12

Ik keek toe. Er was een grote stilte op de hoogte om me heen. Alle troepen hadden halt gehouden en sloegen de optocht gade. Zelfs de gevangenen van de Hoven, door staal omringd, richtten hun aandacht daarop. Aangevoerd door de bleke trompetters kwam een massa ruiters gezeten op witte rossen, met banieren waarvan ik sommige niet herkende, achter een mens-ding dat de Eenhoornstandaard van Amber droeg. Deze ruiters werden weer gevolgd door muzikanten, waarvan sommigen op instrumenten speelden van een soort dat ik nog nooit eerder had gezien.

Achter de muzikanten marcheerden gehoornde mensvormige dingen in lichte wapenrusting, in lange colonnes, en ongeveer elke twintigste droeg een grote toorts voor zich, die hoog boven zijn hoofd uitstak. Toen bereikte ons een diepe klank - traag, ritmisch, dreunend onder de tonen der trompetten en de geluiden der muzikanten - en ik realiseerde me dat de infanteristen een gezang hadden aangeheven. Ik geloof dat heel wat tijd verstreek terwijl deze troep oprukte over die zwarte weg en op geruime afstand onder ons langstrok, maar toch verroerde niemand van ons zich en niemand sprak een woord. Ze passeerden, met de toortsen en de banieren en de muziek en de gezangen, en tenslotte bereikten ze de rand van de afgrond en gingen verder over de bijna onzichtbare voortzetting van die donkere weg, terwijl hun toortsen nu flakkerden tegen de zwartheid en hun pad verlichtten. De muziek werd luider, ondanks de afstand, en steeds meer stemmen voegden zich bij dat koor, naarmate de garde uit dat bliksemende stormgordijn bleef opduiken. Van tijd tot tijd rolde de donder, maar dat kon de muziek niet verstommen; en de wind die de toortsen belaagde had er tot nu toe niet één gedoofd, voorzover ik kon zien. De beweging had een hypnotiserend effect. Het leek alsof ik de optocht gedurende talloze dagen, jaren misschien had bekeken, luisterend naar de melodie die ik nu herkende.

Plotseling zweefde een draak door het stormveld, en nog één, en nog één. Ik zag ze vliegen op de wind, groen en goud en zwart als oud ijzer, ik zag ze hun hoofden draaien om wimpels van vuur in hun spoor te braken. Daarachter flitste de bliksem en ze waren ontzagwekkend en magnifiek en van onberekenbare grootte. Eronder liep een kleine kudde wit vee, briesend en met schuddende koppen, de grond beukend met hun hoeven. Naast en tussen deze dieren reden ruiters, knallend met lange zwarte zwepen.

Toen kwam een optocht van werkelijk beestachtige troepen waarmee Amber soms handel drijft - zwaar, met schilden en klauwen - spelend op instrumenten als doedelzakken, met snerpende tonen die met vibratie en pathos tot ons kwamen. Ook deze marcheerden voort, en toen kwamen er nog meer toortsdragers en nog meer troepen met hun kleuren - afkomstig uit verre en nabije schaduwen. We zagen ze voorbijgaan en slingerend hun weg vervolgen in de verre hemel, als een verhuizing van vuurvliegjes, met als bestemming die zwarte citadel genaamd de Hoven van Chaos. Er leek geen einde aan te komen. Ik had ieder besef van tijd verloren. Maar merkwaardig genoeg kwam het stormveld niet dichterbij terwijl dit alles voortging. Ik had zelfs iets van het besef van mijn eigen persoon verloren, dat gevangen was in de optocht die langs ons heentrok. Dit, wist ik, was een gebeurtenis die nooit herhaald kon worden. Heldere vliegende dingen flitsten boven de colonnes en hoger in de lucht zweefden donkere vormen.

Er waren spookachtige trommelaars, wezens van puur licht en een kudde zwevende machines; ik zag paardrijders, geheel in zwart gehuld, gezeten op een verscheidenheid van beesten; een tweepotige gevleugelde draak leek even in de lucht te hangen, als deel van een vuurwerk. En de geluiden - van hoefslagen en voetstappen, van zingen en snerpen, van trommels en trompetten - zwollen tot een machtige golf die over ons heenspoelde. En voort, voort, voort over de brug van duisternis kronkelde de optocht, en de lichten vormden nu een lange lijn in de grote afgrond.

