Bernie Price
‘Mag ik misschien even telefoneren?’ vroeg Brierley.
De barkeeper knikte.
De volgende man op de lijst was Bernie Price en zijn nummer begon met 537, hetgeen betekende dat het in Bridgehampton was. Hij draaide het nummer en een slaperige stem antwoordde.
‘Meneer Price?’
‘Ja.’
‘Neemt u me niet kwalijk dat ik u stoor, u spreekt met rechercheur Brierley van de politie van East Hampton. Het is van belang dat ik u een paar vragen stel in verband met een onderzoek waar ik mee bezig ben. Kan ik even bij u langs komen?’
‘Wanneer?’
‘Over tien minuten. Het is heel belangrijk.’
‘Nou, vooruit maar.’
‘Dank u, ik ben er zo.’
‘Het is het tweede huis van links op Ocean Road, na Bridge Lane.’
‘Fijn. Dank u.’
Pas toen hij had opgehangen en naar de naam van de man die nog over was had gekeken, zag hij dat dat in East Hampton was. Misschien zou hij daar eerst heen moeten gaan. Nee, hij had al tegen Price gezegd dat hij eraan kwam. Hij draaide het nummer van Connors, zei wie hij was en vroeg of hij in de loop van de morgen kon langskomen.
‘Wanneer bent u er?’ vroeg Connors brommerig.
‘Over een uur.’
‘Goed, zo lang heb ik nodig om mijn ogen los te weken.’
Brierley hing op, zich afvragend wat dit voor mensen waren. Hij haalde zijn schouders op, rekende af en liep naar zijn auto. Hij reed naar de snelweg en ging bij Ocean Road linksaf, naar de oprit van Price.
Hij keek op naar het huis van Price; dit zou hem misschien twintig jaar salaris kosten dacht hij, waardoor hij zich niet erg veel beter voelde. Zijn eerste blik op Price deed niets om zijn humeur te verbeteren - dit was weer iemand die Weinstein met gemak op had kunnen tillen, zijn hoofd onder water had kunnen houden of met hem uit had kunnen halen wat hij maar wilde.
Price’s reactie op het nieuws van Weinsteins dood was verrassend. ‘Als u staat te wachten tot ik zeg dat het me verschrikkelijk spijt, dan hoop ik dat u een weekendtas hebt meegebracht, want dan kunt u lang wachten.’
‘Kende u hem goed?’
‘Goed genoeg om te weten dat het een schoft was. Maar als u nog meer mensen hebt gesproken, weet ik zeker dat dat geen nieuwtje voor u is.’
‘U beschouwt hem niet als een goede vriend?’
‘Maakt u een grapje? Heeft iemand dat gedaan?’
‘Dat wilde ik aan u vragen.’
‘Niemand die ik ken.’
Hij vervolgde met dezelfde vragen die hij aan de anderen had gesteld en kreeg dezelfde antwoorden. Price was er om ongeveer middernacht aangekomen, had redelijk wat gedronken, was een poosje gebleven, had met iedereen een babbeltje gemaakt en was daarna vertrokken.
‘Hoe laat was dat?’
‘Dat mag de hemel weten, ik geloof niet dat ik in staat was om klok te kijken toen ik naar huis reed.’
‘Dat is nogal gevaarlijk, meneer Price.’
‘Dat weet ik,’ antwoordde deze bits.
Egoïst, dacht Brierley, maar hij zei niets over de slachtoffers die Price had kunnen maken. In plaats daarvan vroeg hij plotseling, zonder enige inleiding: ‘Heeft de overledene u ooit vernederd, meneer Price?’
Price keek de rechercheur met toegeknepen ogen aan. Hij scheen geïrriteerd. Brierley meende heel even een golf van haat te zien. Maar toen Price sprak, klonk zijn stem volkomen normaal. ‘Waarom vraagt u dat? Om te kijken of ik verdacht kan worden? Luister, ik zou de moeite niet hoeven nemen om hem te verdrinken. Ik zou er een kick van krijgen om zijn nek te breken.’ Price maakte een gebaar met zijn grote handen en Brierley twijfelde er niet aan dat hij het zou kunnen doen.
