8

Ik stond stil terwijl hij dichterbij kwam. Toen kon ik zien dat het een grote jakhals was, zijn ogen strak op de mijne gericht.

'Je bent iets te vroeg,' zei ik. 'Ik stond alleen maar uit te rusten.'

Hij grinnikte.

'Ik ben hier alleen maar om een Prins van Amber te bekijken,' zei het beest. 'Verder zou alles meegenomen zijn.' Hij grinnikte weer. Ik ook.

'Je mag ernaar kijken. Maar raak me eens aan en je zult merken dat ik voldoende uitgerust ben.'

'Nee, nee,' zei de jakhals. 'Ik ben een fan van het Huis van Amber. En van Chaos. Koninklijk bloed spreekt me aan, Prins van Chaos. En strijd ook.'

'Je kent me een titel toe die me niet vertrouwd is. Mijn betrekking met de Hoven van Chaos is hoofdzakelijk een kwestie van genealogie.'  ,

'Ik denk aan de beelden van Amber die de schaduwen van Chaos doortrekken. Ik denk aan de golven van Chaos die de beelden van Amber uitwissen. In de boezem van de orde die Amber vertegenwoordigt beweegt zich bovendien een uiterst chaotische familie, precies zoals het Huis van Chaos sereen en onbewogen is. Niettemin hebben jullie je banden zowel als jullie conflicten.'

'Op het moment,' zei ik, 'ben ik niet geïnteresseerd in een jacht op paradoxen en terminologiespelletjes. Ik probeer de Hoven van Chaos te bereiken. Weet jij de weg?'

'Ja,' zei de jakhals. 'Het is niet ver, zoals de gier vliegt. Kom, ik zal je de juiste richting wijzen.'

Hij draaide zich om en begon weg te lopen. Ik volgde.

'Ga ik te snel? Je lijkt me vermoeid.'

'Nee, loop maar door. Het is zeker voorbij deze vallei?'

'Ja, er is een tunnel.'

Ik volgde hem, over zand en grind en droge, harde grond. Nergens groeide iets. Terwijl we voortliepen, verdunden de nevels zich en namen een groenige tint aan - weer een streek van die stippelhemel, veronderstelde ik. Ma een tijdje riep ik uit: 'Hoe ver is het nog?' Niet zo ver meer,' zei hij. 'Word je moe? Wil je rusten?' Hij keek om onder het spreken. Het groenige licht verleende aan zijn stotende trekken een nog ijzingwekkender uitdrukking- Maar ik had een gids nodig; en we gingen heuvelopwaarts, wat de juiste weg leek. 'Is er ergens water in de buurt?' vroeg ik. 'Nee, we zouden een heel eind terug moeten.' 'Laat dan maar. Ik heb geen tijd.'

Hij haalde zijn schouders op en grinnikte en liep door. Onder het gaan trok de mist nog wat verder op, en ik kon zien dat we een lage heuvelrij betraden. Ik steunde op mijn staf en hield vol. Gedurende misschien een half uur klommen we gestaag, terwijl de grond langzaam steenachtiger werd, de hoek van stijging steiler. Ik merkte dat ik zwaar begon te ademen.

'Wacht,' riep ik hem toe. 'Nu wil ik rusten. Ik dacht dat je zei dat het niet ver was.'

'Neem me,' zei hij, stilhoudend, 'mijn jakhalsegocentrisme niet kwalijk. Ik oordeelde in termen van mijn eigen natuurlijke snelheid. Ik dwaalde in deze, maar nu zijn we er echt bijna. Het ligt tussen de rotsen vlak voor ons. Waarom zouden we daar niet rusten?' 'Goed,' antwoordde ik, en liep door.

Weldra kwamen we bij een stenen wand die, besefte ik, de voet van een berg was. We zochten ons een weg tussen het rotspuin dat op de grond lag en bereikten tenslotte een opening die weer de duisternis inleidde.

'Daar is het,' zei de jakhals. 'De weg is recht, en er zijn geen lastige zijpaden. Aanvaard je doortocht, en ik wens je alle geluk.'

'Bedankt,' zei ik, terwijl ik alle gedachten aan rust voor het moment liet varen en naar binnen stapte. 'Ik stel dit zeer op Prijs.'

'Het genoegen is geheel aan mijn kant,' zei hij vanachter me. Ik deed nog een paar passen en onder mijn voeten knarpte iets, en toen ik het opzij schopte ratelde het. Het was een geluid dat je niet makkelijk vergeet. De vloer was bezaaid met geraamten. Er kwam een zacht, snel geluid vanachter me, en ik wist dat ik geen tijd had om Grayswandir te trekken. Dus ik draaide me om, hief mijn staf op en stootte ermee.

Deze manoeuvre stuitte het beest in zijn sprong, trof hem op de schouder. Maar mij sloeg ze ook van de voeten eh ik rolde achterover tussen de geraamten. Door de schok werd de staf uit mijn handen gerukt, en in het ondeelbaar korte moment van beslissing dat me werd vergund door de val van mijn tegenstander besloot ik Grayswandir te trekken in plaats van naar mijn staf te gaan rondgrabbelen. Ik speelde het klaar mijn zwaard uit de schede te halen, maar dat was alles. Ik lag nog op mijn rug met de punt van mijn wapen links van me, toen de jakhals zich herstelde en opnieuw sprong. Ik zwaaide met al mijn kracht de gevestknop in zijn snuit.