Toen ik mijn blik langs die linies terug liet gaan, zag ik nog iets uit het glinsterend gordijn te voorschijn komen. Het was een geheel met zwart gedrapeerde kar, getrokken door een span zwarte paarden. Op iedere hoek stond een staf die straalde met blauw vuur en er lag iets op dat alleen een doodkist kon zijn, gedrapeerd met onze Eenhoornvlag. De voerman was een gebochelde, in paarse en oranje kleding gehuld, en zelfs op die afstand wist ik dat het Dworkin was. Zo zit het dus, dacht ik. Ik weet niet waarom, maar het komt me passend voor, passend dat het het Oude Land is waarheen je nu reist. Er waren veel dingen die ik had kunnen zeggen terwijl je nog leefde. Sommige van die dingen heb ik gezegd, maar slechts weinige van de juiste woorden zijn ooit gesproken. Nu is het voorbij, want je bent dood. Even dood als al diegenen die voor jou naar die plaats zijn gegaan waarheen de rest van ons je misschien weldra volgt. Het spijt me. Het was pas nadat je een ander gezicht en een andere gedaante had aangenomen, dat ik je eindelijk kende, respecteerde, je zelfs begon te mogen - al was je in die vorm ook een pinnige oude rotzak. Was de Ganelon-zelf de echte jij, of was het alleen een willekeurige vorm die je voor het gemak aannam, Oude Vormendraaier? Ik zal het nooit weten, maar laat mij maar denken dat ik je tenslotte zag zoals je was, dat ik iemand ontmoette die ik mocht, iemand die ik kon vertrouwen, en dat jij dat was. Ik wilde dat ik je beter had gekend, maar hier ben ik al dankbaar voor... 'Pa...?' vroeg Julian zacht.

'Hij wilde voorbij de Hoven van Chaos gebracht worden, naar de definitieve duisternis, wanneer zijn tijd gekomen was,' zei Bleys. 'Dat vertelde Dworkin me eens. Voorbij Chaos en Amber, naar een plaats waar niemand heerste.' 'En zo geschiede,' zei Fiona. 'Maar is er orde voorbij die muur waar ze doorkomen? Of gaat de storm eeuwig door? Als hij geslaagd is, is het maar een voorbijgaande zaak en zijn we niet in gevaar. Maar als hij niet geslaagd is...' 'Het doet er niet toe,' zei ik, 'of hij wel of niet geslaagd is, omdat ik geslaagd ben.' 'Wat bedoel je?' vroeg ze.

Ik geloof dat hij gefaald heeft,' zei ik, 'dat hij vernietigd werd voordat hij het oude Patroon kon herstellen. Toen ik deze storm zag aankomen - in feite heb ik een deel ervan meegemaakt - besefte ik dat ik met geen mogelijkheid op tijd hier kon zijn met het Juweel, dat hij me na zijn pogingen had toegezonden. Brand had het me de hele weg lang proberen af te nemen - om een nieuw Patroon te creëren, zei hij. Later bracht dat me op het idee. Toen ik zag dat al het andere mislukte, gebruikte ik het Juweel om een nieuw Patroon te creëren. Het was het moeilijkste dat ik ooit gedaan heb, maar ik slaagde. Als het goed is, zal alles in stand blijven nadat deze golf voorbij is getrokken, of wij het nu overleven of niet. Brand ontstal me het Juweel vlak nadat ik het Patroon voltooid had. Toen ik van zijn aanval hersteld was, kon ik het nieuwe Patroon gebruiken om me hierheen te projecteren. Dus er is nog steeds een Patroon, wat er verder ook gebeurt.'

'Maar Corwin,' zei ze, 'wat als Pa wel geslaagd is?' 'Dat weet ik niet.'

'Uit wat Dworkin me verteld heeft,' zei Bleys, 'maak ik op dat twee verschillende Patronen in hetzelfde universum niet zouden kunnen bestaan. Die in Rebma en Tir-na Nog'th tellen niet mee, omdat dat weerkaatsingen van ons eigen Patroon zijn...'

'Wat zou er dan gebeuren?' zei ik.

'Ik denk dat er een afsplitsing zou plaatsvinden, de stichting van een nieuw bestaan - ergens.'

'Wat zou daarvan dan het effect op ons eigen bestaan zijn?' 'Ofwel totale catastrofe ofwel helemaal geen effect,' zei Fiona. 'Ik kan voor beide mogelijkheden goede gronden aanvoeren.'

