1

Ik gooide het gevest weg nadat de kling was gebroken. Ik had met het wapen niets bereikt tegen die blauwe massa van een wand waarvan ik, naar ik aannam, het dunste gedeelte had aangevallen. Er lagen wat scherfjes aan mijn voeten. Ik raapte ze op en schuurde ze tegen elkaar. Dit was dus niet echt de manier om eruit te komen. De enige weg naar buiten leek die waarlangs ik binnen was gekomen, en dat was onmogelijk. Ik liep terug naar mijn verblijf, waar ik dat gedeelte van de grot mee bedoel waar ik mijn slaapzak had neergegooid. Ik ging op het dikke bruine ding zitten, ontkurkte een fles wijn en nam een slok. Ik had me in het zweet gewerkt door zo op de muur in te hakken.

Toen bewoog Frakir zich om mijn pols, ontrolde zich gedeeltelijk en gleed in de palm van mijn linkerhand om zich rond de twee blauwe scherven te kronkelen die ik nog vasthield. Ze strengelde zich er omheen, liet zich vallen en begon te slingeren als een pendule. Ik zette de fles neer en keek. De boog van haar slingering liep evenwijdig aan de lengterichting van de onderaardse gang die ik nu mijn thuis noemde. Dat slingeren ging misschien een volle minuut door. Toen trok ze zich in opwaartse richting terug en stopte toen ze de rug van mijn hand had bereikt. Ze liet de scherfjes los bij mijn middelvinger en keerde terug naar haar normale, verborgen positie rond mijn pols.

Ik had mijn ogen wijd open. Ik hield de flakkerende olielamp omhoog en bekeek de stenen. Hun kleur... Ja.

Met de huid als achtergrond leken ze veel op de steen in de ring van Luke die ik enige tijd geleden had meegenomen uit het New Line Motel. Toeval? Of bestond er een verband? Wat had mijn wurgkoord geprobeerd me te vertellen? En waar had ik zo'n steen eerder gezien?

De sleutelring van Luke. Ook daarin had een blauwe steen gezeten, op een stukje metaal gezet... En waar kon ik er nog een hebben gezien?

De spelonken waarin ik gevangen zat hadden het vermogen om de Troeven en mijn Logrus-magie te blokkeren. Als Luke stenen van deze wanden bij zich droeg was er ongetwijfeld een bijzondere reden voor. Welke andere eigenschappen zouden ze kunnen bezitten?

Ik probeerde misschien wel een uur iets van hun aard te weten te komen, maar ze weigerden toe te geven aan mijn Logrus-sondes. Tenslotte stak ik ze vol afkeer in mijn zak, at wat brood met kaas en nam nog een slok wijn. Toen stond ik op en deed nog een keer de ronde, waarbij ik mijn vallen inspecteerde. Het zat er dik in dat ik nu al minstens een maand in deze ruimte gevangen zat. Ik had in al deze gangen en grotten op en neer gelopen, op zoek naar een uitgang. Niet een ervan toonde een weg naar buiten. Er waren momenten geweest dat ik er als een waanzinnige doorheen was gerend en op hun koude wanden mijn knokkels tot bloedens toe had verwond. Er waren momenten dat ik nauwkeurig had gezocht naar scheuren en breuklijnen. Ik had verscheidene keren geprobeerd de zwerfkei los te wrikken die de toegang afsloot - het mocht niet baten. Hij zat vastgeklemd en ik kon hem niet van zijn plaats krijgen. Ik scheen er voor altijd te moeten blijven. Mijn vallen...

Ze waren allemaal nog net zo als de laatste keer dat ik ze had gecontroleerd - booby-traps, keien die de natuur had achtergelaten. Ze lagen slordig verspreid en ik had ze hoog geplaatst en gestut zodat ze meteen los raakten wanneer iemand over de door schaduwen verborgen stukken paktouw zou struikelen die ik van dozen in de voorraadruimte had gehaald. Iemand?

