4

Foto van de artiesten, bedoelingen kruisten elkaar, de temperatuur daalde...

Een zonnige middag en we wandelen na de lunch door een parkje, met lange stilten en eenlettergrepige antwoorden op plotselinge uitspraken, die aanduiden dat het niet helemaal goed zit aan het andere eind van de gespannen verbindingslijn. Dan, gezeten op een bank, tegenover bloembedden, zielen die de lichamen achterhalen, zoals de woorden de gedachten...

'Oké, Merle. Hoe is de stand?' vraagt ze.

'Ik weet niet over welke wedstrijd je het hebt, Julia.'

'Doe niet zo lollig. Ik wil alleen maar een eerlijk antwoord.'

'Wat is de vraag?'

'Die plaats, waar je me die nacht vanaf het strand heen hebt gebracht... Waar was dat?' 'Het was een soort droom.'

'Gelul!' Ze draait zich naar me toe om me aan te kijken en ik moet in die schitterende ogen kijken zonder dat mijn gelaatsuitdrukking iets verraadt.

'Ik ben er later nog verscheidene keren geweest en ik heb gezocht naar de weg die we namen. Er is geen grot. Er is niets! Wat is ermee gebeurd? Wat is er aan de hand?' 'Misschien is de vloed opgekomen en...' 'Merle! Je denkt toch niet dat ik gek ben? De wandeling, die we hebben gemaakt staat op geen enkele kaart. Niemand hier in de buurt heeft ooit van zulke plaatsen gehoord. Het was geografisch onmogelijk. De tijden van de dag en de seizoenen bleven wisselen. De enige verklaring is bovennatuurlijk of paranormaal - hoe je het maar wilt noemen. Wat is er gebeurd? Je bent me een antwoord schuldig en dat weet je. Wat is er gebeurd? Waar was je?'

Ik wend mijn blik af, langs mijn voeten, over de bloemen. 'Ik kan het niet zeggen.' 'Waarom niet?'

'Ik...' Wat kon ik zeggen? Het was niet alleen dat het haar visie op de realiteit zou verstoren, misschien teniet zou doen, wanneer ik haar over Schaduw vertelde. De kern van mijn probleem was het besef dat ik haar ook zou moeten vertellen hoe ik dat wist en dat betekende dat ik haar moest zeggen wie ik ben, waar ik vandaan kom, wat ik ben - en ik was er huiverig voor haar daarvan op de hoogte te brengen. Ik dacht dat het onze relatie net zo zeker zou beëindigen als wanneer ik haar niets vertelde en als er dan toch een eind aan moest komen had ik liever dat we uit elkaar gingen zonder dat ze het wist. Later, veel later, zou ik inzien dat het een rationalisatie was; mijn werkelijke reden om haar de antwoorden die ze wilde hebben niet te geven, was dat ik haar nog niet vertrouwde, en niemand anders behalve mezelf. Had ik haar langer en beter gekend - over een jaar misschien - dan had ik haar misschien geantwoord. Ik weet het niet. We hebben het woord 'liefde' nooit gebruikt, hoewel ze er af en toe aan moet hebben gedacht, net als ik. Ik veronderstel dat ik niet genoeg van haar hield om haar te vertrouwen, en toen was het te laat. 'Ik kan het je niet vertellen' waren dus mijn laatste woorden geweest. 'Jij hebt een macht die je niet wilt delen.' 'Noem het dan maar zo.'

'Ik zou alles doen wat je zegt, alles beloven wat je wilt.' 'Er is een reden voor, Julia.'

Ze gaat staan, met de handen in de zij. 'En zelfs dié wil je niet delen.' Ik schud het hoofd.

'Het moet een eenzame wereld zijn waar je in leeft, magiër, als zelfs degenen die van je houden erbuiten moeten blijven.'

Op dat moment lijkt het alsof ze gewoon haar laatste truc probeert om een antwoord uit me te krijgen. Mijn besluit neemt een nog vastere vorm aan. 'Dat heb ik niet gezegd.'

'Dat hoeft ook niet. Ik maak het op uit je zwijgen. Als je ook de weg naar de Hel weet, waarom ga je daar dan niet heen?

Vaarwel!'

'Julia. Kom...'

Ze wil me niet meer horen.

Het leven gaat door, met bloemen...

Ik werd wakker. Het was avond. De herfstwind tegen mijn raam. Dromen. Bloed van het leven, zonder het lichaam... kolkend...

Ik zwaaide mijn voeten uit bed en ging zitten terwijl ik over mijn ogen en slapen wreef. Toen ik Random mijn verhaal had verteld was het nog zonnig en hij had me weggestuurd om een middagdutje te doen. Ik had nog last van het tijdverschil met Schaduw en voelde me nu volledig aangepast, hoewel ik niet precies wist hoe laat het was. Ik rekte me uit, stond op, waste me en trok andere kleren aan. Ik wist dat ik niet meer zou kunnen slapen, bovendien had ik honger. Ik nam een warme cape mee toen ik mijn kamer verliet. Ik ging er liever uit dan de provisiekast te plunderen. Ik had zin in een wandeling en ik was - naar ik aannam - in geen jaren buiten het paleis en de stad in geweest.

Ik ging de trap af, liep vervolgens door een paar vertrekken en een grote hal, die aan het eind in verbinding stond met een gang die ik vanaf de trap helemaal had kunnen volgen als ik had gewild, maar dan had ik een paar wandtapijten gemist die ik wou begroeten: een idyllisch landelijk tafereel, met een vrijend paartje na een picknick; en een jachttafereel met honden en mannen die op een prachtig hert jagen en het dier lijkt nog een kans te hebben om te ontkomen wanneer het een reusachtige sprong durft te wagen... Ik liep door, via de gang naar een achterdeur. Daar stond de wacht, Jordy, die zich leek te vervelen en zich plotseling inspande om oplettend te schijnen toen hij me hoorde aankomen. Ik bleef even bij hem staan voor een praatje en hoorde dat hij dienst moest doen tot middernacht, wat nog bijna twee uur duurde.

