1

Een oogverblindende lichtflits gloeide op in de diepte van de ruimte, een enorme explosie die opvlamde als een tweede zon. Een kil, donker brok materie, met een doorsnede van achttien kilometer, werd in de explosie gevangen en een nieuwe richting op geslingerd, in een iets andere baan.

De kracht van de explosie had voldoende moeten zijn om de komeet te verpulveren, maar door onbekende oorzaak bleef hij intact. De oppervlakte van de massa werd door de explosie verhit, en er ontstonden kleine blazen op, die gas de duisternis inspoten.

De wetten van actie en reactie werkten goed, of ze nu zo bedoeld waren of niet. De uitstoot van gas werkte als een raketaandrijving, die de komeet met steeds grotere snelheid een onverwachte richting opstuurde en hem uit zijn zorgvuldige berekende baan slingerde.

Maar vrijwel onmiddellijk flakkerden er andere vlammen op, kunstmatige, die de ongecontroleerde uitbarstingen compenseerden. De stuurraketten flakkerden steeds vaker op naarmate de komeet de binnenste planeten van het zonnestelsel dichter naderde.

Het werd al snel duidelijk dat de komeet recht op een planeet in het binnenste stelsel afstevende, een wereld met blauwe en bruine tinten, een wereld waarvan het zuidelijk halfrond vrijwel uitsluitend uit water bestond en het noordelijk halfrond uit uitgedroogde woestijnen.

De komeet stormde op de planeet af, steeds naderbij komend. De komeet werd steeds warmer naarmate hij dichter bij de ster kwam waar de planeet omheen cirkelde. Het oppervlak begon te koken en te verdampen, gassen en stofwerden de ruimte ingeblazen en vormden een staart die zich achter de komeet uitstrekte.

Plotseling viel de komeet uit elkaar. De brokstukken bleven in een keurige lijn achter elkaar aansnellen, als kralen van een ketting.

De brokstukken kwamen steeds dichterbij, steeds dichter bij de planeet.

'Ga van tijdfactor honderd positief naar tienvoudige positieve oprekking,' zei een lichaamloze stem in de duisternis.

De tijd leek te vertragen en plotseling bewogen de brokstukken zich met een fractie van hun oorspronkelijke snelheid en daalden langzaam uit hun baan omlaag.

'Laat Inferno eens van dichterbij zien,' zei dezelfde stem, waarna het beeld plotseling opzwol.

'Het gaat nog veel te snel. Tijdoprekking naar factor vijf negatief,' droeg de stem op.

Opnieuw ging de klok trager, maar alles gebeurde nog steeds met een enorme vaart. De brokstukken van de komeet drongen met een ongelooflijke snelheid de bovenste lagen van de atmosfeer binnen, en zelfs nu de tijd tot een vijfde van de normale snelheid was gereduceerd, kostte het de brokstukken nog steeds slechts enkele seconden om zich een weg omlaag door de atmosfeer te banen en op het oppervlak van de planeet in te slaan.

Het grootste brokstuk kwam als eerste neer, op het land, vlak ten noorden van de kustlijn. Het tweede trof de planeet iets ten noorden van het eerste, in een gebied met een rij lage heuvels. De andere brokstukken sloegen de een na de ander in, in een lijn die recht naar de noordpool liep, en lichtten kort en fel op, voordat ze werden omhuld door wolken, rook, stof en puin.

'Het is gelukt,' zei de stem. 'Zet het beeld op dat punt stil. Simbol uit. Lichten aan.'

Het beeld van de opvlammende planeet verdween en het licht ging aan, waardoor er een keurige, heel gewone zitkamer zichtbaar werd, in een heel gewoon huis. Het enige ongewone in de kamer was de uiterst moderne simbolprojector, die in het midden stond.

Davlo Lentrall liep naar de simbol, een korte, lage cilinder, en tikte met zijn vinger op de bovenkant ervan. Zelfs de modernste Blijvermodellen konden niet wat deze simbol wel kon. Hij kon het weten, want hij had hem zelf ontworpen en gebouwd. Hij genoot even van het moment, en van alle inspanningen die eraan voorafwaren gegaan. In een zeldzame opwelling van bescheidenheid had hij de komeet niet naar zichzelf genoemd, zoals gebruikelijk was, maar naar Chanto Grieg, de vermoorde gouverneur die het her-terravormingsproject, dat de planeet had gered, had versneld. Of de planeet in elk geval enig uitstel had verschaft, zodat Davlo Lentrall en de komeet Grieg het werk konden afmaken dat Chanto Grieg had gestart. Er zat een symmetrie in, een soort poëzie die de geschiedkundigen wel zou aanstaan. Het nageslacht zou zich Davlo Lentrall herinneren, hoe de komeet ook werd genoemd.

Het had geen zin om dergelijke zaken met zijn robotassistent te bespreken. Kaelor zou alleen maar opmerken dat het wel mis móest gaan. Maar Davlo kon zo'n triomfantelijk moment niet voorbij laten gaan zonder iets te zeggen. 'Het is gelukt,' zei hij ten slotte.

'Natuurlijk heeft de simbol het goed gedaan, meester Lentrall. Zo is het altijd gegaan, wanneer u hem instelde. Waarom zou dat nu anders zijn?'

'Ik bedoel het invangen van de komeet, Kaelor, niet de simulator.'

'Ik moet erop wijzen dat u hem zo heeft ingesteld,' zei de robot Kaelor.

'Wat bedoel je precies?' vroeg Lentrall. Kaelor was een bruikbare bediende, maar de omgang met hem vergde veel geduld.

'Ik bedoel, meneer, dat u uitgaat van een reeks niet-gewaarborgde veronderstellingen.'

Davlo hield zich in en dwong zichzelf tot zelfbeheersing. Kaelor was ontworpen en gebouwd naar door Davlo opgegeven specificaties, en een van de belangrijkste daarvan was geweest, dat het potentiaal van de Eerste Wet zo laag mogelijk moest worden gehouden als het op het beoordelen van hypothetische situaties aankwam. Een robot-laboratoriumassistent met een Eerste Wet die is ingesteld op het superhoge niveau dat normaal was voor de robots op Inferno, zou beslist niet in staat zijn om Davlo te helpen bij de experimenten waarin hij was geïnteresseerd. Al voordat hij de komeet Grieg tegen het lijf was gelopen, hield Davlo zich bezig met operatie Sneeuwbal, een project waarbij een zeer groot aantal riskante alternatieven moest worden bekeken, om te kunnen beslissen welk het veiligst was.