Luke, natuurlijk. Wie anders? Hij was degene die me had opgesloten. En als hij terugkwam - nee, wanneer hij terugkwam - lagen de keien op hem te wachten. Hij was gewapend. Wanneer ik alleen maar beneden op hem wachtte zou ik in het nadeel zijn ten opzichte van de hogere ligging van de toegang. Geen sprake van. Daar zou ik niet zijn. Ik zou zorgen dat hij achter me aan kwam - en dan... Ik liep enigszins bezorgd terug naar mijn verblijf. Met de handen onder mijn hoofd lag ik nog eens na te denken over mijn plannen. De vallende keien konden een mens doden en ik wou niet dat Luke werd gedood. Dat had met gevoelens niets te maken, hoewel ik Luke nog tot voor kort als een goede vriend had beschouwd - tot het moment dat ik ontdekte dat hij mijn oom Caine had vermoord en erop uit leek te zijn ook de rest van mijn familie in Amber uit te roeien. Dat kwam omdat Caine de vader van Luke had gedood - mijn oom Brand - een man die alle anderen ook graag van kant hadden gemaakt. Ja, Luke - of Rinaldo, zoals ik hem nu kende - was mijn neef en hij had een reden om zich in te laten met een van onze familievendetta's. Toch leek het me wat overdreven om iedereen te achtervolgen. Maar het was geen bloedverwantschap en ook geen sentiment dat me opdroeg mijn vallen op te ruimen. Ik wou hem levend hebben omdat er in de hele situatie te veel dingen waren die ik niet begreep en misschien nooit zou begrijpen wanneer hij zou omkomen voordat hij het mij kon vertellen. Jasra... de Troeven van de Ondergang... de middelen waardoor ik zo gemakkelijk was gevolgd door Schaduw... het hele verhaal van Lukes relatie met de schilder en de dwaze occultist Victor Meiman... alles wat hij wist over Julia en haar dood...

Ik begon opnieuw. Ik ruimde de keien en touwen op. Het nieuwe plan was eenvoudig en voorzag in iets waar Luke geen weet van had, naar ik meende.

Ik bracht mijn slaapzak naar een andere plaats, in de gang vlak buiten het vertrek waar de geblokkeerde toegang in het dak zat. Ik verplaatste ook wat voedselvoorraden die daar stonden. Ik was vastbesloten om daar zo lang mogelijk bij in de buurt te blijven.

De nieuwe val was iets heel eenvoudigs: doeltreffend en bijna onontkoombaar. Toen ik hem eenmaal had opgesteld kon ik niets anders doen dan wachten. Wachten en nadenken. En plannen maken. Ik moest de anderen waarschuwen. Ik moest iets aan mijn Spookwiel doen. Ik moest erachter zien te komen wat Meg Devlin wist. Ik moest zoveel dingen doen... Ik wachtte. Ik dacht aan schaduwstormen, dromen, vreemde Troeven en de dame in het meer. Na een lange periode van rondzwalken had ik het erg druk gekregen als het om dagen gaat. Vervolgens die lange periode van niets doen. Mijn enige troost was dat deze tijdlijn ongetwijfeld de meeste andere, die nu belangrijk voor me waren, achter zich liet. Mijn maand hier was in Amber misschien maar een dag, of nog minder. Als ik me spoedig uit deze ruimte kon bevrijden waren de sporen die ik wilde volgen misschien nog betrekkelijk vers.