'Ik wil de stad in,' zei ik. 'Waar kan ik zo laat nog goed eten?'

'Wat vindt u lekker?' 'Vis,' koos ik.

'Tja, Fiddler Green - even over de helft van de Main Concourse - heeft heel goede visgerechten. Dat is een zeer luxe gelegenheid...'

Ik schudde het hoofd. 'Ik zoek geen luxe zaak,' zei ik. 'Bij Net moet het ook nog altijd goed zijn - op de hoek van de Smiths en de Ironmongers Street. Die is niet zo luxe.' 'Maar jij zou er zelf niet heen gaan?'

'Vroeger wel,' antwoordde hij. 'Maar sinds kort hebben een stel edelen en grote zakenlui het ontdekt. Ik zou me er nu niet meer zo op mijn gemak voelen. Het is een beetje exclusief geworden.' 'Verdomme! Ik zoek geen conversatie of sfeer. Ik wil gewoon lekkere verse vis. Waar zou jij dan heen gaan?' 'Nou, dat is een heel eind weg. Maar als u doorloopt naar de haven, achter de baai, iets naar het westen... Maar misschien kunt u het beter niet doen. Het is al laat en in het donker is het niet de veiligste buurt.' 'Is het soms Death Alley?'

'Zo noemen ze het soms inderdaad, meneer, omdat daar 's morgens weleens lijken worden gevonden. Misschien kunt u beter naar Net gaan, aangezien u alleen bent.' 'Gérard heeft me overdag weleens meegenomen door die wijk. Ik denk dat ik het wel kan vinden. Hoe heet die zaak?' 'Eh, Bloody Bill.'

'Bedankt. Ik zal Bill de groeten van je doen.' Hij schudde het hoofd. 'Dat kan niet. Het is een nieuwe naam, zoals gebruikelijk na zijn overlijden. Zijn neef Andy heeft de zaak nu.'

'O. Hoe was de naam voor die tijd?' 'Bloody Sam,' zei hij.

Ach, wat deed het ertoe? Ik wenste hem goedenavond en begon aan mijn wandeling. Ik nam het pad naar de korte trap, de helling af, die naar het wandelpad door een tuin leidde naar een zijpoort waar een andere schildwacht me uitliet. Het was een koele avond en de geuren van de herfst stegen op en maakten de wereld om me heen klein. Ik zoog ze op in mijn longen en ademde ze weer uit terwijl ik in de richting van de Main Concourse liep. De zwakke, bijna vergeten, traag klossende geluiden van hoeven op de straatkeien kwamen op me af als iets uit een droom of een herinnering. Het was een avond zonder maan, maar vol sterren en langs de promenade beneden me stonden bollen op hoge palen, gevuld met een fosforescerende vloeistof waar bergmotten met lange staarten op af schoten.

Toen ik de brede hoofdstraat bereikte begon ik langzamer te lopen. Er rolden een paar gesloten rijtuigen voorbij terwijl ik de weg volgde. Een oude man, die een kleine groene draak aan een ketting uitliet, tikte aan zijn hoed toen ik voorbijkwam en zei: 'Goedenavond.' Hij had gezien uit welke richting ik kwam hoewel ik zeker wist dat hij me niet herkende. Ik ben niet zo bekend in de stad. Na enige tijd voelde ik me wat meer ontspannen en werd mijn pas veerkrachtiger. Random was niet zo boos geweest als ik had verwacht. Omdat Spookwiel geen moeilijkheden had veroorzaakt had hij me niet opgedragen er onmiddellijk weer achteraan te gaan en te proberen het uit te schakelen. Hij had me alleen gezegd erover na te denken en dan met een voorstel te komen over de beste gedragslijn die we konden volgen. Flora had eerder contact met hem opgenomen en hem verteld wie Luke was - hetgeen hem zo te zien enigszins had gerustgesteld nu hij de identiteit van de vijand kende. Hoewel ik het hem had gevraagd wou hij me niet vertellen welke plannen hij had om hem aan te pakken. Maar hij zinspeelde wel op een bericht dat hij onlangs van een agent in Kashfa had ontvangen, om bepaalde, niet nader omschreven informatie te krijgen. Wat hem eigenlijk het meest leek te hinderen was de mogelijkheid dat de vogelvrij verklaarde Dalt nog tot de levenden moest worden gerekend. 'Nog iets over die man...' begon Random. 'Wat?' had ik gevraagd.

'Ten eerste heb ik gezien dat Benedict hem doorboorde. Over het algemeen is dat voldoende om een eind aan iemands carrière te maken.'

'Het is een taaie smeerlap,' zei ik. 'Of hij heeft verdomd veel geluk. Of beide.'

'Als het dezelfde man is, is hij de zoon van de Desacratrix. Heb je wel eens van haar gehoord?'

'Deela,' zei ik. 'Heette ze niet zo? Een soort religieuze dweepster? Strijdlustig?'

Random knikte. 'Ze heeft veel moeilijkheden veroorzaakt rond de periferie van de Gouden Cirkel - vooral in de buurt van Begma. Ben je daar ooit geweest?' 'Nee.'

'Nou, Begma ligt op de cirkel het dichtst bij Kashfa, wat je verhaal bijzonder interessant maakt. Ze heeft veel invallen gedaan in Begma en ze konden haar alleen niet de baas. Tenslotte hebben ze ons herinnerd aan het verdrag dat we met bijna alle koninkrijken in de Cirkel hebben, om elkaar te beschermen - en Pa besloot er persoonlijk op af te gaan en haar een lesje te leren. Ze had wat te veel Eenhoorn-heiligdommen tegen zich in het harnas gejaagd. Hij nam een legertje mee, versloeg haar troepen, heeft haar gevangengenomen en een stelletje van haar mannen opgehangen. Maar ze is ontsnapt en een paar jaar later, toen men haar nog lang niet was vergeten, kwam ze terug met een nieuw leger en begon dezelfde ellende weer van voren af aan. Begma ging weer tekeer, maar Pa had het druk. Hij stuurde Bleys erheen met een groter leger. Er vonden een paar onbesliste schermutselingen plaats - het waren rovers, geen normale soldaten - maar Bleys heeft ze uiteindelijk in het nauw gedreven en vernietigd. Ze is die dag omgekomen, aan het hoofd van haar troepen.' 'En Dalt is haar zoon?'