'Dan zijn we weer terug waar we begonnen zijn,' zei ik. 'Ofwel alles gaat binnen afzienbare tijd te gronde ofwel het blijft in stand.'

'Daar lijkt het wel op,' zei Bleys.

'Het doet er niet toe, als wij niet meer in leven zijn nadat die golf ons bereikt heeft,' zei ik. 'En dat zal hij.' Ik richtte mijn aandacht weer op de begrafenisstoet. Nog meer ruiters waren achter de wagen te voorschijn gekomen, gevolgd door marcherende trommelaars. Daarna wimpels en toortsen en een lange rij infanteristen. Nog steeds hoorden wij het gezang, en ver, heel ver weg over de grond leek het alsof de optocht eindelijk die donkere citadel had bereikt.

Ik heb je zo lang gehaat, heb je zo veel kwalijk genomen. Nu is het voorbij, en geen van die gevoelens blijft. Integendeel, jij wilde zelfs dat ik koning werd, een baan waarvoor ik - ik zie het nu in - niet geschikt ben. Ik zie in dat ik tenslotte toch iets voor je betekend moet hebben. Ik zal het de anderen nooit vertellen. Het is voldoende dat ik het zelf weet. Maar ik kan nooit meer op dezelfde manier aan je denken. Je beeld vervaagt al. Ik zie Ganelons gezicht waar het jouwe zou moeten zijn. Hij was mijn kameraad. Hij riskeerde zijn nek voor me. Hij was jij, maar een andere jij - een jij die ik nooit had gekend. Hoeveel vrouwen en vijanden heb jij overleefd! Waren er veel vrienden? Ik denk het niet. Maar jij was bij zoveel betrokken waar wij niets van wisten. Ik had nooit gedacht dat ik je verscheiden zou zien. Ganelon - Vader - oude vriend en vijand, ik wens je vaarwel.Je voegt je bij Deirdre, van wie ik heb gehouden. Je hebt je geheim bewaard. Rust in vrede, als dat je wens is. Ik geef je deze verwelkte roos die ik heb gedragen op mijn tocht door de hel, ik werp hem in de afgrond. Ik laat je de roos en de vermengde kleuren in de hemel. Ik zal je missen... Eindelijk kwam er een einde aan de lange rij. De laatste marcheerders doken op uit het gordijn en liepen weg. Nog steeds flikkerde de bliksem, nog steeds stroomde de regen en rommelde de donder. Toch kon ik me niet herinneren dat ook maar één lid van de stoet een natte indruk had gemaakt. Ik had op de rand van de afgrond gestaan, toekijkend terwijl ze voorbijtrokken. Er was een hand op mijn arm. Hoe lang hij daar al was kon ik niet zeggen. Nu de optocht ten einde was gekomen, realiseerde ik me dat het stormveld weer oprukte. De rondwenteling van de hemel scheen meer duisternis over ons te brengen. Er waren stemmen links van me. Ik geloof dat ze al een hele tijd gesproken hadden, maar ik had hun woorden niet gehoord. Ik merkte dat ik beefde, dat ik overal pijn had, dat ik nauwelijks op mijn benen kon staan. 'Kom, ga liggen,' zei Fiona. 'De familie is op deze ene dag wel voldoende uitgedund.' Ik liet toe dat ze me van de rand wegleidde. 'Zou het enig verschil maken?' vroeg ik. 'Hoeveel tijd hebben we nog, denk je?'

'We hoeven er hier niet op te blijven wachten,' zei ze. 'We zullen de donkere brug naar de Hoven oversteken. We hebben hun verdediging al gebroken. Misschien komt de storm niet zover. Misschien wordt hij hier bij de afgrond tegengehouden. In ieder geval moeten we Pa begeleiden.' Ik knikte.

'Er zal weinig anders opzitten dan plichtsgetrouw te zijn tot het einde.'

Ik zocht een makkelijke zitplaats en zuchtte. Nu voelde ik me zo mogelijk nog zwakker. 'Je laarzen...' zei ze. 'Ja.'

Ze trok ze uit. Mijn voeten klopten. 'Bedankt.'

'Ik zal je wat te eten halen.'