‘Nou zijn hoofd stond nog recht op zijn romp, meneer Price,’ zei hij. ‘Dus denk ik dat we u uit kunnen sluiten.’
‘Tenzij ik het weer op zijn plaats heb gezet.’
Brierley glimlachte naar hem. ‘Dan kan ik u beter in de gaten houden. U blijft in de buurt, nietwaar?’
‘Als u dat wilt - ik was trouwens toch van plan om te blijven.’ Beide mannen stonden op. Price was nog langer dan Brierley had gedacht, ongeveer tien centimeter groter en misschien vijftien kilo zwaarder dan hij. Toen ze elkaar de hand schudden, gaf Price er nog een extra kneepje in dat Brierley ineen deed krimpen. Hij wist dat de grote vent het bij wijze van grapje had gedaan, dus knikte hij. ‘Ja, u zou inderdaad zijn nek kunnen breken.’
Bernie Price werd plotseling verdwaasd wakker, hij wist niet waar hij was, welke dag het was en hoe laat. Dat gebeurde de laatste tijd vaak wanneer hij de avond tevoren ergens veel had zitten drinken. De lucht was koel. Aan het zonlicht te zien dat door de ramen kwam, beloofde het een mooie dag te worden. Hij tuurde op zijn horloge: 10:50. Hij kreeg het gevoel dat hij ergens moest zijn en kwam vlug overeind.
Bij de makelaar, om elf uur! Hij keek nog een keer op zijn horloge 10:51, hij zou het nooit halen. Terwijl hij naar beneden keek zag hij de kwabben om zijn middel. Walgelijk, maar zijn verdiende loon. Vet, uit vorm, aan de grond, gescheiden, een drinker, op een dood spoor.
O, Christus, zei hij tegen zichzelf. Bijna vierenvijftig en er in ieder opzicht slecht aan toe. Zo slecht dat hij dit huis waar hij van hield moest verkopen. God, wat vond hij dat verschrikkelijk!
Hij liep naar de telefoon en belde het makelaarskantoor van Lane. Eén van de assistenten nam op. Bernie hield het kort. Hij was te slaperig voor beleefdheden. ‘Zeg dat Bernie Price een beetje later komt. Bedankt.’
Hij kwam net voor half twaalf op het makelaarskantoor aan. Hij werd door één van de assistenten naar het kantoor van Lane gebracht. ‘Eerlijk Bernie’, zei Lane, ‘er zit zo weinig geld in de winterverhuur, persoonlijk geloof ik niet dat het opweegt tegen de slijtage die het huis ervan ondervindt.’
‘Ik dacht... eigenlijk ... niet aan winterverhuur.’ Bernie kon de pijn nauwelijks verdragen.
Lane trok zijn wenkbrauwen op. ‘In de zomer? Natuurlijk. Dan krijgen we er een schitterende prijs voor. Ik dacht alleen datje dol was op je zomers hier.’
‘O ... ik loop erover te denken om eens ergens anders heen te gaan. Weet je, negen jaar ’s zomers naar dezelfde plek gaan is een hele tijd. Eigenlijk heb ik de mogelijkheid overwogen om, als je een goed bod zou krijgen ... de mogelijkheid om ... het huis te verkopen.’ Hij vond het moeilijk om de woorden uit te spreken.
Deze keer vertoonde het zorgvuldig gebruinde, keurig verzorgde gezicht van Lane werkelijk verbazing. ‘Wil je dat ik het te koop aanbied?’
Bernie probeerde het gesprek theoretisch te houden. ‘Wat denk je dat het vandaag de dag zou opbrengen?’
‘Laat eens kijken,’ Lane legde zijn vingers onder zijn linkeroog en keek naar het plafond. ‘Hoeveel slaapkamers?’
‘Vijf. Drie badkamers.’
‘Ongeveer een kilometer van het strand?’
‘Minder, ongeveer achthonderd meter. Een betonnen zwembad van twintig bij veertig - verwarmd. Het is in zeer goede staat, goed geïsoleerd, een nieuwe oliebrander, heetwaterverwarming. Lage stookkosten, geen hoge lasten.’