Later deed ik de lamp uit en ging slapen. Door de kristallen lenzen van mijn gevangenis kwam voldoende licht naar binnen dat sterker werd en afnam. Zo kon ik de dag en de nacht in de buitenwereld onderscheiden en bij mijn weinige routinehandelingen hield ik me aan dat ritme. De volgende drie dagen las ik de agenda van Meiman weer door - waar veel zinspelingen in stonden en weinig bruikbare informatie - en ik was er zo ongeveer van overtuigd dat de Man met de Kap, die hij noemde als zijn bezoeker en leraar, Luke moet zijn geweest. Behalve een paar toespelingen op androgynie die me verbaasden. Verwijzingen naar het offeren van de Zoon van Chaos, tegen het eind van het boekje, waren dingen die ik op mezelf kon betrekken nu ik wist dat Meiman was aangezet om mij te doden. Maar als Luke dat had gedaan, hoe was zijn onduidelijk gedrag op de berg in Nieuw-Mexico dan te verklaren, toen hij me de raad gaf de Troeven van de Ondergang te vernietigen en me bijna wegjaagde om me tegen iets te beschermen? En later had hij verschillende van de vroegere aanslagen op mijn leven toegegeven, maar de laatste ontkend. Daar was geen reden voor wanneer hij inderdaad verantwoordelijk was voor alle aanslagen. Wat kon er anders mee te maken hebben? En hoe? Er ontbraken duidelijk stukjes aan de puzzel, maar ik had het gevoel dat ze minder belangrijk waren, alsof het kleinste stukje nieuwe informatie en het geringste schudden van het patroon opeens alles op zijn plaats zou doen vallen en het beeld dat ontstond iets zou zijn dat ik steeds had gezien. Ik had ervan uit kunnen gaan dat het bezoek 's nachts zou komen, maar dat deed ik niet. Wanneer dat bij me was opgekomen had ik mijn slaappatroon veranderd en was ik wakker geweest en alert... Ook al was ik volkomen overtuigd van de doelmatigheid van mijn val, elk stukje effectiviteit is belangrijk bij werkelijk cruciale zaken. Ik was verzonken in een diepe slaap en het gekras van steen op steen klonk van heel ver. Ik kwam maar langzaam in beweging terwijl de geluiden aanhielden en het duurde nog verscheidene seconden voor de juiste circuits zich sloten en ik besefte wat er gebeurde. Toen ging ik overeind zitten, mijn geest nog wat verward, en ik hurkte naast de wand van de ruimte die het dichtst bij de ingang was, terwijl ik mijn ogen uitwreef, mijn haar naar achteren streek en mijn verloren waakzaamheid probeerde te vinden nu de slaap langzaam verdween.

De eerste geluiden die ik hoorde moeten het verwijderen van de wiggen hebben begeleid die de zwerfkei kennelijk hadden vastgezet. De aanhoudende geluiden waren gedempt, zonder echo - ze kwamen van buiten. Ik waagde dus een blik in de ruimte. Er was geen opening waar sterren te zien waren. De trillingen daarboven gingen door. De onderbroken geluiden werden nu gevolgd door een voortdurend knarsend, krassend lawaai. Door het doorzichtige dak van de ruimte scheen een lichtbol met een diffuse kring. Een lantaarn, dacht ik. Te stabiel om een fakkel te zijn. En een fakkel zou onder die omstandigheden ook te onpraktisch zijn. Er verscheen een halvemaanvormig stukje hemel met twee sterren bij de onderste punt. Het werd breder en ik hoorde de zware ademhaling en het gebrom van, naar ik aannam, twee mannen.

Mijn handen en voeten tintelden terwijl ik voelde dat de bijkomende adrenaline haar biologische kunstje in me deed. Ik had er niet op gerekend dat Luke iemand zou meebrengen. Mijn waterdichte plan was hier misschien niet tegen bestand - en dat zou betekenen dat ik stom was geweest. De zwerfkei rolde nu sneller en er was niet eens tijd om te vloeken terwijl mijn gedachten rondtolden om een manier te vinden om tot actie over te gaan en de daarbij passende houding aan te nemen.

Ik riep het beeld van de Logrus op dat een vastere vorm begon aan te nemen. Ik ging staan, nog steeds tegen de wand leunend en begon mijn armen te bewegen in overeenstemming met de willekeurig lijkende bewegingen van twee ledematen van de geestverschijning. Tegen de tijd dat ik het tot een goed samengaan bracht waren de geluiden van boven opgehouden.

De opening was nu vrij. Een paar ogenblikken later ging het lichtschijnsel omhoog en bereikte het de opening. Ik stapte de ruimte in en stak mijn handen omhoog. Toen de kleine donkere mannen boven me in zicht kwamen werd mijn oorspronkelijke plan volledig ingetrokken. Ze hadden beiden een degen in de rechterhand. Luke was er niet bij. Ik stak mijn Logrus-pantserhandschoenen naar buiten en greep elk van hen bij de keel. Ik kneep tot ze in elkaar zakten. Ik kneep nog even door en liet ze toen los. Omdat ze buiten mijn gezichtsveld vielen haakte ik de hoge rand van de ingang vast met mijn stralende krachtlijnen en trok me eraan omhoog. Toen ik de opening bereikte wachtte ik even om Frakir terug te krijgen die zich om de onderste rand had gekronkeld. Dat was mijn val geweest. Luke, of wie dan ook, zou door een lus zijn gegaan om binnen te komen, een strik die onmiddellijk zou worden aangetrokken zodra er iets doorheen kwam. Nou ja, hoewel...