Er was op de planeet nauwelijks een driewetrobot te vinden die aan Sneewbal had willen meewerken, laat staan de simbol te bedienen om plannen te testen om de komeet Grieg binnen te halen. Er zouden zelfs maar weinig robots zijn die zouden willen helpen bij het uitwerken van het probleem, op grond van het feit dat de simulatie de weg vrij zou maken om een echte komeet op de echte planeet te laten inslaan, wat uiterst gevaarlijk voor de mens zou zijn. Daarom had Davlo een speciaal ontworpen robot voor zijn werk aan Sneeuwbal besteld, en toen hij de mogelijkheden van Grieg ontdekte, was hij blij dat hij de robot had.

Het had hem een heleboel praten en onderhandelen met de robotontwerper gekost, een uiterst conservatief heerschap dat zeer terughoudend was om ook maar de kleinste matiging van de Eerste Wet aan te brengen, maar het resultaat was de Constricted First Law 001 - CFL-001. Volgens de bestaande gewoontes en afspraken had Davlo CFL-001 eigenlijk Caefal, of Cuffle, of zelfs, zoals een collega vrolijk opperde, Careful, moeten noemen. Maar geen van die namen stond Davlo aan, en daarom had hij de naam Kaelor verzonnen.

Maar of het nu een neveneffect van het beperkte Eerste Wet-potentiaal was, of gewoon het gevolg van de normale vrije subbanen van zijn positronische brein: Kaelor bekeek het leven en het heelal met een koele, zelfs depressieve blik.

'Wat voor veronderstellingen, Kaelor?'

'U gaat ervan uit dat u de komeet tijden de eerste stuurexplosies heel kunt houden,' zei Kaelor. 'En daarna veronderstelt u dat u hem precies uiteen kunt laten vallen als u wilt, en niet anders. Bovendien hebt u het probleem van verhitting door de zon en de gevolgen daarvan, nog niet opgelost. Ik heb ook mijn twijfels of u de gasuitstoot van de komeet wel in bedwang kunt houden. En u bent nogal vaag over het aantal brokstukken dat nodig is om het werk uit te voeren, en ten slotte hebt u de problemen nog niet opgelost die komen kijken bij de uiterst nauwkeurige timing en sturing, die nodig zijn om de komeet in de eindfase op het juiste doel te richten en op de juiste manier de atmosfeer te laten binnendringen. Voor een goed resultaat is een mate van nauwkeurigheid nodig, die ik niet voor mogelijk houd.'

'Ik ben me van die problemen bewust,' zei Davlo. 'Maar als we pas zouden beginnen nadat we alle problemen hebben opgelost, zou het er nooit van komen. Wel heb ik aangetoond dat het plan in principe kan werken. Nu moet ik alleen mijn superieuren nog zien te overtuigen. Zelf ben ik ervan overtuigd dat ik heb bewezen dat we de komeet Grieg op Inferno kunnen laten neerkomen en daarmee de planeet kunnen redden.'

'Uitgaande van uw veronderstellingen, hebt u wel gelijk,' antwoordde de robot op koele toon. 'Ik vraag me alleen af of het u zal lukken zonder iedereen om het leven te brengen.'

 

Justen Devray, hoofd van de Combinatie van Infernale Politie-eenheden, zat in een onopvallende, enigszins gedeukte auto te kijken naar de zon die opkwam boven het idyllische groen van het parklandschap. Hij was moe. Doodmoe. Maar moe zijn maakte deel uit van de functiebeschrijving van zijn werk. Dat was onder meer datgene wat hij hier kwam leren.

Het leek een heel logische theorie om alle afdelingen van de Combinatie van Infernale Politie-eenheden langs te gaan en uit de eerste hand een idee te krijgen van het politiewerk dat ze daar deden. Iets waar hij vroeger nooit de gelegenheid toe had gehad. Het was zelfs Justens eigen idee geweest, en hij leerde er veel van. Nu wist hij zeker dat posten saaier en vermoeiender was dan hij voor mogelijk had gehouden. En hij begon de indruk te krijgen dat een mooie, soepele kantoorbaan heel wat aantrekkelijker was dan hij had beseft.

Justens onopvallende luchtwagen stond ongeveer honderd meter van de oppervlakte-ingang van het ondergrondse complex geparkeerd, dat bekendstond als Blijverstad. De ingang zelf was een paddestoelvormige constructie, met een centrale zuil waarin de liftschacht zat, en een groot, rond en overhangend dak dat zich rondom de zuil uitspreidde om degenen die op een wagen naar binnen stonden te wachten, tegen het weer te beschermen. De toegangsschacht lag net binnen het hek van het enorme park dat de Blijvers boven op hun ondergrondse stad hadden aangelegd. De aanleg van het park was geheel door de Blijvers uitgevoerd, als een demonstratie van hun kennis van het terravormen.

Maar het ontwerp van Blijverstad interesseerde Justen Devray niet. De taak van de postende agent was de mensen die Blijverstad in en uit gingen in de gaten te houden. Er waren natuurlijk meer toegangen tot de enorme reeks kunstmatige grotten en ondergrondse zalen. De CIP bewaakte ze allemaal. Maar de hoofdingang was het belangrijkste; althans volgens de inlichtingendienst van de CIP. De grote vissen gebruikten de hoofdingang. Hun rang, of in elk geval hun dekmantel, vereiste dat. Belangrijker was, dat ook de amateurs de hoofdingang gebruikten.

Aan beide kanten wist trouwens iedereen dat alle ingangen van Blijverstad in de gaten werden gehouden, zelfs de ingangen die maar heel zelden werden gebruikt. Volgens de meeste theorieën was de beste manier om niet op te vallen, de voordeur te gebruiken, in de hoop in de drukte op te gaan. Soms werkte het zelfs. Vooral nu, halverwege de ochtend, was het een drukte van jewelste van naar binnen en naar buiten gaande mensen. Het was zeker niet eenvoudig om het allemaal goed te controleren. Nog iets wat Justen moest leren.

