10
Terwijl ik daar pijn lag te lijden, had ik visioenen van Brand die op het slagveld verscheen waar de krachten van Amber en Chaos streden, het Juweel kloppend om zijn nek. Kennelijk was zijn beheersing ervan in zijn ogen voldoende om hem in staat te stellen onze kansen te doen keren. Ik zag hem te midden van onze troepen, geselend met bliksemschichten. Ik zag hem harde winden en hagelstormen oproepen om ons te treffen. Ik weende bijna. Dit alles, terwijl hij het nog steeds kon goedmaken door zich aan onze zijde te scharen. Maar alleen winnen was nu niet genoeg voor hem. Hij moest winnen voor zich zelf, en op zijn eigen voorwaarden. En ik? Ik had gefaald. Ik had een Patroon tegen de Chaos opgeworpen, iets waarvan ik nooit had gedacht dat ik het kon. Maar dat zou hoegenaamd niets waard zijn als de slag verloren werd en Brand terugkwam en mijn werk tenietdeed. Dat ik zo dicht bij mijn doel gekomen was, dat ik door alles heengekomen was, en nu hier faalde... Het maakte dat ik 'Onrecht!' wilde schreeuwen, ook al wist ik dat het universum niet overeenstemde met mijn opvattingen van billijkheid. Ik knarsetandde en spoog wat modder uit die ik had binnen gekregen. Onze vader had mij opgedragen het Juweel naar het slagveld te brengen. Het was me bijna gelukt. Toen kwam een vreemd gevoel over me. Iets riep om mijn aandacht. Wat? De stilte.
De woedende winden en de donder waren opgehouden. De lucht was stil. In feite voelde de lucht koel en fris aan. En ik wist dat er licht was aan de andere kant van mijn oogleden. Ik opende mijn ogen. Ik zag een hemel van een helder, onveranderlijk wit. Ik knipperde, ik draaide mijn hoofd om. Daar was iets, rechts van me...
Een boom. Een boom stond op de plaats waar ik de staf had geplant die ik van de oude Ygg had gesneden. Hij was al veel groter dan de staf zelf was geweest. Ik kon hem bijna zien groeien. En hij was groen van bladeren en wit van een weelde van knoppen; een paar bloesems hadden zich geopend Uit die richting bracht het briesje me een zwakke en delicate geur die me enige vertroosting bracht. Ik betastte mijn zijden. Ik had niet het idee dat ik gebroken ribben had, maar mijn darmen zaten nog steeds in de knoop van de trap die ik had geïncasseerd. Ik wreef mijn ogen met mijn knokkels en haalde mijn handen door mijn haar. Ik zuchtte zwaar en verhief me op één knie. Mijn hoofd draaiend keek ik om me heen. Het plateau was hetzelfde, maar toch ook niet hetzelfde. Het was nog altijd kaal maar niet ruig meer. Waarschijnlijk een effect van de nieuwe lichtval. Nee, er was meer dan dat... Ik draaide me verder om, mijn onderzoek van de horizon voltooiend. Het was niet dezelfde plek waar ik mijn gang was begonnen. Er waren verschillen, zowel subtiele als in het oog lopende: gewijzigde rotsformaties, een kom waar een hoogte was geweest, een nieuwe structuur in de stenen onder mijn voeten en om me heen, in de verte iets dat leek op rulle aarde. Ik stond daar en het leek of ik nu, ergens vandaan, de geur van de zee opving. Deze plaats ademde een volkomen andere geest dan de plaats waar ik heen geklommen was - zo lang geleden, leek het. De verandering was te groot dan dat die storm haar had kunnen veroorzaken. Het deed me ergens aan denken.
Weer zuchtte ik, daar in het centrum van het Patroon, en ging voort mijn omgeving op te nemen. Ondanks mezelf verdween mijn wanhoop en een gevoel van - 'verkwikking' lijkt me nog het beste woord - steeg in me op. De lucht was zo zuiver en zoet, en er hing een nieuwe, ongerepte sfeer. Ik... .
