14

In de meer dan vijftig jaar die rabbijn Benzion Mesmur al in deze wijk woonde, was hij nooit eerder in St.-Martine's geweest, de kerk die op niet meer dan vijf tot tien minuten lopen van zijn synagoge lag en nog dichter bij zijn huis. Pater Wosak had hem uitgenodigd voor koffie en koekjes die hij allebei, zo verzekerde hij hem, had gekocht bij de koosjere bakkerij van Kauffman. 'Als u liever hebt dat ik naar u toe kom...' had de jonge priester aar­zelend aangeboden, toen ze elkaar door de telefoon spraken. De rabbijn hoorde daarin respect doorklinken voor de leeftijd van de oudere man en diens positie in de gemeenschap. Wosak had het verzoek in het Hebreeuws gedaan. Hij had de keuze van het tijdstip eveneens aan de rabbijn overgelaten, zodat die de ontmoeting in zijn planning in kon passen.

De oude rabbijn was op deze heetste dag van het jaar in een zwart pak naar de kerk gelopen, samen met twee leden van zijn geloofsge­meenschap die allebei al in de zeventig waren en allebei hadden aangeboden hem met de auto te brengen. 'Bedankt, maar liever niet,' had de rabbijn daarop gezegd.

De twee mannen bleven buiten wachten toen hun rabbijn bij St.- Martine's naar binnen ging.

Toen ze hun koffie en koekjes op hadden, zei de pater in het Engels: 'Ik heb een verzoek aan u.' De oude man wachtte.

'Ik wil tijdens de dienst van zondag graag voor Asher Glick bidden,' zei pater Wosak.

'Daar heeft u mijn goedkeuring niet voor nodig,' zei rabbijn Mes­mur.

'Dat vind ik wel,' zei de pater. 'Dan krijgt u die,' zei de rabbijn.

'Mijn preek van zaterdag zal over Jezus de Jood gaan,' zei Wosak. Beide mannen dachten aan Joshua in het ziekenhuis; Joshua die

naar buiten toe volhield dat hij de gapende geloofskloof tussen de

twee godsdiensten kon overbruggen, maar diep van binnen wist dat

hij een valse profeet was.

'En de ander?' vroeg de rabbijn.

'We zullen ook voor Joël Besser bidden,' zei Wosak.

Rabbijn Mesmur streek met zijn hand over zijn baard en knikte.

De twintig minuten daarna besteedden de twee mannen aan een

discussie over de betekenis van Gods vernietiging van Aarons

zonen, die te dicht bij het altaar waren gekomen. Hun interpretaties

lagen opvallend dicht bij elkaar.

De pater hoorde een geluid achter de deur van de sacristie en stond op. 'Wilt u mij even excuseren?'

Rabbijn Mesmur was ook opgestaan en volgde Wosak naar de deur. Stella had de taak op zich genomen de twee mannen te vertellen dat ze de moordenaar hadden opgepakt en dat het motief voor de moorden bekend was.

Toen de twee geestelijken in de deuropening stonden en de kerk in keken, zagen ze Stella in haar eentje op haar knieën en met gevou­wen handen voor het altaar, haar hoofd gebogen in gebed. Pater Wosak sloot de deur. De twee mannen lieten Stella alleen.

Om vijf uur 's middags gaf Danny Messer door de tralies een paper­back aan Kyle Shelton. Kyle had gevraagd of iemand het boek mis­schien uit zijn flat kon halen. 'Bedankt,' zei Kyle.

Hij had zich net geschoren, zijn haar was naar achteren gekamd en zijn oranje gevangenisuniform was ongekreukt. Kyle stond rechtop. Stoïcijns. Als een militair. Kyle Shelton, ex soldaat eerste klas die in een infanterie-eenheid in Irak had gediend, had ergens troost in gevonden, bedacht Danny. Danny's troost lag in zijn werk. Een iro­nische gedachte, vond hij. Dat wat hij het liefste deed, had hem op het randje van instorting gebracht.

Op een van de britsen achter Shelton lag iemand te slapen, of deed een poging daartoe. De man hield zijn linkerarm voor zijn ogen tegen de zon.