Rechts van mij liep een spoor van vuur de helling af. De gevallen lantaarn was versplinterd, de weggelopen olie was een brandend beekje geworden. De mannen die ik had gewurgd lagen aan weerskanten in elkaar gezakt. De zwerfkei die deze opening had geblokkeerd, lag aan mijn linkerhand, iets achter me. Ik bleef waar ik was - met het hoofd en de schouders door de opening, steunend op mijn ellebogen - met het beeld van de Logrus dat tussen mijn ogen danste, de warme tinteling van de krachtlijnen, die nog een deel van mijn armen waren, en Frakir die zich van mijn schouder naar mijn biceps liet zakken.

Het was bijna te gemakkelijk gegaan. Luke was niet iemand die vertrouwde op een paar bedienden om mij uit te horen, te doden of me naar hem toe te brengen - welke van deze drie ook hun opdracht was geweest. Daarom was ik er niet helemaal uitgekomen, maar zocht ik vanuit mijn gunstige, betrekkelijk veilige positie de nachtelijke omgeving af. Voorzichtig, voor de verandering. Want er was nog iemand die de nacht met me deelde. Het was vrij donker, ook met het slinkende spoor van vuur, zodat mijn normale gezichtsvermogen niet voldoende was om mij deze informatie te verschaffen. Maar wanneer ik de Logrus oproep, maakt de geestelijke installatie die mij het gezichtsvermogen van zijn belichaming geeft, het mogelijk om ook andere immateriële geestverschijningen te zien.

Zodoende ontdekte ik zo'n verschijnsel onder een boom links van mij, tussen de schaduwen waar ik de menselijke gedaante niet zou hebben gezien waar ze voor zweefde. Het was een vreemd beeld dat herinneringen opriep aan Amber; het draaide als een traag vuurrad met uitgestoken tentakels van rokerig geel licht. Die dreven door de nacht naar me toe en ik keek er geboeid naar, terwijl ik al wist wat ik zou doen wanneer het moment aanbrak.

Het waren vier grote en ze kwamen langzaam dichterbij, tastend. Toen ze een paar meter van me af waren kwamen ze tot stilstand, verslapten even en vielen toen aan alsof het cobra's waren. Ik hield mijn handen bij elkaar, iets gekruist, met de Logrus-armen uitgestrekt. Ik draaide ze met een zwaaiende beweging uit elkaar en iets naar voren. Ze braken de gele tentakels af en wierpen ze weg zodat ze weer in hun patroon vielen. Ik kreeg een tintelend gevoel in mijn onderarmen toen dit gebeurde. Terwijl ik mijn rechterarm als mes gebruikte sloeg ik vervolgens in op het patroon dat nu zweefde als een schild. Ik hoorde een korte doordringende schreeuw terwijl dat beeld zwakker werd en ik sloeg weer snel toe, hees me uit het gat en begon met een pijnlijke arm de helling af te lopen.

Het beeld - wat het ook was geweest - werd vager en verdween. Toen kon ik echter duidelijker de gedaante onderscheiden die tegen de boomstam leunde. Het bleek die van een vrouw te zijn, hoewel ik haar gezicht niet kon onderscheiden omdat ze een klein voorwerp op ooghoogte hield. Ik was bang dat het een wapen was en daarom sloeg ik ernaar met een Logrus-verlenging in de hoop dat ik het uit haar hand zou slaan.

Toen struikelde ik, want er kwam een reactie die met een behoorlijke kracht mijn arm deed schokken. Het leek wel of ik een sterk magisch voorwerp had geraakt. Ik had tenminste het genoegen dat ik de dame ook zag wankelen. Ze stootte daarbij een korte schreeuw uit, maar ze bleef het voorwerp vasthouden.

