3
Ik stond al een tijdje net binnen de uitgang van de grot. Mijn linkerschouder deed pijn en mijn linkerbeen ook. Als ik de pijn onder controle kreeg voor ik me weer had getransformeerd, bestond de kans dat het grootste deel tijdens de anatomische hergroepering zou wegtrekken. Maar na het proces zou ik me behoorlijk moe voelen. Het kost veel energie en zo kort na elkaar twee keer veranderen kon enigszins verzwakkend zijn na mijn strijd met de Bewoner. Daarom bleef ik in de grot waar de parelmoeren gang uiteindelijk op was uitgekomen en bekeek ik de omgeving. Ver beneden, links van me, lag een helderblauwe plas water die hevig in beroering was. Golven met witte koppen deden aanvallen op de grauwe rotsen van de kust, die ze met de dood bekochten; hun wolken van druppels werden door een stevige wind verspreid; door de nevels was een stukje regenboog te zien.
Voor en onder me lag een stuk land vol gaten en scheuren, met dampen erboven. Het trilde met regelmatige tussenpozen. Het strekte zich uit over een afstand van wel twee kilometer tot de hoge donkere muren van een verbazingwekkend groot en complex gebouw dat ik onmiddellijk Gormenghast noemde. Het was een mengelmoes van bouwstijlen, nog groter dan het paleis in Amber en verschrikkelijk somber. Het werd ook aangevallen.
Er lagen nogal wat troepen in het veld voor de muren. De meeste bevonden zich in een afgelegen, niet verschroeid deel van een normaler uitziend gebied met wat begroeiing, hoewel het gras flink was vertrapt en veel bomen waren vernield. De belegeraars waren uitgerust met ladders en een stormram, maar die werd op dat moment niet gebruikt en de ladders lagen op de grond. Wat blijkbaar een heel dorp van bijgebouwen was geweest lag triest na te smeulen aan de voet van de muren. De talrijke figuren die overal verspreid lagen, waren, naar ik aannam, gesneuvelden. Toen ik mijn blik nog verder naar rechts richtte zag ik een schitterend wit gebied achter die grote citadel. Het leek de vooruitspringende rand van een indrukwekkende gletsjer en de sneeuwvlagen, of ijskristallen, werden op dezelfde wijze voortgejaagd als de zeedampen ver naar links. De wind scheen voortdurend op reis door deze gebieden. Ik hoorde hem hoog boven me huilen. Toen ik tenslotte naar buiten stapte en omhoog keek, zag ik dat ik me ongeveer halverwege een indrukwekkende rotsachtige helling bevond en het klagende geluid van de wind kwam nog luider van die verbrokkelde hoogten naar beneden. Ik hoorde ook een klap achter me en toen ik me omdraaide zag ik de ingang van de grot niet meer. Mijn reis langs de route vanaf de gloeiende deur was volbracht toen ik de grot verliet en haar betovering was kennelijk ten einde, waarna de weg onmiddellijk werd afgesloten. Ik nam aan dat ik de omtrek nog op de steile wand zou kunnen vinden als ik dat wilde, maar op dat moment had ik er geen behoefte aan. Ik legde er een hoopje stenen voor, keek vervolgens weer om me heen en nam de details in me op.
Rechts achter me liep een smal pad met een boog tussen wat rechtop staande keien door. Ik sloeg die richting in en kon de rook ruiken. Of die van het gevechtsterrein of het vulkanische gebied beneden kwam kon ik niet zeggen. De hemel boven me was een mengeling van wolken en lichte plekken. Toen ik tussen twee keien bleef staan en me omdraaide om het landschap beneden nog eens te bekijken, zag ik dat de aanvallers nieuwe groepen hadden gevormd en dat de ladders naar de muren werden gedragen. Ik zag aan de andere kant van de citadel ook iets opstijgen dat op een tornado leek die zich, langzaam naar links draaiend, om de muren bewoog. Wanneer het in die richting doorging zou het uiteindelijk de aanvallers bereiken. Een slimme truc. Gelukkig was het hun probleem en niet het mijne. Ik baande me een weg terug over een helling vol keien en ging op een lage richel zitten. Ik begon aan het lastige werk van de gedaanteverwisseling en dacht er ongeveer een half uur voor nodig te hebben. Het overgaan van iets dat slechts in naam menselijk is in iets vreemds en ongewoons - voor sommigen misschien monsterlijk, mogelijk angstaanjagend - en dan weer terug, vinden sommigen misschien weerzinwekkend. Maar dat is niet zo. We doen het allemaal dagelijks, op veel verschillende manieren, of niet soms?
Toen de transformatie voltooid was ging ik liggen, haalde diep adem en luisterde naar de wind. De stenen beschermden me tegen zijn kracht en alleen het zingen daalde op me neer. Ik voelde trillingen van aardschokken op afstand en besloot ze te beschouwen als een zachte, kalmerende massage... Mijn kleren waren aan flarden en ik was voorlopig te moe om een nieuwe uitrusting te bestellen. De pijn in mijn schouder leek weg en ik had alleen nog wat lichte pijnscheuten in mijn been, die steeds zwakker werden... Ik sloot mijn ogen even.