De airconditioning was laag gezet uit zuinigheid, of misschien was het systeem wel overbelast. Zo te voelen was het in de cel een graad of 32. De klamme hitte had van de geuren die in de kleine ruimte hingen de slechtste naar boven gehaald: lang geleden gerookte siga­retten, mensenzweet vol alcohol dat dagenlang door bleef stinken, een concentraat van kots en een vleugje van iets dat deed vermoe­den dat er iemand was overleden.

De hitte had de man op de bank gevloerd, maar Shelton zweette niet; geen vlekje transpiratievocht ontsierde zijn gevangenisuni­form.

'Heb je dit wel eens gelezen?' vroeg Kyle. Hij hield het boek omhoog. De verovering van het geluk van Bertrand Russell. 'Nee,' zei Danny.

Kyle sloeg het boek open, vond wat hij zocht en las voor: 'Het leven heeft niets weg van het melodrama waarin de held en heldin onge­looflijke rampen ten deel vallen waarvoor ze uiteindelijk beloond worden met een gelukkig einde. Ik leef mijn leven en slijt mijn dagen, mijn zoon volgt me op en slijt zijn dagen en zijn zoon volgt hem op zijn beurt weer op. Daar hoef je toch geen drama van te maken?'

Kyle klapte het boek dicht en hield het in de lucht. 'Bedankt.' Danny knikte.

'Wil je het van me lenen als ik het uit heb?' vroeg Kyle. 'Graag,' zei Danny.

Om vijf uur 's middags stond rechercheur Donald Flack met de handen in zijn zij voor de isoleercel waarin Drew op een eenzame brits naar de muur zat te staren. Drew deed alsof hij de rechercheur niet zag.

Flack had last van pijnscheuten in zijn ribben als hij niet langzaam genoeg liep en zijn armen te veel bewoog. Zelfs een diepe zucht deed hem ineenkrimpen. De pijn was erger dan net nadar Drew tegen hem aan was geknald. De ribben waren gekneusd, maar som­mige waren eerder door een andere moordenaar gebroken op een dag die even koud was geweest als deze dag heet was. Geen van beide mannen zei iets; er v/as ook niets meer te zeggen. Flack was alleen langsgekomen om Drew te laten zien dat hij niets had overgehouden aan zijn aanval in de winkel. De rechercheur keek met een onbewogen blik naar de man die hem op een haartje na vermoord had - er was geen twijfel aan dat Drew hem had gedood als hij had geschoten. De man was een huurmoordenaar die, als ze hem moesten geloven, zevenendertig mensen om zeep had geholpen. Flack geloofde de lange vent met de dikke pens en het grijze haar dat in een krans rond de tonsuurachtige kale plek boven op zijn hoofd groeide; hij zou nooit vergeten hoe snel de man in zijn winkel zowel Rossi als hemzelf tegen de grond had gewerkt. Drew leek Flack niet op te merken. Waarschijnlijk deed hij alsof, maar de uitdrukking op het gezicht van de gevangene gaf Flack de indruk dat de man zich in zichzelf had teruggetrokken. Flack had dat eerder zien gebeuren, maar hij wist dat het niet altijd veilig was binnen die cocon. Een seriemoordenaar had hem eens verteld dat als hij zich in zichzelf probeerde terug te trekken, hij onmiddellijk weer naar buiten werd gejaagd door een zee van gekwelde stemmen. Drew glimlachte bij zichzelf en dat deed Flack aan iemand anders denken: Norman Bates.

Na vijf minuten liep Flack langzaam weg om de pijn in zijn borst te verbergen.

Drew dacht in het Koreaans, hij probeerde zich de naam te herin­neren van de vakbondsleider die hij in Thailand vermoord had. Hij wist niet waarom hij die drang voelde, maar hij wist wel dat die niet uit schuldgevoel voortkwam. Als hij rust wilde vinden, al was het maar voor heel even, moest hij eerst die naam weer weten. Dan pas zou hij kunnen mediteren. Maar het lukte niet. Dit was Evan Drew nog nooit overkomen. Hij had er geen grip meer op. Als hij nou maar op de naam kon komen, dan kon hij verder met zijn medita­tie. Hij zag de man nog in het restaurant zitten. Hij had zitten lachen, met zijn eetstokjes in zijn hand, toen Evan Drew hem door het raam heen had doodgeschoten.