'Dat wordt verteld, en het schijnt wel te kloppen omdat hij een hele tijd alles heeft gedaan wat in zijn vermogen lag om ons dwars te zitten. Hij zinde op wraak, enkel en alleen om de dood van zijn moeder. Uiteindelijk heeft hij een vrij indrukwekkende strijdmacht samengesteld en geprobeerd Amber binnen te vallen. Hij is veel verder gekomen dan je zou verwachten, tot aan Kolvir toe. Maar Benedict wachtte hem op, met zijn favoriete regiment achter zich. Benedict heeft ze in de pan gehakt en het leek er werkelijk op dat hij Dalt dodelijk verwond had. Een paar van zijn mannen konden hem van het slagveld wegdragen dus hebben we het lijk nooit gezien. Maar wie kon dat wat schelen, verdomme?' 'En jij denkt dat hij weleens dezelfde kon zijn die bevriend was met Luke, toen hij nog een jongen was - en later?' 'Wel, de leeftijd klopt ongeveer en hij schijnt uit dat zelfde gebied afkomstig te zijn. Ik sluit het niet uit.' Ik slenterde peinzend verder. Volgens de kluizenaar had Jasra de man niet echt gemogen, dus wat was zijn aandeel nu in de gebeurtenissen? Te veel onbekende factoren, besloot ik, Om dat op te lossen was meer kennis nodig dan logisch denken. Laat dus maar, en ga lekker eten... Ik volgde de promenade verder. Bijna aan het eind hoorde ik gelach en zag hoe een paar stevige drinkers nog wat tafels bezet hielden op een terras. Een van hen was Droppa, maar hij merkte me niet op en ik liep door. Ik was niet in de stemming. Ik ging Weavers Street in die me naar het punt zou brengen waar West Vine eindigt en uitkomt in de havenwijk. Een grote, gemaskerde dame in een zilverkleurige cape kwam snel aanlopen en stapte in een wachtend rijtuig. Ze keek nog een keer om en glimlachte onder haar domino. Ik wist zeker dat ik haar niet kende en realiseerde me dat het me speet. Het was een lieve glimlach. Toen bracht een windvlaag me de rook van iemands open haard en ze voerde ritselend wat dode bladeren mee. Ik vroeg me af waar mijn vader was.

Verder de straat uit en links West Vine in... Het was hier smaller dan op de promenade, maar toch nog breed; een grotere afstand tussen de lampen, maar nog voldoende verlichting voor nachtelijke passanten. Er klosten langzaam een paar ruiters voorbij die een liedje zongen dat ik niet herkende. Even later vloog er iets groots en donkers over me heen dat neerstreek op een dak aan de overkant van de straat. Er kwamen een paar krassende geluiden van die kant en toen werd het stil. Ik volgde een bocht naar rechts, toen naar links en kwam terecht in wat ik kende als een lange reeks kronkelende straatjes. Mijn pad werd geleidelijk steiler. Even later voelde ik ergens een briesje uit de haven, dat me die avond de eerste geuren uit zee bracht. Nog even - twee bochten, denk ik - en ik had uitzicht op de zee zelf, ver beneden me: dansende lichten op een schuimende, deinende vlakte, diep zwart en ingesloten door de gebogen lijn van lichte stippen, Harbor Street. In het oosten was de hemel enigszins gesluierd. Aan de rand van de wereld verscheen een spoortje horizon. Ik meende een paar minuten later een glimp te zien van het zwakke licht van Cobra en bij een volgende bocht in de weg was ik het weer kwijt. Rechts van mij sloeg een plas licht als uitgestroomde melk over de straat. Hij tekende een spookachtig rasterwerk van kinderkopjes op het eind, onderaan de heuvel; de gestippelde paal erboven kon reclame maken voor een kapperszaak voor geesten; de gebarsten bol erbovenop toonde nog een zwakke fosforescentie, als een doodskop op een stok, die me deed denken aan een spel dat we vroeger als kinderen in de Hoven speelden. Een paar voetafdrukken waar het licht op viel, verwijderden zich, de heuvel af, vaag, vager, weg. Ik liep door en in de verte hoorde ik het gekrijs van zeevogels. De herfstgeuren werden verdrongen door die van de oceaan. Het gesluierde licht achter mijn linkerschouder steeg boven het water uit en dreef voort over het gerimpelde oppervlak van de zee. Weldra...

Mijn eetlust nam toe onder het lopen. Voor me uit zag ik nog een wandelaar, in donkere cape, aan de andere kant van de straat. De randen van zijn laarzen glansden lichtjes. Ik dacht aan de vis die ik nu gauw zou gaan eten en ik haastte me waarbij ik die ander inhaalde en passeerde. Een kat die in een deuropening zat, onderbrak even het likken van haar gat om me te zien passeren, terwijl ze haar achterpoot omhoog hield. Er kwam weer een ruiter voorbij. Deze ging de heuvel op. Ik ving flarden op van een ruzie tussen een man en een vrouw in een bovenwoning in een van de donkere gebouwen. Nog een bocht en toen zag ik een stuk van de opkomende maan, als een indrukwekkend dier dat boven water komt en druppels afschudt uit stralende grotten onder water...