Goed, ik was erdoor gekomen en ik had sterk het gevoel dat het antwoord op de vraag wie de moordenaar van Julia was, beneden in de belegerde citadel lag.
Zonder voorbereiding zag ik op dit moment geen gemakkelijke manier om het gebouw binnen te komen voor een onderzoek. Maar dat was niet de enige mogelijkheid die me ter beschikking stond. Ik besloot op deze plek te wachten, uit te rusten tot het donker werd - wanneer de zaken hier tenminste volgens het normale proces van licht en donker verliepen. Dan zou ik naar beneden sluipen, een van de belegeraars ontvoeren en hem ondervragen. Ja. En als het niet donker werd? Dan zou ik iets anders bedenken. Maar ik vond het nu het beste om me gewoon voort te laten drijven...
Hoelang ik heb liggen soezen wist ik niet precies. Ik werd gewekt door het geratel van kiezelstenen dat ergens van rechts kwam. Ik was meteen op mijn hoede, maar ik bewoog me niet. Het was geen poging om heimelijk naderbij te komen en het patroon van de naderende geluiden - voornamelijk klepperende voetstappen, als van iemand die open sandalen draagt - overtuigde me dat er maar één persoon in mijn richting kwam. Ik spande mijn spieren, ontspande ze weer, en haalde een paar keer diep adem.
Tussen twee keien, rechts van mij, kwam een sterk behaarde man te voorschijn. Hij was ongeveer een meter zeventig lang, erg vuil, en hij droeg een donker dierenvel om zijn lendenen; hij droeg inderdaad een paar sandalen. Hij staarde me verscheidene seconden aan voor hij de vergeelde onregelmatigheden achter zijn glimlach liet zien. 'Hallo. Ben je gewond?' vroeg hij in een verbasterd Thari dat ik nooit eerder had gehoord voor zover ik me herinnerde. Ik rekte me uit om me te overtuigen en ging vervolgens staan. 'Nee,' antwoordde ik. 'Waarom vraag je dat?' Hij bleef glimlachen. 'Ik dacht dat je misschien genoeg had van het vechten beneden en besloten had ermee op te houden.' 'O, ik begrijp het. Nee, zo zit het niet precies...' Hij knikte en deed een stap naar voren. 'Mijn name is Dave. Hoe heet jij?'
'Merle,' zei ik, terwijl ik zijn groezelige hand pakte. 'Maak je geen zorgen, Merle,' zei hij. 'Ik zou niemand uitleveren die het besluit heeft genomen uit een oorlog weg te lopen, tenzij er misschien een beloning op stond - en dat is bij jou niet het geval. Ik heb het jaren geleden zelf gedaan en ik heb er nooit spijt van gehad. Mijn oorlog verliep op dezelfde manier als deze, naar het schijnt, en ik had voldoende verstand om te maken dat ik weg kwam. Geen enkel leger heeft ooit dat gebouw daar beneden ingenomen en ik denk niet dat het ooit zal gebeuren.' 'Welke burcht is het?'
Hij boog zijn hoofd en knipperde met de ogen. Toen haalde hij de schouders op. 'Bastion van de Vier Werelden,' zei hij. 'Heeft degene die je rekruteerde je dan helemaal niets verteld?'
Ik zuchtte. 'Nee,' zei ik. 'Je hebt zeker niets te roken bij je, hè?' 'Nee,' antwoordde ik, al mijn pijptabak had ik in de kristallen grot opgemaakt. 'Het spijt me.'
Ik liep langs hem heen naar een punt waar ik tussen de stenen door naar beneden kon kijken. Ik wou het Bastion van de Vier Werelden nog eens zien. Het was per slot van rekening zowel het antwoord op een raadsel als het onderwerp van talrijke verwijzingen in Meimans agenda. Voor de muren lagen overal nieuwe lichamen verspreid alsof ze door de wervelwind waren neergesmeten, die nu terugkeerde naar het punt waar hij was opgestoken. Maar ondanks dat had een groepje belegeraars blijkbaar de bovenkant van de muur bereikt. En beneden had zich een nieuwe groep geformeerd die naar de ladders liep. Een van hen droeg een vaandel dat ik niet kon thuisbrengen, maar het kwam me enigszins bekend voor - zwart en groen, met mogelijk een paar heraldische dieren die elkaar aanvielen. Er stonden nog twee ladders op hun plaats en ik kon zien hoe er fel werd gevochten achter de kantelen.
'Er schijnen een paar aanvallers te zijn binnengekomen,' zei ik.
Dave kwam vlug naast me staan en keek. Ik ging onmiddellijk tegen de wind in staan.
'Je hebt gelijk,' gaf hij toe. 'Nou, dat is voor het eerst. Als ze die verdomde poort open krijgen en de anderen binnen laten, hebben ze misschien ook nog een kans. Ik had nooit gedacht dat ik dit zou beleven.'
'Hoelang is het geleden,' vroeg ik, 'dat het leger waar jij bij was de burcht aanviel?'
'Dat moet acht, negen - misschien tien jaar geleden zijn. Die jongens daar moeten heel wat kunnen.'