Een ogenblik later ontstond er een vaag veelkleurig schijnsel om haar gestalte en ik begreep wat het was. Ik had zojuist de kracht van de Logrus tegen een Troef aangewend. Ik moest haar nu pakken, al was het alleen maar om te zien wie ze was.

Maar terwijl ik erheen rende besefte ik dat ik haar niet op tijd zou bereiken. Tenzij...

Ik trok Frakir van mijn schouder en wierp haar langs de krachtlijn van Logrus terwijl ik haar met mijn bevelen in de juiste richting stuurde.

Vanuit mijn nieuwe gezichtshoek en door de zwakke regenboognimbus die haar nu omgaf, zag ik eindelijk het gezicht van de vrouw. Het was Jasra, die me bijna had gedood met een beet, daar in het appartement van Meiman. Ze zou in een ogenblik verdwenen zijn en met haar mijn kans op een paar antwoorden waar mijn leven misschien van afhing. 'Jasra!' schreeuwde ik en ik probeerde haar uit haar concentratie te halen.

Wat mij niet lukte, lukte Frakir wel. Mijn wurgkoord, van glanzend zilver nu, slingerde zich om haar keel en toverde plotseling een los eind te voorschijn dat ze om een tak snoerde die dichtbij hing, links van Jasra.

De dame begon te vervagen en besefte blijkbaar niet dat het te laat was. Ze kon met behulp van een Troef niet wegkomen zonder zich te onthoofden.

Dat ontdekte ze spoedig. Ik hoorde haar gorgelende kreet terwijl ze een stap terug deed, compact werd, haar stralenkrans verloor, haar Troef liet vallen en naar het koord klauwde dat om haar hals zat.

Ik ging naast haar staan om mijn hand op Frakir te leggen, die het eind losmaakte van de boomtak en het weer om mijn pols wond.

'Goedenavond, Jasra,' zei ik, terwijl ik haar hoofd achterover trok. 'Als je de gifbeet nog eens probeert, dan zul je voortaan je nek in een beugel dragen. Begrepen?' Ze probeerde te praten, maar kon het niet. Ze knikte. 'Ik zal mijn koord een beetje losser maken,' zei ik, 'zodat je netjes antwoord kan geven.'

Ik verzwakte de greep van Frakir op haar keel. Ze begon te hoesten en wierp me een blik toe die zand in glas zou veranderen. Haar magische conceptie was volledig verdwenen, dus liet ik de Logrus ook wegglippen.

'Waarom zit jij achter me aan?' vroeg ik. 'Wat ben ik voor jou?'

'De zoon van de Ondergang!' zei ze, en ze probeerde naar me te spuwen, maar haar mond was zeker te droog. Ik trok lichtjes aan Frakir en ze hoestte weer. 'Fout antwoord,' zei ik. 'Probeer het nog eens.' Maar toen glimlachte ze en ze verplaatste haar strakke blik naar een punt achter me. Ik hield het loshangende deel van Frakir vast en waagde een blik. Achter me en rechts van me begon de lucht te glinsteren als duidelijke voorbereiding op iemand die via een Troef binnenkwam. Ik voelde me niet klaar om het op dat moment tegen een extra bedreiging op te nemen, dus stak ik mijn vrije hand in mijn zak en haalde een handvol van mijn eigen Troefkaarten te voorschijn. Die van Flora lag bovenop. Mooi zo. Dat was genoeg. Ik dreef mijn geest in haar richting, door het zwakke licht achter de voorkant van de kaart. Ik voelde haar afgeleide aandacht, gevolgd door een plotselinge waakzaamheid. Toen: ]a...?

'Breng me erdoor! Schiet op!' zei ik.

Is het een noodgeval? vroeg ze. 'Geloof me nou maar,' zei ik tegen haar. Eh - oké. Kom maar.

Ik had een beeld van haar in bed. Het werd steeds duidelijker. Ze stak me haar hand toe.