Tien minuten later had ik de havenwijk bereikt en mijn weg gevonden naar Harbor Road. Het spaarzame licht van een enkele lichtbol werd aangevuld door licht uit etalages, een aantal emmers met brandend pek en het licht van de maan die nu was opgekomen. De geuren van zout en aangespoeld zeewier waren hier sterker en er lag meer troep op de weg. De voorbijgangers waren kleuriger gekleed en maakten meer lawaai dan die op de promenade, Droppa niet meegerekend. Ik zocht mijn weg naar de andere kant van de baai, waar het geluid van de zee sterker werd - de aanstormende, zwellende golven die vervolgens te pletter sloegen en uit elkaar spatten achter de golfbrekers; de geleidelijke daling en het klotsend terugtrekken dichterbij; het gekraak van de schepen, het geratel van kettingen, het bonzen van een kleiner vaartuig tegen een strekdam of een meerpaal. Ik vroeg me af waar mijn oude zeilboot, de Starburst, nu zou zijn. Ik volgde de bocht in de weg naar de westelijke havenoever. Een paar ratten achtervolgden een zwarte kat over mijn pad toen ik even ronddwaalde en bij verschillende zijstraten bleef staan om de juiste te vinden. De geur van braaksel en menselijke uitwerpselen mengde zich hier met andere geuren en ik hoorde het geschreeuw, het kabaal en de klappen van een vechtpartij, ergens dichtbij en dat gaf me de overtuiging dat ik in de juiste buurt was. Ergens, in de verte, rinkelde de bel van een boei en van nabij hoorde ik een bijna verveeld klinkende aaneenschakeling van vloeken van een paar zeelui die de volgende hoek rechts namen. Ze liepen waggelend en wankelend langs me heen terwijl ze grinnikten en even later begonnen te zingen en langzaam verdwenen. Ik liep door en keek naar het bordje op de hoek. 'Seabreeze Lane' stond erop.

Daar was het, het straatgedeelte dat gewoonlijk Death Alley werd genoemd. Daar ging ik in. Het was gewoon een straat als alle andere. De eerste vijftig passen zag ik geen lijken en ook geen in elkaar gezakte dronkaards, hoewel een man in een deuropening me een dolk probeerde te verkopen en een stereotiep personage, met snor, aanbood een jong en stevig meisje voor me te regelen. Ik wees beide van de hand en hoorde van de laatste dat ik niet zover van Bloody Bill was.

Ik wandelde verder. Toen ik af en toe achterom keek zag ik drie figuren in donkere capes die me, naar ik veronderstelde, wel eens konden volgen. Ik had ze ook al op Harbor Road gezien. Het kon ook niet zo zijn. Omdat ik niet bijzonder paranoïde was overwoog ik dat het gewoon mensen konden zijn die ergens heen gingen en ik besloot er geen aandacht aan te besteden. Er gebeurde niets. Ze bemoeiden zich met niemand en toen ik tenslotte Bloody Bill had gevonden en naar binnen ging, liepen ze voorbij, staken de straat over en gingen een kleine bistro in, iets verderop. Ik draaide me om en bekeek de zaak. De bar was rechts, de tafels stonden links van mij en op de vloer zag ik verdachte vlekken. Op een bord aan de muur stond dat ik mijn bestelling aan de bar kon doen. De vangst van de dag stond er met krijt onder geschreven.

Dus liep ik erheen en wachtte, terwijl ik vluchtige blikken opving, tot een zwaargebouwde man, met grijze en verbazend ruige wenkbrauwen, naar me toe kwam en vroeg wat ik wilde hebben. Ik bestelde zeeforel en wees op een lege tafel achterin. Hij knikte, riep mijn bestelling door een gat in de muur en vroeg vervolgens of ik er een fles Bayle's Piss bij wilde. Dat wou ik wel. Hij pakte er een, met een glas, maakte hem open en gaf hem aan mij. Ik betaalde daar, liep naar de tafel die ik had gekozen en ging met mijn rug naar de muur zitten.

Overal flakkerden olievlammen in vuile lampenglazen in houders. Drie mannen - twee jonge en een van middelbare leeftijd - zaten te kaarten aan de tafel in de hoek vooraan en gaven een fles aan elkaar door. Aan de tafel links van mij zat een oudere man alleen te eten. Hij had een litteken boven en onder zijn linkeroog dat er akelig uitzag en er stak een lang, vervaarlijk lemmet ongeveer vijftien centimeter uit de schede die op de stoel rechts van hem lag. Hij zat ook met zijn rug naar de muur. Aan een andere tafel zaten een paar mannen met muziekinstrumenten. Ik vermoedde dat ze even rustten tussen twee nummers. Ik schonk wat van de gele wijn in mijn glas en nam een slokje: een aparte smaak die ik me herinnerde van jaren geleden. Prima om snel te drinken. Baron Bayle was eigenaar van een aantal wijngaarden, zo'n vijftig kilometer naar het oosten. Hij was de officiële wijnleverancier voor het Hof en zijn rode wijnen waren over het algemeen uitstekend. Maar met de witte had hij minder succes en hij dumpte vaak veel van het tweederangs spul op de plaatselijke markt. Zijn etiket zat erop, een afbeelding van een hond - hij hield van honden - zodat het soms Dog Piss werd genoemd en soms Bayle's Piss. Het hing ervan af met wie je praatte. Liefhebbers van honden maken soms bezwaar tegen de eerste benaming.

Tegen de tijd dat mijn eten kwam merkte ik op dat twee jonge mannen aan de bar opvallend vaak naar me keken en een paar woorden wisselden die ik niet kon verstaan, terwijl ze veel lachten en glimlachten. Ik negeerde ze en richtte mijn aandacht op de maaltijd. Even later zei de man met het litteken aan de tafel naast mij, zachtjes zonder me aan te kijken of in mijn richting te buigen, terwijl hij zijn lippen nauwelijks bewoog: 'Gratis advies. Ik denk dat die twee kerels aan de bar hebben gezien dat je geen zwaard bij je hebt en dat ze jou hebben gekozen om in moeilijkheden te brengen.' 'Bedankt,' zei ik.

Nou, ik was niet overdreven bezorgd over mijn vermogen om ze aan te pakken, maar als ik mocht kiezen zou ik de gelegenheid liever volledig voorbij laten gaan. Als daar alleen een zichtbaar lemmet voor nodig was dan was er een eenvoudige remedie voor.