'Waar draait het eigenlijk allemaal om?' vroeg ik.
Hij keerde zich om en keek me aan. 'Weet je dat echt niet?'
'Ik ben hier net,' zei ik.
'Honger? Dorst?'
'Eigenlijk wel, ja.'
'Kom mee dan.'
Hij pakte me bij de arm en leidde me terug, tussen de stenen door. Vervolgens ging hij me voor over een smal pad. 'Waar gaan we heen?' vroeg ik.
'Ik woon hier in de buurt. Ik zorg ervoor dat deserteurs te eten krijgen.'
Even verder splitste het pad zich en hij nam de afslag naar rechts, waardoor we wat moesten klimmen. Uiteindelijk voerde het ons naar een reeks rotsachtige terrassen waarvan het laatste een flink eind terugweek. Aan de achterkant waren een aantal kloven en in een daarvan dook hij naar binnen. Ik volgde hem een eindje, hij bleef staan voor een lage toegang naar een grot. Er kwam een afschuwelijke lucht uit en ik kon de vliegen horen zoemen.
'Hier woon ik,' meldde hij. 'Ik zou je wel uitnodigen om binnen te komen, maar het is een beetje... eh...' 'Het is goed,' zei ik, 'ik wacht wel.'
Hij dook naar binnen en ik merkte dat mijn eetlust snel verdween, vooral toen ik eraan dacht wat hij daar kon hebben opgeslagen.
Na enige ogenblikken kwam hij te voorschijn met een plunjezak over zijn schouder geslingerd. 'Hier zit wat behoorlijk spul in,' meldde hij.
Ik begon terug te lopen door de kloof. 'Hé! Waar ga je heen?'
'Frisse lucht,' zei ik. 'Ik ga terug naar het terras. Het is hier een beetje benauwd.'
'O. Prima,' zei hij en hij sloot zich bij me aan.
Hij had in de zak twee flessen wijn, een paar veldflessen met water, een brood dat vers leek, wat vlees in blik, een paar grote appels en een stuk kaas, ontdekte ik toen we in de frisse lucht op een richel waren gaan zitten en hij me met een gebaar had aangeduid het ding open te maken en mezelf te bedienen. Ik was heel verstandig tegen de wind in gebleven en begon met wat water en een appel.
'Het Bastion heeft een stormachtige geschiedenis,' stelde hij vast terwijl hij een mesje uit zijn gordel haalde en een stuk kaas afsneed. 'Ik weet niet wie het heeft gebouwd of hoelang het er al staat.'
Toen ik zag dat hij met het mes de kurk uit een wijnfles wou peuteren hield ik hem tegen en probeerde een kleine en heimelijke Logrus-bestelling te doen. Er kwam een snelle reactie en ik gaf hem de kurketrekker meteen. Hij gaf me de hele fles toen hij de kurk eruit had en maakte de andere voor zichzelf open. Uit het oogpunt van hygiëne was ik dankbaar, hoewel ik niet in de stemming was voor zoveel wijn. 'Dat noem ik voorbereid zijn,' zei hij, terwijl hij de kurketrekker bekeek. 'Zo een heb ik al een tijdje willen hebben...' 'Houd hem maar,' zei ik. 'Vertel nog eens wat over dat Bastion. Wie woont er? Hoe ben je bij dat aanvallende leger gekomen? Wie vallen het nu aan?' Hij knikte en nam een slok wijn.
'De eerste bewoner, voor zover ik weet, was een magiër die Sharu Garrul heette. De koningin van mijn land vertrok plotseling en kwam hierheen.' Hij wachtte even en staarde een poosje voor zich uit. Toen zei hij minachtend: 'Politiek! Ik weet niet eens wat destijds de eigenlijke reden was voor dat bezoek. Ik had in die tijd nog nooit van dat verdomde Bastion gehoord. Hoe dan ook, ze bleef er een hele tijd en de mensen begonnen zich van alles af te vragen. Was ze een gevangene? Probeerde ze een overeenkomst te sluiten? Had ze een verhouding? Ik heb begrepen dat ze regelmatig boodschappen heeft gestuurd, maar dat die uit het gebruikelijke, nietszeggende gezeur bestonden - tenzij er natuurlijk ook geheime verbindingen bestonden waar mensen als ik niets van wisten. Ze had ook een behoorlijk omvangrijk gevolg bij zich met een erewacht die er niet alleen voor de show was. Dat waren keiharde veteranen hoewel ze heel goed gekleed gingen. Het was nogal onduidelijk wat er op dat punt aan de hand was.'
'Mag ik wat vragen?' zei ik. 'Wat was hierin de rol van jullie koning? Je hebt hem niet genoemd en je zou zo zeggen dat hij toch moest weten...' 'Dood,' meldde hij. 'Ze was een aantrekkelijke weduwe en er werd veel druk op haar uitgeoefend om te hertrouwen. Maar ze nam gewoon een serie minnaars en speelde de verschillende partijen tegen elkaar uit. Gewoonlijk waren haar mannen militaire leiders of machtige edelen, of beide. Ze had echter haar zoon belast met de leiding toen ze dat uitstapje maakte.'