Ik pakte haar hand. Ik bewoog naar voren, juist toen ik de stem van Luke luid hoorde schreeuwen: 'Stop!' Ik ging door en sleepte Jasra achter me aan. Ze probeerde zich terug te trekken en het lukte haar me tot stilstand te brengen omdat ik tegen de rand van het bed aanviel. Toen pas merkte ik de man met de donkere baard op die van de andere kant van het bed met wijd opengesperde ogen naar me keek. 'Wie...? Wat...?' begon hij, terwijl ik koel glimlachte en mijn evenwicht terugvond.

Achter mijn gevangene werd de vage gestalte van Luke zichtbaar. Hij stak zijn hand uit en greep Jasra bij de arm. Hij trok haar bij me vandaan. Ze maakte een gorgelend geluid omdat Frakir door die beweging strakker om haar hals kwam te zitten. Verdomme! Wat nu?

Flora kwam opeens met een vertrokken gezicht overeind. Het geurige lavendelblauwe laken viel terug terwijl ze met een verrassende snelheid een vuist naar voren stootte. 'Hoer!' schreeuwde ze. 'Ken je me nog?' De stomp kwam op Jasra's kaak terecht en ik slaagde er maar net in om Frakir op tijd los te maken, zodat ze niet met Jasra werd meegesleept in de wachtende armen van Luke. Ze vervaagden beiden en het flauwe schijnsel verdween. De vent met het donkere haar was inmiddels uit bed geklauterd en pakte wat kledingstukken op. Toen hij alles had nam hij niet de moeite om iets aan te trekken, maar hij hield ze gewoon voor zich en liep vlug achteruit naar de deur. 'Ron! Waar ga je heen?' vroeg Flora.

'Weg!' antwoordde hij. Hij opende de deur en stapte de kamer uit.

'Hé! Wacht even!'

'Geen sprake van!' kwam het antwoord uit de aangrenzende kamer.

'Verdomme!' zei ze, terwijl ze me dreigend aankeek. 'Jij hebt er een handje van om iemands leven in de war te sturen.' En toen: 'Ron! Gaan we samen eten?'

'Ik moet naar mijn therapie,' klonk zijn stem die weldra werd gevolgd door het slaan van een andere deur.

'Ik hoop dat je begrijpt dat je zojuist iets heel moois kapot hebt gemaakt,' zei Flora tegen me. Ik zuchtte. 'Wanneer heb je hem ontmoet?' vroeg ik. Ze fronste de wenkbrauwen. 'Nou, gisteren,' antwoordde ze. 'Toe maar, begin maar te grijnzen. Deze dingen zijn niet altijd louter een kwestie van tijd. Ik kon meteen zien, dat het iets bijzonders zou worden. Laat iemand die zo lomp is als jij of je vader maar afbreuk doen aan een mooie...' 'Het spijt me,' zei ik. 'Bedankt dat je me hierheen hebt gehaald. Hij komt heus wel terug. We hebben hem alleen maar een doodschrik bezorgd. Hoe zou hij nou niet terug kunnen komen nu hij je eenmaal kent?'

Ze lachte. 'Ja, je lijkt inderdaad op Corwin,' zei ze. 'Lomp, maar je hebt een goede smaak.'

Ze stond op en liep naar de kleerkast, haalde er een lavendelblauwe kamerjas uit en deed hem aan. 'Wat was dat allemaal?' vroeg ze, terwijl ze de ceintuur vastknoopte.

'Het is een lang verhaal...'

'Dan kan ik het maar beter tijdens de lunch horen. Heb je honger?' vroeg ze. Ik glimlachte.

'Dat spreekt vanzelf. Kom.'

Ze nam me mee via een Provençaalse woonkamer naar een grote plattelandskeuken vol tegels en koper. Ik bood aan haar te helpen, maar ze wees op een stoel bij de tafel en zei dat ik moest gaan zitten.

Terwijl ze een hele serie lekkernijen uit de koelkast haalde zei ik: 'In de eerste plaats...'

'Ja?'

'Waar zijn we?'

'San Francisco,' antwoordde ze. 'Waarom ben je hier gaan wonen?'