Er waren natuurlijk talloze gerechtvaardigde redenen waarom mensen Blijverstad in- en uitgingen, zowel voor Blijvers als Ruimters. Maar een fractie van de velen die de stad bezochten, had geen goede reden voor zijn aanwezigheid aldaar. En dat waren degenen voor wie de CIP postte.

De CIP gebruikte nooit twee keer achter elkaar dezelfde auto om te posten, zelfs al wisten de beroeps aan de andere kant heel goed dat ze werden geobserveerd en waren ze er ongetwijfeld heel goed in om de CIP-ers eruit te pikken, wat voor auto ze ook gebruikten. Dat deed niet ter zake. Hoe de CIP ook postte, de profs zouden hen er altijd uitpikken. Maar de amateurs, de gelegenheidskrachten niet. Verander vaak genoeg van auto, ga steeds op een andere plaats staan, en de kans was redelijk groot dat een amateur tientallen keren in en uit zou lopen zonder dat hij de surveillance-auto in de gaten kreeg.

Justen Devray verschoof in zijn stoel, om er iets comfortabeler bij te gaan zitten. Hij voelde zich opgesloten. Hij glimlachte in zichzelf. De oorzaak waardoor hij zich opgesloten voelde, school niet alleen in de auto. Die betrof zijn werk. Vroeger had Justen de leiding gehad over de Rangers van de gouverneur, een eenheid met een dubbele verantwoordelijkheid: het handhaven van de wet buiten de steden en het leiden van een aantal terravormingsprojecten. Zelfs Justen moest toegeven dat het een vreemde combinatie van verantwoordelijkheden was geweest.

Bijna vijf jaar geleden had Alvar Kresh de Rangers gereorganiseerd en hen als enige taak hun terravormingsprojecten gegeven. Hun justitiële taken waren onder het politieapparaat van de stad Hades komen te vallen, waarna de Combinatie van Infernale Politie-eenheden was opgezet. Kresh had Devray aan het hoofd van de nieuwe dienst geplaatst.

Hij had de baan graag geaccepteerd, maar daarna had hij vaak genoeg spijt van zijn besluit gehad. Als hoofd van de planetaire politie was hij min of meer verplicht geweest om in de hoofdstad van de planeet te gaan wonen, en Justen Devray kon niet wennen aan de stad Hades, of aan het stadsleven in het algemeen. Vaak verlangde hij terug naar de Rangers, naar het werk aan een of ander natuurbehoud- of terravormingsproject, ver weg op de hoogvlakten ten noorden van de stad.

Ondanks zijn kantoorwerk had Justen nog een gebruinde huid, warrig, blond haar en felblauwe ogen, als van iemand die altijd buiten was. De voorgaande jaren buiten, in weer en wind, hadden in elk geval enig karakter op zijn gezicht achtergelaten, en het leven in de stad had dat niet weggevaagd. Toch zag hij er nog ongewoon jong uit en met één oogopslag werd al duidelijk dat hij niet in een stad thuishoorde.

Hoewel hij zich alleen voelde, had Justen gezelschap in de gedeukte luchtwagen. Er waren twee robots bij hem. Een daarvan was Gervad 112, sinds enkele jaren zijn persoonlijke robot. Gervad was een General Ranger Deployment-robot, een GRD-eenheid zoals de Rangers enkele jaren geleden veelvuldig gebruikten. De andere was een Security, Patrol and Rescue-robot, een SPR, in de wandelgangen Sapper 323 genoemd. Na de avond waarop de vorige gouverneur, Chanto Grieg, was vermoord terwijl er een heel eskader van Sappers om hem heen op wacht stond, had het model plotseling een slechte reputatie gekregen, wat zeer onterecht was. Wat er was gebeurd, had elk ander robotmodel kunnen overkomen.

Toch wilde geen enkele grote beveilingsinstelling ze meer gebruiken. Justen had zich er ook niet voor ingezet om de SPR's van de Rangers te behouden. De manschappen vertrouwden ze niet meer en wilden ze niet gebruiken. Het gevolg was dat de meeste Sappers tegen bodemprijzen aan allerlei duistere organisaties en mensen waren verkocht. Dat betekende daarentegen weer dat een Sapper een goede camouflage vormde. Niemand die Devray met een Sapper bij zich zag, zou denken dat hij een agent was, laat staan de hoogste politiebaas van de planeet.

Wat hem wel tegenstond, was dat de twee robots de hele controle ook zonder Devray hadden kunnen uitvoeren. Waarschijnlijk nog wel beter. Maar het was niet netjes om over zulke dingen te beginnen. Eigenlijk was het zelfs zo dat er een heleboel werk was waarvoor geen mensen meer nodig waren.

'Het manlijke object in rode broek en blauwe tunica staat niet op mijn lijst van geïdentificeerde objecten,' zei de SPR. De grote kracht van de SPR was vooral identificatiewerk. Ze waren bijna net zo goed als mensen in het herkennen en vergelijken van visuele patronen, of, om het anders te zeggen: in het herkennen van gezichten en mensen. En ze hadden natuurlijk een vrijwel onfeilbaar geheugen. Als een Sapper zei dat hij iemand herkende, of niet herkende, kon je daar maar beter naar luisteren. Op dit moment betekende dat, dat iemand die daar niets te zoeken had Blijverstad binnenging.

Justen Devray was plotseling klaarwakker en op zijn hoede. Hij keek door de voorruit en probeerde de betreffende persoon goed te bekijken. Er stond een groep van tien of twaalf mensen op de volgende lift te wachten. 'Gervad,' vroeg hij aan zijn persoonlijke robot, 'ken je hem?' Gervad had het meest recente officiële fotobestand van de CIP in zijn geheugen staan.

'Meneer, ik heb wel een gedeeltelijke persoonsovereenkomst, maar ik ben bang dat het nogal onwaarschijnlijk lijkt.'

'Laat mij dat maar beoordelen,' zei Justen, die de betreffende persoon beter in het oog probeerde te krijgen. Dat was niet eenvoudig, met al die mensen om hem heen. Als de man een veiligheidstraining had gehad, zou hij natuurlijk zijn best doen om in de massa op te gaan. 'Wat geeft je bestand aan?'