'O, dus er was een prins die oud genoeg was om de macht in handen te nemen?'
'Ja. Hij is eigenlijk degene die met die verdomde oorlog is begonnen. Hij bracht troepen op de been en toen hij bij de inspectie niet tevreden was nam hij contact op met een jeugdvriend, een man die algemeen werd beschouwd als een misdadiger, maar die het bevel voerde over een grote bende huurlingen. Zijn naam is Dalt...' 'Stop!' zei ik.
Mijn geest werkte snel omdat ik me een verhaal herinnerde dat Gérard me eens had verteld over een vreemde man die Dalt heette en die de leiding had over een buitengewoon effectief leger tegen Amber. Benedict zelf moest worden teruggeroepen om tegenstand te bieden. De troepen van de man werden verslagen aan de voet van Kolvir en Dalt zelf raakte ernstig gewond. Hoewel niemand ooit zijn lijk heeft gezien werd aangenomen dat hij aan zijn verwondingen was gestorven. Maar er was meer...
'Jouw thuis,' zei ik. 'Dat heb je nooit genoemd. Waar kom je vandaan, Dave?'
'Een gebied dat Kashfa heet,' antwoordde hij. 'En Jasra was jullie koningin?' 'Jij hebt van ons gehoord? Waar kom jij vandaan?' 'San Francisco,' zei ik.
Hij schudde het hoofd. 'Die plaats ken ik niet.' 'Wie wel? Luister, hoe goed zijn je ogen?' 'Wat bedoel je?'
'Zo pas, toen we naar het gevecht beneden keken, kon je toen de vlag onderscheiden die de aanvallers meedroegen?'
'Mijn ogen zijn niet meer wat ze vroeger waren,' zei hij.
'Die was groen en zwart, met dieren erop.'
Hij maakte een fluitend geluid. 'Een leeuw die een eenhoorn verscheurt, wed ik. Dat klinkt alsof het de vlag van Dalt is.'
'Wat is de betekenis van dat patroon?'
'Het betekent dat hij de inwoners van Amber haat. Hij is zelfs een keer tegen ze ten strijde getrokken.'
Ik keurde de wijn. Niet slecht. Dezelfde man dus... 'Weet je waarom hij ze haat?' vroeg ik. 'Ik begrijp dat ze zijn moeder hebben gedood,' zei hij. 'Dat had iets te maken met grensoorlogen. Die zijn echt heel gecompliceerd. De bijzonderheden weet ik niet.' Ik trok een blik vlees open, brak wat brood af en maakte een boterham voor mezelf klaar. 'Ga maar door met je verhaal,' zei ik. 'Waar was ik gebleven?'
'De prins kreeg vat op Dalt omdat hij zich zorgen maakte over zijn moeder en hij snel meer troepen nodig had.' 'Dat klopt en ik werd omstreeks die tijd opgeroepen om - als infanterist - dienst te doen voor Kashfa. De prins en Dalt hebben ons langs duistere wegen geleid tot we daar beneden aankwamen. Vervolgens hebben we precies gedaan wat die lui daar beneden deden.' 'En wat gebeurde er toen?'
Hij lachte. 'In het begin ging het slecht met ons,' zei hij. 'Ik denk dat iedereen die daar beneden de leiding heeft, op de een of andere manier gemakkelijk de elementen beheerst - zoals die wervelwind die je zo pas hebt gezien. Wij kregen een aardbeving, een zware sneeuwstorm en bliksemstralen. Maar we zijn, hoe dan ook, doorgedrongen tot de muren. Ik heb gezien hoe mijn broer levend verbrandde door kokende olie. Toen vond ik het genoeg. Ik ben gaan rennen en hier naar boven gekomen. Er kwam niemand achter me aan dus heb ik hier afgewacht en om me heen gekeken. Dat had ik misschien niet moeten doen, maar ik wist niet hoe het zou aflopen. Er komt nog meer, dacht ik. Maar ik had het mis en het was te laat om terug te gaan. Als ik dat had gedaan hadden ze mijn hoofd of een paar andere waardevolle delen eraf gehakt.'
'Wat gebeurde er verder?'
'Ik kreeg de indruk dat de aanval Jasra tot handelen heeft gedwongen. Het was kennelijk altijd haar plan geweest om Sharu Garrul uit de weg te ruimen en zelf het Bastion over te nemen. Ik denk dat ze hem had opgebeurd en zijn vertrouwen had gewonnen voor ze toesloeg. Ik geloof dat ze een beetje bang was voor de oude man. Maar toen haar leger voor de deur verscheen moest ze in actie komen, ook al was ze nog niet klaar. Ze nam het tegen hem op in een duel met zwarte kunst terwijl haar lijfwacht zijn mannen op een afstand hield. Ze heeft gewonnen, hoewel ik de indruk heb dat ze min of meer gewond raakte. Ze was ook razend op haar zoon - omdat hij met een leger kwam aanzetten zonder dat zij opdracht had gegeven. Hoe het ook zij, haar lijfwacht heeft de poorten voor ze geopend en zij nam het Bastion over. Dat bedoelde ik met mijn woorden dat geen enkel leger het Bastion heeft ingenomen. Die keer was het een zaak van binnen uit.'