Natuurlijk. Het was net als de plaats van het oer-Patroon. Ik draaide me om naar de boom en bekeek hem weer; hij was al hoger. Net als daar, maar toch ook niet... Er was iets nieuws in de lucht, de grond, de hemel. Dit was een nieuwe plaats. Een nieuw oer-Patroon. Dan was alles om me heen een gevolg van het Patroon waarin ik stond. Opeens realiseerde ik me dat ik meer dan verkwikking ervoer. Het was nu een gevoel van opgetogenheid, een soort vreugde die door me heenging. Dit was een zuivere, frisse plaats en op de een of andere manier was ik er verantwoordelijk voor.
De tijd verstreek. Ik stond daar de bomen te bekijken, om me heen te kijken, te genieten van de euforie die over me was gekomen. Hoe dan ook, hier was een soort overwinning _ totdat Brand terugkwam om haar teniet te doen. plotseling was ik weer nuchter. Ik moest Brand tegenhouden, ik moest deze plek beschermen. Ik stond in het centrum van gen Patroon. Als dit zich gedroeg zoals het andere, kon ik gebruik maken van zijn kracht om me te projecteren waarheen ik maar wilde. Ik kon het gebruiken om me op dit moment bij de anderen te voegen.
Ik sloeg het stof van me af. Ik hing mijn zwaard los in de schede. Misschien was alles toch niet zo hopeloos als het er eerder had uitgezien. Mij was opgedragen het Juweel naar het slagveld te brengen. Goed, dat had Brand nu voor me gedaan; maar het was er en daar ging het om. Ik hoefde er alleen maar heen te gaan en het van hem af te pakken om te zorgen dat alles op zijn pootjes terecht kwam. Ik nam mijn omgeving grondig op. Ik zou hier op een ander tijdstip moeten terugkomen om deze nieuwe situatie te onderzoeken, als ik overleefde wat te gebeuren stond. Hier was mysterie. Het hing in de lucht en het zweefde op de wind. Het kon een eeuwigheid duren om te ontrafelen wat er gebeurd was toen ik het nieuwe Patroon had getrokken. Ik groette de boom. Hij leek te sidderen toen ik dat deed. Ik schikte mijn roos en fatsoeneerde haar. Het was tijd om weer op pad te gaan. Ik had nog iets te doen. Ik liet mijn hoofd zakken en sloot mijn ogen. Ik probeerde me de ligging van het land voor de laatste afgrond bij de Hoven van Chaos te binnen te brengen. Ik zag het, onder die woeste hemel, en ik bevolkte het met mijn verwanten, met troepen. Al doende kon ik de geluiden van een verwijderde slag horen. Het tafereel zette zich vast, werd duidelijker. Ik hield het visioen nog een ogenblik langer vast, droeg toen het Patroon op me erheen te brengen.
...Een moment later, leek het, stond ik op een heuveltop bij een vlakte, en een koude wind deed mijn mantel opwapperen. De hemel was dat krankzinnige, draaiende, gestippelde ding dat ik me herinnerde van de vorige keer - halfzwarte, half psychedelische regenbogen. Onaangename dampen hingen in de lucht. De zwarte weg was nu rechts van me; hij kruiste die vlakte en liep over de afgrond naar die citadel van de nacht, waaromheen lichtjes flikkerden als van vuurvliegjes. Wazige bruggen dreven in de lucht, zich verliezend in die diepe duisternis, en zowel op die bruggen als op de zwarte weg bewogen vreemde vormen zich voort. Beneden me op het veld scheen zich de voornaamste concentratie van troepen te bevinden. Achter mij hoorde ik iets anders dan de gevleugelde strijdwagen des Tijds.
Me wendend naar wat op grond van een reeks voorafgaande berekeningen over zijn koers het noorden moest zijn, aanschouwde ik de opmars van die duivelse storm door verre bergen, flitsend en rommelend als een hemelhoge gletsjer. Dus ik had hem niet tegengehouden met de creatie van een nieuw Patroon. Het zag ernaar uit dat hij gewoon langs mijn beschermde gebied was getrokken en door zou gaan tot hij zijn bestemming bereikte, waar dat ook mocht zijn. Hopelijk zou de storm dan worden gevolgd door de constructieve impulsen die zich nu vanuit het nieuwe Patroon verspreidden, met als doel de orde in de oorden van Schaduw te herstellen. Ik vroeg me af hoe lang het zou duren voordat de storm hier was.