'Het waargenomen object komt overeen met ene Barnsell Ardosa, een aankomend onderzoeker aan de astrofysische faculteit van de universiteit van Hades. Omdat het uiterst onwaarschijnlijk lijkt dat hij van veel belang voor de Blijvers zal zijn, zou ik willen concluderen dat ik waarschijnlijk een onjuiste vergelijkingsanalyse heb gemaakt.'

Justen wilde Gervad net gelijk geven, toen hij zijn prooi eindelijk goed kon zien. Daar stond hij. Een grote, stevige man met een rond gezicht en een donkere huid. De bovenkant van zijn hoofd was volkomen kaal en hij had alleen een randje sneeuwwit haar langs de zijkant van zijn schedel, dat naar achteren toe dikker werd, maar vlak voor zijn oren vrijwel verdween. Hij had een grote snor en een bezorgde blik in zijn ogen.

Heel even leek Ardosa - als het Ardosa was - Devray strak aan te kijken. En op dat moment wist Devray dat Gervad meer vertrouwen zou moeten hebben in zijn eigen vergelijkingsanalyses.

Justen Devray was nog nooit in de buurt van de astrofysische faculteit van de universiteit geweest, maar hij was er absoluut zeker van dat hij dat gezicht eerder had gezien.

Maar de duivel mocht hem halen als hij wist waar.

 

Alvar Kresh, gouverneur van de planeet Inferno, keek op naar de jongeman die aan de andere kant van zijn bureau stond. 'U doet uw eigen zaak geen goed,' zei hij. 'Ik heb u gezegd dat ik over uw voorstel zou nadenken, en dat zal ik doen ook. Ik hèb erover nagedacht, maar ik laat me niet tot een overhaaste beslissing verleiden. Niet in een zaak die zo belangrijk is als deze.'

'U hebt geen tijd om het kalm aan te doen,' antwoordde zijn bezoeker met een dringende stem. 'We hebben al te veel tijd verloren. Ik heb mijn laatste simulatie drie dagen geleden afgespeeld, en zo lang duurde het ook u te spreken te krijgen. Het dreigende gevaar en deze kans zijn veel groter dan u denkt. Misschien groter dan u kunt bevatten.'

'Zeer tactisch gesproken, tegen de gouverneur van de planeet,' zei Kresh met een stem die even koel klonk als zijn woorden. 'Maar zelfs al zou het boven mijn bescheiden vermogens gaan om het te kunnen bevatten, denkt u dan dat u de hele toestand wèl kunt bevatten?'

'Neemt u me niet kwalijk, meneer, zo bedoelde ik het niet,' zei Davlo Lentrall, die begon te blozen.

'Nee,' zei Kresh vermoeid, 'waarschijnlijk niet.' Hij zuchtte en bekeek zijn bezoeker met het ervaren oog van een ex-politieman. Lentrall was een man met een donkere huid, lange magere kaken, een hoekig gezicht en heel donkere, bruine ogen. Zijn haar was gitzwart en zo kort geknipt dat het rechtop stond. Hij was van gemiddelde lengte en omvang. Toen bedacht Kresh zich dat hij geen politieman meer was, maar politicus, en dat hij de man op zijn karakter moest beoordelen. Het meest in het oog vallende kenmerk in Lentralls persoonlijkheid was duidelijk: hij was jong en bezat het brutale zelfvertrouwen van de jeugd.

Ander culturen, Blijverculturen, vonden de jeugd misschien aantrekkelijk, of gebruikten het jeugdige vuur als een excuus voor een heleboel zonden. Maar de Ruimtercultuur was oud, en de gebruiken in die cultuur waren oud. De meeste Ruimters waren ook oud. Voor de gemiddelde burger waren de uitbundigheid en de passie van de jeugd hooguit een verre, enigszins onsmakelijke herinnering, en Lentrall was een wandelend voorbeeld waarom dat zo was. Brutaliteit, onstuimigheid en arrogantie maakten zelden vrienden.

Maar er was een kleine kans dat de boodschap die Lentrall bracht belangrijk was, hoe irritant de boodschapper ook mocht zijn. 'Laten we allebei even een stap terug doen,' zei Kresh. 'Zo komen we nergens.'

Lentrall wiebelde ongemakkelijk heen en weer. Hij leek met de gedachte te spelen om weer te protesteren, maar bedacht zich toen kennelijk.'Goed, meneer,'zei hij.'Mijn excuses voor...mijn uitbarsting. Dat komt door de spanning. De gedachte dat het voortbestaan van de planeet misschien in mijn handen ligt... is een hele last.'

'Ik weet het,' zei Kresh met een plotseling vriendelijke stem. 'Dat weet ik maar al te goed. Met die gedachte leef ik al jaren.'

Lentrall bloosde weer. 'Ja, meneer. Ik weet het. Ik was bang dat we deze kans zouden missen. Maar ook dan nog had ik nooit mogen veronderstellen dat, dat...'

'Het geeft niet, jongen. Laten we het erbij laten. We praten er over een paar dagen nog een keer over. Of morgen. Kom morgenochtend terug. Ik zal mijn vrouw meenemen en dan kun je het ons beiden voorleggen. Ik stel haar mening in deze zaak zeer op prijs.' En dat was beslist waar, om redenen waarover hij op dit moment tegen de jonge doctor Lentrall niet wilde uitweiden.

'Ja, meneer, dat zal ik doen. Morgenochtend vroeg. Is tien uur goed?'

'Uitstekend. Donald, laat onze gast even uit, ja?'

'Natuurlijk, meneer.' Donald in, Kresh' persoonlijke robot, kwam uit zijn muurnis en liep soepel over de vloer. Hij bracht Lentrall naar de deur, activeerde de bediening en keek toe hoe Lentrall wegliep.

Donald was een kleine robot met ronde vormen. Hij bestond helemaal uit zachte welvingen, zonder scherpe hoeken, en hij was met opzet zo ontworpen om er zo vaag en onbedreigend mogelijk uit te zien. Zijn kleur was hemelsblauw; het hemelsblauw van de vroegere politie van Hades, een overblijfsel uit de tijd dat Kresh hoofd van politie in de stad was - en wat voor een. Kresh zou hem door Fredda misschien eens in een andere kleur moeten laten spuiten. Maar Kresh werd graag aan die tijd herinnerd, toen hij met problemen te maken had die veel kleiner waren dan de huidige, al leken ze in die tijd groot genoeg.

