18
Dymphy luisterde geschokt naar Miels verhaal, viel een tijdje stil en toen ze uit de taxi stapten kwam ze ineens weer bij zinnen. “Ik ben helemaal vergeten om aan Danny te vragen hoe het met z’n sollicitatie is gezaagd. Eh, gegaan. Ik was veel te blij om hem te kunnen zeggen dat we weer naar huis komen,” zei ze.
“Vast wel goed,” zei Miel op een geruststellende toon. “Geen bericht is goed bericht, zegt men toch altijd?”
“Ja,” zei ze. “Dat wel.”
“Daarnaast zijn we binnen een niet al te grote hoeveelheid uren weer bij hem. Of tenminste, jij dan. Ik ga natuurlijk naar huis. Ik moet maar weer eens aan het werk. Of nee, eerst maar eens op vakantie. Ik zou wel eens lekker willen relaxen! Ik heb nog nooit zoveel meegemaakt als deze laatste paar dagen. Niet in zo’n korte tijd, in ieder geval. Wat is er nou in vredesnaam met Eddy gebeurd?”
Dymphy schudde haar hoofd. “Ik weet het niet. Het lijkt erop dat ie gewoon nooit kwijt is geweest en dat ik misschien zo onzorgvuldig ben geweest om een nieuwsbericht te vinden wat helemaal niet over zijn vlucht ging? Ik weet niet precies wat er mis is gegaan. We zijn gewoon ezels geweest, zoiets zou echt wel op het nieuws komen. Volgens mij waren we met z’n allen zo toe aan een verzetje, aan iets wat de sleur even door zou breken, dat we halsoverkop dingen hebben gedaan die we anders nooit zouden doen. Ik bedoel, kom op. Zo zijn we helemaal niet!”
“Nee, zo zijn we helemaal niet,” bevestigde Miel.
Hij keek haar eventjes peinzend aan, waarop zij hetzelfde deed.
Vervolgens schoten ze in de slappe lach.
“Dymphy, dit sloeg echt helemaal nergens op,” zei Miel, hikkend van het lachen. Het ontging ze beide dat het nog steeds flink regende en dat ze er middenin stonden.
Tranen biggelden over haar wangen. “Mislukkeling, je kunt niet eens op mij passen! Terwijl je het Danny beloofd hebt!”
“Nou ja, zeg! Ik deed m’n best! Maar toen werd ik gek en ging m’n geweten me tegenwerken.”
“Je bent gestoord en heel erg toe aan vakantie!”
“Was deze reis daar ook niet gedeeltelijk voor bedoeld?” vroeg Miel.
“Ja, een beetje,” zei Dymphy.
“Dan is dat mislukt,” merkte Miel op. “Nou ja, dan nog maar een weekje Terschelling of zo, als ik thuis ben.”
Opeens kwam er een wit busje met een noodgang aanrijden. Een zwaailicht maakte bij Dymphy duidelijk dat het niet een doorsnee wit busje was, maar eerder een van de plaatselijke politie. Op de zijkant van het busje stond een rode streep met daarin de bevestiging van wat ze dacht. Police.
Miel liep onwetend door. Vrolijk baande hij zich een weg door de mensenmassa terwijl Dymphy nog omgedraaid naar het busje stond te kijken. Haar hand sloeg ze opzij om Miel aan te stoten maar die stond er blijkbaar niet meer. Ze draaide zich om en zag Miel doorlopen en een praatje maken met iemand die een oranje vlaggetje uit z’n rugzak had steken. Verontrust rende ze naar hem toe.
“Miel,” siste ze. “Ik denk dat we een probleem hebben.”
“Dymphy! Dit is eh…Hoe heet je ook alweer?” vroeg Miel aan de vreemdeling.
“Geen tijd! Sorry! Leuk je ontmoet te hebben,” zei Dymphy tegen de jongen met het vlaggetje. Ze duwde Miel weg.
“Wat is er?” vroeg hij verbaasd. “Ik was net bezig om die leuke jongen te – ”
“Stil!” zei ze hees. “De politie is buiten. Ik denk dat het te maken heeft met de brand en de zwerver!”
“Kut.”
“Wat moeten we nou?” vroeg ze paniekerig.
“Doorlopen lijkt me vooral een heel goed begin,” zei Miel.
“Laten we dat doen.”
Dymphy begon te zweten. Miel pakte de beugels van zijn rugzak vast en liep snel door.