'Nadat ik die zaak voor Random had geregeld heb ik besloten om te blijven. De stad leek me nu wel weer prettig.' Ik knipte met mijn vingers. Ik was vergeten dat ze hierheen was gestuurd om uit te zoeken wie de eigenaar was van de opslagplaats waar Victor Meiman zijn atelier en appartement boven had gehad en waar Brutus Storage een voorraad munitie had die in Amber zou afgaan. 'En wie was de eigenaar van de opslagplaats?' vroeg ik. 'Brutus Storage,' antwoordde ze. 'Meiman huurde van ze.' 'En wie is de eigenaar van Brutus Storage?' 'N.V. J.B. Rand.' 'Adres?'

'Een bureau in Sausalito. Het is een paar maanden geleden ontruimd.'

'Hadden de mensen die het pand in eigendom hadden een huisadres voor de huurder?' 'Alleen een postbus. Die is ook opgeheven.' Ik knikte. 'Ik had het gevoel dat het zoiets moest zijn,' zei ik. 'Vertel me nu eens iets over Jasra. Je kent de dame blijkbaar.'

Ze snoof. 'Geen dame,' zei ze. 'Toen ik haar kende was ze een koninklijke hoer.'

'Waar?'

'In Kashfa.'

'Waar ligt dat?'

'Een interessant koninkrijkje in Schaduw, iets buiten de Gouden Cirkel van de gebieden waar Amber handel mee drijft. Vergane, primitieve glorie enzo. Wat cultuur betreft een ontwikkelingsland.' 'Hoe weet je dit dan allemaal?'

Ze wachtte even omdat ze bezig was iets te roeren in een kom.

'O, ik heb eens wat gehad met een Kashfaanse edelman die ik op een dag in een bos had ontmoet. Hij was op valkenjacht en ik had toevallig mijn enkel verstuikt...'

'Jaja,' zei ik snel, voor we werden afgeleid door details. 'En Jasra?'

'Ze was de partner van de oude koning Menillan. Ze wond hem om haar vinger.' 'Wat heb je tegen haar?'

'Ze heeft Jasrick ingepikt toen ik de stad uit was.' 'Jasrick?'

'Mijn edelman. Graaf van Kronklef.' 'Wat vond zijne hoogheid Menillan daarvan?' 'Hij heeft het nooit geweten. Hij lag toen op zijn sterfbed. Kort daarna is hij bezweken. Eigenlijk was dat de ware reden waarom ze Jasrick nodig had. Hij was commandant over de paleiswacht en zijn broer was generaal. Ze gebruikte hem om een coup te plegen toen Menillan zijn laatste adem uitblies. Het laatste dat ik heb gehoord is dat ze koningin van Kashfa is geworden en dat ze Jasrick had afgedankt. Ze heeft hem vreselijk behandeld zou ik zeggen. Ik vermoed dat hij een oogje op de troon had, maar dat zij niet bereid was die te delen. Ze heeft hem en zijn broer laten terechtstellen wegens een of ander soort hoogverraad. Hij was echt een knappe kerel... Maar niet al te pienter.' 'Hebben de mensen van Kashfa ook - eh - ongewone lichamelijke eigenschappen?' vroeg ik.

Ze glimlachte. 'Nou, Jasrick was een moordkerel. Maar ik zou het woord "ongewoon" niet willen gebruiken voor...' 'Nee, nee,' onderbrak ik haar. 'Wat ik bedoelde was een soort afwijking van de mond - intrekbare slagtanden, een giftand of iets dergelijks.'

'Mmm,' zei ze, en ik kon niet zeggen of haar blos van de warmte van de kachel kwam. 'Niets van dien aard. Ze zijn normaal gebouwd. Waarom vraag je dat?' 'Toen ik je in Amber mijn verhaal vertelde heb ik het gedeelte weggelaten waarin Jasra me beet en ik nauwelijks met een Troefkaart kon ontkomen omdat ze me een soort gif had ingespoten. Ik ben er een hele tijd verdoofd, verlamd en zwak van geweest.'

Ze schudde het hoofd. 'Kashfanen kunnen zoiets niet. Maar Jasra is natuurlijk geen Kashfaanse.' 'O? Waar komt ze dan vandaan?'

'Dat weet ik niet. Maar ze is een vreemdeling. Sommigen zeggen dat een slavenhandelaar met haar is komen aanzetten uit een ver land. Anderen zeggen dat ze op zekere dag gewoon binnen kwam vallen en de aandacht van Menillan trok. Er werd beweerd dat ze een tovenares was. Ik heb geen idee.'