‘Het is een schitterend huis. Is er plaats voor een tennisbaan?’ ‘Beslist. Ik heb erover gedacht om er één aan te laten leggen. Ik ben er alleen nooit toe gekomen.’ Hij wilde Lane niet laten merken dat hij in geldnood zat, hoewel hij bedacht dat het waarschijnlijk al te laat was, het was overal te ruiken.
‘Wat denk je dat het op zou kunnen brengen?’
Lane tuitte zijn lippen en aarzelde. ‘Ik zou zeggen tweehonderdvijftigduizend, misschien tweevijfenzeventig.’
Bernie knikte. Negen jaar geleden had hij het huis gekocht voor 55.000, had een zwembad laten aanleggen voor 95.000 en er nog eens 25.000 aan verbouwd. Geen slechte winst. Maar wat hield hij van dat huis! Wat vond hij het verschrikkelijk om het te verkopen. Hij kromp ineen bij het vooruitzicht. Lane legde het gebaar verkeerd uit.
‘Ik denk dat we met een beetje geluk, met de juiste koper, misschien wel drie kunnen krijgen. Zal ik het te koop zetten?’
Bernie haalde diep adem en deed een poging om nonchalant te klinken. ‘Ja.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ja, zet het maar te koop.’ Hij zei de woorden heel zacht en draaide zich meteen om naar de deur.
‘Eh, Bernie, wil je dit kaartje even invullen?’ Lane gaf hem een formuliertje en een ouderwetse vulpen.
Terneergeslagen en vernederd probeerde Bernie zich te concentreren terwijl hij het formulier invulde. Hij keek Lane nauwelijks aan toen hij hem het formulier teruggaf. ‘Hou me op de hoogte, wil je?’ En zonder op antwoord te wachten, stond Bernie op, wuifde vaag, draaide zich om en liep weg.
‘Godverdomme!’ riep hij terwijl hij naar zijn auto terugliep. Toen zei hij iets dat hij tegenwoordig vaak dacht. ‘Was het maar weer oorlog!’ Hij zou dat nooit tegen iemand zeggen, hij vond het zelfs kinderachtig als hij het tegen zichzelf zei. Maar hij meende het. De Tweede Wereldoorlog was een schitterende tijd voor hem geweest. Opwindend. Een triomf. Hij was eruit gekomen met de gouden onderscheidingen van majoor, een para met medailles - een oorlogsheld.
Hij was ook iets anders over de oorlog gaan zeggen: dat de roem, de opwinding, de triomf waarschijnlijk zijn hele leven hadden verpest, want daarna leek alles saai, een anticlimax. Telkens als een of andere zakkige, onbenullige hoge meneer drie uur zat te dubben over het risico van de aankoop van een of andere halfzachte vrolijke tv-serie, dacht Bernie aan het gevaar, de opwinding van de oorlog.
Zijn werk bij de televisie had niets opwindends. Vooral nadat de ‘nieuwe lichting’ van wetenschappelijke programmamakers de zaak had overgenomen, benaderde hij het werk cynisch, afstandelijk, met een gevoel van: Wat doe ik hier? En telkens weer dacht hij aan de offers die hij had gebracht. Hij had de kans laten lopen op een rugbycarrière, had zijn eerste huwelijk zien stranden omdat zijn vrouw zijn ambities niet deelde, en ook zijn tweede huwelijk was een mislukking geworden. Zijn schuld ditmaal, daaraan twijfelde niemand, ook hijzelf niet, al zou hij het nooit openlijk toegeven. Hij zocht liever troost bij de drank.
Toen hij Shirley Brewer ontmoette, was hij nog net geen veertig. Zijn positie bij de tv was nog onaantastbaar, zijn charme onweerstaanbaar. Shirley was zesentwintig, en was net uit Boston gekomen om een praatshow van een half uur voor ABC in New York te doen. Ze werd gezien als intelligent en vakbekwaam, de beste van de tientallen die voor een auditie waren geweest, maar toch nauwelijks voorbestemd voor de populariteit en de macht die ze zou krijgen.