“Miel?”
“Ja?”
“Hoe komen we ooit de douane door dan?”
“Weet ik niet. Misschien komen ze er niet achter dat wij het zijn,” dacht hij luidop.
“Misschien…Misschien helpt het als wij er zijn voordat de politie er is?”
“Denk het wel,” zei Miel die zich hierin kon vinden.
“Rennen dan,” siste ze.
“Eerst de tickets!” zei hij.
“Nog sneller rennen dan?”
Ze sprintten als een gek door het immense vertrek en haalden de tickets op.
“Goed. Tickets hebben we. Nu de douane nog,” zei Miel terwijl het zweet van zijn voorhoofd drupte.
Dymphy draaide zich om en zag een agent hun kant op rennen.
“Kuuuuuut,” fluisterde ze, terwijl ze Miel met haar grote ogen aankeek.
Miel stootte haar aan. “We ontkennen het gewoon. En als ze vragen waarom we renden, dan moesten we ons vliegtuig halen.”
“Briljant,” zei Dymphy. Ze draaide zich naar Miel toe. “Maar ik heb geen zin om te liegen.”
“Wat?” piepte Miel.
“Er is genoeg onduidelijkheid geweest. Als iedereen duidelijk was geweest dan waren we nu hier niet geweest. Dan was de wereld een betere plek. Als we gewoon eerlijk zijn dan komt alles op z’n pootjes terecht. En anders zitten we maar een week hoor, dan is het ook weer klaar.”
“Eerlijk?” vroeg Miel met overslaande stem. Hij was zijn lachbui van zonet alweer helemaal vergeten. “Waar heb je het over? Ben je nu helemaal gek geworden? Hebben ze hier niet nog de doodstraf, mevrouw de wereldverbeteraar?”
“Nee,” antwoordde Dymphy kort.
“Oh, dan zijn ze minder barbaars dan ik dacht. Toch lijkt het me geen goed idee.”
Dymphy reageerde niet.
De agent stond nu voor hen. Dymphy stak haar handen naar voren, zodat ze geboeid konden worden, en sloot haar ogen.
∗
Goed, ergens had ze wel gelijk, redeneerde Miel. Tegenwoordig kon je niks meer zeggen of je kreeg een klap voor je kop, een mes tussen je ribben of misschien zelfs een kogel in je lijf. Maar dat was niet echt een stimulans om hier nou de heilige maagd Maria uit te gaan hangen. Het zou de wereld vooral niet verbeteren als zij hier vast zouden zitten. Er gingen veel dingen door zijn hoofd. Hoe moest hij afscheid nemen van zijn vrienden? Die zouden hem nooit meer zien als hij hier jaren vast zou zitten. De hondjes zou hij niet meer zien. En z’n ouders. En z’n collega’s. En hoe moest dat met het kind van Dymphy en Danny?
∗
Dymphy dacht niets. Er ging een serene kalmte door haar lichaam heen en ze voelde zich leeg. Plotseling werden haar armen vastgepakt en naar beneden geduwd.
∗
Miel keek angstig de agent aan. Daarna werd Dymphy aangekeken door de agent en vervolgens volkomen genegeerd. Ze opende haar ogen, keek hoe Miel haar armen had vastgepakt en draaiden toen allebei het hoofd om te kijken waar de agent naartoe liep.
“Eh,” zei Dymphy.
“Nou,” stemde Miel met haar in.
“Dat was weer eens iets anders.”
“Waarschijnlijk ging hij weg vanwege jouw kletspraat over wereldvrede.”
“Waarschijnlijk, ja. Ik zou het helemaal niet erg hebben gevonden als ik daaraan mee zou hebben geholpen.”
“Ik ook niet. Maar je helpt er niet aan mee als je in een cel zit te verkleumen. Daarnaast scheet ik bijna in m’n broek van de zenuwen,” zei Miel.
“Schijterd.”
Miel trok z’n neus op. “Laten we aan boord gaan.”
Dymphy keek de agent nog even na en zag dat hij iemand vastgreep en door een portofoon zijn collega’s erbij riep. Eind goed, al goed.
“Nee,” zei ze toen resoluut.
“Wat nee?” vroeg Miel.
“We gaan eerst taxfree shoppen!”
“Want je hebt nog geen kleren?” zei Miel cynisch.
“Ik hoef geen kleren. Die heb ik al genoeg gekocht de laatste da – ” haar gezicht betrok.