Ik voelde de terugslag in mijn arm en schouder. De kop van de jakhals knakte naar achteren en zijn lichaam viel kronkelend naar links. Onmiddellijk richtte ik de punt op hem, het gevest met beide handen omklemmend, en ik zag kans me op mijn rechterknie te verheffen voor hij zich weer op me stortte.

Zodra ik zag dat ik hem voor mijn zwaard had, wierp ik mijn volle gewicht erachter en dreef de kling diep in zijn lichaam. Snel maakte ik hem los en rolde weg van die happende kaken. De jakhals jankte, trachtte op te staan, viel weer neer. Ik lag te hijgen op de plaats waar ik gevallen was. Ik voelde de staf onder me en greep hem. Ik hield hem ter bescherming voor me en sleepte me terug tegen de. grotwand. Het beest kwam echter niet meer overeind, maar lag daar te spartelen. In het vage licht kon ik zien dat hij braakte. De stank was overweldigend. Toen draaide hij zijn ogen in mijn richting en lag stil. 'Het zou zo mooi geweest zijn,' zei hij zacht, 'om een Prins van Amber te eten. Ik heb me altijd afgevraagd - hoe koninklijk bloed smaakte.'

Toen sloten de ogen zich en de ademhaling stokte. Ik stond op, met mijn rug nog steeds tegen de wand, de staf nog steeds voor me, en bekeek hem. Het duurde lang voor ik me zelf ertoe kon brengen mijn zwaard weer in de schede te doen.

Een snel onderzoek maakte duidelijk dat ik niet in een tunnel was, maar slechts in een grot. Toen ik weer buiten kwam, was de mist geel geworden en sliertte heen en weer als gevolg van een briesje van de lagergelegen delen van de vallei. Ik leunde tegen de rots en probeerde uit te maken welke weg ik moest nemen. Er was hier geen echt spoor.

Tenslotte sloeg ik rechtsaf. Die weg zag er wat steiler uit, en ik wilde zo snel als ik kon boven de nevel en in de bergen komen. De staf bleef me goede diensten verlenen. Ik luisterde voortdurend of ik het geluid van stromend water kon horen, maar tevergeefs.

Ik zwoegde over het pad, steeds meer omhoog, en de nevels werden dunner en veranderden van kleur. Tenslotte kon ik zien dat ik naar een breed plateau toeklom. Daarboven begon ik hier en daar een glimp van de hemel op te vangen, veelkleurig en woelig.

Achter mijn rug klonken verschillende scherpe donderslagen, maar ik kon nog steeds niet zien in welke richting de storm lag. Daarop versnelde ik mijn pas, maar werd na een paar minuten duizelig. Ik stopte en ging hijgend op de grond zitten. Ik werd overvallen door een gevoel van mislukking. Zelfs als ik het haalde tot het plateau, was ik er zeker van dat de storm er dwars overheen zou bulderen. Ik wreef mijn ogen met de rug van mijn handen. Wat voor zin had het om door te gaan als het me toch met geen mogelijkheid zou lukken?

Een schaduw bewoog door de pistachegroene mist, daalde in mijn richting. Ik hief mijn staf op, zag toen dat het Hugi maar was. Hij remde af en landde bij mijn voeten. 'Corwin,' zei hij, 'je bent een heel eind gekomen.' 'Maar misschien nog niet ver genoeg,' zei ik. 'De storm lijkt dichterbij te komen.'

'Dat geloof ik ook. Ik heb nagedacht en wil je laten delen...' 'Als je je nuttig wilt maken,' zei ik, 'kan ik je wel vertellen wat je moet doen.' 'En dat is?'

'Vlieg terug en kijk hoe ver weg de storm nog is, en hoe snel hij zich lijkt te bewegen. Kom me dat dan vertellen.' Hugi hipte van de ene poot op de andere. Toen zei hij: 'Best,' vloog op en fladderde naar wat volgens mij het noordwesten was.

Ik leunde op de staf en hees me overeind. Ik kon maar het beste blijven klimmen, zo snel als ik kon. Weer putte ik uit het Juweel en als een rode bliksemflits kwam de kracht in me.

Toen ik de helling besteeg, kwam een vochtig briesje opzetten uit de richting waarin Hugi was verdwenen. Er kwam nog een donderslag. Geen gerommel en gedreun meer. Ik maakte zo goed mogelijk gebruik van de instroming van energie; enkele honderden meters. Als ik dan toch zou verliezen, kon ik net zo goed eerst de top bereiken. Dan kon ik tenminste zien waar ik was om erachter te komen of het nog zin had iets te ondernemen.