'Hoe ben je daar allemaal achter gekomen?'
'Zoals ik zei, wanneer deserteurs deze kant op kwamen gaf ik ze eten en hoorde ik het nieuws.'
'Ik kreeg de indruk uit je woorden dat er meer pogingen zijn gedaan om het Bastion in te nemen. Dat moet geweest zijn nadat zij de macht had overgenomen.' Hij knikte en nam nog een slok wijn.
'Precies. Er heeft kennelijk een coup plaatsgevonden toen zij en haar zoon beiden weg waren - een edelman, die Kasman heette, een broer van een van haar dode minnaars, Jasrick. Die Kasman heeft het heft in handen genomen en wou haar en de prins uit de weg ruimen. Hij moet dat Bastion wel zes keer hebben aangevallen. Maar hij kon er nooit in komen. Tenslotte heeft hij erin berust zich op een afstand te houden, denk ik. Later heeft ze haar zoon op pad gestuurd, misschien om ergens een ander leger te werven en te proberen haar troon te heroveren. Ik weet het niet. Dat was lang geleden...'
'En hoe is het met die Dalt afgelopen?' 'Ze hebben hem afgekocht met wat oorlogsbuit uit het Bastion - er waren daar blijkbaar veel waardevolle spullen - en hij heeft zijn manschappen meegenomen en is teruggekeerd naar waar hij ook mag uithangen.'
Ik nam nog een slok wijn en sneed een stuk van de kaas af. 'Waarom ben je al die jaren hier gebleven? Het lijkt me een zwaar bestaan.'
Hij knikte. 'Om je de waarheid te zeggen, ik weet de weg naar huis niet. Het waren vreemde wegen waarlangs ze ons hiernaartoe hebben gebracht. Ik dacht dat ik wist waar ze waren, maar toen ik ging zoeken kon ik ze niet meer vinden. Ik had gewoon op weg kunnen gaan, maar dan was ik waarschijnlijk nog verder van huis geraakt dan ooit. Bovendien weet ik dat ik me hier kan redden. Over een paar weken zijn die bijgebouwen weer opgebouwd en trekken de boeren er weer in, wie wint doet er niet toe. En ze denken dat ik een heilige ben, die hier bidt en mediteert. Altijd wanneer ik langs dat pad naar beneden ga komen ze naar buiten voor een zegening en ze geven me voldoende eten en drinken om me een hele tijd in leven te houden.' 'Ben je een heilige?' vroeg ik.
'Ik doe maar alsof,' zei hij. 'Het maakt hen gelukkig en ik eet er goed van. Maar dat moet je niet rond vertellen.' 'Natuurlijk niet. Ze zouden me trouwens toch niet geloven.' Hij lachte weer. 'Je hebt gelijk.'
Ik stond op en liep een eindje terug langs het pad zodat ik het Bastion nog een keer kon zien. De ladders lagen op de grond en ik zag nog meer verspreid liggende doden. Ik zag niets dat op een gevecht binnen de muren wees. 'Is de poort al open?' riep Dave.
'Nee. Ik denk niet dat er voldoende zijn binnengekomen voor dat karwei.'
'Is die groen met zwarte vlag nog ergens te zien?' 'Die zie ik nergens.'
Hij stond op en kwam naar me toe, met de beide flessen bij zich. Hij gaf me de mijne en we namen allebei een slok. De grondtroepen begonnen zich terug te trekken uit het gebied voor de muur.
'Denk je dat ze het opgeven of zouden ze zich hergroeperen voor een volgende stormloop?' vroeg hij. 'Ik weet het niet,' zei ik.
'Hoe dan ook, er moet daar vanavond veel buit liggen. Blijf in de buurt, dan kun je zoveel krijgen als je kunt dragen.' 'Ik ben zo benieuwd,' zei ik, 'waarom Dalt weer zou aanvallen wanneer hij bevriend is met de koningin en haar zoon.' 'Ik denk dat het alleen de zoon is,' zei hij, 'en die is weg. Ze zeggen dat die oude dame een echt kreng is. En die vent is per slot van rekening een huurling. Misschien heeft Kasman hem gehuurd om achter haar aan te gaan.' 'Misschien is ze er niet eens,' zei ik, omdat ik geen idee had hoe deze tijdstroom liep, maar ik dacht aan mijn recente ontmoeting met de dame. Dat beeld veroorzaakte echter een vreemde gedachtengang. 'Hoe heet de prins trouwens?' vroeg ik.
'Rinaldo,' antwoordde hij. 'Een grote vent met rood haar.'
'En zij is zijn moeder,' zei ik onbewust.
Hij lachte. 'Zo word je een prins,' zei hij. 'Als je zorgt dat de koningin je moeder is.'
Maar dan, dat zou betekenen...
'Brand!' zei ik. Vervolgens: 'Brand van Amber.' Hij knikte. 'Je kent het verhaal.'
'Niet helemaal. Alleen dat,' antwoordde ik. 'Vertel het eens...'
