van de Fronde-aanhangers die zijn macht belaagden, Catharina had de huid gebruikt als talisman om de protestantse hugenoten uit te schakelen.
En dan had je nog de kwestie Hervart: in tegenstelling tot Cantarini en Cenami, de twee Lucchese bankiers, was de Duitse bankier uit Augsburg, een stadgenoot dus van de beroemde bankiers Fugger, niet aanwezig – Atto had me dat bevestigd – in de vertrekken van de koningin bij de privé-uitvoering van de passages uit La Finta Pazza van Venetië, die in de Parijse versie waren verwijderd. Evenmin was Hervart verschenen bij de repetities van de Orfeo, waarop Mazarin regelmatig met Cantarini en Cenami toezicht hield. Niet tot aan de noodlottige dag van de aanslag op Malagigi: dat was de eerste keer dat de bankier uit Augsburg zich bij de repetities vertoonde…
En zo vond ik het antwoord op de moeilijkste kwestie: wie pleegde de aanslag op Malagigi? De oplossing schuilde in een meer toegespitste vraag: wie had dat quintern op de tafel gelegd, waar elke dag bij de repetities van de Orfeo Mazarin, Cantarini en Cenami zaten? Elke ochtend was de tafel voor de komst van Mazarin leeg en keurig opgeruimd. Het was de kardinaal die er toen zijn papieren op legde. Maar als hij zo verbleekt was toen hij aandachtig het quintern uit de geheime laden van de bibliothecaris had bekeken, zodat hij Naudé erbij riep en het aan hem overhandigde (klaarblijkelijk om het hem te laten terugleggen waar het hoorde, in de bibliotheek), dan betekende dat dat niet Mazarin, maar iemand anders dat quintern uit de geheime laden van de bibliothecaris had gehaald en het ongezien bij de papieren had gevoegd die Zijne Eminentie al op zijn tafel in het theater had.
Opeens herinnerde ik me de overdreven schrik die Hervart had getoond op het moment dat de machines van Torelli vielen: hij leek een ondoordachte en buitensporige beweging te hebben gemaakt, toen hij met een harde klap van zijn arm alles wat zich op die tafel bevond op de grond maaide.
Hoe had ik het niet eerder door kunnen hebben? Het was Hervart geweest die alles op touw had gezet. Dat quintern had hij laten ontvreemden door de bibliothecaris van de kardinaal, hij had het die dag meegenomen naar de repetities en toen met de andere spullen van de tafel op de grond gegooid, zodat hij een voorwendsel had om het aan Mazarin te geven. Het spreekt voor zich dat een van zijn schurken die kabels van de glazen machines van de arme Torelli heeft doorgesneden. Hij had ons goed bespioneerd, die listige Hervart: hij wist duidelijk van de vijandschap tussen Atto en Malagigi af, en had die gebruikt zodat zijn waarschuwing aan Zijne Eminentie alleen door de laatste werd begrepen, bij de aanblik van het gestolen quintern, terwijl alle anderen Atto zouden verdenken. Daarom had de kardinaal dus nooit onderzoek naar het voorval laten doen, en nog minder naar Atto.
Hervart had zijn opzet ontdekt, en had hem daardoor in de greep. Mazarin kon hem niet meer buiten zijn plan houden, dat geïnspireerd was op Lorenzo il Magnifico. Toen de Fronde goed en wel uitgebroken was, had de kardinaal Hervarts waarschuwing opgepikt en had hij Cantarini en Cenami moeten opofferen, waarmee hij Hervart de absolute heerschappij over de schatkisten van de Kroon liet.
***
Ik geloof dat kardinaal Mazarin, los van de chantage van Hervart, niet veel méér heeft voorzien. Jaren van voorbereiding voor een burgeroorlog die een jaar duurt, en al lijkt hij nu afgelopen, ik vrees dat hij dat niet is. De kardinaal heeft zich ontdaan van het Parlement, zo lijkt het althans, maar de prinsen van den bloede zijn er nog en vormen met hun bestaan een groot obstakel voor de absolute macht van de Monarch. Ik vrees dat ze binnen een jaartje zijn weggevaagd…
En als die burgeroorlog langer zou duren dan Zijne Eminentie heeft voorzien? Als de jonge koning Lodewijk, die over nog geen vijf jaar meerderjarig is geworden, zou besluiten hem te verjagen of uit te schakelen, zoals zijn vader Lodewijk xiii met Concini deed?