Donald deed de deur achter Lentrall dicht en liep naar Kresh terug.

'Wat vind jij ervan, Donald?'

'Waarvan, meneer? Van de boodschap, of van de man die hem heeft gebracht?'

'Allebei, denk ik. Maar begin met de boodschapper. Een zeer vastberaden jongeman, nietwaar?'

'Ja, meneer. Als u mij toestaat: hij brengt me in herinnering wat ik over uw eigen jonge jaren weet.'

Kresh keek Donald achterdochtig aan. 'Wat weet je dan over mijn jonge jaren?' vroeg hij op eisende toon. 'Hoe kun je dat weten? Je bent pas gebouwd toen ik al sheriff was.'

'Dat is waar, meneer, maar u bent nu al heel lang mijn meester, en ik heb u bestudeerd. Hoe beter ik u ken, hoe beter ik u tenslotte kan dienen. Ik heb alle bestaande bestanden over u bestudeerd. En tenzij al die bestanden misleidend of onjuist zijn, vertoont de jongeman een opvallende gelijkenis met de man die u op zijn leeftijd was.'

'Donald, je dreigt sentimenteel te worden.'

'Ik denk het niet, meneer. Ik beschik niet over de aanvullende emotionele protocollen die nodig zijn om sentimentaliteit te beleven. Ik heb juist gewoon een objectieve mening gegeven.'

'O ja?'vroeg Kresh. 'Nou, als dat waar is, is het een zeer ontstellende mening.' Kresh stond op en rekte zich uit. Het was een lange dag geweest en Lentrall had hem veel te denken gegeven. 'Kom mee, Donald, we gaan naar huis.'

'Ja, meneer.' Donald draaide zich om naar de deur, deed hem van het slot en liet hem opengaan. Hij ging Kresh voor het kantoor uit, de gang door, naar de privé-lift van de gouverneur. De liftdeur ging open en mens en robot stapten in. De deur sloot achter hen, waarna ze naar het dak van het regeringsgebouw werden gebracht, waar de privé-luchtwagen van Kresh in een beveiligde hangar stond te wachten. Er waren op het dak twee landingsterreinen. Een kleine, helemaal op het topje van het gebouw, die alleen voor de gouverneur bestemd was, en een grotere, ongeveer vijftien meter lager. Het privé-landingsterrein voor de gouverneur was er aangelegd na het incident met Grieg, door gewoon in een hoek van het bestaande landingsterrein een tien meter brede, holle zuil van rekton en staal neer te zetten. De bouwers hadden boven op de zuil een platte schijf met een doorsnede van dertig meter geplaatst, en die met zware steunberen versterkt. In de zuil zelf was een kleine observatiepost gebouwd, ongeveer tien meter boven het oorspronkelijke landingsterrein. De CIP gebruikte de post als een soort controletoren voor het hoofdlandingsterrein.

Afgesloten deuren, privé-liften, beveiligde hangars, bewaakte landingsterreinen... Triest, dacht Kresh, toen ze in de lift omhooggingen. Soms leek het of de muren tussen hem en de wereld die hij moest regeren onmogelijk hoog waren. Hoe kon hij de planeet besturen wanneer het hele systeem was ingesteld om hem van alles afgesneden te houden, in naam van de veiligheid?

Aan de andere kant, zijn voorganger was koelbloedig vermoord. Dat was de reden voor de muren en de afscheidingen overal. Zelfs het dak had muren.

De liftdeuren gingen open en Kresh liep zijn privé-landingsterrein op het dak op, dat werd verwarmd door een avondzon. Maar in plaats van naar de hangar te lopen, ging hij naar de rand van het platform. Een lage muur, ongeveer één meter dertig hoog, omgaf het landingsterrein. Net als alles op deze planeet, was de muur bedoeld als veiligheidsmaatregel, maar toevallig was hij net zo hoog dat Kresh er zijn armen over elkaar geslagen op kon laten rusten en met zijn kin op zijn onderarmen kon nadenken. Hij kon op de muur leunen en uitkijken over de wereld, en ongestoord zijn gedachten de vrije loop laten.

Niet helemaal ongestoord, natuurlijk. Dat kon nooit. Niet op een Ruimterwereld. Kresh hoorde hoe Donald achter hem dichterbij kwam om Kresh te beschermen tegen elk denkbeeldig gevaar waarover de robot zich druk zou kunnen maken. De muur zou kunnen instorten, uit een onverwachte hoek zou een onmogelijke windvlaag kunnen opsteken die Kresh de lucht inzoog, om hem daarna over de rand van het gebouw heen te tillen en omlaag te smijten. Kresh zou plotseling kunnen toegeven aan een lang verborgen gebleven - en volkomen denkbeeldige - drang tot zelfvernietiging en besluiten over de rand heen te springen. Er kwam geen einde aan de duistere, dreigende gevaren die een driewetrobot kon verzinnen.

En dat was natuurlijk een deel van het probleem. Maar maak je daar nu niet druk over. Denk aan nu, aan dit moment, en kijk uit over de stad Hades, de lucht en de wereld.

Alvar Kresh keek uit over de wereld die hij regeerde, de wereld die hij onder zijn hoede had genomen. Kresh was een grote, stevige man met brede schouders en een scherp getekend, expressief gezicht. Hij had een lichte huid, dik wit haar dat in stekeltjes haaks op zijn hoofd stond. Soms dacht hij wel eens dat de jaren hem inhaalden, en die gedachte kwam vanavond ook weer bij hem op - ongetwijfeld geïnspireerd door Donalds vergelijking van Lentrall met een jonge Kresh. Was hij, Kresh, ooit zo stekelig, opdringerig en zelfverzekerd geweest, als daar helemaal geen goede reden voor was?

Nee, zei hij tegen zichzelf. Hou daarover op. Zet het van je af, laat het met de wind meedrijven naar de verre horizon. Zet het kantoor, je plichten en je zorgen van je af en kijk gewoon. Kijk gewoon en zie.