Een ogenblik van meditatie en de Logrus danste voor me. Kort daarna reikte ik er doorheen, op zoek naar het juiste wapen - niet te lang en ook niet te zwaar, goed uitgebalanceerd en een gemakkelijke greep - met een brede donkere riem en schede. Het kostte me bijna drie minuten, voor een deel omdat ik me er te druk om maakte, denk ik - maar verdomme, als het dan moest wou ik wel iets goeds hebben - en gedeeltelijk omdat het moeilijker is om via Schaduw in de buurt van Amber te komen dan op bijna iedere andere plaats.

Toen ik het in handen kreeg zuchtte ik en wiste het zweet van mijn voorhoofd. Vervolgens haalde ik het langzaam onder de tafel vandaan, met riem en al, trok het ongeveer vijftien centimeter uit de schede, om een goed voorbeeld te volgen, en legde het op de stoel rechts van mij. De twee kerels aan de bar zagen wat er gebeurde en nu was ik het die naar ze grijnsde. Ze overlegden snel en deze keer lachten ze niet. Ik schonk me nog een glas wijn in en dronk het in een teug leeg. Toen begon ik weer aan mijn vis, waar Jordy niets te veel over had verteld. Het eten was hier erg goed. 'Dat is een leuk kunstje,' zei de man aan de volgende tafel. 'Zeker niet gemakkelijk te leren?' 'Nee.'

'Spreekt vanzelf. Dat is met de meeste goede dingen zo, anders zou iedereen het doen. Maar ze kunnen je toch nog achterna komen omdat je alleen bent. Het hangt ervan af hoeveel ze drinken en hoe roekeloos ze worden. Zit je erover in?' 'Nee.'

'Dat dacht ik ook niet. Maar ze pakken wel iemand vanavond.'

'Hoe weet je dat?'

Hij keek me voor de eerste keer aan, met een smerige grijns. 'Ze zijn generisch, als opgewonden speelgoed. Tot ziens.' Hij wierp een munt op de tafel, ging staan, gespte zijn riem om, pakte een donkere hoed met veren en stapte in de richting van de deur. 'Wees voorzichtig.' Ik knikte. 'Goedenavond.'

Terwijl hij de zaak verliet begonnen de twee kerels weer te fluisteren. Deze keer keken ze meer naar hem dan naar mij. Toen ze tot een besluit waren gekomen stonden ze op en gingen snel weg. Ik kwam een ogenblik in de verleiding ze te volgen, maar er was iets dat me tegenhield. Even later hoorde ik geluiden van een handgemeen van de straat komen. Niet zo lang daarna verscheen er een figuur in de deuropening. Hij wankelde even en viel toen voorover. Het was een van de twee drinkers. Zijn keel was doorgesneden. Andy schudde het hoofd en stuurde zijn kelner weg om de plaatselijke politie in te lichten. Toen pakte hij het lijk bij de hielen vast en sleepte het naar buiten om de stroom klanten niet te hinderen.

Later, toen ik nog meer vis bestelde, vroeg ik Andy naar het voorval. Hij glimlachte grimmig.

'Het is niet aan te bevelen om een afgezant van de Kroon lastig te vallen,' zei hij. 'Die zijn geneigd ze hard aan te pakken.'

'Werkt die vent die naast me zat voor Random?'

Hij keek me strak aan, toen knikte hij. 'Oude John heeft ook voor Oberon gewerkt. Altijd wanneer hij overkomt eet hij hier.'

'Wat voor opdracht zou hij hebben gehad?'

Hij haalde de schouders op. 'Wie weet? Maar hij heeft me met Kashfaans geld betaald en ik weet dat hij niet uit Kashfa komt.'

Ik dacht erover na terwijl ik met mijn tweede schotel bezig was. Wat het ook was dat Random nodig had uit Kashfa, het was nu ongetwijfeld onderweg naar het kasteel, tenzij het natuurlijk niet beschikbaar was. Het moest bijna wel te maken hebben met Luke en Jasra. Ik vroeg me af wat het was en wat voor nut het kon hebben.

Ik zat nog een hele tijd na te denken; het was er veel minder lawaaiig dan het bijna een uur lang was geweest, zelfs toen de muzikanten weer begonnen te spelen. Hadden die kerels steeds naar John gekeken, terwijl we beiden ten onrechte dachten dat hun blikken voor mij waren bestemd? Of hadden ze gewoon besloten de eerste te volgen die alleen wegging? Ik realiseerde me dat ik met deze overwegingen weer net zo begon te denken als de inwoners van Amber - overal intriges zoekend - en ik was nog niet zo lang terug. Het zat in de lucht, dacht ik. Het was ongetwijfeld een goede zaak dat mijn gedachten weer eens in die richting gingen omdat ik al bij zoveel betrokken was, het leek me een investering in zelfbehoud.

Ik dronk mijn glas wijn leeg en liet de fles op tafel achter met nog een paar glazen erin. Het leek me opeens beter mijn zintuigen niet verder te benevelen, alles welbeschouwd. Ik ging staan en gespte mijn riem om.

Andy knikte toen ik langs de bar liep. 'Als je toevallig iemand van het paleis tegenkomt,' zei hij zachtjes, 'zou je kunnen zeggen dat ik niet wist wat er ging gebeuren.' 'Kende je ze?'

'Ja. Zeelui. Hun schip is een paar dagen geleden binnengelopen. Ze hebben hier al eerder moeilijkheden gehad. Ze jagen hun gage er snel doorheen en proberen dan op een snelle manier weer wat te krijgen.'

'Denk je dat het professionals waren — wat het uit de weg ruimen van mensen betreft?'

'Vanwege Johns werk, bedoel je? Nee. Ze werden net een keer te vaak gepakt, voornamelijk door hun stommiteit. Vroeg of laat moesten ze iemand tegen het lijf lopen die wist wat hij deed en dan loopt het zo af. Ik ken niemand die hen voor iets serieus zou inhuren.' 'O, heeft hij de andere ook te pakken genomen?' 'Ja. Een eindje verder de straat in. Je zou dus kunnen zeggen dat ze gewoon toevallig op de verkeerde tijd op de verkeerde plaats waren.'