Opeens schoot de naam hem weer te binnen, maar de opluchting waar hij op gehoopt had bleef uit. Nu moest hij weten welke posi­tie de man innam op zijn lijst van moorden.

* * *

Om vijf uur 's middags zat Stella Bonasera in haar woonkamer met een glas icetea in haar hand. De airco stond op de hoogste stand. Ze keek naar een van de schilderijen aan de muur. George Melvoy had haar schilderijen bewonderd. Hij was hier binnengedrongen en had de betekenis van deze ruimte voor altijd voor haar veranderd. Ze voelde geen woede. Melvoy werd beter, maar hij zou lijden; in ieder geval tot het moment dat de ziekte van Alzheimer de herinne­ringen aan zijn verlies en pijn zou uitwissen.

Ze wenste het hem niet toe. Hij was een trotse, oude man die in zijn leven genoeg had geleden. Hij had Stellas woede niet nodig. En Stel­las vergiffenis al evenmin. Ze keek naar het schilderij waarvan ze wist dat Melvoy het had aangeraakt toen hij het gif was komen brengen. Stella had het twee jaar eerder in Antwerpen gekocht. Het was in felle kleuren geschilderd: een zwarte weg met aan weerszijden vel­den vol bloeiende gele bloemen en in de verte een ondergaande zon; iets glimmends bewoog zich in de richting van de zon, die nooit onder zou gaan. Je kon het niet zien, maar het glimmende object was een mens.

Niks geen deductie hier. De schilderes, Mary-Celeste Kouk, had het haar verteld. Mary-Celeste was graatmager en ze had grote ogen. Ze had een tot op de draad versleten oude spijkerbroek aan gehad en een rood overhemd met het logo van John Deere en lange mouwen . Stella wist zeker dat het shirt de sporen van de drugsverslaving van de kunstenares bedekte. Mary-Celeste had haar schilderijen uitge­stald op de oever van een vaart, vlak bij een brug. 'Het schilderij bevat een geheim,' had de vrouw gezegd. 'Die glim­mende oranje stip was ik. Nu ben jij het.'

Stella was op een lange vlucht naar de zonsondergang. Dat en de icetea werkten troostend.

Om vijf uur 's middags zaten Aiden en haar vriendin Karen Dukes, die op het ballistisch lab werkte, in een Japans restaurant in Second Street te eten.

Het kwam niet vaak voor dat ze zomaar een avondje uit konden om

van buitenlands eten te genieten en naar de film te gaan. Een komi­sche film; geen van beide vrouwen hield van horror, superhelden of gangsterverhalen. Ze konden op hun gemak eten en over alles behalve hun werk praten voor ze naar de bioscoop zouden gaan. Aiden wist niet meer wie van de gebroeders Wilson erin mee zou spelen of wie de andere hoofdrolspeler was, maar dat deed er ook niet toe, zolang het maar grappig was of een poging daartoe deed. Aidens motto voor de komende paar uur was Vergeet de dag'. 'Wat is dat?' vroeg Karen toen Aiden haar soeplepel wilde pakken. Aiden keek. De duim van haar rechterhand was rood en opgezwol­len. 'Een splinter,' zei ze. 'Zit die er nog in?' vroeg Karen. 'Ja,' zei Aiden en ze begon aan haar soep. 'Je moet hem eruit laten halen,' zei Karen.

'Ik heb antibiotica geslikt tegen een infectie,' zei Aiden. 'Als het rood blijft, laat ik de splinter alsnog weghalen.' 'Wil je dan dat hij blijft zitten?' vroeg Karen.

'Waarom in 's hemelsnaam?'

'Om me ergens aan te herinneren,' zei Aiden. 'Lekkere soep, zeg.' 'Heel lekker,' zei Karen. 'Wat zit er dan in je vinger?' 'Een piepklein stukje bloedhout.'