'Nou, ze heeft iemand gestrikt uit Amber - de prins heette Brand,' zei hij. 'Er werd beweerd dat ze elkaar hebben ontmoet via de een of andere magische handeling en dat het liefde op het eerste gezicht was. Ze wou hem houden en ik heb horen zeggen dat ze echt getrouwd zijn, een geheime ceremonie. Maar hij was niet geïnteresseerd in de troon van Kashfa hoewel hij de enige was die ze er misschien op had willen zien. Hij reisde veel, was de hele tijd weg. Ik heb gehoord dat hij verantwoordelijk was voor de Dagen der Duisternis, jaren geleden, en dat hij in die tijd door toedoen van zijn familieleden is omgekomen in een grote slag tussen Chaos en Amber.'
'Ja,' zei ik, en Dave keek me vreemd aan, verbaasd en kritisch. 'Vertel me nog wat meer over Rinaldo,' zei ik vlug. 'Er valt niet veel meer te vertellen,' antwoordde hij. 'Ze duldde hem en ik heb gehoord dat ze hem iets van haar vaardigheden heeft geleerd. Hij heeft zijn vader niet zo goed gekend omdat Brand veel weg was. Een beetje een wilde jongen. Hij is vaak weggelopen en hield zich op met een soort misdadigers...' 'Mensen van Dalt?' vroeg ik.
Hij knikte. 'Hij steunde op hen, zeggen ze - zelfs terwijl zijn moeder destijds op velen van hen premies had gezet.' 'Wacht even. Bedoel je dat ze die bandieten en huurlingen toen echt haatte...'
'"Haten" is misschien niet het goede woord. Ze had zich nooit druk over hen gemaakt, maar ik denk dat ze gewoon razend is geworden toen haar zoon bevriend met ze raakte.' 'Vond ze dat die een slechte invloed hadden?' 'Nee, ik denk dat ze het niet prettig vond dat hij naar ze toe ging en ze hem konden inpalmen, telkens wanneer hij ruzie met haar had.'
'Toch zeg je dat zij heeft gezorgd dat Dalt werd afgekocht met schatten van het Bastion en dat ze hem toestond weg te rijden nadat ze haar hadden gedwongen tot actie over te gaan tegen Sharu Garrul.'
'Ja. Toen is er ook een heftige ruzie geweest tussen Rinaldo en zijn moeder, juist over dat punt. En ze heeft tenslotte toegegeven. Zo heb ik het gehoord van een paar kerels die erbij waren. Een van de weinige keren dat de jongen haar echt trotseerde en won, zeggen ze. Dat is feitelijk de reden waarom die jongens zijn gedeserteerd. Ze gaf opdracht om alle getuigen van hun ruzie terecht te stellen, hebben ze me verteld. Zij waren de enigen die erin zijn geslaagd om weg te komen.' 'Harde tante.' 'Ja.'
We liepen terug naar de plaats waar we hadden gezeten en aten nog wat. Het geluid van de wind werd sterker en er stak een storm op uit zee. Ik vroeg Dave naar grote beesten die op honden leken en hij vertelde me dat die nacht waarschijnlijk hele groepen zich te goed zouden doen aan de slachtoffers van de strijd. Ze hoorden in het gebied thuis. 'We verdelen de buit,' zei hij. 'Ik wil de proviand, de wijn en wat kostbaarheden. Zij willen alleen de doden.' 'Wat heb jij nou aan kostbaarheden?' vroeg ik. Hij keek opeens bezorgd alsof ik de mogelijkheid overwoog om hem te beroven.
'O, het heeft echt niet zoveel te betekenen. Ik ben gewoon altijd zuinig van aard geweest,' zei hij, 'en ik doe het belangrijker voorkomen dan het is. Je weet maar nooit,' voegde hij eraan toe.
'Dat is zo,' gaf ik toe.
'Hoe kom jij hier trouwens, Merle?' vroeg hij snel, alsof hij mijn gedachten wou afleiden van zijn buit. 'Gelopen,' zei ik.
'Dat klinkt niet aannemelijk. Niemand komt hier uit vrije wil.'
'Ik wist niet dat ik hier terecht zou komen. En ik denk ook niet dat ik hier lang zal blijven,' zei ik, omdat ik zag dat hij het mesje oppakte en ermee begon te spelen. 'Het heeft weinig zin om op een moment als dit naar beneden te gaan en om gastvrijheid te vragen.' 'Dat is waar,' merkte hij op.
Zat de oude sukkel er echt over na te denken me aan te vallen om zijn geheime voorraad te beschermen? Hij kon zo langzamerhand behoorlijk gek zijn omdat hij hier in zijn eentje woonde in zijn stinkende grot, en zich uitgaf voor een heilige.
'Zou je ervoor voelen naar Kashfa terug te gaan als ik je de goede weg kon wijzen?' vroeg ik.