Want in werkelijkheid was er een heleboel te zien. De planeet Inferno was er in de vijfjaar dat Kresh gouverneur was geweest flink op vooruitgegaan, en Kresh was er trots op dat hij daartoe een flink aandeel had geleverd.

Hij haalde diep adem, de lucht was koel en zoet, fris en levend. Toen Kresh was aangesteld, had de stad Hades bijna letterlijk op het randje gestaan om te verdrogen en te worden weggeblazen. De woestijnen hadden zich uitgebreid, de planten stierven, de bloembedden en de tuinen werden bedekt met zand dat met elke windvlaag de stad in werd geblazen.

Maar nu trokken de woestijnen zich terug, in plaats van op te rukken. Hier althans, rondom de stad, was de mens aan de winnende hand. De wind droeg nu de geuren van leven mee. Hij kon nu rondkijken en groen zien waar eens bruin en oker de overhand hadden gehad. De stad Hades en het land eromheen kwamen weer tot leven.

De prijs was hoog geweest, daar bestond geen twijfel over. Vijfjaar hadden de bewoners van Inferno nu te lijden van de beperkingen op het gebruik van robots, iets wat op andere Ruimterwerelden onvoorstelbaar zou zijn geweest. Maar de planeet Inferno, de wereld zelf, had de robotarbeid harder nodig gehad dan de bevolking.

De voorganger van Kresh, Chanto Grieg, had een groot deel van de robotbevolking van Inferno in overheidsdienst opgeroepen. Hij had robots ontheven van hun huishoudelijke taken en ze aan het werk gezet bij terravormings- en her-ontginningsprojecten. Robots die als hulpkoks en reservechauffeurs hadden gediend, robots die geen andere functie hadden gehad dan te wachten tot iemand de kamer in of uit wilde gaan en dan op de knop te drukken die de automatische deur bediende, robots die aan de meest slaafse en absurde taken waren verspild, stonden plotseling bomen te planten, bedienden graafmachines, kruisbestuifden bloemen en kweekten vissen, insecten en zoogdieren die in de natuur zouden worden losgelaten.

Tot op de dag van vandaag waren er nog die kermden en klaagden over de vreselijke ontberingen die de wetten op de robotarbeid hen had opgelegd. Maar naarmate de tijd vorderde, leken er steeds minder te zijn die zo reageerden. Mensen begonnen te wennen aan het idee om met minder robots te leven. Mensen hadden het plezier ontdekt - of herontdekt - dingen zelf te doen. Er veranderde van alles ten goede.

De vraag was: zouden de veranderingen voldoende zijn? Kresh wist beter dan wie ook dat het lot van de planeet nog steeds op het scherp van de snede balanceerde. Plaatselijk konden de omstandigheden dan wel verbeteren, maar op planetair niveau waren de omstandigheden...

Nee. Laat maar. Maak je daar later druk over. Lentralls plan had hem... verontrust. Daar bestond geen twijfel over. Hij was benieuwd wat Fredda erover te zeggen had.

Kresh wendde zich af van het uitzicht over de stad en liep naar zijn luchtwagen. 'Kom, Donald,' zei hij weer. 'We gaan naar huis.'

 

Het was maar goed, dacht Kresh bij zichzelf toen Donald hem naar huis vloog, dat de Ruimters een lange traditie hadden in het respecteren van elkaars privacy en in het beschermen van die van zichzelf. Anders zou de schandelijke manier waarop hij zelf woonde een storm van protesten doen oplaaien.

Om het ergste meteen achter de rug te hebben, waren Alvar Kresh en zijn vrouw, Fredda Leving, gaan samenwonen en vormden één huishouden. In het typische Ruimterhuwelijk voerden man en vrouw ieder een eigen huishouden en brachten ze een groot deel van de tijd gescheiden van elkaar door.

Het werd min of meer verwacht dat pasgetrouwde echtparen een groot deel van hun tijd samen doorbrachten, maar in de regel bracht een echtpaar steeds minder tijd samen door, naarmate de jaren verstreken. Een echtpaar dat een aantal jaren getrouwd was, zag elkaar misschien één keer per week, of per maand. Sommige oudere huwelijken doofden gewoon zonder dat ze werden beëindigd. De twee partners zagen elkaar dan soms nooit meer. Jarenlang niet. Hoewel scheiden eenvoudig genoeg was op Inferno, konden veel echtparen zelfs niet de energie opbrengen om de juridische stappen daartoe te nemen. Die bleven gewoon uit luiheid getrouwd.

Alvar Kresh had tot zijn verbazing ontdekt dat zijn eigen huwelijk zich in de verste verte niet volgens zo'n patroon ontwikkelde. Drie jaar na hun huwelijk brachten Fredda en hij niet alleen nog elke nacht onder hetzelfde dak door, maar, hoe schandalig ook, zelfs in dezelfde kamer... en in hetzelfde bed.

Hoewel er niets mis was aan zo'n situatie en het ook niet als immoreel te boek stond, was het in de Infernale samenleving hoogst ongebruikelijk. Als het bekend zou worden, zouden de arme mensen van Inferno denken dat hun gouverneur en zijn vrouw niet helemaal normaal waren.

En dat vond Kresh op zichzelf al zeer vreemd. Hij keek door het raam, naar de prachtige, groene stad die zich onder hem uitstrekte, en dacht weer aan de vreemde gewoonten van zijn eigen volk. Infernalen beroemden zich erop dat ze heel open waren als het om kwesties van persoonlijke relaties ging. En dat waren ze inderdaad... In theorie althans. Maar Kresh was er met de jaren achter gekomen dat hun geest dan wel open mocht staan voor allerlei soorten fysieke relaties, in hun hart waren ze allesbehalve bereid om emotionele intimiteit te accepteren. De gedachte aan het proefondervindelijk ervaren van seks was iets wat een Infernaal nog kon bevatten. De daad zelf, de werkelijkheid van seks, zou een Infernaal aan het blozen brengen, maar hij of zij kon het in elk geval wel billijken. De gedachte aan liefde was iets wat de meesten in het geheel niet aankonden.