Ik hoorde het geluid van hoeven en draaide me om, mijn zwaard trekkend...
Een gehoornde ruiter op een groot zwart paard stormde op me af, iets als vuur schitterend in zijn ogen. Ik wijzigde mijn positie en wachtte. Hij was blijkbaar afgedaald van een van de wazige wegen die in deze richting was gedreven. We waren allebei tamelijk ver verwijderd van de voornaamste plaats van handeling. Ik sloeg hem gade terwijl hij de heuvel besteeg. Dat was een best paard. Mooie borstkas. Waar voor de duivel was Brand? Ik was helemaal niet op een gevecht uit.
Ik bekeek de ruiter terwijl hij naderde, en ik zag het kromzwaard in zijn rechterhand. Ik nam een andere positie in toen hij op me afkwam om me neer te houwen. Toen hij maaide, stond ik klaar met een parade die zijn arm binnen handbereik bracht. Ik greep hem beet en sleurde hem van zijn rijdier.
'Die roos...' zei hij terwijl hij op de grond viel. Ik weet niet wat hij nog meer zou hebben gezegd, omdat ik zijn keel doorsneed, en zijn woorden en alles aan hem gingen verloren door de vurige houw.
Daarna wervelde ik rond, trok Grayswandir terug, sprintte een paar passen en kreeg de toom van het zwarte strijdros te pakken. Ik sprak het paard toe om hem tot kalmte te brengen en leidde hem weg van de vlammen. Na een paar minuten konden we het beter met elkaar vinden, en ik steeg op. Aanvankelijk was hij schichtig, maar ik liet hem rustig over de heuveltop stappen, terwijl ik de situatie in ogenschouw bleef nemen. De strijdkrachten van Amber schenen in het offensief te zijn. Smeulende lijken lagen over het veld verspreid. De hoofdmacht van onze vijanden was teruggetrokken op een hoogte nabij de rand van de afgrond. Linies van hen, nog niet verbroken, maar hevig in het nauw, vielen langzaam terug naar de rand. Daar stond tegenover dat steeds meer troepen die afgrond overstaken en zich bij de andere voegden die de hoogten bezet hielden. Na een snelle schatting van hun groeiende aantal en hun positie, was ik van oordeel dat zij op hun beurt een offensief voorbereidden. Brand was nergens te zien.
Zelfs als ik uitgerust en in wapenrusting was geweest, zou ik me wel tweemaal hebben bedacht voor ik naar beneden was gereden en me in de strijd had gestort. Op dit moment ging het erom te bepalen waar Brand was. Ik betwijfelde of hij rechtstreeks bij de gevechten betrokken zou zijn. Ik speurde langs de flanken van de eigenlijke gevechtslinies, zoekend naar een eenzame gestalte. Nee... Misschien aan de verre kant van het veld. Ik zou naar het noorden moeten cirkelen. In het westen was te veel dat ik niet kon zien. Ik wendde mijn rijdier en koerste de heuvel af. Het zou zo heerlijk zijn om in te storten, stelde ik vast. Gewoon in een hoopje in elkaar zakken en slapen. Ik zuchtte. Waar hing Brand uit, verdomme?
Ik bereikte de voet van de heuvel en draaide me om. Er was een duiker waardoor ik een stuk kon afsnijden. Ik moest een beter uitzicht hebben... 'Heer Corwin van Amber!'
Hij wachtte op me terwijl ik door een bocht in de kom reed, een grote, lijkkleurige vent met rood haar en een paard van dezelfde kleur. Hij droeg een koperkleurige, groendoorschoten wapenrusting en hij zat me op te nemen, stil als een standbeeld.
'Ik zag u op de heuveltop,' zei hij. 'Bent u niet gepantserd?' Ik sloeg op mijn borst.
Hij knikte kort. Toen bracht hij zijn handen omhoog, eerst naar zijn linkerschouder, daarna naar zijn rechterschouder, toen naar zijn zijden, en maakte de bevestigingen op zijn borstplaat los. Daarna nam hij hem af, boog zich naar de grond links van zich en liet hem vallen. Hetzelfde deed hij met zijn scheenplaten.