'Ik wel. Dat gerucht is juist.'

'Echt waar? Misschien heeft ze zo Jasrick te pakken gekregen.'

Ik haalde de schouders op. 'Hoelang is dat geleden, die belevenissen met haar?' 'Dertig of veertig jaar, denk ik.' 'En ze is nog altijd koningin van Kashfa?' 'Dat weet ik niet. Het is lang geleden dat ik daar ben geweest.'

'Heeft Amber slechte betrekkingen met Kashfa?' Ze schudde het hoofd. 'Eigenlijk helemaal geen betrekkingen. Zoals ik zei liggen ze een beetje uit de koers. Niet zo toegankelijk als veel andere gebieden en voor de handel hebben ze niets dat bijzonder aantrekkelijk is.' 'Dus er is voor haar geen echte reden om ons te haten?' 'Niet meer dan om iemand anders te haten.'

Heerlijke etensgeuren begonnen de keuken te vullen. Terwijl ik ze opsnoof en aan de lange warme douche dacht die ik na de lunch zou nemen, zei Flora iets wat ik eigenlijk wel had verwacht.

'De man die Jasra terugsleepte... Hij kwam me bekend voor. Wie was dat?'

'Hij was degene waar ik je van heb verteld, in Amber,' antwoordde ik. 'Luke. Ik ben benieuwd of hij je aan iemand doet denken.'

'Nu je het zegt wel,' zei ze na een poosje. 'Maar ik kan niet precies zeggen aan wie.'

Omdat ze met de rug naar me toe stond zei ik: 'Als je iets in je handen hebt dat kan breken of morsen wanneer je het laat vallen, zet het dat alsjeblieft even neer.'

Ik hoorde haar iets op het aanrecht zetten. Vervolgens draaide ze zich om met een verbaasde uitdrukking op haar gezicht.

'Nou?'

'Zijn echte naam is Rinaldo en hij is de zoon van Brand,' zei ik. 'Ik ben langer dan een maand zijn gevangene geweest in een andere schaduw. Ik ben net ontsnapt.'

'Oh, goeie hemel,' fluisterde ze. Vervolgens: 'Wat wil hij?'

'Wraak,' antwoordde ik.

'Op iemand in het bijzonder?'

'Nee. Op ons allemaal. Maar Caine was natuurlijk de eerste.'

'Ik begrijp het.'

'Laat alsjeblieft niets aanbranden,' zei ik. 'Ik heb me al een hele tijd verheugd op een goede maaltijd.' Ze knikte en draaide zich om. Na een poosje zei ze: 'Je hebt hem vrij lang gekend. Wat is hij voor iemand?' 'Hij leek altijd een vrij aardige vent. Als hij gek is, net als zijn vader, heeft hij dat goed verborgen.' Ze maakte een fles wijn open, schonk twee glazen in en bracht ze naar de tafel. Toen begon ze het eten op te dienen. Na een paar happen wachtte ze even met haar vork half omhoog en staarde voor zich uit.

'Wie zou hebben gedacht dat die smeerlap zich voortplantte?' merkte ze op.

'Fiona, denk ik,' zei ik. 'De avond voor de begrafenis van Caine vroeg ze me of ik een foto van Luke had. Toen ik haar er een liet zien zag ik dat er iets was dat haar dwars zat, maar ze wou niet zeggen wat het was.'

'En de volgende dag waren zij en Bleys vertrokken,' zei Flora. 'Ja. Nu ik erover nadenk lijkt hij inderdaad een beetje op Brand toen die nog heel jong was - lang geleden. Luke lijkt groter en zwaarder, maar er is een gelijkenis.' Ze begon weer te eten.

'Tussen twee haakjes, dit is erg lekker,' zei ik. 'O, dank je.' Toen zuchtte ze. 'Dat betekent dat ik moet wachten tot je klaar bent met eten om het hele verhaal te horen.'

Ik knikte, omdat ik mijn mond vol had. Laat het imperium maar wankelen. Ik was uitgehongerd.