De Infernalen waren Ruimters, en Ruimters waren altijd mensen geweest die afstand tot elkaar bewaarden, op fysiek en emotioneel vlak. Maar de Infernalen waren in elk geval niet zo ver gegaan als op sommige Ruimterwerelden, waar geen echte steden bestonden, geen dorpen, maar alleen her en der verspreid staande villa's, elk door één mens bewoond, samen met het leger van robots waaruit het gemiddelde huishouden bestond. Maar op gezelligheid waren ze niet bepaald gesteld.

Dat Kresh en Fredda zo nu en dan samen sliepen, zou men volkomen acceptabel hebben gevonden. Maar dat ze elke nacht samen doorbrachten, in hetzelfde bed, dat zou men uiterst vreemd vinden. Dat ze samen aten, hun vrije tijd samen doorbrachten, en zo veel mogelijk in elkaars gezelschap verkeerden, dat zou men zelfs stuitend vinden. Infernalen stelden zich gewoon niet open voor elkaar, gaven zich niet zo aan elkaar bloot. Ze stelden zich niet kwetsbaar ten opzichte van elkaar op.

Des te gekker zijn ze, dacht Kresh bij zichzelf. Ze zouden nooit de kracht, het vertrouwen en het gevoel van veiligheid kennen dat Fredda Kresh verschafte. Hij kon alleen hopen dat hij haar net zo veel gaf.

Kresh kende de Infernalen, en hij wist wat ze zouden zeggen als ze het te weten zouden komen. Hij wist hoe het idee ergens vandaan naar boven zou komen drijven dat zijn onconventionele huiselijke manier van leven hem ongeschikt maakte voor het ambt van gouverneur, of dat Fredda duidelijk een verkeerde invloed op hem had. Nu al zeiden ze dat ze veel te jong voor hem was, en Infernalen koesterden achterdocht jegens de jeugd. Ze zeiden dat ze veel te nauw met de Blijvers omging. Simcor Beddle, leider van de IJzerkoppen, bracht dat elke keer tijdens zijn massabijeenkomsten weer naar voren, en daar zat wel een kern van waarheid in. Fredda had inderdaad in een aantal zaken de neiging voor de Blijverkant te kiezen. Beddle voerde al een fluistercampagne waarin hij stelde dat haar radicale ideeën gevaarlijk waren. Kresh was genegen dat zelf ook te geloven. Zo hadden Fredda en hij bijvoorbeeld enkele opvallend felle ruzies over robots gehad.

Als Kresh een gewoon burger zou zijn geweest, zou het hem weinig hebben geïnteresseerd of de rest van het heelal elk detail van zijn huiselijke leven zou kennen. Maar het laatste dat hij nu kon gebruiken, was dat zijn privé-zaken ter discussie zouden worden gesteld. Het was stukken beter om zulke zaken ver uit de buurt van het volk te houden en gepraat erover te voorkomen.

Kresh deed of hij de bestaande gebruiken handhaafde. Hij hield een volledig bemand en ingericht woongedeelte in de Gouvernementstoren in stand, maar gebruikte het niet. De enige keren dat hij er kwam, was na een officieel feest. Op zo'n moment maakte hij er een hele voorstelling van dat hij zich aan het eind van de avond terugtrok in zijn privé-verblijven in het regeringsgebouw, lang nadat Fredda terug naar 'haar' huis was gegaan. Soms, als het heel laat was geworden, brachten ze de nacht inderdaad gescheiden door, maar meestal vloog Donald een van hen in het geheim naar de ander toe. Het was eigenlijk allemaal absurd. Maar zulke nachtelijke escapades waren beter dan giftige roddels die de kop zouden opsteken als bekend werd dat Alvar Kresh innig van zijn vrouw hield.

Kresh herinnerde zich dat hij ruzie had gehad met Chanto Grieg, slechts enkele uren voor diens dood. Grieg had geprobeerd Kresh uit te leggen dat het aannemen van een pose, het spelen van komedie en meedoen aan mooipraterij, een essentieel onderdeel vormde van het ambt van regeerder, en dat hij niet aan zijn echte werk toekwam als hij niet eerst alle onzin had afgehandeld. Kresh had hem toen niet echt kunnen geloven, maar later was hij er zelf achter gekomen hoe waar het was. Simcor Beddle had hem dat wel geleerd. Kresh had op de moeilijke manier geleerd dat hij niets kon doen als hij niet eerst de IJzerkoppen voor zich innam.

De IJzerkoppen. Kresh glimlachte in zichzelf als hij eraan dacht wat Beddle en zijn mannen met het nieuws zouden kunnen doen, als ze alles ontdekten over het doen en laten in het huishouden Kresh-Leving. Om de vrede thuis te bewaren, deed Kresh zelf grote moeite om te doen alsof hij minder wist over wat er gebeurde wanneer hij van huis weg was dan in werkelijkheid het geval was. Hij kon maar beter doen alsof hij niets wist over de ontmoetingen van subversieve robots, die in zijn eigen huis plaatsvonden.

Het was al erg genoeg dat hij het wist. Maar als Beddle er ooit achter zou komen... O ja, de noodzaak van privacy was alleszins gewenst.

Het geluid van de motor van de luchtwagen veranderde en Kresh keerde met zijn gedachten terug naar de werkelijkheid toen de wagen licht naar een kant helde en begon te dalen. Hij keek door de voorruit van het voertuig. Daar was het. Zijn thuis.

De luchtwagen zette de landing in.

 

Fredda Leving stond op en keek over de tafel heen naar de twee robots. 'Jullie kunnen nu beter gaan,' zei ze. 'Mijn man kan elk moment thuiskomen.'

De kleinste van de twee robots, de pikzwarte, stond op en keek zijn gastvrouw bedachtzaam aan. 'Uw man weet toch dat we elkaar hier ontmoeten.'

'Natuurlijk,' zei ze. 'Maar het is voor alle partijen beter dat we hem niet met zijn neus op de feiten drukken.'

'Ik begrijp het niet,' zei de zwarte robot, Prospero, die zichzelf had uitgeroepen tot de leider van de nieuwwetrobots. Hij was glanzend metalliek zwart, ongeveer één meter tachtig lang, en had een zwaar, stevig gebouwd lichaam, zoals gebruikelijk was voor de meeste nieuwwetrobots. Zijn ogen gloeiden donkeroranje, wat zijn uitstraling des te feller maakte. 'Als hij weet dat we hier komen, waarom zouden we het dan voor hem verbergen?'