Om vijf uur 's middags lag Jacob Vorhees in het jeugddetentiecentrum te slapen. Hij droomde niet. Hij durfde niet te dromen. Bij het inslapen had hij niet aan zijn familie gedacht, maar aan Rufus. Later, in de relatief veilige omgeving van de kamer van een thera­peut of maatschappelijk werker, zou hij misschien kunnen praten over wat er gebeurd was, wat hij had gedaan. Voorlopig kon hij alleen maar aan de hond denken.

Om vijf uur 's middags stond Danny Messer thuis onder de douche. Hij had twee weken verplicht verlof gekregen, met behoud van sala­ris en met de mogelijkheid van een verlenging. Hij moest in die periode elke dag een halfuur met Sheila Hellyer praten. Dat vond hij prima.

De tremor was weg. De hete waterstraal beukte troostend op zijn hoofd. Hij hoorde zichzelf neuriën en was verbaasd dat hij zich op de komende twee weken verheugde.

Hij had zichzelf beloofd dat hij ooit Oorlog en vrede zou lezen. Daar was dit een uiterst geschikte gelegenheid voor, maar van de andere kant ging er morgen een serie wedstrijden van de Mets tegen de Cardinals van start.

Om vijf uur s middags ondernam Joshua in zijn ziekenhuisbed een niet-geslaagde poging om te begrijpen wat hem was overkomen. Ze hadden hem morfine gegeven tegen de pijn. Opeens kreeg hij een openbaring. De weg die hij moest gaan liep niet via religie. Hij had de godsdienst geen goede dienst bewezen en de godsdienst hem niet. Religie was zijn roeping niet. Hij had een doel nodig, een werelds doel, een nieuwe groep toegewijde jonge mensen om zich heen. Als het communisme nog enigszins levensvatbaar was geweest, zou Joshua nog diezelfde seconde communist geworden zijn.

Dierenrechten. Dat was het. Hij glimlachte en dacht aan al het leed dat koeien, eenden, paarden, kippen, kalkoenen, zeehonden, wal­vissen, varkens en zelfs vissen werd aangedaan. Ik ben een vegeta­riër, bedacht hij. Vanaf dit moment ben ik een vegetariër. Hij sloot zijn ogen weer.

Om vijf uur 's middags deelden Jane Parsons en Mac Taylor een pizza in een bezemkast met drie tafels. Er werden vooral meeneem-pizza's verkocht.

Ze hadden gekozen voor extra kaas, ui en ansjovis. Een plafondventilator draaide en trilde vervaarlijk, maar kon niet op tegen de hitte van de ovens in combinatie met de warme lucht die door de openstaande deur naar binnen kwam. Ze waren van plan om na de pizza en de cola weer aan het werk te gaan. Jane had een stapel DNA-aanvragen liggen van minstens vijf centimeter hoog. Mac had het pistool dat Evan Drew gebruikt had en was van plan een e-mail naar Interpol te sturen met de vraag om bij hun 184 leden over de hele wereld te informeren naar onopge­loste moorden van langer dan acht jaar geleden waarbij met kogels uit een klein kaliber pistool vlak naast elkaar twee schoten in het hoofd waren afgevuurd.

Iemand achter de toonbank riep naar een man achter zich dat er een in een doos verpakte grote pizza met worst en ui moest komen. Jane en Mac zaten zwijgend te eten. Toen Jane klaar was, legde ze haar handen tegen elkaar, raakte er even haar lippen mee aan en zei: 'Ver­tel eens over je vrouw.'

Over Claire praten was niet makkelijk. Meestal begon hij er gewoonweg niet aan, maar in dit lawaaierige, warme pizzawinkeltje stak hij toch van wal. Tot zijn verbazing deed het geen pijn. Jane's aandacht verraste hem. Hij vertelde haar dingen die hij na die elfde september nog nooit aan iemand verteld had, ook niet aan zichzelf. Buiten begon het te regenen en even, een paar minuten in ieder geval, koelde het af in New York.