Ik keek hem aan en hij knipoogde.

'Ik heb je hier een paar jaar geleden gezien met Gérard. Ik zorg ervoor dat ik nooit een gezicht vergeet dat de moeite waard kan zijn om te onthouden.' Ik knikte. 'Bedankt. Het eten was prima.' Het was buiten koeler geworden. De maan stond hoger en de zee maakte meer lawaai. In mijn directe omgeving was de straat verlaten. Uit een van de gelegenheden in de richting van Harbor Street klonk luide muziek en gelach. Terwijl ik erlangs liep wierp ik een blik naar binnen en zag hoe een verveeld kijkende vrouw op een toneeltje verscheen om bij zichzelf een gynaecologisch onderzoek te verrichten. Ik hoorde ergens in de buurt het geluid van brekend glas. Er kwam een dronken kerel waggelend in mijn richting, tussen twee gebouwen vandaan. Hij hield een hand uitgestrekt. Ik liep door. De wind zuchtte tussen de masten in de haven en ik merkte dat ik wilde dat Luke bij me was - zoals vroeger, voordat alles zo gecompliceerd werd - iemand van mijn eigen leeftijd en instelling, om mee te praten. Al mijn verwanten hier hadden voor ons te veel eeuwen van cynisme of wijsheid achter zich om de dingen ongeveer te zien en aan te voelen zoals wij.

Tien stappen verder klopte Frakir heftig op mijn pols. Omdat er op dat moment niemand in de nabijheid was trok ik mijn nieuwe zwaard niet. Ik liet me op de grond vallen en rolde vervolgens naar de schaduwen rechts. Tegelijkertijd hoorde ik een inslag uit de richting van het gebouw aan de overkant van de straat. De eerste blik die ik in die richting kon werpen viel op een pijl die uit een muur stak en me op de juiste hoogte en plaats zou hebben geraakt als ik niet was weggedoken. De stand van de pijl gaf ook aan dat ik me precies in de richting had laten vallen waar hij vandaan was gekomen.

Ik kwam voldoende overeind om mijn zwaard te kunnen trekken en keek naar rechts. Er stonden geen ramen of deuren open in het aangrenzende, donkere gebouw. De voorgevel was slechts een meter of twee bij me vandaan. Maar er was aan beide kanten ruimte tussen de gebouwen en ik stelde wiskundig vast dat de pijl uit de open ruimte voor me was gekomen.

Ik rolde me weer om en zorgde dat ik naast de lage, overdekte galerij kwam te liggen die over de hele breedte van het gebouw liep. Ik haastte me erheen voor ik helemaal rechtop ging staan. Ik bleef dicht bij de muur en terwijl ik me voortbewoog vervloekte ik het trage tempo dat de stilte vereiste. Ik was bijna dicht genoeg bij de open ruimte om iedere boogschutter die naar voren stapte te kunnen overmeesteren voor hij weer een pijl kon afschieten. Maar de mogelijkheid van een omtrekkende beweging en een verrassingsschot van achteren ging door me heen. Ik drukte me tegen de muur met het zwaard uitgestoken en ik keek snel achterom terwijl ik me verplaatste. Frakir kronkelde zich in mijn linkerhand en hing klaar.

Wanneer ik de hoek bereikte en er niemand voor de dag kwam wist ik niet precies wat ik verder zou doen. De situatie leek een magische aanval te eisen. Maar in situaties van leven of dood kan men zelden de aandacht missen die daarvoor nodig is, tenzij de betovering al was uitgesproken - en in dit geval was ik nalatig geweest. Ik bleef staan en beheerste mijn ademhaling. Ik luisterde...

Hij was voorzichtig, maar ik hoorde zwakke geluiden van bewegingen op het dak. Maar dat sloot niet uit dat er nog een ander of zelfs meer om de hoek waren. Ik had geen idee hoeveel personen bij deze hinderlaag betrokken waren, hoewel het me een beetje te geraffineerd leek voor een simpele beroving. In dat geval betwijfelde ik dat het er maar een zou zijn. En hun krachten konden op verschillende manieren verdeeld zijn. Ik bleef waar ik was en mijn geest werkte snel. Als de aanval kwam zouden ze hem gezamenlijk uitvoeren, daar was ik zeker van. Ik stelde me een boogschutter voor, om de hoek, met de pijl onder controle, wachtend op een teken. Degene op het dak zou hoogstwaarschijnlijk een zwaard hebben. Ik vermoedde dat er nog een paar met zwaarden waren...

Ik legde alle vragen naast me neer, zoals wie er achter me aan konden zitten en hoe ze me hier hadden gevonden - als ze mij inderdaad zochten. Zulke overwegingen maakten in dit geval niet veel verschil. Als deze onderneming slaagde, zou ik net zo goed dood zijn wanneer het willekeurige schurken betrof die het op mijn portemonnee gemunt hadden als wanneer het huurmoordenaars waren. Weer een geluid van boven. Er was iemand vlak boven me. Er kon nu ieder moment...

Met een schuifelend geluid en een enorme schreeuw sprong een man van de overkapping voor me op straat. Zijn schreeuw was blijkbaar ook het teken voor de boogschutter, want er kwam onmiddellijk beweging om de hoek van het gebouw, begeleid door het geluid van snelle voetstappen van de andere hoek achter me.

Nog voor zijn voeten de grond hadden geraakt had ik Frakir naar de man van het dak geworpen met de opdracht om te doden. En ik haastte me naar de boogschutter nog voor hij zelfs helemaal de hoek om was, zwaaiend met mijn zwaard. Mijn stoot ging door zijn boog, zijn arm en zijn onderbuik. Vlak achter hem stond een man met een getrokken zwaard en er kwam iemand langs de galerij aanrennen. Ik zette mijn linkervoet op de borstkas van de ineenzakkende boogschutter en duwde hem achterover tegen de man die achter hem stond. Ik maakte gebruik van het moment dat hij terugdeinsde, draaide me om terwijl ik in een brede afweermanoeuvre in het wilde weg met mijn zwaard zwaaide, wat ik onmiddellijk moest aanpassen om een doodsteek te keren van de man die door de galerij was gekomen. Terwijl ik een tegenstoot deed naar zijn borst en mijn aanval werd afgewend, werd ik me secundair bewust van de man die van de overkapping was gekomen en nu geknield op straat zat. Hij trok aan iets dat om zijn keel zat en dat duidde erop dat Frakir haar werk deed.