'Ik heb u reeds lang willen ontmoeten,' zei hij. 'Ik ben Borel.
Ik wil niet dat er gezegd wordt dat ik een onbillijke voorsprong op u had toen ik u doodde.'
Borel... De naam kwam me bekend voor. Toen wist ik het weer. Hij genoot Dara's respect en genegenheid. Hij was haar schermleraar geweest, een meester op het zwaard. Maar wel een stommeling, zag ik. Hij had mijn respect verspeeld door zijn wapenrusting af te leggen. Een tweegevecht is geen spelletje, en ik had er geen behoefte aan me zelf ter beschikking te stellen van de eerste de beste ingebeelde hufter die er anders over dacht. Vooral niet als het een bedreven hufter was en ik me toch al murw voelde. Op zijn minst kon hij me waarschijnlijk volkomen uitputten. 'Nu zullen we een kwestie tot een oplossing brengen die me lang heeft dwarsgezeten,' zei hij.
Ik antwoordde met een buitenissige grofheid, liet mijn zwarte omdraaien en stormde terug in de richting die ik gekomen was. Hij zette me onmiddellijk na.
Terwijl ik door de duiker terugreed, realiseerde ik me dat mijn voorsprong niet voldoende was. Hij zou me in een mum van tijd ingehaald hebben, met mijn rug geheel blootgesteld, om neer te slaan of tot een gevecht te dwingen. Maar, hoe beperkt ook, mijn kansen waren toch nog niet helemaal verkeken. 'Lafaard!' schreeuwde hij. 'Je ontloopt de strijd! Is dit de grote krijger van wie ik zoveel heb gehoord?' Met mijn hand maakte ik mijn mantel los. Aan beide kanten was de rand van de duiker op één lijn met mijn schouders, toen met mijn middel.
Ik rolde naar links uit het zadel, sloeg eenmaal over de kop en kreeg vaste voet. De zwarte rende verder. Ik ging naar rechts, terwijl ik de greppel in het oog hield. Mijn mantel in beide handen pakkend, zwaaide ik hem in een omgekeerde Veronica-manoeuvre, een seconde of twee voor Borels hoofd en schouders op gelijke hoogte met me kwamen. De mantel viel over hem heen, met getrokken zwaard en al, bedekte zijn hoofd en vertraagde zijn armen. Toen trapte ik, hard. Ik mikte op zijn hoofd, maar ik trof hem op de linkerschouder. Hij werd uit het zadel geworpen, en ook zijn paard rende verder.
Ik trok Grayswandir en sprong hem na. Ik kreeg hem te pakken op het moment dat hij mijn mantel opzij had geveegd en spartelde om overeind te komen. Ik spietste hem waar hij zat en zag de ontstelde uitdrukking op zijn gezicht toen de wond begon te vlammen.
'O hoe laag!' riep hij. 'Ik had meer van u verwacht!' Dit zijn de Olympische Spelen niet,' zei ik, en veegde wat vonkjes van mijn mantel.
Daarna ging ik achter mijn paard aan en steeg op. Dat kostte me een paar minuten. Toen ik verder reed naar het noorden, bereikte ik hogergelegen grond. Vanaf dat punt kreeg ik Benedict in het oog, die de slag leidde, en in een greppel ver in de achterhoede ving ik een glimp op van Julian aan het hoofd van zijn troepen uit Arden. Kennelijk hield Benedict ze in reserve.
Ik vervolgde mijn weg, in de richting van de naderende storm, onder de halfdonkere, halfbeschilderde, wentelende hemel. Weldra bereikte ik mijn doel, de hoogste heuvel die te zien was, en begon deze te bestijgen. Ik stopte verscheidene keren tijdens de beklimming om een blik over mijn schouder te werpen.