In dat huwelijk was Bernie de ‘vangst’ van Shirley, de jonge onbekende, de gelukkige. Ze ontmoetten elkaar op een morgen in de ABC-kantine. Hij zag haar in de rij staan voor de koffie; haar knappe uiterlijk, de onbevreesde trots in haar ogen, de houding van haar hoofd.
Toen hij haar weg zag lopen met haar koffie en ergens alleen zag gaan zitten, zei hij tegen de twee mannen bij wie hij zat: ‘Jongens, jullie moeten me even excuseren.’
Eén van hen, die hem naar Shirley had zien staren, vroeg met gespeelde ernst: ‘Voor hoe lang?’
Bernie grinnikte. ‘Zo lang als nodig is.’
Acht maanden later, even na zijn veertigste verjaardag, trouwden ze. Hij was de komende man bij ABC, misschien zelfs ooit een mogelijke directeur van de omroep. Zij was onbekend, jong en knap, maar niet rijk of beroemd.
De ochtend van de dag dat hij van plan was haar ten huwelijk te vragen, belde hij haar op en vroeg nonchalant: ‘Waar zou je vanavond willen eten?’ Toen kreeg hij haar zover dat ze het modieuze Shaker’s voorstelde, wat hij gepland had.
Tijdens het diner deed hij of hij ernstig en verstrooid was tot ze tenslotte vroeg: ‘Wat is er aan de hand?’
‘Er moet over niet al te lange tijd een belangrijke beslissing genomen worden die mij betreft, en ik maak me zorgen, grote zorgen.’
‘Wanneer weet je het?’
‘Dat zal niet lang meer duren,’ zei hij. ‘Maar ik wil de maaltijd niet bederven. Laten we proberen om er niet meer aan te denken.’
‘Er niet aan denken? Liefste, hoe kan ik dat nou? Wil je me er niet meer over vertellen?’
Bernie kon het rekken tot na het tweede glas wijn en toen kwam de kelner eraan, geheel volgens plan. ‘Een telegram voor u, juffrouw Brewer.’ Hij gaf het aan haar. Ze pakte het zenuwachtig aan en begon het open te scheuren. ‘Voor mij? Ik begrijp het niet! Wie wist er dat ik hier zou zijn ?’
Met bevende vingers probeerde ze het open te maken. ‘Ik haat telegrammen! Het is nooit goed nieuws, altijd slecht!’
‘Ik hoop dat dit geen slecht nieuws brengt,’ zei hij.
Eindelijk had ze het uit de envelop. Er stond in: LIEFSTE IK
HOUD VAN JE - WIL JE ME DE EER BEWIJZEN EN DE VREUGDE GEVEN OM MIJN VROUW TE WORDEN - GETEKEND DE MAN TEGENOVER JE.
Ze keek hem aan met tranen in haar ogen. ‘O Bernie! O! Bernie!’
‘Nu weet je over welk besluit ik me zorgen maak.’
‘O liefste, hoe kon je je daar nu zorgen over maken ? Ja, natuurlijk wil ik dat!’ Ze stak haar hand over de tafel heen en pakte de zijne. Hij kneep zo hard in haar hand dat ze in elkaar kromp.
‘Ik dacht dat het misschien een beetje te snel, te plotseling zou zijn.’
Daar moest ze om lachen. ‘Ik begon al te denken datje het nooit zou vragen.’
Hij gebaarde naar de ober die klaar stond met een fles champagne in een ijsemmer. ‘Wat had je gedaan met de champagne als ik nee had gezegd ?’ vroeg ze. ‘Niet dat die mogelijkheid bestond hoor, in de verste verte niet. Maar stel dat?’
‘Hij had nog iets anders klaarstaan,’ legde Bernie uit. ‘Kruidenbitter met ijs, voor één persoon.’
‘Geen kruidenbitter,’ zei ze. ‘Van nu af aan is er voor ons alleen nog maar champagne, liefste.’