De man achter mij gaf me het gevoel dat mijn rug erg onbeschermd was. Ik moest snel iets doen anders had ik zijn zwaard binnen enkele seconden in mijn lichaam. Dus... Liever dan riposteren deed ik alsof ik struikelde, terwijl ik in feite mijn kracht vergrootte en positie koos. Hij deed een uitval en stak naar beneden. Ik sprong opzij en stootte toe, met een draaiende beweging van mijn lichaam. Als hij in staat zou zijn om zich aan te passen aan de hoek van die stoot zou ik het meteen voelen. Gevaarlijk, maar ik zag geen andere mogelijkheid.

Ook toen mijn zwaard zijn borst binnendrong wist ik niet of hij me had geraakt. Niet dat het er nu toe deed. Het was zo, of niet. Ik moest in beweging blijven tot ik ophield of werd tegengehouden.

Ik gebruikte mijn zwaard als een breekijzer en draaide hem terwijl ik mijn beweging naar links voortzette, met hem in het midden, in de hoop dat ik hem tussen die vierde man en mij kon plaatsen.

De manoeuvre had gedeeltelijk succes. Het was te laat om mijn vastgeprikte en doorbuigende tegenstander er volledig tussen te zetten, maar er was tenminste nog tijd om tussen hem en die ander een botsinkje te veroorzaken. Tijd genoeg, hoopte ik, terwijl de ander in zijwaartse richting struikelde omdat hij uit het portiek stapte. Alles wat ik nu moest doen was het zwaard loswrikken en dan zou het een tegen een zijn.

Ik gaf er een ruk aan...

Verdomme nog aan toe. Dat ding zat vast in het bot en wou niet vrijkomen. En de andere man was weer op de been gekomen. Ik bleef het lichaam draaien om het tussen ons in de houden terwijl ik met mijn linkerhand probeerde het zwaard van mijn overwonnen tegenstander uit zijn gebalde rechtervuist te krijgen.

Dat lukte ook niet, verdomme. Het zat vast in de greep van een dode, met de vingers als metalen kabels om het handvat. De man in de straat glimlachte vals terwijl hij zoekend naar een opening met zijn zwaard zwaaide. Op dat ogenblik ving ik een flits op van de ring met blauwe steen die hij droeg en dat was het antwoord op de vraag of ik het was die ze vanavond zochten.

Ik boog mijn knieën terwijl ik van houding veranderde en plaatste mijn handen laag op het lichaam van de dode. Situaties als deze komen voor mij soms op een videoband van het geheugen - volkomen zonder erbij na te denken, in een enorme massa korte beelden - tijdloos, alleen iets om aaneensluitend terug te zien wanneer de geest zich te goed doet aan een herhaling.

Van verschillende kanten in de straat klonk geschreeuw, van binnen en buiten. Ik hoorde mensen snel in mijn richting komen. Er lag overal bloed om me heen en ik herinner me dat ik oppaste om niet uit te glijden. Ik zag de boogschutter en zijn boog, beide kapot, op de grond, voorbij het eind van de galerij. De gewurgde zwaardvechter lag in elkaar gezakt op straat, rechts van de man die me nu bedreigde. Het lichaam dat ik in een bepaalde richting in positie bracht, was een dood gewicht geworden. Tot mijn opluchting zag ik dat er geen andere aanvallers waren opgedoken om zich aan te sluiten bij de laatste man die ik tegenover me had. En die man stapte opzij en maakte een schijnbeweging om zich voor te bereiden op een uitval. Oké. Tijd.

Ik duwde het lijk met al mijn kracht in de richting van mijn aanvaller en ik wachtte niet om het resultaat van mijn actie te zien. Het risico dat ik ging nemen stond me de tijd niet toe voor zo'n verzetje.

Ik dook de straat in en maakte een koprol langs de achterover liggende figuur die zijn zwaard had laten vallen toen hij probeerde zijn handen tegen Frakir te gebruiken. Tijdens mijn beweging hoorde ik het geluid van een botsing, gevolgd door een gegrom boven en achter me, aangevend dat ik tenminste gedeeltelijk mijn doel had bereikt toen ik de dode in de richting van de ander had geduwd. Het stond nog te bezien in hoeverre ik er profijt van zou hebben. Ik stak mijn rechterhand uit terwijl ik erlangs kwam, greep het handvat van het zwaard van de gevallene, kwam weer overeind en keek achterom in de richting waar ik vandaan was gekomen, terwijl ik het zwaard uitstak, mijn benen kruiste en achteruit sprong...

Nauwelijks op tijd. Hij bestookte me met een krachtige serie aanvallen en ik trok me snel terug, heftig parerend. Hij glimlachte nog, maar mijn eerste tegenstoot vertraagde zijn nadering en mijn tweede bracht hem tot staan. Ik nam mijn positie in en hield stand. Hij was sterk, maar ik zag wel dat ik sneller was. Er stonden nu mensen om ons heen naar ons te kijken. Ik hoorde een paar keer nutteloze adviezen roepen. Tot wie ze gericht waren kon ik niet zeggen. Het deed er ook niet toe. Hij bleef enkele momenten staan terwijl ik mijn aanval voortzette en begon toen te wijken. Ik wist dat ik hem kon pakken.