Ik zag Deirdre in zwarte wapenrusting, die een strijdbijl zwaaide; Llewella en Flora bevonden zich te midden der boogschutters. Fiona was nergens te zien. Gérard was er evenmin. Toen zag ik Random te paard, zwaaiend met een zwaar zwaard, die een aanval leidde op de vijandelijke hooggelegen grond. Naast hem een ridder in groen gehuld die ik niet herkende. De man zwaaide een knots met dodelijke doeltreffendheid. Hij droeg een boog op zijn rug en had een koker met glimmende pijlen op zijn heup. De geluiden van de storm namen toe toen ik de top van mijn heuvel bereikte. De bliksem flikkerde met de regelmaat van een neonbuis en de regen ruiste neer, een gordijn van fiberglas dat de bergen nu was overgestoken. Onder me waren zowel beesten als mensen - en meer dan één beestmens - in knopen en vlechten van strijd verwikkeld. Een stofwolk hing over het veld. De krachtverdeling schattend had ik echter niet de indruk dat de groeiende strijdmacht van de vijand veel verder kon worden teruggedrongen. In feite zag het ernaar uit dat de tijd voor de tegenaanval was aangebroken. Ik kon zien dat ze klaarstonden op hun rotshoogten en slechts op het bevel wachtten. Ik zat er ongeveer anderhalve minuut naast. Ze rukten op, de helling afstromend, hun linies versterkend, onze troepen terugdringend, voorwaarts stuwend. En er kwamen er nog meer bij de overzijde van de donkere afgrond. Onze eigen troepen begonnen een tamelijk ordelijke terugtocht. Nog heviger drong de vijand op, en net toen het ernaar uitzag dat onze troepen hals over kop op de vlucht zouden slaan moest een order zijn gegeven.
Ik hoorde de klank van Julians hoorn, en kort daarna zag ik hem schrijlings op Morgenstern de mannen van Arden te velde leiden. Dit zorgde voor een vrijwel exact evenwicht met de tegenpartij en de geluidssterkte steeg en steeg terwijl boven ons de hemel draaide.
Ik sloeg de strijd misschien een kwartier gade, terwijl onze eigen troepen zich langzaam over het veld terugtrokken. Toen zag ik plotseling een eenarmige gestalte op een vurig gestreept paard op de top van een verwijderde heuvel verschijnen. Hij droeg een opgeheven zwaard in zijn hand en was van mij afgewend, naar het westen. Gedurende verscheidene lange momenten stond hij onbeweeglijk. Toen liet hij het zwaard zakken.
Ik hoorde trompetten in het westen, en aanvankelijk zag ik niets. Toen kwam een cavalerielinie in zicht. Ik schrok. Heel even dacht ik dat Brand daar was. Toen besefte ik dat het Bleys was, die zijn troepen aanvoerde om de onbeschermde flank van de vijand aan te vallen.
En plotseling waren onze troepen op het veld niet langer op de terugtocht. Ze hielden stand. Toen drongen zij voorwaarts. Bleys en zijn ruiters rukten op en ik realiseerde me dat Benedict de slag weer won. Nog even en de vijand werd aan mootjes gehakt.
Toen gierde een koude wind uit het noorden over me heen, en ik keek weer in die richting.
De storm was veel dichterbij gekomen. Het kon niet anders of hij was nog maar kort geleden sneller gaan bewegen. En het was nu donkerder dan het was geweest, met felleip schichten en luidere donderslagen. En die koude, vochtige wind nam in intensiteit toe.
Ik vroeg me af... zou hij gewoon over het veld jagen als een vernietigende golf, en was het dan gedaan? En de effecten van het nieuwe Patroon dan? Zouden die erop volgen om alles weer te herstellen? Daar twijfelde ik toch aan. Als deze storm ons naar de bliksem hielp, zou dat volgens mij definitief zijn. Het zou de kracht van het Juweel vereisen om te zorgen dat we het uitzongen totdat de orde hersteld was. En wat zou er over zijn als we het overleefden? Ik kon er zelfs niet naar raden.
Dus wat was Brand van plan? Waar wachtte hij op? Wat zou hij gaan doen?
Nog eens keek ik uit over het slagveld... Iets.
Op een beschaduwde plek op de hoogten waar de vijand zich had gehergroepeerd, versterkt was, en waarlangs ze naar beneden gestormd waren... iets.
Een kleine rode flits... Ik wist zeker dat ik het gezien had.
Ik bleef kijken, wachten. Ik moest het weer zien, ik moest precies vaststellen waar het was...
Een minuut verstreek. Twee misschien...
Daar! En nog eens.