Mijn uitzicht op de hemel werd steeds helderder naarmate ik klom. Hij was aanzienlijk veranderd sinds ik hem voor het laatst had bekeken. De ene helft was van ononderbroken zwartheid en de andere helft die massa's golvende kleuren. En de hele hemelse kom scheen rond te draaien om een punt recht boven mijn hoofd. Ik werd opgewonden. Dit was de hemel die ik zocht, de hemel die zich boven me had uitgestrekt die keer dat ik naar Chaos was gereisd. Ik zwoegde naar boven. Ik wilde iets zeggen om me zelf moed in te spreken, maar mijn keel was te droog.

Toen ik de rand van de vlakte bereikte, hoorde ik het geluid van vleugels en plotseling zat Hugi op mijn schouder. 'De storm zit je vlak op je reet,' zei hij. 'Kan elk ogenblik hier zijn.'

Ik bleef klimmen, bereikte vlakke grond en hees me erop. Daar bleef ik even staan, zwaar ademend. De wind moest het gebied vrij van nevel hebben gehouden, want het was een hoge, gladde vlakte, en ik kon over een grote afstand de hemel zien. Ik liep voort, om een punt te vinden vanwaar ik over de andere rand kon kijken. Terwijl ik me op weg begaf werden de geluiden van de storm duidelijker. 'Ik geloof nooit dat je de overkant haalt,' zei Hugi, 'zonder nat te worden.'

'Je weet best dat het geen gewone storm is,' schraapte ik. 'Was het maar zo, ik zou dankbaar zijn voor de kans om wat te drinken te krijgen.'

'Dat weet ik ook wel. Ik sprak in figuurlijke zin.' Ik grauwde iets grofs en liep door.

Geleidelijk verruimde het uitzicht voor me. De hemel deed nog steeds zijn krankzinnige sluierdans, maar er was meer dan voldoende licht. Toen ik een positie bereikte vanwaar ik kon zien wat voor me lag, hield ik halt en leunde op mijn staf.

'Wat is er aan de hand?' vroeg Hugi.

Maar ik kon niet spreken. Ik gebaarde alleen maar naar de grote woestenij die ergens onder de verre rand van het plateau begon en zich minstens zestig kilometer uitstrekte voor ze tegen een andere bergketen opbotste. En heel ver links van me liep als steeds de zwarte weg.

'De woestenij?' zei hij. 'Ik had je kunnen vertellen dat die er was. Waarom heb je het me niet gevraagd?' Ik maakte een geluid dat het midden hield tussen een grom en een snik en liet me langzaam op de grond zakken. Hoe lang ik in die houding bleef, weet ik niet met zekerheid. Ik voelde me niet zo'n klein beetje dolgedraaid. In het midden van alle ellende meende ik een mogelijk antwoord te zien, al kwam iets in me daartegen in opstand. Ik werd tenslotte opgewekt door het geraas van de storm en Hugi's gesnater.

'Daar kom ik nooit overheen,' fluisterde ik. 'Dat lukt me nooit.'

'Je zegt dat je hebt gefaald,' zei Hugi. 'Maar dat is niet zo. Er is falen noch slagen in streven. Het is alles slechts een illusie van het ego.'

Ik verhief me langzaam op mijn knieën.

'Ik heb niet gezegd dat ik gefaald heb.'

'Je zei dat je je plaats van bestemming niet kunt bereiken.'

Ik keek om, naar waar nu de bliksem flitste, terwijl de storm naar me toeklom.

'Dat klopt, op die manier kom ik er nooit. Maar als Pa gefaald heeft, moet ik iets proberen waarvan Brand me wilde overtuigen dat hij alleen het kon doen. Ik moet een nieuw Patroon scheppen, en dat moet ik op deze plaats doen.' 'Jij? Een nieuw Patroon scheppen? Als Oberon faalde, hoe kan iemand die nauwelijks op zijn benen kan staan het dan doen? Nee, Corwin. Berusting is de grootste deugd die je kunt koesteren.'

Ik hief mijn hoofd op en liet de staf op de grond vallen. Hugi fladderde neer en ging ernaast staan; ik nam hem op. 'Je wilt niets van wat ik gezegd heb geloven, waar of niet?' zei ik tegen hem. 'Maar dat doet er niets toe. Het conflict tussen onze zienswijzen is onoverkomelijk. Ik zie begeerte als verborgen identiteit en streven als de groei daarvan. Jij niet.' Ik bracht mijn handen naar voren en liet ze op mijn knieën rusten. 'Als voor jou het grootste goed vereniging met het Absolute is, waarom vlieg je er dan nu meteen niet heen, nu het nadert in de vorm van de aldoordringende Chaos? Als ik hier faal, zal de Chaos Absoluut worden. Wat mij betreft, zolang er adem in me is, moet ik proberen er een Patroon tegen op te werpen. Ik doe dit omdat ik ben wat ik ben, en ik ben de man die in Amber koning had kunnen zijn.'

Hugi liet zijn kopje zakken.

'Het lukt je van je leven niet, al vrat je kraaienvlees,' zei hij, en hij grinnikte.

Met een snelle beweging greep ik hem beet en draaide zijn nek om, en ik wilde dat ik de tijd gehad had om een vuurtje te maken. Ook al liet hij het op een offer lijken, het is moeilijk te zeggen aan wie de morele overwinning toekwam, omdat ik het toch al van plan was.