Hij wierp me een sluwe blik toe. 'Zoveel weet jij niet van Kashfa,' zei hij, 'anders had je me al die vragen niet gesteld. En nu zeg je dat je me naar huis kunt sturen?' 'Ik neem aan dat je niet echt geïnteresseerd bent?' Hij zuchtte. 'Niet echt, niet meer. Het is nu te laat. Dit is mijn thuis. Ik vind het wel prettig om kluizenaar te zijn.' Ik haalde mijn schouders op. 'Nou, bedankt voor het eten en bedankt voor de inlichtingen.' Ik stond op. 'Waar ga je nu heen?' vroeg hij.
'Ik denk dat ik wat om me heen ga kijken en dan maar naar huis ga.' Ik trok me terug van dat fanatieke vuurtje in zijn ogen.
Hij hief zijn mes omhoog en verstevigde zijn greep. Toen liet hij het zakken en sneed nog een stuk van de kaas. 'Hier, je mag wel wat kaas meenemen als je wilt,' zei hij. 'Nee, het is goed zo. Bedankt.'
'Ik probeer je gewoon wat geld te besparen. Goede reis.' 'Oké. Tot ziens dan maar.'
Ik hoorde hem grinniken, het hele eind terug naar het pad. Toen werd het overstemd door de wind. De volgende paar uur besteedde ik aan het verkennen van de omgeving. Ik trok rond in de heuvels en daalde af naar de trillende velden. Ik liep langs de kust en trok door het achterste deel van het normaal uitziende gebied. Ik stak het smalle, uitstekende stuk van het ijsveld over. Hierbij bleef ik zo ver mogelijk van het Bastion af. Ik wou de omgeving goed in mijn geheugen opnemen zodat ik mijn weg terug door Schaduw gemakkelijker kon vinden dan via de moeilijke weg over een drempel. Ik zag tijdens mijn tocht verschillende groepen wilde honden, maar ze hadden meer belangstelling voor de lijken die er na de strijd lagen, dan voor alles wat bewoog. Er stonden op iedere topografische afscheiding grensstenen met eigenaardige inscripties en ik vroeg me af of ze steunpunten waren voor de makers van kaarten of iets anders. Tenslotte verplaatste ik er met moeite een van het gloeiende land over een afstand van een meter of vijf naar een gebied met ijs en sneeuw. Bijna onmiddellijk werd ik tegen de grond gesmeten door een krachtige aardschok. Ik was echter in staat om tijdig van de rand van een kloof en de spuitende geisers weg te klauteren. Het warme gebied eiste in minder dan een half uur de kleine strook van het koude land op. Gelukkig kon ik me snel verwijderen van alle verdere beroering en ik bekeek op afstand het resultaat van deze verschijnselen. Maar er was meer.
Ik dook ineen tussen de keien toen ik de voet van de heuvel had bereikt waar ik was begonnen met de oversteek van het vulkanische gebied. Daar rustte ik even uit en keek om me heen, terwijl dat kleine stukje land de oude vorm weer aannam en de wind rook en stoom over het gebied verspreidde. Rotsblokken wipten omhoog en rolden weg; donkere aasvogels zochten een andere weg om enige thermiekbellen te ontwijken die toch interessant moesten zijn. Toen zag ik een beweging die ik eerst had beschouwd als seismisch van oorsprong. De grenssteen die ik had verplaatst, kwam iets omhoog en rolde op zijn zij. Een ogenblik later werd hij echter nog hoger opgetild. Het leek bijna alsof hij een beetje boven de grond zweefde. Vervolgens dreef hij, met een constante snelheid in een rechte lijn, naar zijn oude plaats - zover ik kon beoordelen. En daar bleef hij liggen. Even later begon de beroering opnieuw en deze keer was het een schokkende beweging van de ijsvlakte, die met stoten terugkwam en het veroverde gebied weer opeiste. Ik riep mijn Logrus-gezichtsvermogen op en kon een donkere gloed rond de steen onderscheiden. Die stond in verband met een lange, rechte stroom van licht in dezelfde kleur. Hij werd verspreid vanuit een hoge toren aan de achterkant van het Bastion. Fascinerend. Ik had er heel wat voor over om een kijkje te nemen in dat gebouw.
Toen stak er uit het betwiste gebied een wervelstorm op, ontstaan uit een zuchtje, uitgroeiend tot een fluittoon, sterker wordend, grauw en slingerend om opeens in mijn richting te komen als de zwaaiende slurf van de een of andere vage, hemelhoge olifant. Ik draaide me om en klom omhoog, zigzaggend mijn weg zoekend tussen rotsblokken en om de hellingen van de heuvels heen. Dat ding volgde me alsof er een denkend wezen was dat zijn bewegingen leidde. En de wijze waarop het bij elkaar bleef terwijl het dat onregelmatige terrein overstak, wees op een onnatuurlijke eigenschap die in deze omgeving waarschijnlijk magisch zou zijn. Je hebt enige tijd nodig om een passende magische verdediging te bepalen en nog meer om die tot stand te brengen. Helaas had ik maar nauwelijks een minuut voorsprong op dat rotding en die marge werd ongetwijfeld kleiner. Toen ik de lange smalle kloof achter de volgende bocht ontdekte, die puntig was als een bliksemschicht, bleef ik een moment staan om in de diepte te turen en toen daalde ik af, met de aan flarden gescheurde kleren die tegen me aan sloegen en de door de wind geteisterde toren, een rommelende geest, achter me...