Het begon allemaal als champagne, en een poosje leek het of het nooit anders zou worden. Ze kregen kinderen aan het eind van hun eerste, derde en vijfde huwelijksjaar en Shirley bleef nooit langer dan zes weken thuis van haar werk. Haar carrière ging gestaag omhoog. Bij de geboorte van de eerste, James Frederick Price jr., die Junior werd genoemd, deed ze nog steeds het vrouwen-halfuurtje met succes. Toen Jonathan Price geboren werd, was ze medewerkster bij het lokale nieuws en toen de derde, Emily Shirley, geboren werd, had ze een vaste baan bij de omroep, ze verzorgde reportages en af en toe het nieuws. Shirley deed het geweldig.
Bernie niet. De ouder wordende romantici van de eerste generatie die volgens hun instinct besluiten over programma’s hadden genomen, waren opgeklommen naar de directiekamers en hadden besloten dat de zaak te groot geworden was om nog door romantici geleid te kunnen worden en haalden dus de nieuwe generatie programmamakers en kaderpersoneel binnen, de experts op het gebied van marketing.
Net toen Bernie de leiding had moeten overnemen, merkte hij dat hij niet met zijn tijd was meegegaan.
Niet dat hij niet gewaarschuwd was. Maar hij weigerde de artistieke criteria in te ruilen voor marketing criteria. Hij verdomde het zich door getallen en kijkcijfers te laten regeren, en stak zijn minachting voor de marketing niet onder stoelen of banken.
Zolang zijn contract liep, kon hij zich dat veroorloven. Maar ook Bernie begreep dat ze hem bij het aflopen ervan een forse rekening zouden presenteren. Het maakte hem nog opstandiger, en het maakte hem ook onzeker. Hij begon te drinken. Een paar keer kwam hij ’s middags half dronken op een vergadering. Hij gaf de melkmuilen hun kans, bijna uitdagend bood hij hem op een presenteerblaadje aan.
Intussen steeg Shirley’s ster steeds hoger. Ze had regelmatig een praatprogramma tijdens het weekend, daarna kreeg ze samen met nog iemand het ochtend-actualiteitenprogramma. Op haar vierendertigste tekende ze een nieuw contract voor twee jaar waarbij ze voor het eerst meer verdiende dan hij.
In het begin probeerde ze geheim te houden hoeveel ze verdiende; daarna vertelde ze het hem met tegenzin, omdat ze wist dat ze het zou moeten. Bernie probeerde blij te zijn voor haar; hij haalde een fles champagne tevoorschijn, die niet zozeer bedoeld bleek te zijn om het te vieren als wel om hem te kalmeren. Hij voelde het als een persoonlijke nederlaag. Eens was hij de adelaar geweest en zij de mus. Nu schoot zij snel omhoog en verloor hij snel kracht en hoogte. Een andere man had misschien een gevoel van veiligheid geput uit de carrière van zijn vrouw, maar Bernie was daar te trots voor. Haar geld maakte de pijn alleen maar groter. En het zou nog erger worden.
Kort voor zijn vijftigste verjaardag werd Bernie bij de directie geroepen om over het aflopen van zijn contract te praten. Hij verwachtte te horen te zullen krijgen dat ze hem lieten vallen. Tot zijn verbazing en achterdocht werd hem een vierjarig contract aangeboden voor 150.000 dollar per jaar. ‘Dat is het beste bod dat we kunnen doen.’ Bernie begreep onmiddellijk aan wie hij het bod te danken had.
‘Ik moet erover nadenken,’ antwoordde Bernie. Toen ging hij weg en vierde het aanbod door voor ongeveer de honderdste keer dronken te worden en Shirley voor het eerst te bedriegen met een actrice die hij in een bar tegenover zijn kantoor had ontmoet.
Hij had zijn huwelijk willens en wetens kapot gemaakt. Hij kon niet meer leven met de vrouw die hem gered had. God weet, dat hij het geprobeerd had. Hoe vaak hadden ze zich niet verzoend? Maar het ging niet meer. Shirley’s liefde woog niet op tegen zijn gekwetste trots. Hij bleef drinken, ging haar bedreigen, maakte hun leven tot een hel.