“Ik denk dat je een probleem hebt,” viel Miel haar in de rede.
“Ik denk het ook. Heb jij die tas met m’n nieuwe kleren niet meegenomen?” vroeg ze terwijl de kleur uit haar gezicht trok.
“Nee, helemaal niet aan gedacht.”
“Nee hè! We moeten terug!”
“Nee, we moeten vooral niet terug. We hebben hier lang genoeg gezeten en die kleren kun je ergens anders ook wel halen,” zei Miel die Dymphy bij haar schouders vastpakte. “Ontspan. Even uitademen. Ja. En weer inademen. Zo, da’s een stuk beter.”
Dymphy volgde zijn bevelen op en vroeg toen: “Je hebt ze wel, hè?”
“Jawel. Ik kan je toch niet jankend in een vliegtuig zetten en de hele tijd gejammer aanhoren over hoe mooi de kleren wel niet waren?” vroeg Miel. Hij trok triomfantelijk een tas uit zijn koffer.
“Je bent een eikel,” zei ze quasi-kwaad.
“Weet ik,” zei hij glimlachend en hij trok haar mee terwijl hij door de menigte huppelde. Hij was blij. Dymphy volgde hem maar. Ook zij was blij, maar ze ging niet huppelen.
“Wat ik wél wil halen is drank,” zei Dymphy toen ze door de douanecontrole waren.
“Maar je drinkt vrijwel nooit,” zei Miel verbaasd.
“Echt wel. Vroeger, toen ik klein was, niet. Ik word ook ouder, Miel. Ik blijf niet het meisje van vijftien.”
“Dat weet ik wel.”
“Ik heb alleen een probleem.”
“Hm?”
“Ik heb geen geld meer. Dus jij mag betalen.”
“Belastingvrij doe ik alles voor je.”
“Ik heb nog een probleem,” bedacht Dymphy zich hardop.
“Wat dan?”
“Ik ben zwanger en ik mag helemaal niet drinken!” mompelde ze.
“Dat is waar,” zei Miel. Hij gaf haar een dikke knuffel. “Maar ik wel. Kom, we gaan!”
Toen ze eindelijk aan boord zaten, viel Miel vrijwel direct in een diepe slaap, met Dymphy naast hem.
∗
Miel had weer eens een rare droom. Eerst over zijn werk waar hij op had genomen met: “Goedemorgen, u spreekt met Mielepiel. Wat kan ik voor u doen?”
Omdat dat heel erg stom was, werd hij ontslagen, waarna hij naar huis ging met een helikopter. Het huis waar hij naartoe ging kwam hem absoluut niet bekend voor maar in zijn droom was het zijn thuis.
Nadat hij naar binnen was gelopen zag hij op tafel een pan pasta staan, met spruitjes erin. Het zag er vies uit. Dymphy was er blijkbaar ook want op tafel lag een briefje met de mededeling dat ze de honden uitliet. Hij liep naar boven, waar hij in de klerenkast keek.
Er hingen een blauw en een roze truitje aan een haakje. Hij pakte de roze op en trok deze aan. Beneden gilde zijn moeder. Hij rende naar buiten en het luchtalarm ging. Het was donker, hoewel het vijf minuten geleden nog volop zonnig was en er vlogen vliegtuigen die bommen naar beneden gooiden. De wereld leek te vergaan en opeens zag hij Dymphy aankomen met een verkoold hoopje hond in haar armen. De helft van haar gezicht was eraf en het bloed stroomde uit haar oogkas maar dat kon Miel in zijn droom niet echt schelen. Een van de hondjes was dood! En toen kwam er nog een bom naar beneden en werd het warm doordat hij werd omringd door een vuurzee vervolgens werd alles wit…
∗
Toen Miel wakker werd keek hij eerst maar even of Dymphy nog intact was. Hij dacht aan een boek wat hij eens bij d’r in de kast had zien staan. Een boek over dromen verklaren. Dat kon hij zeker gebruiken want dit sloeg nergens op. Waarschijnlijk was er geen verklaring voor, de enige mogelijkheid was dat het boek zou zeggen dat hij krankzinnig was.
Dymphy droomde over de trouwerij van Danny en haarzelf, over het kind dat ze krijgen en over de vele felicitatiekaartjes die ze kregen. Ze had geluk gevonden en eindelijk leek dat haar duidelijk te zijn.