'Ik begrijp niet waarom je vragen stelt waarop je het antwoord al weet,' zei Fredda.

Prospero draaide zijn hoofd om en keek zijn kameraad aan. Toen keek hij Fredda weer aan. 'Weet ik het antwoord?' vroeg hij met een achterdochtige stem.

De grootste van de twee robots stond ook op, en hij keek zijn kameraad aan. 'Soms, vriend Prospero,' zei Caliban, 'lijkt het of je je opzettelijk van den domme houdt. De gouverneur wil geen contact met ons hebben. Hij tolereert deze bijeenkomsten, maar keurt ze niet goed. Hoe minder we ze onder zijn officiële aandacht brengen, hoe groter de kans dat we ermee door kunnen gaan.'

Caliban was ruim twee meter lang, zijn lichaam was metalliek rood en zijn ogen hadden een doordringend blauwe gloed. Zijn verschijning was opvallend, overdonderend zelfs, maar die was nog niets vergeleken bij zijn reputatie. Caliban de Wetteloze werd hij soms genoemd.

Caliban, de robot die ervan was beschuldigd dat hij had geprobeerd zijn schepper - Fredda Leving - te vermoorden, maar was vrijgesproken.

Prospero keek zijn kameraad even aan, voordat hij antwoordde: 'De behoefte aan discretie,' zei hij. 'Ja, dat antwoord heb ik eerder gehoord. Maar ik ben er helemaal niet zeker van of dat wel het juiste antwoord is.'

'En waarom zou ik tegen je liegen?' vroeg Caliban. Voor een driewetrobot was de gedachte aan liegen alleen al onvoorstelbaar, maar Caliban was een geenwetrobot, en, theoretisch althans, evengoed in staat te liegen als een mens.

'Misschien zou liegen voor jou geen zin hebben,' zei Prospero, toen hij Fredda weer aankeek. 'Maar anderen zouden misschien een reden kunnen hebben om je te misleiden.'

'Je bent vandaag niet erg tactisch,' zei Fredda. 'En ik moet bekennen dat ik niet begrijp waarom ons antwoord, dat volkomen eerlijk is, voor jou niet goed genoeg is. Evenmin begrijp ik welk motief ik zou kunnen hebben om tegen jou en Caliban te liegen.'

'Daar zou ik aan willen toevoegen, dat ik niet begrijp welke reden je zou kunnen hebben om onze belangrijkste weldoener te beledigen,' zei Caliban.

Prospero aarzelde en keek van de een naar de ander. 'Het spijt me,' zei hij uiteindelijk. 'Soms schiet mijn begrip van de menselijke psychologie tekort, zelfs al tracht ik er steeds meer over te weten te komen. Ik probeerde uw emotionele reactie op mijn beschuldiging te peilen, doctor Leving.'

'Om op zo'n beschuldiging te kunnen reageren, zou ik eerst in de oprechtheid ervan moeten geloven,' zei Fredda.

'Ja,' zei Prospero. 'Natuurlijk.'

Maar als Fredda Leving op dat moment ergens zeker van was, was dat van het feit dat Prospero haar niet alles had verteld, en haar misschien zelfs niet de hele waarheid had verteld. Maar waarom zou Prospero zo'n raar spel spelen? Het was inderdaad een vreemd idee, omdat ze er volkomen zeker van was dat ze Prospero begreep. Ze had lange tijd geweten dat hij een van haar minder stabiele bouwsels was. Maar hij was de onbetwiste leider van de nieuwwetrobots. Ze had geen keus en zou het met hem moeten doen.

'In elk geval,' zei Caliban, 'is het tijd dat we gaan. Ik twijfel er niet aan, doctor Leving, dat we elkaar binnenkort weer zullen zien.'

'Ik kijk er al vol verlangen naar uit,' zei Fredda.

De pikzwarte robot keek eerst Fredda en toen Caliban aan. 'Goed dan,' zei hij. 'We gaan. Maar ik denk niet dat ik de eerste of laatste robot zal zijn die tot de conclusie komt dat hoe meer je over mensen te weten komt, hoe minder je van hen begrijpt.'

Fredda Leving zuchtte gelaten. Er waren tijden waarin het uiterst frustrerend was om te horen hoe driewetrobots over het menselijk gedrag betoogden. Prospero en de andere nieuwwetters waren nog erger. Driewetrobots konden in elk geval geen oordeel vellen. Prospero had overal een mening over.

Fredda zag hem al als de laatste priester van de een of andere lang vergeten menselijke godsdienst, altijd bereid om te debatteren over een duister theologisch onderwerp, zolang het maar voor niemand van enig belang was. Vroeger was Caliban niet veel beter geweest. Ze had beide robots zelf ontworpen en gebouwd. Had ze hun breinen maar zodanig ontworpen dat ze niet de hele dag over logica liepen te discussiëren. Maar daar was het nu te laat voor. 'Wat volgens jullie ook de reden mag zijn waarom ik dit vraag,' zei ze, 'ik verzoek jullie weer via de achterdeur te vertrekken. Onze volgende afspraak is toch over drie dagen?'

'Ja,' zei Prospero. 'In de tussentijd hebben we heel wat andere afspraken.'

'Mooi zo. Kom over drie dagen terug, 's middags, en dan sluiten we deze zaak af.'

Caliban knikte haar kant op, bijna als een soort buiging. 'Goed,' zei hij met een hoffelijk klinkende stem. 'Dan spreken we u weer.'

Prospero kende geen hoffelijkheid. Hij draaide zich gewoon om, deed de deur open en vertrok, het afscheid aan zijn kameraad overlatend. Caliban moest zich haasten om niet achter te blijven.

Fredda keek hen na en verbaasde zich opnieuw over Prospero. Ze begreep niet wat er achter die gloeiende ogen omging. Er klopte iets niet met een robot die... geheimzinnig deed. Hoofdschuddend liep ze de kamer door. Het had geen zin om je daar nu druk over te maken. Ze deed de deur achter hen dicht en wiste het digitale slot. Alleen zij, Caliban en Prospero kenden de combinatie van het deurslot. En soms dacht ze er ernstig over om minstens één naam van die lijst te schrappen.