Maar ik wou hem levend hebben, wat de zaak enigszins bemoeilijkte. De ring met blauwe steen die voor mijn ogen flitste en terugweek, bewaarde een geheim in zich waar hij de oplossing voor had, en die wilde ik hebben. Daarom moest ik hem blijven bestoken om hem af te matten... Ik probeerde hem te laten draaien, telkens een stukje, zo onopvallend mogelijk. Ik hoopte hem te laten struikelen over de dode achter hem. Het lukte ook bijna. Toen zijn voet op de arm van de in elkaar gezakte man terechtkwam, bracht hij zijn gewicht naar voren om in balans te blijven. Op een van die momenten met inspiratie, waarbij men onmiddellijk moet handelen zonder nadenken, veranderde hij die beweging in een uitval toen hij zag dat mijn zwaard even daalde omdat ik me voorbereidde op de hevige aanval die ik zou doen wanneer hij struikelde. Een fout van mij om er zo op vooruit te lopen, denk ik. Hij sloeg met een krachtige zwaai kruiselings op mijn zwaard en liet zijn eigen zwaard ook zakken. Zo kwamen we min of meer ongewapend naast elkaar te staan omdat hij in dezelfde richting draaide als waarin ik keek en dat gaf hem de gelegenheid om zijn linkervuist met volle kracht op mijn linkernier te stoten. Onmiddellijk schoot zijn linkervoet uit om me beentje te lichten en het schokeffect van de vuistslag maakte me duidelijk dat het hem zou lukken. Het beste wat ik kon doen was met de linkerhand mijn cape vastpakken, hem ronddraaien en terugtrekken, waarbij onze zwaarden verward raakten toen we vielen, terwijl ik mijn best deed me zo te draaien dat ik op hem terecht zou komen. Dat lukte me niet. We kwamen naast elkaar te liggen, nog steeds met het gezicht naar elkaar toe en de stootplaat van een van de zwaarden - dat van mij, denk ik - stootte hard tussen mijn linkerribben. Mijn rechterhand lag klem onder me en mijn linker zat nog verward in de cape. Zijn linker was echter vrij en hij hield hem omhoog. Hij krabde me in het gezicht en ik beet hem in de hand, maar hij rukte zich los. Intussen was het me eindelijk gelukt mijn linkerhand vrij te krijgen en ik stompte hem in het gezicht. Hij draaide zijn hoofd weg, probeerde me een knietje te geven en raakte mijn heup. Toen stak hij gestrekte vingers in de richting van mijn ogen. Ik greep zijn pols en hield die vast. Onze beide rechterarmen zaten nog vast en onze gewichten schenen ongeveer gelijk te zijn. Dus alles wat ik kon doen was knijpen.

De botjes van zijn pols kraakten in mijn greep en voor het eerst schreeuwde hij het uit. Toen duwde ik hem gewoon van me af, kwam tot geknielde houding en ging staan terwijl ik hem omhoog hees. Het spel was uit. Ik had gewonnen. Opeens zakte hij tegen me aan. Even dacht ik dat het een laatste truc was en toen zag ik het zwaard dat uit zijn rug stak en de hand van de man met het barse gezicht, die had toegestoken, spande zich al weer om het eruit te trekken. 'Klootzak!' schreeuwde ik en ik liet mijn last vallen, stompte de vreemde in het gezicht zodat hij achterover sloeg terwijl zijn zwaard op de plaats bleef, 'ik had hem nodig!'

Ik pakte mijn vorige tegenstander vast en bracht hem in de gemakkelijkste houding die mogelijk was. 'Wie heeft je gestuurd?' vroeg ik hem. 'Hoe heb je me gevonden?'

Hij grijnsde zwak en er kwam bloed uit zijn mond. 'Geen weggevertjes hier,' zei hij. 'Vraag een ander maar,' en hij zakte voorover en ik kreeg bloed op mijn hemd. Ik trok de ring van zijn vinger en voegde hem toe aan mijn verzameling van die verdomde blauwe stenen. Toen ging ik staan en keek woest naar de man die hem had neergestoken. Twee anderen hielpen hem op de been. 'Waarom heb je dat in vredesnaam gedaan?' vroeg ik, terwijl ik naar hen toe liep.

'Ik heb je verdomme het leven gered,' gromde de man. 'Ach wat! Dat had je wel aan mij kunnen overlaten! Ik moest die vent levend hebben!'

Toen nam de figuur links van hem het woord en ik herkende de stem. Ze legde zacht haar hand op de arm die ik, zonder het te beseffen, had opgeheven om de man weer te treffen. 'Ik heb hem opdracht gegeven,' zei ze. 'Ik vreesde voor je leven en ik had niet begrepen dat je hem gevangen wou nemen.'

Ik staarde naar haar bleke, zelfverzekerde gezicht binnen de opgeslagen kap van de donkere cape. Het was Vinta Bayle, de vriendin van Caine, die ik het laatst had gezien op de begrafenis. Ze was ook de derde dochter van Baron Bayle aan wie Amber menige avond met veel drank te danken had. Ik realiseerde me dat ik enigszins trilde. Ik ademde diep en kreeg mezelf weer onder controle. 'Ik begrijp het,' zei ik tenslotte. 'Dank je.' 'Het spijt me,' zei ze.

Ik schudde mijn hoofd. 'Je kon het niet weten. Het is nu eenmaal gebeurd. Ik ben iedereen dankbaar die probeert me te helpen.'

'Ik kan je toch wel helpen,' zei ze. 'Dit keer heb ik het misschien verkeerd begrepen, maar ik geloof dat je nog steeds in gevaar verkeert. Laten we hier weggaan.' Ik knikte. 'Een ogenblik, alsjeblieft.'

Ik ging Frakir terughalen van de nek van de andere dode. Ze verdween vlug in mijn linkermouw. Het zwaard dat ik had gebruikt paste zo'n beetje in mijn schede dus duwde ik het op zijn plaats en trok de riem recht die naar achteren was geschoven.

'Laten we gaan,' zei ik.

We liepen met ons vieren terug in de richting van Harbor Street. Geïnteresseerde omstanders gingen snel opzij. Waarschijnlijk was er al iemand die de doden achter ons beroofde. De normen vervagen, het midden kan zich niet handhaven. Maar wat zou het, het hoort erbij.