Ik wendde het zwarte strijdros. Het leek mogelijk om de dichtstbijzijnde flank van de vijand te omzeilen en die naar alle waarschijnlijkheid lege hoogte te beklimmen. Ik stormde de heuvel af en zette koers in die richting. Het moest Brand zijn met het Juweel. Hij had een goede, veilige plek uitgekozen, vanwaar hij zowel over het gehele slagveld als over de naderende storm uitzicht had. Vandaar kon hij de bliksem van de storm op onze troepen richten als het front oprukte. Hij zou op het juiste moment het sein tot terugtocht geven, ons treffen met de vreemde furie van de storm, hem dan op een zijspoor brengen om de partij die hij steunde te ontzien. Onder de gegeven omstandigheden leek dit het simpelste en meest doeltreffende gebruik dat hij van het Juweel kon maken.
Ik moest snel in zijn buurt zien te komen. Mijn beheersing van de steen was groter dan de zijne, maar mijn macht nam af naarmate de afstand groter was, en hij had het Juweel op zijn lichaam. Mijn beste kans zou zijn rechtstreeks op hem af te stormen, tot elke prijs binnen invloedsafstand te komen, hem de macht over de steen te ontnemen en deze tegen hem te gebruiken. Maar misschien had hij daar een lijfwacht bij zich.
Dat baarde me zorgen, want het kon een rampzalige vertraging betekenen als ik me daarmee moest bezighouden. En als hij geen lijfwacht had, wat zou hem er dan van weerhouden zich zelf weg te teleporteren als het er te ruw aan toeging. Wat kon ik dan doen? Ik zou weer helemaal overnieuw moeten beginnen, hem opnieuw najagen. Ik vroeg me af of ik het Juweel kon gebruiken om hem te beletten zich zelf te verplaatsen. Ik wist het niet. Ik besloot het te proberen. Het was misschien niet het beste plan, maar het was het enige dat ik had. Er was geen tijd meer om iets te verzinnen. Terwijl ik voortreed, zag ik dat ook anderen op die hoogte afgingen. Random, Deirdre en Fiona, te paard en vergezeld van acht ruiters, hadden zich een weg door de vijandelijke linies gebaand; een andere troep ruiters - ik kon niet zeggen of het vrienden of vijanden waren - misschien wel allebei - reed hard achter hen aan. De in groen gehulde ridder scheen zich het snelst te bewegen en liep op hen in. Ik herkende hem - of haar, wat ook mogelijk was - niet. Maar aan het doel van de voorhoede twijfelde ik niet - niet nu Fiona daarbij was. Zij moest Brands aanwezigheid hebben ontdekt en voerde nu de anderen aan. Ik kreeg weer een heel klein beetje hoop. Misschien was zij in staat Brands krachten te neutraliseren of te verkleinen. Ik leunde voorover, nog steeds naar links koersend, mijn paard voortjagend. De hemel draaide voortdurend in het rond. De wind floot om me heen. Een vreselijke donderslag weerklonk. Ik keek niet om. Ik draafde achter hen aan. Ik wilde niet dat zij er voor mij zouden aankomen, maar ik vreesde dat dat wel het geval zou zijn. De afstand was gewoon te groot. Als ze zich alleen maar eens omdraaiden en mij zagen naderen, zouden ze waarschijnlijk wachten. Ik wenste dat ik hun wat eerder een teken van mijn aanwezigheid had kunnen geven. Ik verwenste het feit dat de Troeven niet meer werkten. Ik begon te schreeuwen. Ik bulderde hen na, maar de wind blies mijn woorden weg en de donder rolde erover heen. 'Wacht op mij! Verdomme! Ik ben het, Corwin!' Nog geen blik in mijn richting.
Ik passeerde de dichtstbijzijnde schermutselingen en reed langs de vijandelijke flank, buiten bereik van projectielen en pijlen. Ik had de indruk dat ze zich nu sneller terugtrokken en dat onze troepen zich over een groter gebied verspreid den. Het kon niet anders of Brand maakte zich gereed om toe te slaan. Een deel van de rondwentelende hemel werd bedekt door een donkere wolk die een paar minuten tevoren nog niet boven het veld was geweest. Ik keerde rechtsom, achter de terugtrekkende troepen om, voortjagend naar die heuvels die de anderen al bestegen. De hemel werd steeds donkerder toen ik de voet van de heuvels naderde, en ik vreesde voor mijn verwanten. Ze kwamen te dicht bij hem. Hij zou iets moeten doen. Tenzij Fiona sterk genoeg was om hem tegen te houden. Het paard steigerde en ik werd op de grond geworpen bij de verblindende flits die plotseling voor me was ingeslagen. De donder kraakte voordat ik de grond raakte.