Ik sloot mijn ogen. Ik doezelde. Te veel beelden speelden door mijn hoofd om een samenhangende droom te vormen. Hoe lang dit duurde weet ik niet, maar een oude reflex dwong me tot waakzaamheid op het geluid van een naderend paard. Toen streek een schaduw over mijn oogleden. Ik keek op en aanschouwde een gemaskerde ruiter, zwijgend, bewegingloos. Ik werd gadegeslagen. Ik keek terug. Er was geen dreigend gebaar gemaakt, maar in die koude blik was antipathie te lezen. 'Daar ligt de held,' zei een zachte stem. Ik zei niets.

'Ik zou je nu makkelijk kunnen afmaken.'

Toen herkende ik de stem, al had ik geen idee wat de reden achter de emotie was.

'Ik bereikte Borel voordat hij stierf,' zei ze. 'Hij vertelde me hoe onedel jij hem behandeld had.'

Ik kon het niet helpen, ik kon het niet beheersen. Een droog gegrinnik welde op in mijn keel. Iets stompzinnigers om je over op te winden was er niet. Ik had haar kunnen vertellen dat Borel veel beter uitgerust en veel frisser was geweest dan ik, en dat hij naar mij was gekomen omdat hij op een gevecht uit was. Ik had haar kunnen vertellen dat ik geen regels erken wanneer mijn leven op het spel staat, of dat ik oorlog niet als een spelletje beschouw. Ik had een heleboel kunnen zeggen, maar als zij het al niet wist of verkoos het niet te begrijpen, zou het geen enkel verschil hebben gemaakt. Trouwens, haar gevoelens waren al duidelijk. Daarom sprak ik eenvoudig een der grote afgezaagde waarheden: 'In het algemeen is er meer dan één kant aan een verhaal.'

'Ik kan het stellen met de kant die ik heb,' zei ze. Ik dacht erover mijn schouders op te halen, maar mijn schouders waren te pijnlijk.

'Jij hebt me twee van de belangrijkste mensen in mijn leven gekost,' zei ze toen.

'O ja?' zei ik. 'Dat spijt me dan voor je.' 'Jij bent niet waarvoor ik je hield. Ik had je gezien als een oprecht nobel mens - sterk, maar begrijpend en soms zachtmoedig. Achtenswaardig...'

De storm, veel dichterbij nu, flikkerde achter haar rug. Ik bedacht iets grofs en zei het. Ze liet het over zich heengaan alsof ze me niet had gehoord.

'Ik ga nu,’ zei ze, 'terug naar mijn eigen volk. Tot zover heb jij de slag gewonnen - maar Amber lag in die richting.' Ze gebaarde naar de storm. Ik kon alleen maar staren. Niet naar de woedende elementen. Naar haar. 'Ik betwijfel of er nog iets van mijn nieuwe getrouwheid over is om te verzaken,' vervolgde ze. 'En Benedict?' vroeg ik zacht.

'Vraag me niet...' zei ze en ze wendde zich af. Er was een stilte. Toen zei ze: 'Ik denk niet dat we elkaar nog ooit zullen ontmoeten,' en haar paard droeg haar in de richting van de zwarte weg.

Een cynicus had misschien vastgesteld dat ze stomweg de bakens had verzet naar wat ze nu als de winnende partij zag, aangezien de Hoven van Chaos het waarschijnlijk zouden overleven.

Ik wist het gewoon niet. Ik kon alleen maar denken aan wat ik had gezien toen ze gewezen had. De kap was weggegleden en ik had een glimp opgevangen van wat ze geworden was. Het was geen menselijk gezicht geweest, daar in de schaduwen. Maar ik draaide mijn hoofd om en keek tot ze verdwenen was. Met Deirdre, Brand en Pa verdwenen, en nu ook nog het vertrek van Dara onder deze omstandigheden, was de wereld veel leger - wat er dan ook van over was. Ik ging op mijn rug liggen en zuchtte. Waarom zou ik niet gewoon hier blijven wanneer de anderen vertrokken, waarom zou ik niet wachten totdat de storm me overspoelde, en slapen... ontbinden? Ik dacht aan Hugi. Had ik tegelijk met zijn vlees zijn vlucht voor het leven geslikt? Ik was zo moe dat het de makkelijkste weg leek. 'Hier, Corwin.'

Ik had weer liggen dutten, al was het maar even. Fiona was weer naast me, met een rantsoen en een veldfles. Er was iemand bij haar.

'Ik wilde je audiëntie niet onderbreken,' zei ze. 'Dus ik wachtte even.'

'Heb je het gehoord?' vroeg ik.