Het pad liep ver naar beneden en ik bleef het volgen, ondanks alle veranderingen van richting en alle bochten. Het gerommel ging over in gebulder en ik moest hoesten door de stofwolk die me overspoelde. Een hagelbui van grind overviel me. Toen liet ik me op de grond vallen, ongeveer drie meter beneden het landoppervlak, en bedekte mijn hoofd met de armen want ik dacht dat het ding op het punt stond recht over me heen te trekken.
Ik mompelde afweerformules terwijl ik daar lag, ondanks hun minuscuul effect op deze afstand tegen een dergelijke energieke geestverschijning.
Ik sprong niet overeind toen het stil werd. Het kon zijn dat de bestuurder van de tornado de begeleiding had gestaakt en de trechter in elkaar had laten zakken toen hij zag dat ik misschien buiten bereik was gekomen. Het kon ook zijn dat het oog van de storm binnenkort met de rest meekwam. Hoewel ik dus stil bleef liggen keek ik wel naar boven, omdat ik niet graag de gelegenheid mis om iets te leren. En daar was het gezicht - of liever het masker - dat in het centrum van de orkaan naar me keek. Het was uiteraard een projectie, meer dan levensgroot en niet helemaal wezenlijk. Het hoofd werd omhuld door een monnikskap; het masker was breed en kobaltblauw en het leek veel op de soort die wordt gedragen door doelverdedigers bij ijshockey; er waren twee verticale ademspleten waar vale rook uitkwam, iets te theatraal naar mijn smaak; wat lager een reeks willekeurige gaatjes, aangebracht om de indruk te wekken van een sardonische, asymmetrische mond. Ik hoorde er een vervormd lachend geluid uit komen.
'Overdrijf je niet een beetje?' vroeg ik, terwijl ik tot hurkzit kwam en de Logrus tussen ons plaatste. 'Voor een verkleedpartijtje is het best aardig, ja. Maar wij zijn volwassen, of niet soms? Een simpele cape en een masker waren waarschijnlijk voldoende geweest...' 'Je hebt mijn steen verplaatst,' zei het ding. 'Ik heb een zekere wetenschappelijke belangstelling voor zulke dingen,' probeerde ik, terwijl ik het me gemakkelijk maakte met de verlengingen. 'Niets om je druk over te maken. Ben jij het Jasra? Ik...'
Het gerommel begon weer, eerst zacht en dan weer toenemend.
'Ik doe je een voorstel,' zei ik. 'Jij beëindigt de storm en ik beloof geen grensstenen meer te verplaatsen.' Weer dat gelach terwijl de geluiden van de storm sterker werden. 'Te laat,' was het antwoord. 'Te laat voor jou. Tenzij je veel taaier bent dan je eruitziet.'
Ach wat! De overwinning is niet altijd voor de sterken en aardige jongens hebben de neiging te winnen omdat zij degenen zijn die hun memoires schrijven. Ik was met de Logrus-projecties aan het spelen geweest tegen het immateriële van het masker tot ik de aansluiting vond, de opening die naar de bron leidde. Ik stootte erdoor - iets in de orde van een elektrische ontlading - op wat er ook maar achter lag. Toen weerklonk een gil. Het masker zakte in elkaar, de orkaan ging liggen terwijl ik meteen overeind ging staan en weer begon te rennen. Wanneer datgene dat ik had geraakt zich herstelde wou ik niet op dezelfde plaats zijn, omdat die plek wel eens het onderwerp kon worden van een plotselinge instorting.
Ik had de keuze tussen me te isoleren in Schaduw of een nog snellere terugweg te zoeken. Wanneer een tovenaar me op de voet moest volgen terwijl ik begon weg te glippen naar Schaduw, kon hij meegaan. Daarom haalde ik mijn Troeven te voorschijn en schoof die van Random naar voren. Vervolgens nam ik de volgende bocht van het pad en daar had ik toch moeten stoppen, zag ik, omdat het zo smal werd dat ik er onmogelijk langs kon. Ik hield de kaart omhoog en probeerde met mijn geest contact te zoeken. Dat kwam bijna onmiddellijk tot stand. Maar zelfs terwijl de beelden zich consolideerden voelde ik een sonde. Ik was er zeker van dat het mijn wraakgodin met het blauwe masker was die me weer zocht.
Maar Random kwam duidelijk over, gezeten achter een drumstel, met de sticks in de hand. Hij legde ze neer en kwam overeind.
'Het zou tijd worden,' zei hij en hij stak zijn hand uit. Terwijl ik mijn hand uitstak voelde ik iets snel op me afkomen. Toen onze vingers elkaar raakten en ik naar voren stapte, spatte het om me heen als een reusachtige golf. Ik kwam aan in de muziekkamer in Amber. Random had zijn mond weer opengedaan om te spreken toen de waterval van bloemen over ons heen viel.
Terwijl hij de viooltjes van zijn frontje veegde keek hij me aan. 'Ik heb liever dat je het met woorden zegt,' merkte hij op.