Ik lag daar enkele minuten, versuft. Het paard was weggerend, was misschien vijftig meter van me verwijderd, voordat hij stopte en onzeker in het rond begon te lopen. Ik rolde me op mijn buik en keek tegen de lange helling op. De andere ruiters lagen ook op de grond. Hun groep was kennelijk door de ontlading getroffen. Verschillenden bewogen zich, meer van hen niet. Niemand was tot nu toe opgestaan. Boven hen zag ik de rode gloed van het Juweel, onder een uitstekend gedeelte teruggetrokken, helderder en gelijkmatiger nu, en de schimmige omtrek van de gestalte die het droeg. Ik begon naar voren te kruipen, omhoog en naar links. Ik wilde buiten het gezichtsveld van die gestalte geraken voordat ik het waagde op te staan. Het zou te lang duren om hem kruipend te bereiken, en ik moest me nu van de anderen verwijderen, omdat zijn aandacht bij hen zou zijn. Behoedzaam zocht ik mijn weg, langzaam, gebruik makend van iedere dekking die ik in het oog kreeg, en ik vroeg me af of de bliksem weldra weer op dezelfde plaats zou inslaan - en zo niet, wanneer hij dan zou beginnen rampen samen te trekken boven onze troepen. Dat kon nu elk ogenblik gebeuren, was ik van oordeel. Een blik over mijn schouder maakte me duidelijk dat onze troepen zich over het andere uiteinde van het veld verspreid hadden, en dat de vijand zich had teruggetrokken en deze kant uitkwam. In feite zag het ernaar uit dat ik me daar binnen afzienbare tijd ook druk over zou moeten maken.
Ik bereikte een smalle greppel en wurmde me misschien tien meter in zuidelijke richting. Toen er weer uit aan de andere kant, om mijn voordeel te doen met een verhoging, daarna een paar rotsblokken.
Toen ik mijn hoofd ophief om de situatie eens goed op te nemen, kon ik de gloed van het Juweel niet meer zien. De spleet waaruit het schijnsel was gekomen werd door zijn eigen oostelijke schouder van steen geblokkeerd. Toch bleef ik kruipen, tot dicht bij de rand van de grote afgrond zelf, voordat ik weer rechtsom ging. Ik kwam bij een punt waar het me veilig leek om overeind te komen, en dat deed ik. Steeds verwachtte ik een nieuwe bliksemflits, een nieuwe donderslag - dichtbij of op het veld - maar er gebeurde niets. Waarom niet...? begon ik me af te vragen. Ik concentreerde me, trachtte de aanwezigheid van het Juweel te bespeuren, maar ik kon niets voelen. Ik haastte me naar de plek waar ik het schijnsel had gezien.
Ik wierp een blik over de afgrond om er zeker van te zijn dat uit die richting geen nieuwe bedreigingen naderden. Ik trok mijn zwaard. Toen ik mijn doel bereikte, bleef ik dicht bij de steile glooiing en bewoog me omzichtig noordwaarts. Ik dook in elkaar toen ik bij de rand kwam en gluurde om de hoek.
Er was geen rode gloed. Evenmin een schimmige gestalte. De nis in de rotsen was leeg. Er was niets verdachts in de buurt. Kon hij zich weer hebben geteleporteerd? En zo ja, waarom?
Ik kwam overeind en passeerde de rotshoogte. Ik hield die richting aan. Nogmaals probeerde ik het Juweel te voelen, en deze keer maakte ik er een zwak contact mee - ergens rechts en boven me, leek het. Stil, op mijn hoede, ging ik die kant op. Waarom had hij zijn schuilhoek verlaten? Het was de perfecte positie voor wat hij van plan was geweest. Tenzij...
Ik hoorde een gil en een vloek. Twee verschillende stemmen. Ik begon te rennen.