'Nee, maar ik kan ernaar raden,' zei ze, 'omdat ze weg is. Hier.'

Ik nam een paar slokken wijn, richtte mijn aandacht op het vlees, het brood. Ondanks mijn stemming smaakte het me goed.

'We zullen gauw op pad gaan,' zei Fiona, met een blik op het woedende stormveld. 'Kun je rijden?'

'Ik denk het wel,' zei ik. Ik dronk nog wat wijn.

'Maar er is te veel gebeurd, Fi. Emotioneel ben ik murw. Ik ben uit een sanatorium op een schaduwwereld ontsnapt. Ik heb mensen bedrogen en ik heb mensen gedood. Ik heb snode plannen beraamd en ik heb gevochten. Ik heb mijn geheugen teruggewonnen en ik heb geprobeerd mijn leven weer in orde te brengen. Ik heb mijn familie gevonden, en gemerkt dat ik daarvan hield. Ik heb me met Pa verzoend. Ik heb gestreden voor het koninkrijk. Ik heb alles geprobeerd wat ik weet om het in stand te houden. Nu blijkt dat van dat alles niets terecht is gekomen, en ik heb niet voldoende geestkracht over om nog te treuren. Ik ben murw. Vergeef me.' Ze kuste me.

'We zijn nog niet verslagen. Je komt wel weer tot jezelf,' zei ze.

Ik schudde mijn hoofd.

'Het is net het laatste hoofdstuk van Alice,' zei ik. 'Als ik schreeuw: "Jullie zijn alleen maar een spel kaarten!" vliegen we vast met zijn allen de lucht in, een handvol beschilderd bordpapier. Ik ga niet met jullie mee. Laat mij hier maar achter. Ik ben trouwens toch maar de Joker.'

'Op dit moment ben ik sterker dan jij,' zei ze. 'Je gaat mee.'

'Het is niet eerlijk,' zei ik zacht.

'Eet je eten op,' zei ze. 'Er is nog wat tijd.'

Terwijl ik doorat, ging ze verder: 'Je zoon Merlijn wil je zien. Ik zou hem nu graag hierheen roepen.'

'Gevangene?'

'Niet precies. Hij nam geen deel aan de strijd. Hij is net gearriveerd en vraagt je te zien.'

Ik knikte en ze ging weg. Ik liet mijn rantsoen staan en nam nog een teug wijn. Ik was gewoon nerveus geworden. Wat zeg je tegen een volwassen zoon van wiens bestaan je pas kort geleden op de hoogte bent gesteld? Ik vroeg me af wat zijn gevoelens ten opzichte van mij waren. Ik vroeg me af of hij wist van Dara's besluit. Hoe moest ik tegen hem optreden?

Ik zag hem naderen van een plek waar mijn verwanten op een kluitje stonden, ver links van mij. Ik had me afgevraagd waarom ze me op deze manier aan me zelf hadden overgelaten. Hoe meer bezoekers ik ontving des te opvallender werd het. Ik vroeg me af of ze de aftocht ophielden vanwege mij- De vochtige stormwinden werden sterker. Hij staarde naar ^e terwijl hij naderde, geen speciale uitdrukking op dat gezicht, zo gelijk aan het mijne. Ik vroeg me af hoe Dara zich voelde nu haar profetie van de vernietiging vervuld scheen te zijn. Ik vroeg me af wat voor verhouding zij in werkelijkheid met de jongen had. Ik vroeg me af... zoveel. Hij boog zich voorover om mijn hand te grijpen. 'Vader...' zei hij.

'Merlijn.' Ik keek in zijn ogen. Ik stond op, nog steeds zijn hand vasthoudend. 'Blijf toch zitten.'

'Het is in orde.' Ik omarmde hem, liet hem toen los. 'Ik ben blij,' zei ik. 'Drink met me.' Ik bood hem de wijn aan, gedeeltelijk om te verbergen dat woorden mij ontbraken. 'Graag.'

Hij nam de wijn, dronk wat en gaf hem terug.

'Op je gezondheid,' zei ik en nam zelf ook een slok. 'Ik kan je helaas geen stoel aanbieden.'

Ik liet me op de grond zakken. Hij volgde mijn voorbeeld. 'Geen van de anderen scheen precies te weten wat je gedaan hebt,' zei hij, 'behalve Fiona, die alleen zei dat het erg moeilijk is geweest.'

