Proloog

De Stalker zat door het raam van Seth's Deli naar buiten te kijken met een kop cafeïnevrije koffie in de hand en een opengeslagen New York Post voor zich op tafel. Hij had al afgerekend en twintig procent fooi gegeven. Ooit, lang geleden, had hij zelf in de bedie­ning gewerkt. In een heel andere omgeving, maar met net zulke smerige borden en glaswerk, achtergelaten door mensen die in nog niet helemaal lege koffiekopjes servetten hadden gepropt waarin ze hadden gespuugd of hun neus hadden gesnoten. Hij zat zo, dat hij de glazen deuren van het gebouw aan de overkant in de gaten kon houden. Dit was de ideale plaats om te wachten tot ze naar buiten zou komen. Het enige lastige was dat hij hier niet té vaak kon komen. Hij wilde niet dat iemand zich hem zou herinne­ren, ook al was het hoogst onwaarschijnlijk dat hij opgemerkt zou worden in de ochtenddrukte van heen en weer lopende serveersters en klanten, het gekletter van serviesgoed en het al roepen van de bestellingen. Het cliché wilde dat New Yorkers te veel met zichzelf bezig en te gehaast waren om veel, of ook maar enige, aandacht te besteden aan anderen.

De meeste mensen om hem heen waren echter alleen maar New Yorkers omdat ze hier tijdelijk, voor een paar weken, maanden of jaren, verbleven. Ze waren blank, bruin, zwart, of geel, en velen hadden een nauwelijks hoorbaar of nog zwaai accent uit een ander deel van het land of de wereld.

Hijzelf was wel in de stad geboren en er, op een eenmalig langdurig verblijf elders na, altijd blijven wonen. Zijn familie was al voor de Burgeroorlog overgekomen uit County Cork in Ierland. In die oor­log en in iedere oorlog daarna waren familieleden, onder wie zijn vader, gesneuveld.

Hij voelde zich thuis in de stad. Tenminste, tot degene die hij nu stalkte het leven had beëindigd van de laatste persoon op aarde van wie hij had gehouden.

De dubbele glazen deuren van het gebouw aan de overkant gingen open en daar kwam ze naar buiten, begeleid door een andere vrouw, met wie hij haar al eerder samen had gezien, en een man in een overhemd met das. De vrouwen droegen blauwe plastic koffers die wel wat op viskoffers leken. De man droeg niets, maar de Stalker wist dat hij in een holster aan zijn riem een pistool had. De Stalker stond op van zijn tafeltje, stak de krant onder zijn rech­terarm en liep naar de deur. Zodra hij even tijd had, zou hij alles noteren in het boekje dat in zijn zak zat. Hij had al acht van zulke boekjes vol aantekeningen; ze lagen op een keurig stapeltje op chro­nologische volgorde in zijn klerenkast. Het eerste dateerde van drie maanden geleden.

Toen hij de hitte buiten instapte en omhoog keek naar de zon, voelde hij even iets van voldoening. Het zou een warme, plakkerige dag worden. Dat betekende lang douchen en haren wassen, maar dat was iets voor later, veel later.

Hittegolven zoals deze, die op dit moment de stad teisterde, kostten elk jaar waarschijnlijk meer levens dan alle overstromingen, torna­do's en orkanen bij elkaar. De meeste slachtoffers vielen in de ste­den, waar zo veel meer vierkante meters aan hitte-absorberende zwarte daken en trottoirs waren dan met verkoelende vegetatie bedekte oppervlakken. Buiten de steden koelde het 's nachts ten­minste nog af. Daarbij kampten de inwoners van een stad als New York met extra gezondheidsrisico's doordat hun luchtwegen en bloedsomloop aan de er heersende luchtvervuiling werden blootge­steld.

De mensen waren prikkelbaar; net als in 1972, toen New York gebukt ging onder een hittegolf die twee weken had geduurd en 891 levens had geëist. De Stalker kon zich niet meer herinneren of hij er veel last van had gehad. Het echte afzien was pas twintig jaar later gekomen, in een ver land dat niets voor hem betekend had; daarmee vergeleken was de hitte van 1972 niet meer dan een lichte irritatie geweest. Hij herinnerde zich nog hoe de brandende zon de mensen binnen had gehouden en zijn inkomen twee weken lang gehalveerd had. Ook vandaag bleven de meeste mensen thuis. De temperatuur had een klamme 39 °C bereikt. De stroom viel regel-

matig uit omdat iedereen zijn airco op volle kracht aan had staan, en van overheidswege werd de elektriciteit soms gedurende langere periodes afgesloten.

Hij wist waar de drie mensen aan de overkant heen liepen: naar de garage waar de auto's van de technische recherche geparkeerd ston­den. Zijn huurauto, een donkerblauwe Honda Civic, stond voor de broodjeszaak, bij een brandkraan. Die sleepten ze niet weg en hij kreeg ook geen boete. Hij had de zonneklep neergeslagen zodat het kaartje met de tekst SPOEDEISENDE MEDISCHE HULP, GEMEENTE NEW YORK zichtbaar was.

Met behulp van zijn afstandsbediening haalde hij de deuren van het slot en stapte de kokende hitte van de auto in. Hij haalde het kaartje van de zonneklep, legde het op de stoel naast zich en deed de klep weer omlaag.

Even bleef hij bewegingloos zitten om de plotselinge, overweldi­gende saunahitte tot in al zijn vezels te laten doordringen voor hij de auto startte en de airco aanzette, die een paar seconden lang gloeiendhete lucht in zijn gezicht blies en toen aan het koelen sloeg. Hij maakte zichzelf niets wijs terwijl hij zich rustig bij het overige verkeer voegde. Hij wist wat hij was: een stalker. Hij was zelfs trots op die titel. Hij was er goed in, hij had het zich eigen gemaakt. Maar zijn missie zou niet lang meer duren. Binnenkort zou hij in een beul veranderen om degene wier foto hij uit zijn zak haalde en op de stoel naast zich legde, te executeren.

Op de foto zag ze er, net als in het echt, serieus, mooi en zelfverze­kerd uit; een vrouw, geen meisje. Stella Bonasera heette ze, en ze had een fout begaan; een gruwelijke, onomkeerbare fout waarvoor ze moest boeten. Binnenkort.