En als de Dood Mazarin eerder zou grijpen dan hij wil? Waarvoor heeft hij dan zo veel geriskeerd?
De kardinaal is te intelligent en fijnzinnig om daar niet aan gedacht te hebben. En dan sluipt er een vaag idee mijn gedachten binnen: stel dat Mazarin dit alles niet voor zichzelf heeft gedaan, maar voor de jonge koning, voor wie hij altijd als een vader is geweest?
Alleen de tijd zal het leren.
***
Mijn jongeheer Atto Melani heeft zijn ervaring zo goed mogelijk weten uit te buiten. Hij heeft de groothertog van Toscane getrouw alles overgebracht wat een vermeend spionagetalent van hem in een fraai daglicht kon stellen. Hij heeft nooit zanger willen worden, en tijdens deze twee jaar in Frankrijk was hij dolgelukkig met het schrijven van brief op brief naar Florence om alles door te spelen wat hij kon opvangen in de wandelgangen van het hof. Nooit zijn de Medici’s zo goed voorzien van inlichtingen tijdens een burgeroorlog in het buitenland. Wie beter dan een castraat heeft vrije toegang tot de vertrekken van koningen en koninginnen? Atto heeft met zijn zangkunst alleen willen optreden voor de jonge koning Lodewijk op de kille, donkere avonden in de residentie van Saint-Germain, waar het kind geen speelgoed of kleren, niets meer had en de tijd doorbracht met staren in het donker, want met zijn elf jaar was hij al groot genoeg om bepaalde dingen te begrijpen en bang te zijn.
Mijn Atto zal, zodra hij kan, een ander vak kiezen. En de kleine Lodewijk zal hem niet vergeten, nooit meer.
Ik hoop dat Atto op een dag vrede zal sluiten met zijn leermeester, de grote Malagigi. Het is niet goed om iemand van wie we hebben gehouden, en die ons zo goed kent, als vijand te hebben. Ik geloof ook niet dat een verzoening zo onwaarschijnlijk zal zijn: terug in Rome heeft Pasqualini de zangkunst opgegeven, hij is nu kanunnik van de Santa Maria Maggiore. Stiekem geloof ik dat alle castraten de pest aan zingen hebben, zoals blijkt uit de aria van de Eunuch in La Finta Pazza, die zo goed geschreven is door Giulio Strozzi en zo graag wordt aangeheven door mijn Atto:
Vervloekt zij de dag dat ik u leerde kennen,
Muziek, eeuwige dood,
van iemand die u aan het Hof noodt.
Waarom, gelijk de snaren springen,
springt mijn gemoed niet bij het zingen?
Seigneur Luigi Rossi heeft op de terugreis een bericht vernomen: terwijl hij in Parijs de Orfeo schreef, was zijn jonge echtgenote, de bevallige, beroemde harpiste Costanza, die zelfs door de Medici’s ontboden werd om te spelen, in Rome gestorven aan een plotselinge ziekte. Mazarin, die ongestoord gebruik wilde maken van de arme muzikant, had hem alles verzwegen. Terwijl hij hem elke ochtend hartelijk begroette in het theater, was de kardinaal op de hoogte en liet hij niets doorschemeren.
En daar ben ik eindelijk terug op de Toscaanse Zee. Atto komt op de brug bij me staan.
Mijn protegé heeft zojuist het eilandje Gorgona in het zicht gekregen, de ontoegankelijke, steile rots in het water. Hij wijst me de oprijzende silhouet van de vesting, de Oude Toren. We horen een zeeman een gebed prevelen tegen het gevaar van een kaperschip. Wat een herinneringen.