'Niet van belang,' zei ik. 'Ik ben blij dat ik het tot zover heb gebracht, al was het alleen maar hierom. Vertel me over je zelf, zoon. Wat voor man ben jij ? Hoe heeft het leven je behandeld?' Hij wendde zijn blik af.

'Ik heb niet lang genoeg geleefd om zoveel gedaan te hebben,' zei hij.

Ik was nieuwsgierig of hij het vermogen bezat om van gedaante te veranderen, maar weerhield me ervan daar op dit moment vragen over te stellen. Het was zinloos onze verschillen na te speuren terwijl ik hem net had ontmoet. 'Ik heb er geen idee van hoe het was,' zei ik, 'om op te groeien in de Hoven.' Voor het eerst glimlachte hij.

'En ik heb er geen idee van hoe het ergens anders zou zijn geweest,' antwoordde hij. 'Ik verschilde genoeg van anderen om veel aan me zelf overgelaten te worden. Ik werd onderricht in de gebruikelijke dingen die een heer behoort te weten - magie, wapens, vergiften, paardrijden, dansen. Mij werd verteld dat ik op een dag in Amber zou heersen. Maar dat lijkt me niet waar meer.'

'Voor zover ik in de toekomst kan kijken, ziet dat er niet erg waarschijnlijk uit,' zei ik.

'Goed! antwoordde hij. 'Dat is het enige dat ik niet wilde.' 'Wat wil je dan wel?'

'Ik wil het Patroon in Amber gaan net als Moeder en macht verkrijgen over Schaduw, zodat ik daar kan wandelen en vreemde bezienswaardigheden bekijken en andere dingen doen. Denk jij dat ik dat zou kunnen?' Ik nam nog een slok en gaf hem de wijn. 'Het is heel goed mogelijk,' zei ik, 'dat Amber niet meer bestaat. Het hangt er allemaal van af of je grootvader geslaagd is in iets dat hij probeerde - en hij is er niet meer om ons te vertellen wat er gebeurd is. Maar hoe dan ook, er is een Patroon. Als we deze duivelse storm overleven, beloof ik je dat ik je een Patroon zal vinden, dat ik je zal onderrichten en dat jij het zult gaan.'

'Bedankt,' zei hij. 'Wil je me nu vertellen van je reis hierheen?'

'Later,' zei ik. 'Wat vertelden zij je over mij?' Hij wendde zijn blik af.

'Het meeste dat met Amber te maken had, moest ik haten, is me altijd geleerd,' zei hij tenslotte. Toen, na een pauze: 'Jou leerde ik te respecteren, als mijn vader. Maar mij werd voorgehouden dat jij van de vijandelijke partij was.' Weer een pauze. 'Ik herinner me die keer op patrouille, toen jij hierheen was gekomen en ik je vond, na je gevecht met Kwan. Ik had gemengde gevoelens. Jij had net iemand afgeslacht die ik had gekend, maar toch - ik moest de houding die je aannam wel bewonderen. Ik zag mijn gezicht in het jouwe. Het was vreemd. Ik wilde je beter leren kennen.' De hemel had zich volledig gewenteld en nu was de duisternis boven ons, en de kleuren boven de Hoven. De gestadige opmars van het flitsende stormveld werd hierdoor benadrukt. Ik boog me voorover en pakte mijn laarzen, begon ze aan te trekken. Het zou weldra tijd zijn om onze aftocht te beginnen.

'We zullen ons gesprek op jouw thuisgrond moeten voortzetten,' zei ik. 'Het is zowat tijd om voor de storm te vluchten.'

Hij draaide zich om en nam de elementen op, keek toen om over de afgrond.

'Ik kan een dag oproepen als je wilt.'

'Zo'n zwevende brug waarop je reed op de dag dat we elkaar ontmoetten?'

'Ja,' antwoordde hij. 'Ze zijn erg handig. Ik...' uit de richting van mijn verzamelde verwanten had een schreeuw geklonken. Er scheen niets dreigends aan de hand te zijn toen ik naar hen keek. Dus ik stond op en deed een paar stappen naar hen toe, met Merlijn achter me aan. Toen zag ik hem. Een witte vorm, stampend in de lucht, scheen het, en oprijzend uit de afgrond. Zijn voorhoeven raakten eindelijk de rand, en hij kwam naar voren en stond dan stil, ons allen opnemend: onze eenhoorn.’