Tenslotte waren ze gescheiden, op zijn verzoek, en sindsdien werkte hij aan zijn eigen ondergang. Zo leek het de buitenwereld tenminste.
Maar Shirley zag scherper. De liefde maakte haar niet blind. Ze kende Bernie’s kwaliteiten en bleef in hem geloven, ook als anderen haar voorhielden dat er onmogelijk meer met hem samen te werken viel.
In de volgende anderhalf jaar hield Shirley hem in de gaten. Ze zou moeilijk hebben kunnen zeggen of ze op dezelfde manier van hem bleef houden of dat ze zich alleen maar zorgen over hem maakte. Ze wist dat ze geen verzoening meer verwachtte; er waren te veel dingen fout gegaan. En ze wist dat hij nog even dwars was als altijd, maar ze hield nog altijd zoveel van hem dat ze hem een nieuwe start gunde. Met een project dat hij alleen zou kunnen realiseren! Ze voelde zich verplicht de enige man uit haar leven te redden van de puinhoop die hij van zijn leven maakte. Misschien zou ze zo haar schuld aan hem inlossen. Of was het toch nog hartstocht die haar dreef? Ze durfde er niet over na te denken. Ze dacht alleen over haar carrière en over de wijze waarop Bernie daarvan zou kunnen profiteren.
Maanden hield ze dat voor zich. Tot ze het niet meer voor haar beste vriendin kon verzwijgen.
Op een dag was Hilary er zelf over begonnen. Zomaar, onverwacht, heel direct. ‘Er is niets watje niet voor die man zou doen, hè?’ Hilary keek haar uitdagend aan.
Het irriteerde haar niet. Ze was misschien zelfs blij met de vraag, merkte ze. Eens moest het er toch van komen. En waarom nu dan niet? Ze knikte in Hilary’s richting en ze antwoordde volkomen natuurlijk: ‘Ik denk het niet. Ik zou zelfs het risico nemen om van mijn beste vriendin te vervreemden.’
‘Dat is onmogelijk, Shirl. Je zit met mij opgescheept als je beste vriendin voor zo lang als ...’ Ze aarzelde. ‘Als je wilt. Maar wat Bernie betreft... Ik kan je echt niet helpen, Shirl, Mike bepaalt wie de filmrechten krijgt.’
Shirley knikte. Ze spraken er nooit meer over. Maar ze bleef hopen en bleef proberen.
In de herfst van 1982, toen Bernie van Hilary’s boek hoorde, zag ook hij een kans om een dramatische slag te slaan. Hij zou proberen de rechten voor ABC te krijgen. Hij overwon zijn walging voor de marketing boys en maakte een afspraak met de manager filmrechten.
Hij vroeg carte blanche om de rechten te kopen. ‘Hoeveel?’ vroeg de bureaucraat. Bernie haalde zijn schouders op. ‘ Het is een gegarandeerde bestseller,’ zei hij wrevelig. ‘Dat betekent op zijn minst een bedrag met zes nullen, waarschijnlijk zeven. Nu zou ik zeggen ...’
De manager liet hem niet eens uitpraten. Hij schudde minachtend het hoofd en maakte duidelijk dat hij het onderhoud als beëindigd beschouwde.
Bernie werd razend. ‘Wees realistisch,’ had de manager gezegd, terwijl hij zijn post ordende.
‘Dat ben ik,’ riep Bernie, ‘en dat zal ik laten zien ook!’ Met sissende stem liep hij op zijn prooi toe.
De ander schrok. ‘Rustig aan, Bernie, je bent geen twintig meer...’
Dat deed bij Bernie de emmer overlopen. Hij greep de ander onder zijn armen en tilde hem hoog op van de grond. Hij droeg hem naar de grote leren sofa die tegen de muur stond en smeet hem erop neer, stormde het kantoor uit, het gebouw uit en de dichtstbijzijnde bar in, waar hij een dubbele martini bestelde.
Hij nam een grote slok en zei zachtjes: ‘Laat ABC de pest krijgen.’